c a s u ï s t i e k Met Epstein-Barrvirus geassocieerde hemofagocytose Auteurs J.A.M. van Laar, C.M.P. Buysse, A.C.T.M. Vossen, B. van den Berg, K. van Lom, J. Deinum, P. Sonneveld en P.M. van Hagen Trefwoorden Epstein-Barrvirus, hemofagocytose, hemofagocytotische lymfohistiocytose, oplosbare interleukine 2-receptor, mononucleosis infectiosa Samenvatting In dit artikel worden 3 ogenschijnlijk immunocompetente adolescenten beschreven met fulminante mononucleosis infectiosa met Epstein- Barrvirus (EBV)-geassocieerde hemofagocytotische lymfohistiocytose. Met een kwantitatieve PCR werd een hoge EBV-DNA-titer in het serum aangetoond. Eén patiënte overleed met een stijgende EBV-DNA-titer, ondanks corticosteroïden, antivirale en geïntensiveerde, immunomodulatoire behandeling. De andere patiënten werden direct na de diagnose met aciclovir en/of corticosteroïden behandeld. Een snelle, klinische verbetering ging gepaard met een logaritmische daling van de EBV-DNA-titer. Aan de hand van deze casussen wordt het ziektebeeld toegelicht. De conclusie luidt dat bij immunocompetente patiënten met EBV-geassocieerde hemofagocytotische lymfohistiocytose, kwantitatief monitoren van EBV-DNA en snelle behandeling met antivirale therapie en/of corticosteroïden noodzakelijk is. Indien de EBVDNA-titer niet daalt, moet de behandeling op tijd worden geïntensiveerd. Inleiding daan, en een secundaire vorm (zie Tabel 2 op pagina 195). Bij kinderen met familiale HLH (FHL) is een viertal mutaties als oorzaak van de immunologische disbalans beschreven, waarvan 3 op het niveau van perforinefunctie.5,6 Als gevolg hiervan kunnen door virussen (vaak EBV) geactiveerde T-cellen enerzijds geen virale ‘killing’ uitvoeren en anderzijds geen apoptose van overactieve fagocyterende cellen bewerkstelligen. De hierdoor veroorzaakte ‘cytokinestorm’ onderhoudt fagocytose door mononucleaire cellen en veroorzaakt systemische verschijnselen van sepsis.7 De verhoogde s-IL-2R-spiegels worden door IL-2-geactiveerde T-cellen geproduceerd en dragen bij tot deze verschijnselen.4,8 Behandeling met chemotherapeutica, immunomodulatoire en antivirale middelen, en beenmergtransplantatie kunnen bij HLH zijn aangewezen. Kinderen worden volgens het door de ‘Histiocyte Society’ en de WHO ontwikkelde HLH-04-protocol behandeld met steroïden, etoposide, ciclosporine Fulminante mononucleosis infectiosa (‘infectious mononucleosis’; IM) met EBV-geassocieerde hemofagocytotische lymfohistiocytose (HLH) is een zeldzame manifestatie van een EBV-infectie bij immunocompetente patiënten.1,2 Hemofagocytose in diverse organen, zoals beenmerg of de lymfklieren, is onderdeel van het ernstige HLH-syndroom. Dit syndroom wordt verder gekenmerkt door koorts, splenomegalie, pancytopenie, hyperferritinemie, hypertriglyceridemie, verminderde NK-celactiviteit en sterk verhoogde, oplosbare (‘soluble’) IL-2-receptor (s-IL-2R)-spiegels (zie Tabel 1 op pagina 194).1-4 Hemofagocytose wordt soms pas na herhaalde beenmergpuncties opgemerkt, waardoor vaak vertraging in de diagnostiek ontstaat. Tests voor perifere diagnostiek zijn niet bekend. Er bestaat onderscheid tussen een primaire vorm van HLH, waarbij vooral jonge kinderen (0-2 jaar, maar ouder bij de syntaxin-11-mutatie) zijn aange- n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r (Ned Tijdschr Hematol 2006;3:193-9) HE M a t o l o g i e vol. 3 nr. 5 - 2006 193 c a s u ï s t i e k Tabel 1. Criteria voor hemofagocytotische lymfohistiocytose (HLH). Diagnose HLH indien aan 1 of 2 wordt voldaan. 1. moleculaire diagnose van HLH 2. voldoen aan (5 van de 8) diagnostische criteria • koorts • splenomegalie • cytopenie in >2 lijnen: - Hb-gehalte <5,6 mmol/l - trombocyten <100x109/l - neutrofiele granulocyten <1x109/l • hypertriglyceridemie (nuchter >3 mmol/l) en/of hypofibrinogenemie (<1,5 g/l) • hemofagocytose in beenmerg, lymfklier, milt, lever of andere organen • verlaagde of afwezige NK-celactiviteit • hyperferritinemie (>500 μg/l) • oplosbaar CD25 (s-IL-2R) >2.400 iU/ml De criteria zijn volgens de ‘Histiocyte Society’ voor HLH en aangepast uit referentie 4. De diagnose familiale HLH kan worden gesteld door specifieke genmutaties, positieve familieanamnese en als consanguïniteit bij de ouders waarschijnlijk is. s-IL=oplosbare (‘soluble’) interleukine. en, bij neurologische manifestaties, intrathecaal methotrexaat.4,9 Bij volwassenen lijkt vroege behandeling met etoposide ook overlevingswinst te geven (van 10 naar 87%), maar algemeen aanvaarde richtlijnen voor de behandeling van volwassen HLHpatiënten ontbreken.2,3,9,10 In dit artikel worden 3 patiënten met fulminante IM en EBV-HLH beschreven, bij wie de EBV-DNA-titer geassocieerd is met het ziektebeloop. Gezien de ervaringen met deze patiënten, is het noodzakelijk om actief naar hemofagocytose te zoeken en daarbij nauwlettend het effect van de behandeling te controleren met de EBV-DNA-titer.11 Ziektegeschiedenis Patiënte 1 Een 15-jarig, voorheen gezond, meisje ontwikkelde pancytopenie, diffuse intravasale stolling (DIS) en verhoging van leverenzymen nadat zij een week griepachtige symptomen had. Bij opname (dag 1) was zij in shock en werden hepatosplenomegalie, pneumonitis, ascites en pancytopenie gevonden. Zij werd met positieve inotropica en antibiotica op de afdeling Intensive Care gestabiliseerd. Het beenmerg op dag 1 liet geen monoklonale celpopulaties zien, maar was hypercellulair en reactief. Lage aantallen NK-, B- en CD4-cellen, met een relatieve overmaat van CD8-cellen (0,42x109/l) in het serum suggereerden een virale ontsteking. 194 vol. 3 nr. 5 - 2006 De serologische tests wezen op een acute primaire EBV-infectie (zie Tabel 3). Kwantitatieve real-time PCR (gebaseerd op een TaqMananalyse) van perifeer bloed en beenmergsupernatant toonde een hoge EBV-DNA-titer (respectievelijk 2,2 en 4,7x106 kopieën/ml).12 Vanwege de ernstige, vermoedelijk EBV-gerelateerde pancytopenie werd vanaf dag 2 prednisolon (1 mg/kg/dag) gegeven. Hypertriglyceridemie werd voor het eerst opgemerkt op dag 4. Op dag 15 werd ganciclovir (3,5 mg/kg/dag) aan de medicatie toegevoegd wegens klinische verslechtering en een stijgende EBV-DNA-titer (zie Figuur 1 op pagina 196). ‘Adult respiratory-distress syndrome’ (ARDS) en nierinsufficiëntie ontwikkelden zich, waarna de behandeling werd geïntensiveerd met immunoglobulines en rituximab op dag 18 en 21. De EBV-DNA-titer bleef echter stijgen en de patiënte overleed aan ARDS en multipel orgaanfalen op dag 22. Microscopisch onderzoek van autopsiemateriaal liet hemofagocytose zien in longen, lever, milt en lymfklieren. Het beenmerg bleek hypoplastisch. Insituhybridisatie toonde EBV in lymfocyten en macrofagen uit long en lymfklieren. Patiënte 2 Een 17-jarig meisje zonder opvallende voorgeschiedenis werd opgenomen (dag 1) na 2 weken griepachtige verschijnselen. Zij had koorts, icterus, hepatosplenomegalie, ascites, gegeneraliseerde lymfadenopathie, gestegen leverenzymen, leuko- n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r HE M a t o l o g i e Tabel 2. Oorzaken van hemofagocytotische lymfohistiocytose (HLH). Primaire HLH Secundaire HLH • • FHL-1: perforine: 9q21.3-22-mutatie (onbekend gen) FHL-2: perforinedeficiëntie: 10q21-22-mutatie (PRF-1-gen) FHL-3: verstoorde perforinerelease: 17q25-mutatie (munc 134-gen) FHL-4: verstoord perforinetransport: 6q24-mutatie (syntaxin-11-gen) viraal • EBV • CMV • hiv • HHV6 en HHV8 • parvovirus B19 • ‘X-linked’ lymfoproliferatieve ziekte bacterieel • Mycobacterium tuberculosis, histoplasmose • Chediak-Higashisyndroom parasitair • leishmaniasis • Griscelli II-syndroom auto-immuun • SLE, reumatoïde artritis • • lymforeticulaire maligniteiten • T/NK-NHL • ‘panniculitis-like’ T-cellymfoom • NK-celleukemie FHL=familiale HLH, EBV=Epstein-Barrvirus, CMV=cytomegalievirus, SLE=systemische lupus erythematodes, NHL=non-Hodgkinlymfoom, HHV=humaan herpesvirus. penie, hypertriglyceridemie, en een verlengde, geactiveerde, partiële tromboplastine- en protrombinetijd. Dyspnoe met een dubbelzijdig infiltratief longbeeld (zie Figuur 2 op pagina 196), pancytopenie, een stijgende lactaatdehydrogenase (LDH)concentratie en ‘low-grade’ DIS ontwikkelen zich op dag 7. De volgende dag werd zij vanwege respiratoire insufficiëntie naar het Erasmus MC te Rotterdam overgeplaatst. Beenmergcytologie liet een megaloblastaire erytropoëse zien en daarnaast fagocytose van intacte erytrocyten, erytroblasten en trombocyten door macrofagen/histiocyten die passen bij hemofagocytose. Het beenmerg vertoonde geen monoklonale cellen. De serologie was kenmerkend voor een acute EBV-infectie (zie Tabel 3) met hoge EBVDNA-titers in serum en beenmergsupernatant (respectievelijk 1,7 en 1,8x106 kopieën/ml). Deze waarden zijn 100 keer hoger dan in het celsediment van het beenmerg. In ascites en bronchialelavagevloeistof werd EBV-DNA (respectievelijk 1,2 en 3,0x104 kopieën/ml) aangetroffen. De diagnose EBV-‘virus-associated hemophagocytic syndrome’ (VAHS) met pneumonitis werd gesteld en behandeling met prednisolon (1 mg/kg/ dag) en aciclovir (30 mg/kg/dag gedurende 10 dagen) begon op dag 9. De koorts, pancytopenie en longafwijkingen verdwenen geleidelijk. De EBV-DNA-titer in het serum verminderde direct met 1 log per 3-5 dagen. Corticosteroïden werden afgebouwd en gestopt op dag 23. De EBV-DNAtiter bereikte de detectiegrens van circa 100 kopieën/ml op dag 22 en bleef onmeetbaar (zie Figuur 1 op pagina 196). Na 36 dagen ziekenhuisopname, Tabel 3. EBV-serologie en EBV-DNA-titer bij 3 patiënten met EBV-HLH. Patiënt IgM IgG-VCA IgG-EA IgG-NA EBV-DNA (kopieën/ml) 1 + + - - 2.240.000 2 + + + - 1.780.000 3 grens + grens - 323.000 EBV=Epstein-Barrvirus, HLH=hemofagocytotische lymfohistiocytose, VCA=’viral capsid antigen’, EA=’early antigen’, NA=’nuclear antigen’, Ig=immunoglobuline. n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r HE M a t o l o g i e vol. 3 nr. 5 - 2006 195 c a s u ï s t i e k steroïden immunoglobulinen gangciclovir 9 EBV-DNA-concentratie in serum (kopieën/ml) 10 patiënte 1 anti-CD20 108 patiënte 2 patiënte 3 overlijden 107 106 105 steroïden aciclovir 104 103 102 steroïden 101 ontslag 0 10 ontslag 10-1 14 -7 0 7 14 21 28 35 375 dagen Figuur 1. EBV-DNA-titer in verhouding tot de behandeling en de tijd bij 3 immunocompetente patiënten met EBV-geassocieerde hemofagocytotische lymfohistiocytose. waarvan 11 dagen met mechanische beademing, werd de patiënte in goede conditie ontslagen. Een jaar later was zij symptoomloos, maar met een persisterende, milde hemofagocytose in het beenmerg. Patiënte 3 Patiënte 3 presenteerde zich op 17-jarige leeftijd met griepachtige verschijnselen, koorts, gewichtsverlies, pancytopenie, een middenkwabpneumonie en hepatosplenomegalie. Ferritine- en triglyceridenwaarden bleken verhoogd (respectievelijk 9.328 µg/ml en 5,11 mmol/l). Het beenmerg was wisselend celrijk met een toxisch beeld, veel grote blastaire/viraalgeprikkelde lymfocyten en toegenomen aantallen intacte cellen fagocyterende macrofagen (zie Figuur 3a en b). In het bloed werd naast een omvangrijke populatie geactiveerde T-cellen (circa 60%) een populatie geactiveerde macrofagen (HLA-DR+/MPO+/CyCD68+/CD11b+/CD13.33+/ CD16+/CD32+/CD64+/CD80+/CD86 -) gezien (circa 15%). Deze laatste cellen waren ook in het beenmerg waarneembaar. Er werden geen monoklonale of onrijpe, myeloïde of lymfoblastaire cellen gevonden. Virologisch onderzoek toonde een 196 vol. 3 nr. 5 - 2006 acute EBV-infectie aan met een hoge EBV-DNAtiter (zie Tabel 3 op pagina 195). Direct na de behandeling met prednisolon (1 mg/kg/dag i.v.) en antibiotica (imipenem vanwege het vermoeden op Figuur 2. Röntgenfoto van de thorax van patiënte 2 7 dagen na opname. Bilaterale, infiltratieve afwijkingen, met name in de bovenkwabben, die passen bij een EBV-pneumonitis, zijn te zien. n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r HE M a t o l o g i e A B Figuur 3. Fagocytose door macrofagen van intacte erytrocyten, trombocyten en segmentkernige granulocyten in het beenmerg van patiënte 3 met EBV-gerelateerde hemofagocytose. een pneumonie) knapte de patiënte op, normaliseerde het bloedbeeld en nam de EBV-DNA-titer af (zie Figuur 1). Na 12 dagen kon zij in goede klinische toestand worden ontslagen. Discussie Pulmonale betrokkenheid bij patiënten met IM en HLH is zeldzaam en geassocieerd met een hoge mortaliteit.1,2 HLH en de ernst hiervan worden vaak niet direct onderkend bij deze patiënten.1,8,10 Het beleid in het Erasmus MC is erop gericht om actief te zoeken naar EBV en hemofagocytose bij patiënten met koorts en pancytopenie, en om het ziektebeloop te monitoren met de EBV-DNA-titer. Bij gebrek aan richtlijnen over de diagnose van en het beleid voor fulminante IM en HLH bij immunocompetente patiënten, werd bij de bovengenoemde 3 patiënten de meting van de serum EBV-DNA-titer verricht met een recent ontwikkelde, snelle, gevoelige en makkelijk toepasbare PCR-techniek. De EBV-DNA-titer was bij deze patiënten significant hoger dan bij patiënten met een ongecompliceerde IM (<104 kopieën/ml) en vergelijkbaar met die van patiënten met een lymfoproliferatieve posttransplantatieziekte (7,4x104 tot 3,2x106 kopieën/ml).12 De hier beschreven jonge, adolescente patiënten hadden geen tekenen van lymfoproliferatieve ziekte of immunodeficiëntie, noch klinisch, noch op basis van hun medische voorgeschiedenis, hiv-serologie of immunologische tests. Voorts waren allen goed gevoed en van gemiddelde sociale afkomst. De bij deze ziektegeschiedenissen gevonden hoge EBV-DNA-titers van meer dan 105 kopieën/ml, n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r voorspellen een gecompliceerd beloop van de EBVinfectie. Dit stemt overeen met vroegere studies waarin de semikwantitatief gemeten EBV-DNAtiter correleert met een ernstig ziektebeeld.13 Hoewel het algemeen aanvaard is om een fulminante IM met corticosteroïden te behandelen, is de hoge EBV-DNA-titer een reden geweest om bij 2 van de 3 patiënten antivirale therapie te starten. Dit vanwege de mogelijkheid dat het virale ziektebeeld zich nog in een lytische fase zou bevinden, waarin een gering gunstig effect van antivirale middelen is beschreven. Er bestaat geen eenduidige mening om, als de EBV-DNA-titer de 105 kopieën/ml overschrijdt, onmiddellijk met steroïden en antivirale therapie te starten. Onze ervaring met de hier beschreven ziektegeschiedenissen heeft ertoe geleid om bij patiënten met fulminante IM met een hoge EBV-DNA-titer deze combinatietherapie te starten, vooral wanneer HLH aanwezig is. Het ontbreken van snelle klinische verbetering is prognostisch ongunstig. Actief zoeken naar HLH met herhaalde beenmergpuncties, s-IL-2R-bepalingen en, indien mogelijk, NK-celactiviteit (in gespecialiseerde centra zoals het Leids Universitair Medisch Centrum) is geïndiceerd. s-IL-2R-bepalingen kunnen momenteel in het Erasmus MC worden verricht. Indien geen hemofagocytose wordt gevonden in het beenmerg, moet men ook beducht zijn voor ‘sampling error’ (patiënt 1) of lokalisatie in andere organen. Indien HLH volgens de criteria bewezen is en een verergerende kliniek met een oplopende EBV-DNA-titer optreedt, ondanks steroïden en antivirale therapie, is volgens het HLH-04protocol agressieve, chemotherapeutische immuno- HE M a t o l o g i e vol. 3 nr. 5 - 2006 197 c a s u ï s t i e k Aanwijzingen voor de praktijk 1.Epstein-Barrvirus (EBV)-geassocieerde hemofagocytotische lymfohistiocytose (EBV-HLH) is een potentieel fatale ziekte bij adolescenten. 2.Bij patiënten met fulminante mononucleosis infectiosa moet aan hemofagocytose (en daarom ook aan EBV-HLH) worden gedacht. 3.Diagnostiek naar hemofagocytose en EBV-DNA moet agressief zijn bij deze patiënten en bestaat uit het afwerken van de criteria uit Tabel 1 en uit PCR. 4.Patiënten met EBV-HLH moeten met steroïden en eventueel antivirale middelen worden behandeld. 5.Bij EBV-HLH staat de EBV-DNA-titer centraal in het beoordelen van de therapeutische effectiviteit van de ingestelde therapie. 6.Indien de EBV-DNA-titer tijdens deze behandeling stijgt, moet de patiënt worden behandeld met etoposide, ciclosporine, dexamethason en eventueel intrathecaal methotrexaat volgens het HLH-04-protocol. suppressieve behandeling binnen een week in een verwijzingscentrum aangewezen.2-6 Deze behandeling is inmiddels onomstreden bij kinderen met EBV-HLH, maar lijkt ook overlevingswinst bij adolescenten met EBV-HLH te geven.9 Conclusie Al deze bevindingen impliceren dat hemofagocytose snel moet worden onderkend bij patiënten met (pan)cytopenie en koorts. EBV-DNA-diagnostiek moet worden verricht. Bij fulminante IM moet vooral in het beenmerg actief naar hemofagocytose worden gezocht. Voorts is de EBV-DNA-titer een waardevolle, klinische parameter voor het monitoren van deze patiënten. Referenties 1. Mroczek EC, Weisenburger DD, Grierson HL, Markin R, Purtilo DT. Fatal infectious mononucleosis and virus-associated hemophagocytic syndrome. Arch Pathol Lab Med 1987;111:530-5. 2. Kikuta H, Sakiyama Y, Matsumoto S, Oh-Ishi T, Nakano T, Nagashima T, et al. Fatal Epstein-Barr virus-associated hemophagocytic syndrome. Blood 1993;82:3259-64. 3. Imashuku S. Differential diagnosis of hemophagocytic 198 vol. 3 nr. 5 - 2006 syndrome: underlying disorders and selection of the most effective treatment. Int J Hematol 1997;66:135-51. 4. Henter JI, Elinder G, Ost A. Diagnostic guidelines for hemophagocytic lymphohistiocytosis. The FHL Study Group of the Histiocyte Society. Semin Oncol 1991;18:29-33. 5. Zur Stadt U, Schmidt S, Kasper B, Beutel K, Diler AS, Henter JI, et al. Linkage of familial hemophagocytic lymphohistiocytosis (FHL) type-4 to chromosome 6q24 and identification of mutations in syntaxin 11. Hum Mol Genet 2005;14:827-34. 6. Katano H, Ali MA, Patera AC, Catalfamo M, Jaffe ES, Kimura H, et al. Chronic active Epstein-Barr virus infection associated with mutations in perforin that impair its maturation. Blood 200;103:1244-52. 7. Osugi Y, Hara J, Tagawa S, Takai K, Hosoi G, Matsuda Y, et al. Cytokine production regulating Th1 and Th2 cytokines in hemophagocytic lymphohistiocytosis. Blood 1997;89:4100–3. 8. Janka G, Zur Stadt U. Familial and acquired hemophagocytic lymphohistiocytosis. Hematology Am Soc Hematol Educ Program 2005;82-8. 9. Imashuku S, Kuriyama K, Sakai R, Nakao Y, Masuda S, Yasuda N, et al. Treatment of Epstein-Barr virus-associated hemophagocytic lymphohistiocytosis (EBV-HLH) in young adults: a report from the HLH study center. Med Pediatr Oncol 2003;41:103-9. 10. Emmenegger U, Schaer DJ, Larroche C, Neftel KA. Haemophagocytic syndromes in adults: current concepts and chal- n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r HE M a t o l o g i e lenges ahead. Swiss Med Wkly 2005;135:299-314. 11. Van Laar JA, Buysse CM, Vossen AC, Hjálmarsson B, Van den Berg B, Van Lom K, et al. Epstein Barr viral load assessment in immunocompetent patients with fulminant infectious mononucleosis, Arch Intern Med 2002;162:837-9. 12. Niesters HG, Van Esser J, Fries E, Wolthers KC, Cornelissen J, Osterhaus AD. Development of a real-time quantitative assay for detection of Epstein-Barr virus. J Clin Microbiol 2000;38:712-5. 13. Yamamoto M, Kimura H, Hironaka T, Hirai K, Hasegawa S, Kuzushima K, et al. Detection and quantification of virus DNA in plasma of patients with Epstein-Barr virus-associated diseases. J Clin Microbiol 1995;33:1765-8. Correspondentieadres Ontvangen 9 maart 2006, geaccepteerd 27 april 2006. Mw. dr. C.M.P. Buysse, kinderarts Dr. J.A.M. van Laar, internist Erasmus MC Afdeling Interne Geneeskunde Sectie Immunologie Dr. Molewaterplein 40 3015 GD Rotterdam Tel.: 010 463 38 44 Fax: 010 463 32 68 E-mailadres: [email protected] Afdeling Kindergeneeskunde Verkorte productinformatie MabCampath® Samenstelling Een flacon bevat 30 mg alemtuzumab (30 mg/ml concentraat voor oplossing voor intraveneuze infusie). Indicaties MabCampath® is geïndiceerd voor de behandeling van patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) die zijn behandeld met alkylerende stoffen en die na behandeling met fludarabinefosfaat geen volledige of gedeeltelijke respons of slechts een korte remissie (minder dan 6 maanden) hebben bereikt. Dosering en wijze van toediening Alle doses dienen te worden toegediend door middel van intraveneuze infusie gedurende ongeveer 2 uur. Tijdens de eerste behandeling dient MabCampath® te worden toegediend in stijgende doses: 3 mg op dag 1, 10 mg op dag 2 en 30 mg op dag 3 (zie voor details over dosisescalatie de SmPC). Daarna is de aanbevolen dosis 30 mg per dag, 3 keer per week tot een maximum van 12 weken. Premedicatie Analgeticum en antihistaminicum moeten voorafgaand aan iedere infusie worden toegediend. Er wordt aangeraden om tijdens de dosisverhoging voor elke MabCampath-infusie 100-200 mg hydrocortison (of equivalent) te geven. Contra-indicaties Hypersensitiviteit of anafylactische reacties op muriene proteïnen of op een van de hulpstoffen. Bij patiënten met actieve systemische infecties, besmetting met HIV, actieve secundaire maligne tumoren en bij zwangerschap en borstvoeding. Speciale waarschuwingen en bijzondere voorzorgsmaatregelen bij gebruik Wanneer langer dan 7 dagen wordt gestopt met de behandeling, dient herbehandeling wederom te starten met een dosisescalatie. Infectieprofylaxe Tijdens de behandeling dienen patiënten antibiotica (co-trimoxazol) en antivirale middelen (vb valacy clovir) toegediend te krijgen en te continueren na de behandeling tot CD4+ > 0,2 x 109/l. Indien CD4+-tellingen niet verkrijgbaar zijn, moet men de infectieprofylaxe nog 4 maanden continueren. Bij patiënten die MabCampath® hebben gekregen heeft zich hypotensie van voorbijgaande aard voorgedaan. Men dient voorzichtig te zijn bij het behandelen van patiënten met ischemische hartziekte, angina pectoris en/of patiënten die anti-hypertensiva ontvangen. Bloedproducten dienen bestraald te worden in verband met het potentieel voor tranfusie-geassocieerde GVHD. Bijwerkingen Infusie-gerelateerde reacties Zeer frequent (> 10%) gemelde reacties waren koorts, rigors, misselijkheid, braken, hypotensie, vermoeidheid, uitslag, urticaria, dyspneu, hoofdpijn, pruritus en diarree (vnl. Graad 1-2). Ernstige reacties gerelateerd aan een “cytokine release syndrome” waaronder bronchopasme, syncope, pulmonale infiltraten, ARDS en myocardinfarct hebben zich voorgedaan met in met zeldzame gevallen een fatale afloop. Acute infusiegerelateerde reacties komen voornamelijk voor tijdens de eerste behandelingsweek. In zeldzame gevallen heeft zich een tumorlysissyndroom of een intracraniale hemorragie voorgedaan. Infecties Ernstige infecties (graad 3 of 4) zijn zeer frequent (>10%) gemeld waaronder herpes simplex en pneumonie. Opportunistische infecties waaronder Pneumocystis carinii pneumonie (PCP), cytomegalovirus (CMV),Aspergillus pneumonie en herpes zoster doen zich frequent voor (>1-10%). Hematologische reacties Frequent (>1-10%) zijn ernstige bloedingreacties en pancytopenie gemeld. AIHA en auto-immuun thrombocytopenie zijn in zeldzame gevallen opgetreden met fatale afloop. Handelsvorm Doos met 3 flacons van 2 ml met een inhoud van 1 ml kleurloos concentraat. Registratienummer EU/1/01/193/002 Naam en adres registratiehouder Schering Nederland B.V., Postbus116, 1380 AC Weesp - tel. (0294) 46 24 24. Datum van goedkeuring/herziening van deze tekst 16 augustus 2005. Afleveringsstatus UR. Stand van informatie april 2006. Uitgebreide informatie (SmPC) is op aanvraag verkrijgbaar. U-1144-NL 04.06 www.schering.nl References: I) Keating MJ et al. Blood 2002; 99: 3554-61 II) SmPC MabCampath®, Schering Nederland BV n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r Mw. dr. A.C.T.M. Vossen, viroloog Afdeling Virologie Dr. B. van den Berg, intensivist Afdeling Intensive Care Mw. dr. K. van Lom, wetenschappelijk medewerker Prof. dr. P. Sonneveld, hematoloog Afdeling Hematologie Dr. J. Deinum, internist Universitair Medisch Centrum St Radboud Afdeling Interne Geneeskunde Geert Grooteplein 8 6500 HB Nijmegen Correspondentie graag richten aan de eerste auteur. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. HE M a t o l o g i e vol. 3 nr. 5 - 2006 199