Probleem 3 OCD Obsessies (dwanggedachte): herhaaldelijke gedachten/impulsen/ideeen die bewustzijn intreden en moeilijk te beheersen zijn. Compulsies: reacties(dwanghandelingen) op die gedachten. Dit zijn vaak rituelen. Thema’s van wanggedachten: 1. Persoon dient schade toe aan anderen. 2. Zichzelf en/of anderen zijn ‘vies’. 3. Persoon twijfelt of handeling goed is uitgevoerd en gaat daarom controleren. Dwanghandelingen 1. Controleren 2. Extreem waakzaam zijn 3. Wassen/schoonmaken 4. Mentale dwanghandeling (b.v. 10 ‘weesgroetjes’ doen) OCD afbakening 1. Psychose - Mensen met psychosen zijn er niet bewust van dat de dwanggedachten uit hen zelf komen - Psychotische mensen zijn overtuigd van hun denkbeelden (OCD’ers weten dat ze niet reëel zijn) - OCD’ers zien dwanggedachten als overdreven en tijd-innemend (mensen met een psychose wel) 2. Hypochondrie en gegeneraliseerde angststoornis - OCD’ers maken zich zorgen over het verleden, mensen met hypochondrie en GAS over de toekomst. - OCD’ers ervaren de gedachten als opgedrongen en misplaatst, mensen met hypochondrie en GAS niet. - OCD’ers zijn gefocust op specifieke dingen, hypochondrie en GAS op algemenere dingen Epidemiologie Jaarprevalentie: 1-2% (VS), 0.5% (NL) Life-time prevalentie: 2-3% (VS), 0.9% (NL) Man-vrouw ratio: gelijk Man: meer controledwang en de OCD ontstaat eerder Vrouw: meer wasdwang - OCD heeft een chronisch verloop - Stress heft invloed. Hoe meer stress hoe meer OCD klachten. - 40% zoekt hulp - 2/3 van de OCD’ers hebben grotere kans op een depressie Ontstaan Nog niet duidelijk. Samenvatting Psychostudent.nl 1 Psychodynamische invalshoek OCD is een teken dat afweermechanismen tegen onaanvaardbare impulsen faalt. - De basis voor OCD ontwikkelt in de peutertijd bij de zindelijkheidstraining - Isolatie, undoing en reactie formatie zijn afweermechanismen die betrokken zijn bij OCD. - OCD’ers voelen een botsing tussen ID en Ego - Aard van de dwanggedachten is met agressie en seks getint (dit klopt met de huidige bevindingen van OCD) Kritiek: - De theorie is moeilijk te toetsen - Onderzoek toont aan dat er geen relatie is tussen zindelijkheidstraining en OCD Cognitieve theorie Thought-action fusion Waarschijnheids-taf: denken dat als je aan iets denkt, dat de waarschijnlijkheid dat het voorval plaatsvindt toeneemt. Deze taf komt het vaakst voor. Morele-taf: moreel gezien is aan iets denken even erg als de daadwerkelijke handeling. - Dwanghandelingen neutraliseren de dwanggedachte. - OCD’ers kunnen dwanggedachten niet tegenhouden. De frequentie van dwanggedachten is groter en de weerstand is lager bij mensen met OCD Cognitieve kenmerken van OCD’ers: - Hoog besef van dreiging - Overdreven verantwoordelijkheidsgevoel - Als er een kans op de gebeurtenis is, willen ze daar wat aan doen - Onzekerheid over geheugen - Herhaling van handeling zorgt ervoor dat je minder details onthoudt over de gebeurtenis - Als je ergens niet aan mag/wil denken, dan ga je er juist aan denken Leertheorie 2 factoren model: Ontstaan = klassieke conditionering Voortbestaan = operante conditionering Dat OCD ontstaat door klassieke conditionering is niet bewezen. Het voortbestaan door operante conditionering wel. Cirkelredenatie: doordat de angst geen werkelijkheid wordt, denkt de OCD’er dan de dwanghandeling werkt. Biologische invalshoek - Twinstudies: bij een monozygote tweeling is er 53% kans dat de andere het ook krijgt. Bij een dizygote tweeling is dit 23%. - Er bestaat een serotoninetekort bij OCD’ers. Serotonine neemt toe door anti-depressiva en de klachten nemen hierdoor vervolgens af - Hersengebieden: Arbitofrontaal cortex stimuleert agressieve en seksuele gedachten. De Caudate nucleus filter de info van de arbitofrontaal cortex en stuurt info door. Deze twee hersengebieden verweken sensorische acties en bij OCD zijn de systemen té actief. Samenvatting Psychostudent.nl 2 - Serotonineniveau reguleert de caudate nucleus en de arbitofrontaal cortex - Hersenbeschadigingen in de bovenstaande gebieden kunnen leiden tot afname van obsessief handelen Behandeling Exposure therapie: heeft op 2/3 van cliënten een positief effect. In vivo is het meest effectief. Modelling: voorbeeldfunctie van therapeut. Responsprevention: doordat cliënt geen dwanghandelingen mag uitvoeren ziet cliënt dat gevreesde situatie zonder dwanghandeling ook uitblijft. Cognitieve therapie: met cliënt praten over de overtuigingen van de cliënt. Is even effectief als de bovengenoemde behandelingen. Medicatie: antidepressiva die serotonine verhogen helpen. 50-80% verbetert als er niet met de medicatie wordt gestopt. Klinische opname + cognitieve therapie: het meest effectief in extreme gevallen. Acute stess disorder - Treedt op binnen een maand na blootstelling aan de gebeurtenis - Mag maximaal 1 maand duren - 3/4e van de ASD’ers ontwikkelt PTSS. Van de PTSS’ers heeft de helft ASD gehad. - Meer nadruk op dissociatieve symptomen dan bij PTSS, Trauma Een negatieve, levensingrijpende gebeurtenis Type 1 trauma: eenmalige gebeurtenis (b.v. een treinongeval) Type 2 trauma: meerdere/aanhoudende gebeurtenissen (b.v. seksueel misbruik) Posttraumatische stressstoornis Ernstige stoornis die optreedt als men een ingrijpende situatie niet goed heeft verwerkt. Voorwaarden voor PTSS: - Er moet een trauma aan vooraf plaats hebben gevonden - Herbeleving van trauma - Vermijding van prikkels die aan trauma doen denken - Minder reageren op omgeving - Verschijnselen van verhoogde prikkelbaarheid Subtypen PTSS 1. Acute PTSS: symptomen zijn minder dan 3 maanden aanwezig. 2. Chronische PTSS: symptomen zijn meer dan 3 maanden aanwezig. 3. Uitgestelde/verlate PTSS: stoornis ontstaat op zijn vroegst 6 maanden na het trauma Retrospectieve diagnose: PTSS’er zit al jaren met klachten en zoekt dan pas hulp. Er kan sprake zijn van levenslange PTSS. PTSS afbakening en comorbiditeit - Bij OCD gaat er geen trauma aan vooraf - PTSS kan leiden tot meerdere angststoornissen - PTSS kan samengaan met GAS, paniekstoornis en depressievestoornis - Bij mannen gaat PTSS vaak samen met alcoholgebruik- en verslaving, depressie en Samenvatting Psychostudent.nl 3 gedragsstoornissen - Bij vrouwen gaat PTSS vaak samen met depressie, specifieke fobie, paniekstoornis, sociale fobie en alcoholverslaving Epidemiologie Man-vrouw ratio: 1:2 Jaarprevalentie: 3,5% Life-time prevalentie: 7-8% - 2/3 zoekt hulp, waarvan 7% direct na het trauma - Bij een lichte/milde vorm van PTSS wordt vaak geen hulp gezocht - Vrouwen hebben 20% kans op PTSS na een trauma - Mannen hebben 8% kans na een trauma - Hoger risico op PTSS bij een slechte psychische/lichamelijke gezondheid - Hoger risico bij een lagere opleiding en lager inkomen - Interne locus of control: het idee dat je de situatie kan beïnvloeden. Kans is hoger op PTSS als je de gebeurtenis aan jezelf gaat verwijten - Externe locus of control: het idee dat je situatie niet/nauwelijks kan beïnvloeden -> aangeleerde hulpeloosheid en dit verhoogt de kans op PTSS Risico varieert per gebeurtenis: - Bij interpersoonlijkgeweld is het risico het hoogst - Bij vrouwen volgt PTSS na seksueel misbruik/verkrachting - Bij mannen volgt PTSS na oorlogservaringen en vredesmissies Ontstaan Psychodynamische invalshoek Trauma steeds opnieuw beleven om de gebeurtenis te verwerken. Afweermechanismen treden op als sommige gedachten onaanvaardbaar zijn. Horowitz: traumaverwerking (psychodynamisch) Trauma oefent invloed uit op het psychische evenwicht totdat trauma geïntegreerd kan worden in de blauwdruk waardoor individu naar de wereld kijkt. PTSS’ers zijn bij 3 en 4 blijven hangen. 1. Outcry: eerste, bijna reflexmatige reactie 2. Ontkenning: persoon verweert zich tegen de eerste emotionele reactie 3. Herbeleving: herbeleven van trauma doormiddel van dromen, associaties en fantasieën 4. Doorwerken: onder ogen komen van het trauma en de gevolgen daarvan 5. Voltooiing: trauma is geïntegreerd in de wijze waarop de persoon naar de wereld kijkt Biologische invalshoek - Trauma zorgt voor een levenslange verandering in het centrale zenuwstelsel. Een onderdeel hiervan (HPA) zorgt voor de reacties op stress en deze heeft invloed op de beschadiging van de hyppocampus (en dus het langertermijn geheugen) - Verhoogde activiteit van de amygdala door stress. De hypocampus en de mediale frontale cortex kunnen dit niet dempen - Bij fysiek misbruik -> hoge arousal en daardoor een beschadigde corpus collosum - Verhoogd cortisol/adrenaline gehalte bij de confrontatie met het trauma bij PTSS Samenvatting Psychostudent.nl 4 Leertheorie 2 factoren model. Dit model klopt bij PTSS Cognitieve invalshoek Stress is een niet geslaagde wisselwerking tussen persoon en omgeving Bij een stress situatie treden twee soorten beoordelingen op: Primaire beoordeling: betekenis toekennen aan de gebeurtenis. Bij een negatieve beoordeling treden copingstrategieën op. Secundaire beoordeling: mogelijkheden bedenken Model Ehlers en Clark (pagina 527 in van der Molen) Drie factoren houden elkaar in stand en hebben invloed op elkaar: 1. Negatieve gevolgen + negatieve beoordeling van trauma. 2. Verstoring in het autobiografisch geheugen. 3. Anders gaan reageren op situaties na een trauma (b.v. vermijden) Behandelingen Critical incident stress debriefing: groepsbijeenkomsten met begeleider -> praten. Dit is niet effectief want dit verstoord het natuurlijke verloop van PTSS verwerking. DSM CRITERIA DSM criteria voor OCD 1. Er is sprake van aanwezigheid van dwanggedachten of dwanghandelingen Dwanggedachten (obsessies) a) Terugkomende en hardnekkige gedachten, impulsen of voorstellingen, die worden beleefd als opgedrongen en zinloos, en die angst of lijden veroorzaken. b) De gedachten, impulsen of voorstellingen zijn meer dan een overdreven bezorgdheid over problemen in het dagelijks leven. c) De persoon probeert de gedachten, impulsen of voorstellingen te negeren of te onderdrukken, of ze te neutraliseren met een andere gedachte of handeling. d) De gedachten, impulsen of voorstellingen worden herkend als een product van de eigen geest. Dwanghandelingen (compulsies): a) Steeds herhaaldelijke gedragingen of psychische activiteiten (zoals tellen, bidden of in stilte woorden herhalen), waartoe de persoon zich gedwongen voelt als reactie op een dwanggedachte, of die hij dient uit te voeren volgens regels die regelmatig moeten worden toegepast. Samenvatting Psychostudent.nl 5 b) De gedragingen of psychische activiteiten zijn bedoeld om lijden of een vermeend gevaar af te wenden of te voorkomen; ze zijn duidelijk overdreven of taan niet in realistische samenhang met dit doel. 2. De betrokkene is zich bewust (geweest) van de onredelijkheid of het overdreven van de obsessies of compulsies. 3. De gedachten of handelingen veroorzaken duidelijk lijden of beperkingen in het dagelijks functioneren en nemen dagelijks meer dan een uur in beslag. 4. De klachten zijn niet het directe gevolg van middelengebruik of een somatische aandoening. Als er sprake is van een andere as‐I‐stoornis, hebben de dwanggedachten of –handelingen niet uitsluitend betrekking op onderwerpen die kenmerkend zijn voor de stoornis (zoals een preoccupatie met voedsel bij eetstoornissen) DSM‐IV‐criteria Posttraumatische Stressstoornis: 1. Iemand heeft blootgestaan aan een traumatische gebeurtenis, waarbij sprake was van: a. het ervaren van, getuige zijn van of geconfronteerd worden met één of meer gebeurtenissen die een feitelijke of dreigende dood of ernstig letsel met zich bracht(en, of een bedreiging vormde(n) voor de fysieke integriteit van de persoon zelf of anderen. b. intense reacties van angst, hulpeloosheid of afgrijzen. 2. De traumatische gebeurtenis wordt telkens herbeleefd op ten minste een van de volgende manieren: a. terugkerende en zich opdringende onaangename herinneringen aan de gebeurtenis (met inbegrip van beelden, gedachten of waarnemingen) b. herhaaldelijk akelig dromen over de gebeurtenis c. handelen of zich voelen alsof de traumatische gebeurtenis opnieuw plaatsvindt. d. intens psychisch lijden bij blootstelling aan interne of externe prikkels die een aspect van de traumatische gebeurtenis symboliseren of erop lijken. e. fysiologische reacties bij blootstelling aan interne of externe prikkels die een aspect van de traumatische gebeurtenis symboliseren of erop lijken.3. Hardnekkig vermijden van prikkels die bij het trauma hoorden of afstomping van de algemene activiteit (niet aanwezig voor het trauma) zoals blijk uit ten minste drie van de volgende verschijnselen: a. pogingen gedachten of gevoelens horend bij het trauma en gesprekken over het trauma Samenvatting Psychostudent.nl 6 te vermijden b. pogingen activiteiten, plaatsen of mensen die herinneringen oproepen aan het trauma, te vermijden c. onvermogen zich een belangrijk aspect van het trauma te herinneren d. duidelijk afgenomen belangstelling voor of deelname aan belangrijke activiteiten e. gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen f. een beperkt spectrum van gevoelens ervaren (bijv. niet in staat zijn gevoelens van intimiteit of liefde te hebben) g. het gevoel een beperkter toekomst te hebben (bijv. verwachten geen carrière te zullen maken, geen huwelijk, geen kinderen of geen lang leven te zullen hebben). 4. Voortdurend verschijnselen van verhoogde prikkelbaarheid (niet aanwezig voor het trauma) zoals blijkt uit ten minste twee van de volgende: a. moeite met inslapen of doorslapen b. prikkelbaarheid of woede‐uitbarstingen c. concentratiestoornissen d. overmatige waakzaamheid e. buitensporige schrikreacties 5. De symptomen duren langer dan een maand en veroorzaken ernstig lijden of beperkingen in het dagelijks functioneren. Specificeer: Acute PTSS: als de symptomen korter dan drie maanden duren. Chronische PTSS: wanneer de symptomen ten minste drie maanden duren. PTSS met verlaat begin: wanneer de symptomen ten minste een half jaar na de traumatische gebeurtenis zijn begonnen. DSM‐IV‐criteria Acute Stressstoornis: 1. Iemand heeft blootgestaan aan een traumatische gebeurtenis, waarbij sprake was van: a. het ervaren van, getuige zijn van of geconfronteerd worden met één of meer gebeurtenissen die een feitelijke of dreigende dood of ernstig letsel met zich bracht(en, of een bedreiging vormde(n) voor de fysieke integriteit van de persoon zelf of anderen. b. intense reacties van angst, hulpeloosheid of afgrijzen. 2. Tijdens de gebeurtenis of direct daarna heeft de persoon ten minste drie van de volgende Samenvatting Psychostudent.nl 7 dissociatieve symptomen: a. een gevoel van verdoving, onthechting of afwezigheid van emotionele reacties b. zich minder bewust zijn van de omgeving (in een waas leven) c. de buitenwereld als onwerkelijk beleven (derealisatie) d. het gevoel van zichzelf vervreemd te zijn (depersonalisatie) e. onvermogen zich een belangrijk aspect van de gebeurtenis te herinneren (dissociatieve amnesie). 3. De traumatische gebeurtenis wordt telkens herbeleefd op ten minste een van de volgende manieren: terugkerende voorstellingen, gedachten, dromen, illusies, flashbacks of een gevoel de gebeurtenis opnieuw te beleven, of lijden bij blootstelling aan prikkels die herinneringen aan de traumatische gebeurtenis oproepen. 4. Vermijding van prikkels die herinneringen aan de gebeurtenis oproepen (bijv. gedachten, gevoelens, gesprekken, activiteiten, plaatsen, mensen). 5. Symptomen van angst of verhoogde prikkelbaarheid (bijv. slaapstoornissen, snel geïrriteerd zijn, concentratieproblemen, overmatige waakzaamheid, overdreven schrikreacties en motorische rusteloosheid). 6. De stoornis veroorzaakt ernstig lijden of duidelijke beperkingen in het dagelijks functioneren, of de betrokkene is niet in staat noodzakelijke activiteiten die band houden met de gebeurtenis te ondernemen (zoals medische of juridische bijstand regelen, persoonlijke hulp van familieleden mobiliseren). 7. De symptomen duren ten minste drie dagen en maximaal vier weken en treden binnen vier weken na de traumatische gebeurtenis op. 8. De stoornis is niet een direct gevolg van middelengebruik of een somatische aandoening, en is niet ‘slechts’ een verergering van een al aanwezige andere psychische stoornis of persoonlijkheidsstoornis Samenvatting Psychostudent.nl 8