Hoofdstuk 10 583 - 622 voor Christus Schema 17 De slag bij Karkemis 605 v. Chr. – Sleuteljaar - Navigatiepunt De veldslag tussen de legers van Egypte en Babylon is chronologisch belangrijk omdat het jaar 605 v.Chr. de koningslijsten van Egypte, Babylon en Juda met elkaar verankert. De profeet Jeremia in het Oude Testament79 stelt namelijk dat het vierde jaar van koning Jojakim gelijk is aan het eerste jaar van Nebukadnezar. En het eerste jaar van Nebukadnezar zit met twee zonsverduisteringen eveneens vast aan 605 v.Chr. De eerste zonsverduistering vond plaats 79 Jeremia 25:1 113 114 op 22 april 621 v. Chr. in het 5de jaar van Nabopolassar. Zijn sterfjaar is dus 605 v. Chr. De tweede zonsverduistering is die van 4 juli 568 v. Chr., in het 37ste jaar van Nebukadnezar. Weer wordt 605 v. Chr. gezien als ankerpunt. Dit jaartal is een belangrijk navigatiepunt waarvan we verder de tijd zullen ingaan. Het tijdstip van de zonsverduisteringen kan exact berekend worden tot 709 v. Chr. In dat jaar echter vertelt de Bijbel80 dat de schaduw van de zon tien treden terug ging op de trap van Achaz. Een Velikovskyaanse kosmische catastrofe ligt aan de basis van dit feit. Meer daarover in hoofdstuk 13. De conclusie moet zijn dat exacte zonsverduisteringen berekenen voorbij het jaar 709 voor Christus foutieve jaartallen oplevert. Babylonische annalen op kleitabletten, die in het British Museum te Londen bewaard worden, leren verder dat Nabopolassar, de vader van Nebukadnezar, 21 jaar op de troon zat en stierf op de 8ste dag van de maand Ab, ofwel 16 augustus, en dat Nebukadnezar daarop naar Babylon terugkeerde, en op de 1ste dag van de maand Elul, 17 september, de troon van Babylon besteeg. Wat Egypte betreft leert de Bijbel ons dat Farao Necho II in de slag bij Karkemis ten onder ging81. Herodotos vermeldt 16 regeringsjaren82 voor deze farao. Na hem regeerde diens zoon Psammis 80 Jesaja 38:8 Jeremia 46:1-17 82 Herodotos Boek II,159 81 115 gedurende 6 jaar waarna Apriës hem opvolgt83. We zijn dus in staat om exact de farao’s van Manetho’s 26ste dynastie op mijn tijdsbalk te plaatsen. Het bijbelboek Jeremia geeft heel wat informatie over het Egypte van de zevende eeuw voor Christus. Hoofdstuk 46 van Jeremia begint met de slag bij Karkemis. Daarnaast geeft de profeet ons de samenstelling van het Egyptische leger: dit bestond uit Ethiopiërs, Puteërs84 en Lidiërs. Maar nog belangrijker in verband met deze studie leert Jeremia dat Egypte meerdere koningen had met elk een hoofdstad: “Boodschapt het in Egypte en doet het horen te Migdol, ja, doet het horen te Nof en Tachpanhes, zegt: Schaar u in slagorde te tref toebereidselen, want het zwaard verslindt om u heen.” Tachpanhes lijkt de belangrijkste plaats geweest te zijn omdat Jeremia aldaar het paleis van de farao situeert85. Nof was Memfis maar van Tachpanhes en Migdol weten we tot op heden niet waar deze plaatsen zich bevonden. Migdol betekent wachttoren en kan dus aan de grens van Egypte met Klein-Azië gelegen hebben. Hetzelfde geldt voor Tachpanhes. Voor de gevestigde Egyptologie, is dit een dwaasheid. Volgens deze deskundigen behoort Necho tot de 26ste dynastie van Manetho met haar hoofdstad in Saïs, noordwestelijk in de Nijl-delta. Ook na het verschijnen van Velikovsky’s werk 83 Herodotos Boek II,161 Jeremia 46:9 85 Jeremia 43:9 84 116 ‘Ramses II en zijn tijd’ blijven vele vraagtekens. Met dit boek wil ik vanuit de bijbel meer licht krijgen over deze periode.Zoals vermeld in het vorige hoofdstuk hoort de negentiende dynastie in deze periode thuis. Ramses II, ook wel Ramses de Grote genoemd, nam met zijn leger deel aan de slag bij Karkemis in 605 v. Chr. Velikovsky86 toonde in zijn werk aan dat de slag tussen Ramses II en de Hettieten wel degelijk bij Karkemis aan de Eufraat werd uitgevochten en niet aan de rivier de Orontes. Daarenboven is zijn bewijslast voor de herkenning van het Egyptische Kadesh, wat heilige betekent, met Karkemis duidelijk. En daarnaast hebben we Assyrische muurreliëfs van Salmaneser met de stad Karkemis afgebeeld. Wanneer we deze reliëfs met die van Egypte vergelijken blijkt het om dezelfde stad te handelen. Als een gevolg van Ramses II niet te vereenzelvigen met Necho II breken we wel met een belangrijk onderdeel van Velikovsky’s werk. Ook andere onderzoekers87 van de herziene chronologie merkten reeds op dat Ramses II te zamen met Necho als ondergeschikte aan dezelfde campagnes deelnam. Dit geeft reeds een verklaring voor de verschillende hoofdsteden van Egypte die de Bijbel vermeldt. Opmerkelijk vind ik Velikovsky’s stelling dat Saïs88 door de archeologen aan een verkeerde zijarm noordwestelijk van de Nijl gesitueerd werd. Tot op heden werden in feite geen ruïnes van deze toch belangrijke stad gevonden. De ondergrond van het 86 Ramses II en zijn tijd - hoofdstuk 1 C. Verburg, Farao nagerekend - hoofdstuk II,43-45 88 Ramses II en zijn tijd - epiloog 1. Tanis en Saïs 87 117 huidige Sa al-Hagar (waar vermoedelijk Saïs begraven ligt) is van water verzadigd en derhalve nooit grondig onderzocht89. Wat gevonden werd zijn slechts enkele oesjabti’s met de naam van Psammetichos, de vader van Necho. 89 Peter A. Clayton, Kroniek van de farao’s - 26ste dynastie 118 Velikovsky stelt dat men te snel tot voorbarige conclusies is gekomen wat de plaatsing van Saïs betreft op de kaart van Egypte. Deze onderzoeker leert dat Tanis, het bijbelse Zoan, en Saïs in feite één en dezelfde stad is. Ik geloof echter op grond van Jeremia’s opgave van Egyptische steden dat niet Tanis, maar Tachpanhes het Saïs van de oudheid zou kunnen zijn. Saïs en het bijbelse Tachpanhes met het paleis van farao zijn dan één en dezelfde stad! Aan de archeologen de opdracht om Saïs van onder het zand te voorschijn te brengen. En er zijn in de bijbel aanwijzingen waar Tachpanhes te vinden is! De Joodse vluchtelingen, door Jeremia90 beschreven, doen als eerste stad in Egypte Tachpanhes aan. Dit gegeven plaatst deze stad in het noordoosten van Egypte. Daarnaast hebben we de Griekse Septuagint Bijbelvertaling die Tachpanhes als Taph’nas weergeeft. En dit zou de belangrijke versterkte stad Daphnai in noordoostelijk Egypte geweest kunnen zijn. Persoonlijk geloof ik in deze identificatie. Het ontdekken van het werkelijke Sais zou wel de archeologische vondst van de 21ste eeuw zijn. Herodotos91 beschrijft het paleis en de begraafplaats van farao Apries en zijn voorgangers. Ook Amasis heeft in Sais zijn tombe gehad. Velikovsky stelde dat de farao’s van de 19de en de 26ste dynastie één en dezelfde personen waren. In mijn model zijn ze tijdgenoten van elkaar met de negentiende ondergeschikt aan de zesentwintigste dynastie. 90 91 Jeremia 43:5-7 Herodotos boek 2:169 119 120 Herodotos leert92 ons verder dat ten tijde van de regering van Psammetichos, de voorganger en vader van Necho, het aan Griekse huurlingen toegestaan werd zich in noordoostelijk Egypte te vestigen. De Lydiërs of Loedim in het Hebreeuws, die Jeremia vermeldt, zijn dan Grieks sprekende huurlingen die in het leger van Necho dienden en mee aan de Eufraat in de slag bij Karkemis tegen Nebukadnezar vochten. Dat Necho sneuvelde in de slag bij Karkemis kan men afleiden uit Jeremia 46:17 waar farao een rumoermaker genoemd wordt die zijn tijd liet voorbijgaan. De regeringsjaren der farao’s van de 26ste dynastie zijn dus ook aan een revisie toe en hiermee komt dan misschien het laatste heilig huisje van de Egyptologie neer. Het is weer interessant om dit met Velikovsky’s bevindingen te vergelijken. Deze geleerde leert dat het leger van Ramses II tijdens de slag bij Karkemis uit vier divisies bestond waarvan één divisie uit de Sardan of Lydiërs. Ik stel nu dat niet Ramses II de opperbevelhebber van het Egyptische leger was maar Necho en dat Ramses II slechts één van de divisies van het leger van Necho II commandeerde, namelijk de divisie van Amon, die aan de Eufraat in moeilijkheden geraakte, en gered werd door het tijdig op het strijdtoneel verschijnen van de andere legergroep. Verder stel ik dus dat Necho II in de slag sneuvelde en Ramses II daarop meer macht in Egypte naar zich toe kon trekken. Het kanaal van de Nijl naar de Rode Zee, een werk door Necho begonnen93, kwam aldus op naam van Ramses 92 93 Herodotos Boek 2:154 Herodotos Boek 2:158 121 Kaart 5 122 Konrad Ermisch 1889 AD - Na de slag bij Karkemis en de dood van Necho II trok Ramses II na zijn thuiskomst alle macht aan zich. II. Ook op vele bouwwerken van Necho werd de naam van Ramses II toegevoegd94. Ook de gevestigde Egyptologie spreekt over een voor hen alsnog onverklaarde damnatio memoriae. De beelden van Necho II werden het offer van de razernij waarmede zijn nagedachtenis werd vervolgd. Momenteel werden slechts een klein aantal steles, enkele reliëfs en twee bronsjes gevonden die voor vernieling bewaard gebleven zijn. Ramses II vinden we op kaart 17 met zijn 5de jaar chronologisch verankerd met het jaar 605 v.Chr. Verder moet hij in coregentschap geregeerd hebben, eerst met zijn 94 Kroniek van de farao’s - Peter A.Clayton - hoofdstuk 19de dynastie Ramses II - Ramses de bouwer 123 vader Sethi I en daarna met zijn zoon en opvolger Merneptah. De 66 jaar van zijn alleenregering wijzen we alzo af. Zijn naam ‘de Grote’ is dus meer het resultaat van toegepaste propaganda en niet noodzakelijk het gevolg van daden. In het conventionele model van de gangbare egyptologie is Ramses II nochtans één van de grote farao’s die op één lijn met Thothmosis III geplaatst wordt. Hij wordt zelfs geïdentificeerd met de farao van de exodus. Waartoe dit kan leiden, merken we wanneer in 1976 AD de mummie van Ramses II naar Parijs wordt gevlogen voor een tentoonstelling en de mummie bij aankomst aldaar door de voltallige presidentiële erewacht wordt verwelkomd95. De zestienjarige regering van Necho loopt dus ten einde in het najaar van 605 v. Chr. Herodotos geeft de dynastie de volgende regeringsjaren: Psammetichos 54 jaar Necho 16 jaar Psammis 6 jaar Apriës één kwart eeuw Amasis 57 jaar Door het vastpinnen van het laatste jaar van Necho II aan 605 v.Chr. krijgen we vanaf Psammetichos het volgende resultaat: Psammetichos 675/621 Necho 621/605 Psammis 606/599 (één jaar co-regent met Necho) Apriës 599/582 (17 jaar exact i.p.v. kwart eeuw) Amasis 582/525 95 Kroniek van de farao’s - Peter A.Clayton 124 Een en ander van mijn chronologische constructie wordt door een befaamd Egyptoloog van het begin, van de twintigste eeuw bevestigd. Cecil Torr geeft in zijn werk96 een overzicht van de zogenaamde Apis lijsten met betrekking tot de 26ste dynastie: “The bull Apis, born on day 19 of month 6 in year 53 of king Psammetichos, died on day 6 of month 2 in year 16 of king Necho, aged 16 years 7 months 17 days. Thus, year 16 of Necho would have been year 70 of Psammetichos; so Psammetichos reigned 54 years. The bull Apis, born on day 7 of month 2 in year 16 of king Necho, died on day 12 of month 8 in year 12 of king Apriës, aged 17 years 6 months 5 days, thus year 12 of Apriës would have been year 33 of Necho; so Necho and Psammis, together reigned 21 years, not 22. A man born on day 2 of month 10 in year 3 of king Necho died on day 6 of month 2 in year 35 of king Amasis, aged 71 years 4 months..” De Apis gegevens van Cecil Torr bevestigen de regeringsduur van 54 jaar van Psammetichos. Necho en zijn opvolger Psammis hebben echter 21 jaar tezamen geregeerd en geen 22 jaar indien we de gegevens van Herodotos samentellen. Het is voor mij duidelijk dat Psammis’ eerste jaar in co-regentschap was met Necho. De campagne naar de Eufraat zal hier zeker de oorzaak van zijn geweest. Logisch dat men dan een co-regent aanduidt. 96 Menphis and Mycenae S.I.S.1988 125 De Egyptische Apis-stier In hun pantheon van goden vereerden de Egyptenaren ook de stier of Apis. Menigeen zal niet weten dat de profeet Jeremia eveneens naar deze afgod verwees wanneer hij de koning van Egypte en de afgoden van Egypte aansprak97. Vanuit de NBG 1951 bijbelvertaling is het namelijk niet onmiddellijk op te maken wie de andere goden, buiten Amon, van Egypte waren naar wie Jeremia verwijst. Vanuit de Septuagint LXX vertaling weten we dat de Apis bedoeld wordt. Ook vers 15 van Jeremia, hoofdstuk 46 wordt nu duidelijk:“Waarom is uw sterke geslagen, hield hij geen stand? Omdat de HERE hem nederstiet!” Het is de Engelstalige N.I.V. Study Bible 1985 die ‘sterke’ met ‘warrior’ vertaalt maar in de voetnoten vermeldt dat een betere vertaling vanuit het Hebreeuws ‘machtige dieren of stieren’ is. Degene die in vers 15 neergestoten wordt is dus de Apis. De Apisstier was in Egypte een geselecteerde stier op basis van bepaalde kenmerken. Zo moest het uitverkoren dier een soort tekening van vleugels als merk op het 97 Jeremia 46:25 126 voorhoofd hebben. Ook een soort knoop onder de tong was een vereiste voor de stier om verkozen te worden. Bij de leeftijd van 25 jaar en blijkbaar alvorens zichtbaar oud te worden werd de Apisstier door verdrinking gedood, daarna gemummificeerd en in een tombe geplaatst. Daarna werd in het hele land uitgekeken naar de geboorte van een nieuw dier met dezelfde kenmerken. De bedoeling van heel dit gebeuren zou deel uitgemaakt kunnen hebben van het Egyptische geloof dat alle dingen eeuwig terugkeren98. Dit Egyptisch variant van de reïncarnatieleer staat haaks op het bijbelse geloof en verwachting van het onherhaalbare, eenmalig aardse leven, waarin de mens God kan ontmoeten en het heil, dat in de Messias geschonken wordt, deelachtig kan worden. Maar met de Apis als afgod was er meer aan de hand. Naar het studiewerk van wijlen Rev. Alexander Hislop99 kan de Apis in verband gebracht worden met Osiris en Nimrod. Hislop toont aan dat Osiris, de belangrijkste Egyptische god, met Nimrod, de eerste machthebber en antichrist op aarde, in verband gebracht kan worden. De Griekse naam Apis is in het Egyptisch Hepi of Hapi wat ‘verbergen’ betekent. De slag bij Karkemis in 605 voor Christus krijgt op deze manier een metahistorische achtergrond. Het is de God van Israël die het einde inluidt over Egypte’s belangrijkste godheid. In verband met onze studie is het feit dat de 98 Jane B. Sellers, The Death of the gods in Ancient Egypt – chapter 25 99 The Two Babylons – 1916 AD – chapter II Objects of Worship 127 Egyptenaren geboorte- en sterflijsten van deze stieren bijhielden, gekoppeld aan regeringsjaren van dan regerende farao’s heel belangrijk. Op deze manier kunnen farao’s met elkaar op de tijdsbalk gelinkt worden. Wat in het vervolg van ons verhaal nog tot interessante herzieningen zal leiden. Deel van een granieten deurstijl van Ramses II: vermoedelijk Josia, koning van Juda, sneuvelend te Megiddo – 609 v.Chr. De koningen van Juda “In het negende jaar van zijn(=Zedekia) regering, in de tiende maand, op de tiende van de maand, rukte Nebukadnezar, de koning van Babel, zelf met zijn gehele leger tegen Jeruzalem op en sloeg het beleg erom, en zij bouwden er een belegeringswal omheen. Zo werd de stad belegerd tot het elfde jaar van Zedekia..........Daarna in de vijfde maand, op de zevende van de maand- dat was het negentiende jaar van koning Nebukadnezar, de koning van Babel- kwam Nebuzaradan, de bevelhebber van de 128 lijfwacht, de dienaar van de koning van Babel, te Jeruzalem, en verbrandde het huis des HEREN...” 2 Koningen 25:1-9 Het is met dit bijbelgedeelte uit het boek Koningen van het Oude Testament dat ik de koningen van Juda, en later Israël veranker op de tijdsbalk met de Babylonische koningslijst. Het elfde jaar van Zedekia, de laatste koning van Juda voor de Babylonische Ballingschap, is gelijk aan het negentiende jaar van Nebukadnezar zijnde 586 voor Christus. De tempel te Jeruzalem werd aldus volgens onze maandtelling vernietigd op 18 juli 586. Vanaf deze datum gaan we verder de tijd in en rangschikken alle koningen van Juda en Israël volgens de gegevens van de boeken Koningen en Kronieken uit de Bijbel. Het resultaat voor kaart 17 is het volgende: 597/586 Zedekia 2 Koningen 24:18 11 jaar 598/597 Jojachin 2 Koningen 24:8 3 maanden 609/598 Jojakim 2 Koningen 23:36 11 jaar 609 Joahaz 2 Koningen 23:31 3 maanden 640/609 Josia 2 koningen 22:1 31 jaar De Bijbel legt schakels met de koningslijsten van zowel Babylon als Egypte in deze periode! Josia heeft 31 jaar geregeerd. Dit wil zeggen dat hij sneuvelde in zijn 31ste regeringsjaar in de slag bij Megiddo tegen het leger van farao Necho II in het jaar 609 v.Chr. 2 Koningen 23:29-34 “In zijn dagen trok farao Necho, de koning van Egypte, naar de koning van Assur, naar de rivier de Eufraat. Koning Josia ging hem tegemoet; en deze doodde hem te Megiddo, zodra hij hem zag. Zijn 129 dienaren vervoerden zijn lijk van Megiddo, op een wagen; zij brachten hem naar Jeruzalem en begroeven hem in zijn graf. Daarop nam het volk des lands Joahaz, de zoon van Josia; zij zalfden hem en maakten hem koning in de plaats van zijn vader. Wat waren Josia’s motieven om naar Megiddo op te rukken en Necho II een halt toe te roepen? Het bijbelboek II 100 verhaalt Kronieken de tocht van Josia. Het marsdoel van het Egyptische leger was Karkemis aan de Eufraat om de Babyloniërs te bevechten en de aldaar gelegerde Assyriërs te helpen101. Nineveh, de hoofdstad van Assyrië was drie jaar eerder door de Babyloniërs ingenomen. Inmiddels hadden de Assyriërs o.l.v. hun laatste koning Assur Uballit zich te Haran gehergroepeerd en waren klaar om slag te leveren. Persoonlijk geloof ik dat Josia van de gelegenheid gebruik wou maken om zich in het ontstane machtsvacuüm te laten gelden en de twee nieuwe opkomende machten, Egypte en Babylon, te 100 101 II Kronieken 35 II Koningen 23:29 130 trotseren. Nergens lezen we in de bijbel dat Josia om raad bij de profeten zocht noch de HERE God raadpleegde. Het is vreemd om in de bijbel te lezen dat God door de mond van, tenslotte, de heiden Necho102 aan Josia meedeelt om niet tegen het Egyptische leger te strijden. Het resultaat kennen we, koning Josia van Juda zou te Megiddo in de strijd sneuvelen. 390 jaar ongerechtigheid van Israël “In het dertigste jaar, in de vierde maand, op de vijfde der maand, toen ik te midden der ballingen aan de rivier de Kebar was, werd de hemel geopend en zag ik gezichten van Godswege. Op de vijfde der maand - het was het vijfde jaar der ballingschap van koning Jojachin - kwam het woord des HEREN tot de priester Ezechiël...” Ezechiël 1:1-2 Het vijfde jaar van de ballingschap is op onze tijdsbalk 593 voor Christus. In dat jaar kreeg Ezechiël een profetische openbaring waarin hem het aantal jaren van Israëls ongerechtigheid werd geopenbaard103. 390 jaar zijn het die ons vanaf 593 terugvoeren tot het jaar 983 v. Chr. voor het begin van Israëls ongerechtigheid. Deze ‘ongerechtigheid’ begint in mijn model met de invoering van afgoderij door Salomo. Maar meer daarover in hoofdstuk 20, wanneer we de periode van koning Salomo behandelen. De val van Ninevé - ondergang van het 102 103 II Kronieken 35:21 Ezechiël 4:4-5 131 Assyrische Rijk In 614 v. Chr. veroverden Meden en Babyloniërs samen Ninevé. De val van Ninevé betekende het einde van het Assyrische Rijk. Sin Arra Iskun en Assur Uballit waren de laatste koningen van een lange rij die we in dit werk nog zullen behandelen. Egypte streed aanvankelijk nog aan de zijde van de Assyriër, maar dit mocht niet baten. Josia sneuvelde te Megiddo in 609 v. Chr. in de strijd tegen Necho, die op weg was naar de Eufraat om Assyrië bij te staan. Zo was er ook, gereviseerd, in 620 v. Chr., in het eerste jaar van Necho een treffen tussen de legers van Babylon en Egypte in Naharin, oostelijk van de Eufraat. In feite zijn er in mijn model twee Egyptische legers op het slagveld; één van Necho II(dynastie XXVI) en het ander van Sethi I(dynastie XIX). De laatste ondergeschikt aan Necho II. De profeet Nahum van het Oude Testament voorspelde de val van de bloedstad Ninevé! Nahum 1:1;3-1 “Godsspraak over Ninevé. Boek van het gezicht van Nahum, de Elkosiet.” “Wee de bloedstad, louter leugen, vol van verscheuring, zonder ophouden rovend!” Weinig lovende woorden van de profeet over Assyrië, die in wezen het Assyrische Rijk en zijn geschiedenis typeren. Verder heeft de profeet Nahum104 het over een koning van Assur die kwaad bedacht had tegen de HERE God van Israël, één die snode plannen 104 Nahum 1:11 132 beraamde. Voor deze figuur zijn er meerdere kandidaten zoals Salmaneser V, die Samaria innam en het tienstammenrijk wegvoerde, of Sanherib die Jeruzalem wilde innemen. Verscheidene koningen van Assur worden bij name in de Bijbel genoemd! In de volgende hoofdstukken zullen wij ze één voor één behandelen. Opmerkelijk is wel het bijbelgedeelte waar door Nahum waar het volgende geschreven is: “Zie, op de bergen de voeten van de vreugdebode die heil verkondigt. Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw geloften! Want voortaan zal de snoodaard niet meer door u heentrekken, hij is geheel en al uitgeroeid.” Nahum 1:15 ‘Vier uw feesten’ is de opdracht die de profeet aan het volk van Juda doorgeeft. Verbazend is het om op mijn tijdsbalk vast te stellen dat de val van Ninevé in 612 v.Chr. in het zesde jaar van een 7 x 7 sabbatsjaarcyclus gebeurde. Dus het jaar van dubbele zegen voorafgaand aan een sabbatsjaar en ditmaal gevolgd door een jubeljaar. Een jubeljaar dat vermoedelijk ten tijde van de regering van koning Josia gehouden is geworden. Van Josia staat er geschreven105 dat er voor hem geen koning geweest is die zich zo tot de HERE keerde met zijn ganse hart, zijn ganse ziel en zijn ganse kracht, naar de gehele wet van Mozes; en na hem stond zijns gelijke niet op. DE SCYTEN Tijdens dezelfde periode zijn de Scythen een gesel 105 II Koningen 23:25 133 voor het Midden-Oosten. Herodotos106 schrijft dat zij gedurende 28 jaar een schrikbewind in Azië uitoefenden. De Mediër Kyaxares heeft hen uiteindelijk een halt toegeroepen. Daarvoor echter waren ze volgens Herodotos tot aan de grens van Psammetichus’ Egypte doorgedrongen en hadden dus ook Israël onder de voet gelopen. Het leek wel op de voorspelde invasie van de profeet Ezechiël. Een horde Scythen die het land overspoelde. Het resultaat was een exodus van vluchtelingen uit het gebied van Israël naar Egypte. Op tempelmuren van Seti I te Karnak kunnen we deze intocht van vluchtelingen uit Azië terugvinden. De farao strijdt hier tegen de Sjasoe. In het conventionele model zijn deze Sjasoe Bedoeïenen of nomaden. Volgens mijn revisie zijn het de gevreesde Scythen. Ik kan me trouwens moeilijk voorstellen dat de grote vlucht van zovele mensen naar Egypte het resultaat was van het optreden van Bedoeïenen. Het probleem voor de Egyptologen is, dat in hun tijdspanne voor de gevestigde geschiedschrijving er geen ander kandidaat-volk is dat met de Sjasoe geïdentificeerd kan worden. In mijn variant zijn het de achtergebleven plunderende Scythen van Herodotos die Seti I bevecht. Dat de versterkte heuvelstad Beth Shean in Samaria door de Grieken Scytopolis genoemd werd vind zijn oorsprong bij de hiervoor beschreven invasie. Wanneer we dus met een anomalie van de orthodoxie geconfronteerd worden zoals Kanaänieten107 met Assyrische helmen die in de 106 107 Boek 1, 106 James B. Pritchard, Archeologie en het Oude 134 8ste eeuw v. Chr. thuishoren dan bevestigd dit alleen maar dat de conventionele geschiedschrijving aan een revisie toe is. SETI I De regeringsperiode van farao Seti I werd volgens de orthodoxe egyptologie gedateerd in de 13de eeuw voor Christus van 1291 tot 1278 v. Chr. Volgens de herziene chronologie van Velikovsky moet Seti in de 7de eeuw v. Chr. gedateerd worden. Een verschil van 670 jaar op de tijdslijn. Wie heeft gelijk? Zoals eerder uiteengezet hoort de negentiende dynastie van Manetho in de 7de eeuw voor Christus thuis en niet in de 13de eeuw v. Chr. Seti I is een tijdgenoot van Necho II van de 26ste dynastie, met de eerste ondergeschikt aan de laatste. Gezamenlijk voerden zij veldtochten in klein Azië. Tijdgenoot van Seti in Juda was koning Josia. Volgens de gereviseerde chronologie marcheert Seti in zijn eerste Testament, 1962, blz.49 135 regeringsjaar (619/618 v. Chr.) in de nadagen van het Assyrische Rijk Klein-Azië binnen. Zijn eerste veldtocht laat het Juda van koning Josia ongemoeid maar richt zich hoofdzakelijk op de Assyrische provincies westelijk en noordelijk van Juda. De vele reliëfs te Karnak in Egypte geven de marsroute weer. Vanuit de Nijldelta ging het over de beek van Egypte naar PKNN of ‘de stad van Kanaan’ en vervolgens naar Megiddo in Retenoe en vandaar uit in een vork naar AMOR de Egyptische naam voor Assur. De Egyptische duiding ‘stad van Kanaan’ identificeer ik met Asdod, een stad die Psammetichos voordien volgens Herodotos108 gedurende 21 jaar belegerd had. Het Assyrische Rijk van de 7de eeuw v. Chr. was in verval en zou tien jaar later, zoals door de Hebreeuwse profeten voorspelt, door de gemeenschappelijke slagen van Meden en Babyloniërs ten onder gaan. In het ontstane machtsvacuüm zochten ook de Egyptenaren hun buit binnen te halen. Zij waren tijdens de lange regeerperiode van Psammetichus zelfs vazallen van Assyrië geweest. Bij het aan de macht komen van Necho II zou een nieuwe periode van opbloei voor Egypte aanbreken. Samen met Seti en de ondergeschikte negentiende dynastie volgden veldtochten naar Klein-Azië. Wanneer Necho II bijvoorbeeld in 616 BC in Klein-Azië een oorlog uitvecht met de Babyloniërs dan strijdt Seti I met zijn leger aan de zijde van Necho. 108 Boek 2, 157 136