TAAL werkwoorden Werkwoorden zijn woorden die vertellen wat mensen DOEN. Een werkwoord kan verschillende vormen hebben. Bijvoorbeeld het werkwoord schrijven. Ik schrijf ik schreef Jij schrijft Wij schrijven wij schreven In de zinnen hieronder staan steeds twee werkwoorden. Kleur alle Werkwoorden in de zin. 1 Gisteren ging ik bij mijn vriendinnetje Natascha spelen. 2 Wij hebben haar moeder geholpen in de tuin. 3 Natascha moest de bladeren bij elkaar vegen. 4 Ik trok onkruid uit de tuin en gooide het in de prullenbak. 5 De moeder van Natascha was blij dat wij haar hielpen. 6 Daarom mocht ik bij Natascha eten. 7 We mochten zelf een toetje kiezen. 8 We liepen naar de winkel om iets te kopen. 9 Het was moeilijk om een keuze te maken. 10 Ik wilde ijs met slagroom, maar Natascha had liever pudding. 11 Omdat we het niet eens werden, kozen we voor iets anders. 12 We vonden de appeltaart van de bakker er lekker uitzien. 13 Appeltaart met slagroom is ook erg lekker, vinden wij. 14 We aten friet, kip en sperziebonen en kregen een stuk appeltaart als toetje. 15 Na het eten zaten we erg vol, maar het was ook erg lekker! Dit blad is van: ................................................................