Samenvatting Economie Hoofdstuk 8 Over de grens?

advertisement
Samenvatting Economie Hoofdstuk 8 Over de grens?
8.1 Waarom handel met het buitenland?
Importeren = het kopen van goederen en diensten uit het buitenland.
Waarom?
-Goedkoper of van betere kwaliteit
-Bepaalde delfstoffen komen niet/weinig voor in onze bodem
-Ons klimaat is niet geschikt voor alle landbouwgewassen
-Ruime keuze in producten en merken
Exporteren = verkopen van goederen en diensten aan buitenlandse bedrijven.
Het geld wat we met export verdienen heeft ons land nodig om de import te
kunnen betalen.
Export zorgt ook voor werkgelegenheid.
Invoerwaarde= het totale bedrag dat we betalen voor alles wat we importeren.
Uitvoerwaarde= het bedrag wat we in totaal verdienen aan de export.
Invoer– en uitvoerwaarde bereken je door de hoeveelheid te vermenigvuldigen
met de prijs per eenheid. (fles, stuk, kilo, enz.)
Formule:
Invoerwaarde= ingevoerde hoeveelheid x prijs per eenheid
Uitvoerwaarde = uitgevoerde hoeveelheid x prijs per eenheid
Voorbeeld: In 2010 voerde ons land 72 000 auto’s in.
De gemiddelde prijs van een ingevoerde auto bedroeg €48 000
De invoerwaarde van de auto’s was 72 000 x €48 000 = €3 456 000 000
Handelsbalans = een overzicht van de uitvoerwaarde en invoerwaarde van
goederen.
Is de uitvoerwaarde groter dan de invoerwaarde dan is er een overschot op de
handelsbalans. (saldo is positief)
Is de invoerwaarde groter is dan de uitvoerwaarde dan is er een tekort op de
handelsbalans (saldo is negatief)
Dienstenbalans = hier staat de waarde van internationaal geleverde en ontvangen diensten op.
Voorbeelden: opbrengsten bij transport dat Nederlandse bedrijven verzorgen
voor buitenlandse opdrachtgevers of inkomsten en uitgaven op het gebied van
toerisme.
Internationale handel = kopen of verkopen aan bedrijven in het buitenland,
internationale handel bestaat uit in en uitvoeren van goederen en diensten.
Nationaal inkomen = het totaalbedrag van wat de inwoners van een land verdienen.
Open economie = een land met hoge in– en uitvoerpercentages.
Een land met een open economie is afhankelijk van internationale handel.
8.2 Tegenwerken of samenwerken?
Invoerrechten= belastingen die je moet betalen als je een product invoert.
Protectiemaatregelen= maatregelen als land nemen om zijn eigen productie en
werkgelegenheid te beschermen tegen concurrentie uit het buitenland.
Voorbeelden hiervan:

Invoerrechten heffen

Contingentering (bepaalde hoeveelheid mag ingevoerd worden)

Exportsubsidie (overheid geeft geld aan bedrijven, zodat zij producten voor
een lage prijs kunnen exporteren.
Vrijhandel = geen belemmeringen in de handel tussen verschillende landen.
Internationale arbeidsverdeling= landen kunnen producten maken waarin zij
het beste zijn of die ze het goedkoopst kunnen maken.
Rechten binnen de EU (Europese Unie)
Binnen de EU is er vrij verkeer van goederen. Dat betekent dat de EU-landen met elkaar
een vrijhandel hebben afgesproken, dus geen invoerrechten, geen contingentering en geen
exportsubsidies.
Binnen de EU is er vrij verkeer van diensten. Dus een bedrijf uit de ene lidstaat mag zijn
diensten zonder belemmeringen aanbieden in de andere lidstaten.
Binnen de EU is er vrij verkeer van personen. Dus inwoners van het ene EU-land mogen
in een ander EU-land gaan wonen, werken of studeren.
Binnen de EU is er vrij verkeer van kapitaal. Je kan geld overmaken naar een bankrekening in een ander EU-land of daar gaan beleggen of investeren in een bedrijf. Banken en
verzekeringsmaatschappijen mogen zich ook in andere lidstaten van de EU vestigen.
Harmonisatie = afstemmen van regels tussen de lidstaten in de EU.
Bedrijven uit verschillende EU-landen moeten op technisch gebied meer eenheid nastreven. Denk daarbij aan dezelfde schoen– en kledingmaten, dezelfde
soort telefoonopladers, stopcontacten en benzine.
Europese Monetaire Unie (EMU) = monetaire unie tussen 16 EU-landen.
Om mee te doen moeten de lidstaten aan strenge eisen voldoen; lage inflatie, een
klein begrotingstekort en een niet al te hoge staatsschuld.
8.3 Hoe is de welvaart verdeeld?
Formule:
Inkomen per hoofd = nationaal inkomen : aantal inwoners
Als je welvaart van landen goed met elkaar wil vergelijken moet je rekening
houden met het volgende:

In landen met weinig welvaart zijn grote inkomensverschillen: een kleine
groep rijken tegenover een grote groep armen.
Dit noem je een scheve inkomensverdeling

Het prijsniveau in de landen is verschillend. Hierdoor kun je de koopkracht
van de bevolking niet goed met elkaar vergelijken.

In minder welvarende landen is veel informele productie
Zelfvoorziening en niet-geregistreerde productie tellen niet mee in het
nationaal inkomen, maar ze dragen wel bij aan de welvaart.
Ontwikkelingsland = een land met een economische achterstand, waardoor er
veel armoede is, een slechte gezondheidszorg en gebrekkig onderwijs.
Ontwikkelingslanden noem je ook wel de Derde Wereld.
Ruilvoet = geeft de verhouding aan tussen de prijs van de exportgoederen en de
prijs van de importgoederen.
Ruilvoetverslechtering = de prijs van de importgoederen stijgt meer dan de prijs
van de exportgoederen, het ontwikkelingsland moet dan meer goederen exporteren om de import te kunnen betalen.
In de afbeelding hierboven moet Venezuela meer/minder olie gaan exporteren
om evenveel computers te kunnen exporteren. De prijs van de olie is blijkbaar
meer/minder gestegen dan de prijs van de computers. De ruilvoet van Venezuela
is verbeterd / verslechterd
Monocultuur = als landen afhankelijk zijn van hun opbrengsten van 1 of meerdere producten voor hun export.
Belangrijke vraag (vraag 35, tekstboek blz. 229)
Verschillende landen in Midden-Amerika exporteren veel koffie. Toen de prijs
van koffie op de wereldmarkt laag was, besloten deze landen een deel van de
koffie op te slaan in grote voorraden. Welk gevolg had deze maatregel?
A Het aanbod van koffie werd groter zodat de prijs ging stijgen
B Het aanbod van koffie werd kleiner zodat de prijs ging stijgen
C De vraag naar koffie werd groter zodat de prijs ging stijgen
D De vraag naar koffie werd kleiner zodat de prijs ging stijgen.
8.4 Hoe help je een ontwikkelingsland?
Noodhulp= als ontwikkelingslanden hulp nodig hebben, bij bijvoorbeeld een
overstroming, aardbeving of extreme droogte.
Structurele hulp= als landen op lange termijn hulp nodig hebben met bijvoorbeeld goed onderwijs en technische ontwikkelingen.
Vicieuze cirkel= als het ene probleem een gevolg is van een ander probleem, je
zit dan in een vicieuze cirkel.
Dit probleem moeten landen van buitenaf oplossen.
Kinderarbeid= kinderen moeten werken in plaats van leren op school.
Het geld dat zij verdienen, is nodig om het gezinsinkomen aan te vullen.
Belangrijke vraag (vraag 43, tekstboek blz. 231)
Kinderarbeid heeft tot gevolg dat mensen in een ontwikkelingsland in een vicieuze cirkel van armoede blijven zitten.
Zet de volgende tussenstappen in de goede volgorde, zodat je de vicieuze cirkel
van armoede en kinderarbeid laat zien.
1.
2.
3.
geen opleiding
kinderen moeten werken
slecht betaalde banen
A armoede 1-2-3 armoede
B armoede 1-3-2 armoede
C armoede 2-1-3 armoede
D armoede 2-3-1 armoede
E armoede 3-1-2 armoede
F armoede 3-2-1 armoede
Fair trade= letterlijk: eerlijke handel. De bevolking in een ontwikkelingsland
krijgt een eerlijke prijs voor zijn producten. Ze krijgen betere werkomstandigheden en kinderarbeid verdwijnt.
Download