Uit Bulletin Medezeggenschap nr. 2, mei 2004 Werken in werktijd De normjaartaak, deeltijdfactor, werktijdenregeling en het taakbeleid bepalen de hoeveelheid taken en de werktijden van werknemers in het onderwijs. Bij verzoeken tot wijziging van de betrekkingsomvang is tevens de Wet aanpassing arbeidsduur van belang. Zaken die relevant zijn bij veelheid aan beleidsvoorstellen waar de mr mee te maken kan krijgen. Helaas weten werkgevers niet altijd de achterliggende regels op de juiste manier binnen dit beleid te vertalen. Voor de mr is het dan opletten geblazen. In dit artikel worden de belangrijkste regels en aandachtpunten op een rij gezet. Normjaartaak en betrekkingsomvang Voor onderwijspersoneel in een fulltime baan geldt een inzetbaarheid van 1659 uur per schooljaar. Dit betekent dat de werkgever een fulltime werknemer voor maximaal dit aantal uren werkzaamheden mag opdragen. Bij een deeltijdbaan is deze jaartaak uiteraard naar rato minder, dus evenredig aan de deeltijdfactor (betrekkingsomvang) een lager aantal uren. Andersom, een jaartaak die hoger is dan de normjaartaak, is ook mogelijk: in onderling overleg tussen werkgever en werknemer en voor een vooraf vast te leggen periode kan een hoger aantal uren worden overeengekomen. Het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (primair onderwijs) of de voor de onderwijssector geldende CAO maken een uitbreiding van de eigen jaartaak mogelijk tot 120% van de normjaartaak. De optelsom van deeltijd- en fulltime banen wordt gedeeld door de normjaartaak per functie vastgelegd in het (bestuurs)formatieplan. Hiermee wordt een basis gelegd voor de verdeling van werkzaamheden binnen de school. Omdat in het onderwijs in verhouding tot andere bedrijfssectoren in Nederland lange vakanties worden genoten moet het werk in een beperkt aantal (school)weken worden verricht. Met de 40 weken dat de school open is betekent de normjaartaak een gemiddelde werkweek van 41 uur en 28 minuten (dit is inclusief ADV en de 10% deskundigheidsbevordering: zie verderop in dit artikel). Door een hoog aantal uren per week te werken betaalt het onderwijspersoneel als het ware de lange vakanties. Taakbeleid Waar de jaartaak het maximale aantal uren bepaalt waarvoor aan de werknemer werkzaamheden kunnen worden opgedragen (en waarvoor men salaris ontvangt) zal de werkgever binnen het te voeren taakbeleid de voorwaarden moeten scheppen waarmee die werkzaamheden ook binnen deze jaartaak uitgevoerd kunnen worden. De prikklok is in het onderwijs immers een (vrijwel?) onbekend fenomeen. Feit is ook dat een deel van deze taken in beginsel niet tijd- en plaatsgebonden worden uitgevoerd: voor onderwijsgevenden betreft dit met name het voor- en nawerk. Een ‘vrijheid’ die door velen als een recht wordt ervaren. Toch vormt in de praktijk vooral het ontbreken van de noodzakelijke faciliteiten (werkkamer, bureau, pc etc.) binnen het schoolgebouw het grootste struikelblok om hier verandering in te brengen. Een goed taakbeleid heeft betrekking op de omvang en toedeling van alle werkzaamheden die in opdracht van de werkgever worden uitgevoerd. Om de omvang van taken te kunnen vaststellen is het nodig een normering in tijd te hanteren. Uiteraard zal deze normering reëel moeten zijn, dus gebaseerd op feitelijke gegevens die bij voorkeur door de direct betrokkenen zijn aangeleverd. Weliswaar bevatten de sector-CAO’s voor onderwijsgevenden regels rond de maximale lessentaak en het deel van de jaartaak dat voor deskundigheidsbevordering is bestemd, maar voor alle andere taken zal de onderwijsinstelling zelf een beleid moeten vaststellen. Bijvoorbeeld waar het gaat om voor- en nawerk, vergaderingen, oudercontacten, schoolreisjes etc. Dit beleid betreft niet zozeer het tot op de minuut normeren van alle afzonderlijke taken en taakjes, maar vooral het creëren van de voorwaarden waaronder een pakket aan taken - onder normale omstandigheden - ook werkelijk binnen de jaartaak van de werknemer uitgevoerd kan worden. Dat kan betekenen dat er keuzes moeten worden gemaakt; dat activiteiten/taken worden geschrapt of dat de omvang van de formatie wordt uitgebreid. Dat kunnen soms lastige keuzes zijn, maar ze geven in elk geval meer blijk van realiteitszin dan het hanteren van de kaasschaaf en de zakjapanner. Die realiteitzin is ook van belang als het gaat om het vaststellen van wat allemaal onder ‘werk’ moet worden verstaan. Het verplicht op school aanwezig zijn, bijvoorbeeld voor het begin van de lessen of vanwege inloop van ouders, is een werkopdracht en telt dus mee voor de jaartaak. Ditzelfde geldt ook voor deeltijders die op een voor hun niet-reguliere werkdag aanwezig moeten zijn bij een vergadering of studiemiddag, al dan niet op grond van een expliciet gegeven opdracht of in redelijkheid noodzakelijk gezien de aard van zo’n bijeenkomst. Als een deeltijder om die reden in verhouding een groter deel van de jaartaak ‘kwijt is’ aan dergelijke werkzaamheden dan is dit niet een persoonlijke keuze en ligt het natuurlijk voor de hand om binnen het taakbeleid hiervoor een ‘vaste voet’ op te nemen. Een overschrijding jaartaak zonder dat hier een extra salariëring tegenover staat is eigenlijk niets meer of minder dan vrijwilligerswerk. Een regelmatig voorkomende vraag waar ook menige mr mee worstelt is: ‘Als de werkgever meer werkzaamheden opdraagt dan je jaartaak zonder hiervoor een compensatie aan te bieden mag je deze dan weigeren?’ Het antwoord is echter in grote mate afhankelijk van de mate waarin een overschrijding van de jaartaak aan de hand van het door de school vastgestelde taakbeleid aantoonbaar is, en welke consequenties er in het kader van dit beleid bij zo'n overschrijding met de pmr zijn afgesproken. Daarentegen is het bij het ondersteunend personeel meestal vrij eenvoudig vast te stellen of er sprake is van overwerk omdat werknemers in deze functiecategorie doorgaans plaats- en tijdgebonden werken. In de sectoren voortgezet onderwijs en de BVE geven de CAO’s de werkgever de mogelijkheid om, in afwijking van de kaders die in de CAO rond bijvoorbeeld de lessentaak zijn geregeld, een geheel eigen taakbeleid in te voeren waarbij de verdeling van taken wordt afgesproken binnen vooraf vast te stellen teams. Ook bij dit vrije model blijft echter de relatie taaktoedeling - jaartaak bestaan zodat ook hier een normering van taken nodig blijft. Voltijd - deeltijd Het onderwijs kent veel deeltijders. Met name in het basisonderwijs wordt dit nogal eens als een roostertechnisch probleem gezien. Daarom willen schoolbesturen en directies in de praktijk soms een maximumpercentage voor deeltijdbanen hanteren, of een ondergrens voor de betrekkingsomvang. De status van zulke percentages is echter arbitrair als het gaat om onderwijspersoneel dat reeds in dienst is bij het schoolbestuur. In dat geval regelt namelijk de Wet aanpassing arbeidsduur onder welke omstandigheden de werkgever een verzoek tot urenvermindering (of uitbreiding) mag afwijzen. Bij een verzoek tot vermindering van de arbeidsduur mag dit alleen op grond van ‘zwaarwegende bedrijfsof dienstbelangen’. En of die in het geding zijn is afhankelijk van de concrete situatie. Alleen een door de school gehanteerde norm voor een maximumaantal deeltijders is dus onvoldoende reden om een verzoek tot urenvermindering af te wijzen. Het inwilligen van zo'n verzoek staat overigens los van de door de werknemer gewenste werktijden: de wet geeft de werkgever hierbij veel meer ruimte om rekening te houden met de werkverdeling. Als de werkgever in het kader van een eigen 'deeltijdbeleid' uitgangspunten wil vastleggen zullen deze daarom vooral hierop betrekking hebben, ondermeer waar het gaat om duo-baners. Werktijden De Arbeidstijdenwet en –Besluit hebben tot doel werknemers bescherming te bieden tegen overbelasting als gevolg van te lange werktijden. De wet regelt ondermeer een maximum voor de arbeidsduur per dag en per week en geeft tevens voorschriften rond pauzes. Pauzes van minder dan 15 minuten worden volgens de wet aangemerkt als werktijd (en horen dus binnen de jaartaak verdisconteerd te worden). De regeling van de feitelijke werktijden binnen de instelling dient de werkgever vast te stellen in een arbeids- en rusttijdenregeling. Het toezicht op de naleving van de wet ligt bij de Arbeidsinspectie. Om dit toezicht mogelijk te maken dient de werkgever een registratie van de feitelijke werktijden van zijn werknemers bij te houden. We hebben er in dit blad al eens eerder op gewezen: de wet legt deze registratieplicht niet bij de werknemer maar bij de werkgever. Dat werknemers een verzoek van hun werkgever om hem hierbij behulpzaam te zijn (in feite gaat het dan om een werkopdracht) nogal eens als een extra belasting ervaren zal soms direct verband houden met een door diezelfde werkgever gevoerd ‘kaasschaaf-taakbeleid’. Voor de inzetbaarheid van deeltijders bevatten de sector-CAO’s voorschriften. In sommige sectoren kent de CAO een beschikbaarheidsregeling waarin per deeltijdfactor het maximumaantal dagen en dagdelen per week is vastgelegd. En in het algemeen geldt de regel dat de dagen waarop de werknemer in deeltijd zijn werkzaamheden moet vervullen eenmaal per jaar worden vastgesteld en dat de werkgever hierbij zoveel als mogelijk rekening houdt met andere verplichtingen (al dan niet privé) van de werknemer. Ditzelfde geldt eveneens voor het inroosteren van Adv- en Bapo-dagen. Natuurlijk blijven incidentele afwijkingen altijd mogelijk: hierover, en over de compensatie van eventuele extra werktijd, wordt dan tijdig overleg gepleegd. Rond verlofdagen leeft soms het misverstand dat deze ook op een ander moment kunnen worden opgenomen dan waarvoor ze bedoeld zijn. Verlof (betaald en onbetaald) betekent echter alleen dat men wordt vrijgesteld van de werkzaamheden die oorspronkelijk voor die dag waren ingepland. Een huwelijk op een zaterdag zal dus meestal geen verlofdag 'opleveren'. Of de werknemer de werkzaamheden alsnog op een ander moment zal kunnen/moeten uitvoeren is afhankelijk van het soort werkzaamheden en wat daarover binnen het taakbeleid van de school is vastgelegd. De rol van de (p)mr Werkomvang en werktijden spelen een rol bij een reeks van beleidsonderwerpen waar de mr mee te maken krijgt. In veel gevallen heeft het personeelsdeel van de (g)mr op grond van de WMO en/of de geldende CAO een instemmingsrecht bij de vaststelling of wijziging van dit beleid. Deze bevoegdheid is ondermeer aan de orde bij het formatiebeleid, het taakbeleid, de arbeids- en rusttijdenregeling, een verlofregeling (voorzover in aanvulling op de CAO), een nascholingplan (waarin vaak het deel van de jaartaak bestemd voor deskundigheidsbevordering aan de orde komt), of een ‘deeltijdbeleid’. Tevens kan de personeelsgeleding van de (g)mr signalen van werknemers rond de uitvoering van het beleid in het overleg met de werkgever aan de orde stellen. Niet zozeer om individuele knelpunten op te lossen, daar moet de werkgever voor zorgdragen, maar wel om naar aanleiding van dergelijke signalen samen na te gaan of het beleid moet worden bijgesteld, en zo ja: hoe? Ook kan de mr zijn initiatiefrecht gebruiken om zelf wijzigingsvoorstellen in dit overleg met de werkgever op tafel te leggen. Waar het gaat om arbeidsomvang en werktijden komt ook vaak het aspect ‘gelijke behandeling’ om de hoek kijken. Zoals bekend bevatten de Wet gelijke behandeling en de uitspraken van de gelijknamige commissie hierover een aantal uitgangs- en ijkpunten. Ook de WMO (artikel 5 lid 4) legt de mr hier een taak op: het bevorderen van gelijke behandeling binnen de school. En vaak wordt de mr in het medezeggenschapsreglement tevens de bevoegdheid toegekend om als vertegenwoordigend orgaan de Commissie gelijke behandeling om een uitspraak te vragen.