Viering Jebron 14/2/2004 De zeven hoofdzonden: Gierigheid 1. Welkom en inleiding (Liesbet) 2. Lied: OLB blz. 181: Gelukkig de mens 3. Kindernevendienst (Miek) 4. 1ste lezing: Jezus Sirach 4, 1-6. (Kristien) 5. Verhaal: Lazarus en de rijke vrek: Verhalen voor de zevende dag blz. 92-94. (Emmanuel) 6. 2de lezing: collage (Herlinde). a. De Barmhartige Samaritaan: Lc 10, 33-35 b. Het kind Jezus in de tempel: Lc 2, 41-43 en 48-49. c. De arme weduwe: Lc 21, 1-4. d. De hebzuchtige boer: Lc 12, 16-21. 7. Duiding (Liesbet) 8. Luisterlied? 9. Stilte 10. Vrije voorbeden; acclamatie: Wie zijn leven niet wil geven, OLB blz. 318. 11. Dankgebed nr. 39 12. Brood en wijn 13. Onze Vader NLB blz. 27a 14. Vredewens (Kristien) 15. PP 16. Slotlied NLB blz. 18a 17. Zegen en zending (Patrick?) Duiding Gierigheid… in tegenstelling tot de “toorn” is dit wel een echte, grote hoofdzonde. Gierigheid is: niet willen delen. Eigenlijk draaide heel het leven van Christus rond het delen van Zijn leven, van Zijn lichaam. Niks was van Hem. Hij stond volledig ten dienste van Allen. Heel wat verhalen uit het Nieuwe Testament gaan dan ook over dit onderwerp. “Doe zoals de barmhartige Samaritaan”, zegt Jezus. “Wees zelf de naaste voor anderen. Zie de nood van anderen en geef wat je hebt.” De anderen, dat zijn de mensen in nood. Maar niemand geeft graag toe dat hij in nood is. In het verhaal dat Emmanuel zonet heeft gelezen, over de katoenhandelaar, bleef Lazarus onderdanig tegenover de uitbuiter, maar “hij vloekte wel in zijn hart”. Wie geen toegang krijgt tot de materiële welvaart die anderen wel krijgen, wordt kwaad omwille van die onrechtvaardigheid, maar zolang hij in een afhankelijkheidspositie gedwongen blijft, kan hij die woede maar beter niet uiten. Totdat er nog een druppel onrecht bijkomt, en de emmer overloopt: de opgekropte woede barst als een vulkaan uit. En dan wordt er vaak geweld gebruikt, geweld dat niet goed te praten valt, maar dat we wel ergens kunnen begrijpen vanuit de jarenlange onderdrukking die men moest ondergaan. Denken we maar aan de terroristische aanslagen van 11 september, of vandaag in Irak, of in Palestina of geweld gebruikt door guerrillastrijders in Zuid-Amerika. In het boek Spreuken staat: “Geef mij noch armoede, noch rijkdom,maar schenk mij het voedsel dat ik nodig heb. Opdat ik u in mijn overvloed niet verloochene, en opdat ik in mijn armoede niet tot stelen kom.” Het is misschien een magere troost, maar eigenlijk is gierigheid zielig. Wie niet kan delen, mist vaak al het wezenlijke: vriendschap, menselijkheid, warmte. Grijpende vingers zijn lelijk, ze verlagen de mens. Open handen, handen die geven, maken een mens mooi, groter en beter. Bezit, een zekere welvaart, hebben we wel allemaal nodig. Het garandeert vrijheid, kansen tot ontplooiing, een gevoel van zekerheid. Het is iets waar iedereen recht op heeft. Bezit staat ons toe “vrij” te zijn, maar kan het ons ook onmogelijk maken om “vrij” te zijn. Want bezit kan verslavend worden. Dan is het een afgod, waarvoor mensen gaan leven, dan wordt de zaak omgekeerd: mensen worden door hun bezittingen bezeten, dan leidt bezit tot onvrijheid. Wie in materiële bezittingen (een mooi huis, een chique auto, een zwembad in de tuin), wie daarin zelfbevestiging en geluk zoekt, zal vroeg of laat bedrogen uitkomen. Hebzucht leidt tot de dood, tot niets, zo leerden we uit het verhaal van de hebzuchtige boer. Kunnen delen gaat echter niet alleen over materiële welvaart en geld. Eigenlijk gaat het over alles: je talenten kunnen delen (zoals goed kunnen luisteren, of muziek maken), je geluk delen, de mogelijkheid tot liefde geven ook concreet toepassen, je tijd en energie aan anderen besteden. Maar gierigheid kan ook betrekking hebben op beslag leggen op mensen. Je mag je niemand toe-eigenen. We lazen het verhaal over de kleine Jezus in de tempel. Zijn ouders waren heel bezorgd over Hem, maar Hij sprak tot hen: “Wisten jullie niet dat ik bij mijn Vader moest zijn?” Vandaag zou een kind aan z’n ouders kunnen vragen: “Kunnen jullie me even loslaten en me mijn eigen weg laten zoeken?” Tot slot: we moeten er over waken dat we niemands rekening maken. Ieder geeft wat hij kan: bij de ene is dat wat meer en bij de ander is dat wat minder. De arme weduwe gooide eigenlijk meer in de offerkist dan alle anderen, die slechts wat weggaven van hun overvloed. Wie veel kan geven, mag blij zijn dat hij of zij dat kan, dat hij de energie, de levensvreugde heeft om daarvan een stuk te delen met anderen. Als afsluiter nog een citaat uit het Conciliedocument ‘Gaudium et Spes’: “God heeft de aarde, met alles wat daarin is, bestemd voor het gebruik van alle mensen en volkeren, zodat de geschapen goederen in een billijke verdeling aan allen moeten toekomen, onder de schutse van de rechtvaardigheid, vergezeld van de liefde.”