Achtergrond bij opening SENSORISCHE INTEGRATIE

advertisement
sept. 99 willem van kempen, kdc Den Doevenbos
pagnina
1
Achtergrond bij opening SENSORISCHE INTEGRATIE-ruimte
Beknopte verzameling van samenvattingen, artikels e.d.
Bij SENSORISCHE INTEGRATIE spelen 2 zaken een hoofdrol:
1. De regulering van de alertheid
2. De verwerking van zintuiglijke prikkels in de hersenen (waarneming) (het gaat dus niet over kapotte
zintuigen)
sensomotorische integratie- alertheid.
De ervaring op Den Doevenbos is dat we met de sensomotorische integratie theorie:
Beter begrijpen waarom kinderen doen zoals ze doen (de theorie is een waardevolle aanvulling van andere
inzichten gebleken).
Beter begrijpen waarom ouders en wijzelf soms zelfs onbewust (bijna van nature) op een bepaalde manier
omgaan met bepaalde kinderen.
Bijv. als kind overstuur is kind op schoot nemen en stevig knuffelen, of juist niet te veel
vastpakken, maar in een schommel zetten en schommelen.
Beter rekening kunnen houden met de kinderen, bijv. door een goede omgeving te scheppen of de kinderen
te helpen met het reguleren van hun alertheid (schommelen als een kind moet gaan slapen).
Kunnen helpen de sensomotorische integratie bij de kinderen te ontwikkelen door therapie en juiste
begeleiding.
Enkele kernbegrippen uit de sensomotorische integratie theorie.
Hoe gaat leren in zijn werk?
De sensomotorische integratie theorie gaat er vanuit, dat leren (alle leren, dus ook leren fietsen, leren spelen
etc.) gaat volgens de cirkel :
sensorische input = prikkels uit:
- omgeving
sensorische input
- eigen lichaam (motoriek)
hersenen = verwerking van prikkels:
- betekenis geven aan prikkels
- opslaan in geheugen
hersenen
- opdracht voor motoriek en
gedrag
motorische output
motorische output = gedrag
Bij het leren wordt de sensoriek geïntegreerd (een proces in de hersenen) door de motoriek.
Jane Ayres ontdekte dat als er een zintuigsysteem niet goed werkt, je als therapeut / begeleider met een
ander zintuig kan werken. En dat daardoor het minder goed werkende zintuigsysteem ook beter kan gaan
werken.
Voorbeeld 1: Auditieve discriminatie.
(= onderscheid kunnen maken tussen wat belangrijke geluiden en wat onbelangrijke geluiden zijn).
Bij problemen met auditieve discriminatie kun je goed tactiele discriminatie-oefeningen doen.
Hierdoor zal de auditieve discriminatie verbeteren.
Dit betekent dat in de hersenen er een mechanisme zou moeten zijn dat zintuigprikkels discrimineert:
een discriminatie mechanisme. Wanneer je ene zintuigsysteem wat minder functioneert pak je een
ander om te discrimineren.
sept. 99 willem van kempen, kdc Den Doevenbos
pagnina
Voorbeeld 2: Ontwikkeling van lichaamsschema.
Vroeger ging men er vanuit dat het lichaamsschema zich ontwikkelde volgens de lijn:
sensoriek  motoriek
Tegenwoordig denkt men dat er een wederkerige relatie is tussen motoriek en sensoriek:
sensoriek  motoriek
Een van de “bewijzen” daarvoor is dat kinderen al in de baarmoeder bewegen, terwijl de vereiste
sensorische (zenuw)banen voor die bewegingen nog niet gevormd zijn. Bovendien blijken die
baarmoeder-bewegingen (op scans zichtbaar) na de geboorte afwezig te zijn. Dat komt door de
zwaartekracht, die ineens een andere rol gaat spelen.
Reguleren van alertheid.
Met alertheid bedoel je het activeringsniveau van de hersenen en de rest van het zenuwstelsel: functioneren
de hersenen op een laag pitje: lage alertheid, functioneren ze vol gas: hoge alertheid.
Je kunt alertheid in allerlei fases onderscheiden. Wij doen het in 5 fases:
1
2
slapen
wakker en ongericht actief
Geen reactie. Adequaat als je slaapt.
Wakker, maar prikkels van omgeving komen
nauwelijks door. Soms in trance. Goed als je gaat
slapen.
3
4
5
Prikkels van uit jezelf komen niet goed of te laat
door. Prikkels van buiten hebben teveel invloed.
Vaak ongelukjes bij motorisch veeleisende
situaties. Adequaat als je routinehandelingen moet verrichten
wakker en gericht actief
BELEVING en ONDERZOEK van de omgeving is
mogelijk. Ideaal voor leren, motorische vaardigheden
leren, luisteren naar andere mensen e.d.
wakker en gespannen actief Moeite de aandacht vast te houden. De spanning is te
hoog. Adequaat als er gevaar dreigt.
emotionele ontlading huilen De spanning is te hoog. Er moet een emotie komen om de
spanning te doorbreken. Adequaat als je onder hele hoge
stress staat.
Mensen en baby's wisselen regelmatig van alertheidsfases. Kan binnen 1 tel gebeuren!
Rond 7 jaar is de rompstabiliteit voltooid, de emotionele instabiliteit is verdwenen en de wisseling van
alertheidsfases is genormaliseerd.
Alle fases kunnen functioneel zijn.
In fase 3 speelt beleving een grote rol. Je kunt weerstand bieden tegen irrelevante prikkels van
buitenaf. Het is de fase waarin je onderzoekt.
Wordt je moe dan kun je overgaan naar:
Fase 2: je sluit je af, laat prikkels langs je heen gaan.
Fase 4: stress, angstig.
Fase 1 en 5 en in mindere mate 2 en 4 zijn fases, waarin je overlevingsgedrag vertoont. Niet reageren
is net zo goed een overlevingsreactie als heel heftig reageren.
Doorschieten
Stel je slaapt en met hard geluid word je ineens wakker gemaakt. Dan schiet je gelijk in fase 4 of 5 en
slaat 3 over.
2
sept. 99 willem van kempen, kdc Den Doevenbos
pagnina
HOE KRIJG JE IEMAND VAN DE ENE ALERTHEIDS FASE IN DE ANDERE?
Hierbij gelden 3 principes:
1. Hoe monotoner de prikkel hoe lager de alertheidstoestand wordt.
Om de toestand te verhogen moet je dus prikkels variëren. Bij bewegingsprikkels: ritme en richting
veranderen.
2. Concurrentieprincipe.
Je kunt een prikkel van een bepaald zintuig dempen door een prikkel van een andere zintuig erbij te
zetten Als een concurrent. Bijvoorbeeld:
Bij tactiele afweer een tactiele prikkel combineren met een evenwichts- of een drukprikkel
3. Zo zwak mogelijke prikkel geven.
Doel is uiteindelijk:
dat de waarneming van de omgeving (met daarin je mede-mensen) door het kind adequaat gebeurt.
dat je als kind leert je alertheid op juiste manier te reguleren:
verhoogde alertheid als dat nodig is bijv. bij gevaar of bij bepaalde situaties in sport, gematigde
(normale) alertheid als je iets moet leren of onderzoeken, of een gesprek hebt met andere mensen,
verlaagde alertheid als je rusten of slapen moet.
----Hieronder volgen enige voorbeelden van technieken, schema's van zintuigen en een lijst die meer
inzicht geeft in het reguleren van je alertheid.
DRUK GEVEN
Vorige keer hebben we onderscheid gemaakt in:
zintuigen die de hersenen mededelen DAT er iets is. (waarschuwing)
Deze zintuigen zijn: de grove tast (ook wel aanrakingszin genoemd)
de temperatuurzin(koude en warmte)
de pijnzin
zintuigen die de hersenen mededelen WAT er is. (onderzoek)
Deze zintuigen zijn: de fijne tastzin
het diepe gevoel (o.a. druk en vibratie) (sensoren dieper in de huid)
het houdingsgevoel (sensoren in gewrichtskapsel en banden)
het bewegingsgevoel (sensoren in gewrichtskapsel en banden)
bewegingsrichtinggevoel (sensoren in gewrichtskapsel en banden)
Prikkels die door hersenen gebruikt worden voor onderzoek dempen de
waarschuwende prikkels in de hersenen.
Iedereen gebruikt wel eens druk om pijn te dempen (tandpijn, spierpijn)
Als een kind overstuur wordt door teveel aan waarschuwingsprikkels, kun je het
dus rustig maken door druk te geven.
3
sept. 99 willem van kempen, kdc Den Doevenbos
pagnina
4
Wat doe je als je druk geeft?
DRUK in de huid is onderdeel van de DIEPE TAST en geven de hersenen dus informatie wat er is. O.a.
hoe hard een bepaald materiaal (elastisch, of stug of keihard) is en welk gewicht een voorwerp heeft.
Hebben dus te maken met herkennen, onderzoeken, beleven, ordenen, integreren etc.
DRUK rondom gewrichten beïnvloedt niet alleen de druksensoren in de huid maar ook de druk- en
treksensoren in het kapsel van een gewricht. Dit doordat je het kapsel vervormt op de plek waar je druk
geeft, maar ook door het ballon effect:
Kapsel is een zak gevuld met gewrichtsvloeistof rondom een gewricht. Door druk op het kapsel druk
je op de vloeistof die zich verplaatst en op andere plek op het kapsel drukt. Het is dus net alsof je op
een ballon knijpt.
Bij de gewrichten komen de botten ook dicht aan de oppervlakte. Een ideale plaats dus om druk op het bot
en het botvlies te geven. Op het botvlies zitten ook druksensoren. Fysiotherapeuten gebruiken druk op het
botvlies soms om pijn te dempen.
DRUK op pezen van spieren
Druk op pezen kan de spierspanning in de spieren verminderen en tot ontspanning leiden (is en techniek uit
de NDT). Rondom de gewrichten lopen de pezen van de spieren aan de oppervlakte.
Dus druk rondom gewrichten is extra effectief: je geeft druk op de huid, op het kapsel, op het botvlies.
DRUK in de gewrichten
Tenslotte kun je ook nog druk geven in de gewrichten door de twee botten op elkaar te drukken. Ook dat kan
ontspanning geven (NDT).
Waar let je op?
-
Druk te dicht bij hoofd kan afweer oproepen (dus beter aan de zijkant van de schouders).
Maak het aanraak-moment zo kort mogelijk door kordaat vast te pakken en meteen druk te geven.
niet twijfelend.
Zoek uit wat het beste werkt: een keer kort op één plaats, vaker kort op één plaats, lang op één plaats
etc.
Druk met zo groot mogelijk oppervlak, dus niet knijpen. Als je de duim naast de wijsvinger houdt, is
de kans dat je knijpt kleiner.
Soms werkt wrijven beter dan statische druk. Wrijven is ook een vorm van druk geven.
sept. 99 willem van kempen, kdc Den Doevenbos
materialen voor gerichte prikkeling van zintuigen
zintuig
zien
waarmee
ogen
horen
oren
ruiken
- trilling
neus
trillingsvoelers in huid (en
botvlies of bot?)
huid
(mond, vingers, tenen)
tasten
fijn en
oppervlakkig
smaak
mond papillen
(neus)
lokaal, hele lijf (ondergrond)
fijne-grove frequentie
oppervlakten menselijke lichaam
oppervlakten, ongestructureerd
materiaal, knuffels, kwasten, wind
voorbeelden van materiaal
literatuur
lichtgevend spul, spiegel, zwart/wit contrasten in
kleding, zaklamp, olie-zand speeltjes, knikkerbaan,
schaduweffect (in lichtstraal)
keyboard, dierengeluiden, speeltjes met geluid,
ritselplastic (reddingsdeken), op galmplank liggen,
muziekinstrumenten.
geurenlotto, knuffels en ballen met geur.
boek piet vroon
vibrators, massageapparaten, trilapparaat
platte voelplankjes, borstels
knoeien met ongestructureerd materiaal
(verpakkingsmateriaal, bonen rijst). At spul.
föhnen.
kruiden, eten, snoep, fruit etc.
klei, knijpballen, ballen, flexibele matten, klimrek,
tasten
- druk
nadere verdeling
bewegend, statisch
met geluid
spiegel
ruimtelijk (o.a. bewegend)
herkennen
drukvoelers in huid
(en botvlies of bot?)
nekspieren,
spieren (spoeltjes)
kapsel (van gewrichten )
mond
voelen
bewegen
en stand
van
ledematen
evenwicht evenwichtsorgaan
temperatu koude en warmte sensoren
ur
pijn
pijnsensoren (alle sensoren)
soundbeam, uitnodigen tot bewegen, rennen,
duwen!.
bewegen : lineair, verticaal, lateraal, schommel, hangmat (buikhangmat) wip
draaien
houding: verticaal, lateraal, rug en
buik, op de kop.
water, zand, koud , warm
ijs, warm zand, in bad ook een kouder water
gebruiken.
pagnina
5
sept. 99 willem van kempen, kdc Den Doevenbos
pagnina
6
checklist sensomotorische voorkeuren voor volwassenen
sept. 1999 willem van kempen , kdc Den Doevenbos, uit: “How does your engine run?” Williams & Shellenberger. AANGEPASTE VERSIE
Doel van checklist:
Er achter komen welke strategieën wij hebben om een geschikte toestand van alertheid te krijgen en te
houden. Geschikt betekent: de juiste staat van alertheid om goed te kunnen functioneren in onze omgeving.
‘s Nachts in bed moet de alertheid laag zijn, anders lig je de hele nacht wakker. Tijdens de NDTbijeenkomsten ’s morgens of ‘s middags moet de alertheid 3 zijn (onderzoek en leren moet mogelijk zijn).
Als je deze alertheidstrategieën bij jezelf onderkent, kun je beter begrijpen hoe de kinderen hun alertheid
reguleren.
Opdracht:
Kies een situatie, waarin je moeite hebt je alertheid hoog genoeg te houden (bijv. een saaie film of
studiedag) of een situatie, waarin het juist moeilijk is je alertheid laag genoeg te houden (vlak voor een
sollicitatie-gesprek). Beschrijf hoe je je alertheid reguleert. Gebruik hierbij onderstaande checklist.
1. Vul  in als je het betreffende item gebruikt om de alertheid te verhogen. Vul  als je je alertheid
hiermee verlaagt. Je kunt ook   invullen, als je deze strategie voor beide doeleinden gebruikt.
Bij items die je niet gebruikt om je alertheid te reguleren, vul je niets in.
2. Ga na welke groep zintuiglijke prikkels je zenuwstelsel op gemak stellen (zet G bij die items)
en welke groep zintuiglijke prikkels je zenuwstelsel storen, lastig vallen (zet S bij die items).
Ga na welke items je het meest gebruikt om de toestand van je alertheid te veranderen.
checklist : hoe regel ik mijn alertheid?

iets in je mond stoppen
drankje drinken met rietje
zuigen op hard snoepje
ijsblokje kapot bijten of er op zuigen
met je tong tegen de wang bewegen
op je pen of potlood kauwen
kauwen op plastic koffielepeltje
langzaam, diep adem halen
zuigen, likken, bijten op je lippen of op
binnenkant van de wangen
prikdranken drinken (cola, sinas, spa)
iets zuurs eten (zure bom of zo iets)
kauwgum kauwen
op noten, zoute sticks of chips bijten
nagelbijten, op velletjes bijten
popcorn of rauwe worteltjes e.d. eten
chips met een pikant sausje eten
sigaretten roken
op knopen, touwtjes van kleding
fluiten terwijl je werkt
koffie of thee drinken (coffeïne)
hete chocolademelk of warme melk drinken
andere dingen die je in je mond stopt:

bewegen
(vestibulaire / proprioceptieve input
evenwicht / diep gevoel)
schommelen in schommelstoel
schuiven in stoel
stoel op 2 poten weg duwen
aerobic sporten (duur)
isometrisch sporten (kracht)
gewichten heffen
heen en weer bewegen met je romp
keukenvloer schrobben
nek en hoofd langzaam rollen
met gekruiste benen zitten en met een
been wippen
rennen, joggen
fietsen
met teen, hiel of voet op grond tikken
ijsberen
met pen of potlood tikken
in de tuin werken
rekken, lichaamsdelen schudden
andere vormen van bewegen:
sept. 99 willem van kempen, kdc Den Doevenbos
kijken

(visuele input)
schaduwen of lichtinval op de muur
tijdens een saaie film of voordracht
naar open haard / vuur kijken
naar een aquarium kijken
kijken naar zonsondergang of zonsopgang
kijken naar “olie en water” speeltjes
word je meer of minder alert bij:
gedimd licht
fluorescerend licht
zonlicht door gordijn als je ligt te slapen
roze geverfde kamer
rommelig bureau
andere vormen van visuele input:

luisteren
(auditieve input)
luisteren naar klassieke muziek
luisteren naar hard rock
luisteren naar “gehum” van andere mensen
werken in een stille kamer (radio uit)
werken in een lawaaierige kamer (radio
aan)
zingen of in zelf praten
hoe reageer je op:
krassen van krijt op schoolbord
krassen/piepen van een vulpen
sirene
wakker worden bij ongewoon geluid
blaffen van hand (bijna continue blaffen)
andere geluiden:
pagnina
aanraken

(tactiele input)
je eigen haren in elkaar draaien
sleutels of munten in je zak met je hand
bewegen
koele douche
warm bad
je laten masseren
aan je kin of lippen zitten met je vingers
met vingers aan kaakgewricht (net voor
de oren.
aan je oren wriemelen
over je gezicht wrijven
hond of kat aaien
met vingers of pen op tafel trommelen
zachtjes over huid / kleren wrijven
beetje zenuwachtig wriemelen met:
rietje
paperclips
velletjes / nagels
pen / potlood
oorring of halsketting
draad van telefoon tijdens bellen
met vingers in buurt van mond, oog, neus
andere manieren van tactiele input:
4. detectivewerk
Als je een kind bekijkt stel je je de volgende vragen:
1. Welke strategie kiest een kind?
2. Werkt die strategie?
3. Moet die strategie veranderen?
4. Zo ja waarom (veiligheid, redenen vanuit omgeving of ouders)?
5. Welke strategie stel je in de plaats voor de oude?
6. Snapt een kind waarom de strategie moet veranderen?
----
7
2001 willem van kempen, kdc Den Doevenbos
verschillende sensomotore methoden om je alertheid te beïnvloeden
A. iets in je
mond doen
B. bewegen
C. aanraken
D. kijken
E. luisteren
1. hoe voelt of smaakt het?
kwaliteitvariabelen
2. hoe voelt of smaakt het?
kwaliteitvariabelen
3. hoe voelt of smaakt het?
kwaliteitvariabelen
1. op en neer
2. voor  achter lineair
3. cirkels
rotatoir
4. op de kop
omgekeerd
5. zwaar werk
proprioceptief
6. stoten
proprioceptief
1. wriemelen en vasthouden
van objecten
2. temperatuur
3. lichte aanraking
4. diepe aanraking
1. variaties in licht
2. variaties in kleur
3. variaties in hoeveelheid
visuele afleiding
1. variaties in geluidsnivo
2. variaties in ritme
3. variaties in hoeveelheid
auditieve afleiding
pagnina
william, shellemberger vertaald willem van kempen ’99
blazen, zuigen, slikken, bijten, vermalen, kauwen, likken
weerstand bij bijten, kauwen enz voelen.
smaak (zuur, zoet, zout, kruidig, bitter) en temperatuur
fluitje, rietje, bubbels, muziekinstrument, snoep, rubber speeltje, fruit, cracker, gum, popcorn
wippen, paardjerijden, wippen op een therapiebal, trampoline
schommelen, wiegen in schommelstoel, wiegen op een paard, kabelbaan
rollator, ronddraaien in schommel, bureaustoel
buiklig over therapiebal, aan stand hangen
input spieren, perzen en gewrichten: klimrek, boomklimmen, meubels wegduwen, hout tillen, slee
bergop slepen
in stapels kussens duiken, omduwen, botsen met rollators, botsen met schommel
squishballeen, paperclips, flexibele rietjes, knuffels e.d
warm bad, koele douche, neutrale warmte, onder dekens gehouden worden
kietelen, zachtjes strijken op de rug, een huisdier knuffelen, onder flanel slapen.
diepe druk, kleien (weerstand), diepe massage, stevig omhelzen.
natuurlijk licht versus kunstlicht, gedempt licht versus schel licht
muur helder of pastel geverfd, felle randen om borden (rood/geel/oranje versus bruin/beige/rose)
behang, spullen in kamer
hard / zacht, schreeuwen / fluisteren
muziek: snel / langzaam, aritmisch/ritmisch
rustige versus drukke werkomgeving, onverwachte geluiden, constante achtergrond
8
Cursus Els Rengenhardt Groningen
willem van kempen, Den Doevenbos
pagina 9
2001
sensomotorische integratie – over en onderregistratie.
over- en ondergevoeligheid
Hier spreek je over wanneer prikkels die door de meeste mensen als normaal ervaren worden niet of zwak
of juist heel sterk ervaren worden.
De abnormale ontwikkeling van de sensomotorische integratie
Abnormaal = prikkels, die bij normale mensen herkend, onderzocht en geïntegreerd worden, worden niet
herkend, onderzocht en geïntegreerd.
+/++/+
-/-/-
begin ontwikkeling
(Baby's)
normaal
abnormaal A
opening wordt
groter
abnormaal B
opening blijft klein en
verwisselt van plaats
A=
overregistratie / overgevoeligheid:
Prikkel, die normaal niet tot een “overgevoelige reactie leidt, wordt nu wel beantwoord met een
overlevingsreactie. Dus prikkel verlagen, dan krijg je wel een normale reactie. De opening is klein,
dus onder- en overgevoelig ligt dicht bij elkaar.
B=
onderregistratie / ondergevoeligheid:
Prikkel die normaal tot een herkenning leidt, wordt nu niet herkend. Dus prikkel verhogen, dan krijg
je wel een normale reactie. De opening is klein, dus onder- en overgevoelig ligt dicht bij elkaar.
De plaats van de opening ligt niet vast; is afhankelijk van o.a. de alertheid.
Over- en onderregistratie speelt vooral bij het EVENWICHTS en TAST systeem. Dat zijn ook de
zintuigen, die bepalend zijn voor het waarschuwen bij levensbedreigende situaties.
Het zintuig dat bewegen van lichaamsdelen registreert, is meer gericht op het onderzoeken van de
informatie. Je zit dan al in de opening.
VEEL VOORKOMENDE COMBINATIES
Overgevoelig voor tast en ondergevoelig voor evenwicht
Ondergevoelig voor tast en overgevoelig voor evenwicht
Cursus Els Rengenhardt Groningen
willem van kempen, Den Doevenbos
pagina 10
2001
Beschrijving gedrag van kinderen met een niet normale registratie
1. Tactiel overgevoelig:
T ++
Meest karakteristieke kenmerken:
 Niet aangeraakt willen worden c.q. altijd opmerken als het aangeraakt wordt
 Kieskeurig op allerlei terreinen (kleding, smaak, eten, speelgoed)
Let op:
Voor elke kind is afweer bij nieuwe prikkel normaal. Maar er moet snel gewenning
Optreden. Na twee weken geen gewenning is: overgevoeligheid.
1. Overgevoeligheid mond
Dit is een moeilijk te interpreteren onderdeel. Bij ons is de mond ook gevoelig en dat is maar goed ook
(worgreflex tegen verslikken).
Soms willen de kinderen zelf met de hand aan de mond. Ze zoeken de prikkel dan zelf op (ze zitten dan in
de buurt van de opening: de normale verwerking van prikkels). De prikkel buiten de mond kunnen ze dan
nog net aan.
Soms kwijlen (bij tactiel ondergevoelig komt het slijm met bakken uit de mond), met name bij zure
smaken. Slikken kan gestoord zijn
2. Eetproblemen.
Tactiele overgevoelige kinderen hebben een sterke worgreflex (tact. Ondergevoelig verzamelen eten).
Ze zijn kieskeurig qua - temperatuur van het eten en drinken
- smaak van het eten en drinken
- structuur van het eten en drinken
Zijn ze eenmaal gewend aan een bepaald soort eten, dan is het moeilijk ze iets anders te leren eten.
Ze werken het eten vaak naar buiten.
3. In het hele lichaam meer gevoelig dan normaal.
Vooral in de lichaamsuiteinden (hoofd, handen en voeten). Houden niet van knuffelen.
4. In bedreigende situaties gaan ze sneller over tot agressief gedrag.
De vestibulair gevoelige kinderen worden eerder angstig.
5 vaak ook overgevoelig voor geluid en geur.
6. Kleren
Soms willen deze kinderen graag kleren aanhouden: geeft bescherming tegen tast prikkels.
Soms echter kunnen kleren zelf als hinderlijke tastprikkel werken: dus dan liever geen lange mouwen aan.
Strakke kleding geeft druk. Kinderen zijn vaak kieskeurig met kleding.
7. Verzorging
Vinden vaak douchen minder leuk dan een bad. Haren wassen, knippen, nagels knippen, scheren e.d. Is
vaak een crime, vooral als het bij het kind gedaan wordt.
8. Spelen
Speelgoedknuffels worden soms uit bed gegooid (extreem). Voorkeur voor plastic speelgoed.
Op strand in zand kan soms tot paniek leiden.
Cursus Els Rengenhardt Groningen
willem van kempen, Den Doevenbos
2. Tactiel ondergevoelig:
pagina 11
2001
T --
Meest karakteristieke kenmerken:
 Slecht lichaamsschema
 onhandigheid
 NIET kieskeurig op allerlei terreinen (kleding, smaak, eten, speelgoed)
1. Ondergevoeligheid mond
Ondergevoeligheid is vaak het sterkst in de mond.
Zoeken veel tactiele prikkels en adapteren snel. (overgevoelige kinderen kunnen ook tactiele prikkels
zoeken, maar adapteren minder snel of niet).
Het slijm komt met bakken uit de mond.
Ze stoppen veel in de mond.
2. Eetproblemen.
Typische uitingen zijn: verzamelen van voedsel in de mond, schrokken, vaak verslikken. Vaak smerig
om de mond, zonder dat ze daar erg in hebben.
Stoppen veel eten in de mond.
Houden van gekruid eten. Houden meer van klonterige structuur in het eten, dan van heel glad eten
(wordt te slecht gevoeld). Water e.d. geeft geen houvast en kan tot verslikken leiden.
NIET kieskeurig qua - temperatuur van het eten en drinken
- smaak van het eten en drinken
- structuur van het eten en drinken
3. In het hele lichaam minder gevoelig dan normaal.
Hoge pijngrens.
Slecht lichaamsschema. ‘t slechts van alle 4 de beelden. Dit betekent onhandigheid, dus dyspraxie.
De kinderen zijn onhandig, onvoetig en onmondig
4. Gedrag.
Zoek vaak tactiele prikkels open adapteren snel. Soms automutilatie (zelfverwonding) om hoe dan ook
iets te voelen..
Korte reactie en alleen bij intensieve aanraking.
Hardhandig. Problemen met doseren van de beweging.
5 vaak slechte auditieve (gehoors-) discriminatie (onderscheid kunnen maken tussen verschillen).
De auditieve prikkels komen dan gewoon niet door.
6. Kleren
Hebben kleren vaak los en slordig aan.
7. Spelen
Smeren graag tijdens spelen met modder e.d..
Soms: minder bewegen (onhandig, dus minder plezier in bewegen). Plezier in bewegingsspel ontbreekt
vaak.
Cursus Els Rengenhardt Groningen
willem van kempen, Den Doevenbos
3. Vestibulair ondergevoelig:
pagina 12
2001
V--
Meest karakteristieke kenmerken:
 slurfmotoriek (ene lichaamshelft beweegt zonder dat de andere voldoende
stabiliseert. Lopen achterbewegingen van extremiteiten (armen en benen)
aan).
 Meer opvang dan evenwichtreacties en vaak pas als het te laat is.
 bij monotone bewegingen zakt te alertheid naar 2 en worden deze
symptomen meer.
 willen graag veel bewogen worden, zoekt beweging op
Let op:
Bij alertheidsfase 2 zie je deze stoornis het duidelijkst. Is er geen
opvangreactie in deze alertheidsfase, dan is er geen tactiel overgevoeligheid.
Zijn er wel opvangreacties dan is er sprake van tactiele overgevoeligheid.
1. Alertheidsfase.
Bij lage alertheid zie je totale ondergevoeligheid. Dus vallen en geen opvang.
Bij hogere alertheid zie je juist veel opvangreacties ook wanneer je evenwichtreacties zou verwachten.
Bij monotone bewegingen kunnen deze kinderen in een soort TRANCE raken. (Dit in tegenstelling tot
vestibulair overgevoelige kinderen, waarbij monotone bewegingen juist de alertheid normaliseren zodat
evenwichtprikkels normaal waargenomen kunnen worden).
2. Beweging.
Veel bewegen is voor deze kinderen vaak een vluchtgedrag. Maar kan ook gedrag zijn om het zakken van
de alertheid tegen te gaan en in fase 3 te blijven.
Kinderen bewegen “achter de slurfmotoriek (m.n. beweging van de extremiteiten) aan”: vallen in
beweging tijdens het lopen. Daardoor bevindt het lichaamszwaartepunt zich vaak buiten het steunvlak:
Kinderen zijn vaak uit het lichaamscentrum.
Bewegingen gaan door, waardoor een grote bewegingsuitslag te zien is.
Er zijn te weinig oprichtreacties te zien.
De kinderen vertonen veel slurfmotoriek. Deze kenmerkt zich door gebrek aan stabiliteit bij de ene
lichaamshelft als de andere beweegt. Er zijn dan vaak dominantie-problemen. Samenwerking links en
rechts is matig. In feite betekent dat in dit geval dat de linker hersenhelft niet weet wat de rechter doet. De
hemisferen werken om de beurt en niet samen. Specialisatie van beide hersenhelften komt dan slecht op
gang.
3. taal.
Slechte specialisatie van beide hersenhelften betekent voor de taal bijv. het verschil tussen actieve en
passieve taal erg groot is. De kinderen begrijpen veel meer dan ze zeggen.
Door vestibulaire prikkeling zal de actieve taal verbeteren.
4. Ogen
Vaak slecht oogcontact. Er is dan ook vaak een te lage spierspanning.
Na vestibulaire stimulatie worden echter de richtbewegingen van de ogen en de concentratie beter
gereguleerd. Het oogcontact verbeterd en de spierspanning is dan waarschijnlijk goed. Oogcontact als
teken van optimale spierspanning.
Cursus Els Rengenhardt Groningen
willem van kempen, Den Doevenbos
pagina 13
2001
4. Vestibulair overgevoelig:
V++
Meest karakteristieke kenmerken:
 weinig bewegen en kieskeurig in bewegen.
 veel OPRICHTreacties en OPRICHTmotoriek.
 willen NIET bewogen worden.
 bij monotone bewegingen zakt te alertheid naar 3 en worden deze
symptomen minder.
 niet lastige maar bange kinderen.
1. Alertheidsfase.
Bij monotone bewegingen kunnen deze kinderen de alertheid normaliseren zodat evenwichtprikkels
normaal waargenomen kunnen worden.
2. Houding.
Deze kinderen willen vaak niet liggen. Ze zitten liever.
Ze hebben vaak weerstand om van de ene houding naar de andere te gaan.
In stand steunen ze graag met de rug tegen de muur, ze staan dus liever niet los.
Zij pakken het hoofd als richtsnoer, als vast punt. Breng je hun armen naar voren, dan ontneem je hen dat
vast punt dus. en kunnen ze bang worden.
Druk laag op de rug (op sacrum) geeft stabiliteit in de romp, zodat hoofd meer vrijheid krijgt, hopelijk.
Als er geen contact van de voeten met de grond is, kan er paniek optreden.
3. Beweging.
Weinig bewegingen van met name het hoofd.
Veel symmetrie in de motoriek (dus in tegenstelling tot de slurfmotoriek).
Ze zijn kieskeurig in hun bewegingen.
Ze willen liever zelf bewegen dan bewogen worden.
---
pagina 14
Uit Knanoitz samengevat door willem van kempen, Den Doevenbos
Nadere omschrijving van het tactiele systeem = de tast
Ieder van ons krijgt constant tactiele informatie en heeft die ook nodig om georganiseerd te blijven en te
kunnen blijven functioneren.
De tactiele informatie die wij krijgen bestaat uit druk, trilling, beweging, temperatuur en pijn.
In principe bestaan voor elk van deze sensaties aparte receptoren in de huid. Dus een zintuigreceptor voor
pijn zit ergens anders dan het zintuig voor druk.
De informatie kunnen we passief krijgen (wind waait in ons gezicht, kleren drukken op de huid) of actief
(we raken zelf iets aan).
Het tactiele zintuigsysteem is essentieel voor visuele waarneming, motorplanning, lichaamsbesef,
emotionele veiligheid, sociale vaardigheden en schools leren.
Onderverdeling van het tactiele zintuig
1. het beschermende, defensieve systeem (is er iets?)
Ieder schepsel wordt hiermee geboren. Doel is
te waarschuwen voor mogelijk gevaarlijke
prikkels. Het is een voorwaarde om te kunnen
overleven.
De prikkel voor dit zintuig is lichte aanraking.
De ontvangers van de prikkels (receptoren) liggen in de huid, vooral in de behaarde huid op hoofd en
geslachtsdelen.
Soms reageren we afwerend: omwille van zelfbescherming (een mug land op je huid), soms reageren
we opzoekend (bij lief aaien)
Naar mate we ouder worden, worden we minder bewust van dit systeem. Maar wanneer nodig kun je
dit systeem altijd weer in actie roepen (als een vreemde te dicht bij je komt zitten, of ’s avonds als er
een mug rond vliegt in de slaapkamer).
2. het discriminatieve of onderscheid makende systeem (wat is er?)
Dit systeem verteld ons wat we voelen bijv:
Raken we zelf iets aan of worden we aangeraakt?
Waar op ons lichaam worden we aangeraakt?
Is het een lichte of diepe aanraking?
Hoe voelt de vorm, grootte, temperatuur, dichtheid en textuur (structuur van het materiaal) van
datgene wat we aanraken aan?
De prikkels voor dit zintuig kun je samenvatten met diepe tast. Diepe tast bestaat uit: stevige druk,
trilling, temperatuur, beweging.
De ontvangers van deze prikkels liggen vaak wat dieper in de huid vooral in handen en vingers,
voetzolen, mond en tong.
Naarmate je ouder wordt onderdrukt het onderscheid makende systeem steeds meer het
beschermende systeem. Maar dit beschermende systeem kan altijd weer opgeroepen worden.
Ter illustratie: een baby (die als elke baby geboren wordt met het defensieve systeem) krijgt een
prik in de vinger en reageert totaal: strekken en huilen alsof het hele lijf aangevallen wordt. Hij
neemt dat ook zo waar, hij beseft niet waar hij geprikt wordt. Een scholier (discriminatief systeem
heeft de overhand gekregen), weet precies waar hij geprikt wordt en wie hem dat aandoet.
Hoe ouder een kind wordt hoe minder het met zelfbeschermende reacties reageert op tastprikkels.
Hoe meer het behoefte heeft aan meer leren van de omgeving door een verfijnd discriminatief
systeem.
pagina 15
Uit Knanoitz samengevat door willem van kempen, Den Doevenbos
Leeftijd
Toenemend belang van het onderscheidmakende,
discriminatieve systeem
Defensief
BABY
Het defensieve systeem is het
belangrijkst.
KLEIN KIND
Het defensieve systeem is even
belangrijk als het
discriminatieve systeem
KLEUTER
Het defensieve systeem is het
belangrijkst.
Discriminatief
Defensief
Discriminatief
Discriminatief
Defensief
Tegen de tijd dat een kind 3 of 4 is, moet het defensieve systeem geïntegreerd zijn (sensorische
integratie). Dit is nodig om het onderscheid makende systeem (discriminerende systeem) nu de overhand
moet krijgen. Bij het voelen van voorwerpen mag een kind niet alleen maar meer stil staan of er iets is,
maar moet het onderzoeken wat het is (hoe groot, welke vorm etc.) Dit is nodig om nieuwe vaardigheden
te leren, gereedschappen als potloden te leren gebruiken etc.
Voorbeeld hoe tactiele discriminatie het gedrag van niet verstandelijk
gehandicapte kinderen beïnvloedt
Voor een ouderavond geeft de juffrouw van groep 4
de kinderen de opdracht een groot zelfportret te
tekenen om op hun stoel te plakken, zodat de ouders
kunnen zoeken waar hun kind in de klas zit.
Een kind met normale sensorische
integratie (S.I.)
Een kind met een abnormale sensorische
integratie (S.I.)
Katja vindt dat een heel leuk idee.
Ze maakt een nauwkeurige tekening van
zichzelf, met details als haar haarstrikken,
oorlellen, nek en knopen van de blouse.
Ze knipt de tekening uit en plakt die vast op
de achterkant van haar stoel.
Tini (7 jaar) werkt hard om een zelfportret te
tekenen. Ze houdt het potlood onhandig vast,
tekent een cirkel, twee punten voor de ogen
en een lijn voor de mond, Knippen met de
schaar is moeilijk, dus ze besluit het hele vel
zonder de tekening uit te knippen tegen de
stoel te plakken.
----
Uit Knanoitz samengevat door willem van kempen, Den Doevenbos
pagina 16
A Rijping of ontwikkeling van het tactiele systeem bij kinderen met tactiele afweer-reacties
1 Weert ieder menselijk contact af. Reageert fel op aanraking. Klein wondje of stoten wordt al
als heel erg ervaren.
2 Wil door eigen ouders of vertrouwde mensen aangeraakt worden, maar niet door anderen.
Spelen met andere kinderen is bedreigend.
3 Vermijdt handvaardigheid. Dit niet alleen door onhandigheid, maar ook omdat het naar voelt
aan de handen.
4 Wil juist alles aanraken. Namelijk op het moment dat tactiele discriminatie begint te
ontwikkelen en functioneel wordt.
5 Gaat mensen aanraken, zelfs tot in het overdrevene. Houdt echter aanraking door anderen nog
af
6 Hoeft niet meer alles aan te raken, want zien is genoeg. Dus de visuele sensorische informatie
raakt geïntegreerd met de tactiele informatie.
7 Zoekt veel contact met anderen (vraagt om knuffelen, masseren e.d.). Deze periode kan lang
duren.
B
1
2
3
4
5
7 basis principes om verandering te bereiken
Voldoende externe structuur aanbieden en die langzaam afbouwen.
De brug tussen vermijden en onderzoeken slaan door een uitnodigende, niet-regelende
benadering.
Dus in fase 1 aanvankelijk geen taal, geen instructie en geen doel! Afwijzing accepteren. Kind
moet de kans hebben iets niet te doen als het er nog niet aan toe is. Je probeert plezier van
nieuwe ontdekking voor elkaar te krijgen. Fantasie (elfjes zoeken in klimrek)
Dus in fase 2 succes hebben door opdrachten in moeilijkheidsgraad op te laten lopen.
Opdracht moet proces aanspreken
In fase 1 5 basistoestellen zijn uitgezocht om de activiteit die ze uitlokken. bijv:
Draaien in buiklig = resten van tonische nek en labyrint reflex remmen.
Evenwichtsoefeningen op luchtkussen, rollen in ton en draaiactiviteiten op rola en in hangmat
bevorderen de bilaterale vestibulaire integratie.
Klimrek bevordert bewustzijn en begrip voor volgorde van grote bewegingen, die een
langzaam uitgevoerd bewegingspatroon hebben. Die vormen de basis voor latere fijne snellere
bewegingspatronen en schrijven.
In fase 2: nog uitwerken.
Aan de behoefte van het kind voldoen
Bijv. De behoefte “op de kop hangen”. Dit niet doorbreken, maar kind juist de kans geven
deze behoefte te bevredigen. (thuis stimuleren).
De behoefte “gedraaid worden in hangmat”. Vooral bij autistische kinderen veel
voorkomende behoefte. Dit draaien willen de kinderen om de sensorische integratie te
faciliteren.. Dus voldoen aan deze behoefte en vragen of ze dat willen.
In fase 2: nog uitwerken.
Kind is je gids
Dat wil niet zeggen dat kind van ene toestel naar andere mag rennen: je moet zorgen dat er
maar een toestel te zien is.
Accenten worden door het kind bepaald
Uit Knanoitz samengevat door willem van kempen, Den Doevenbos
pagina 17
Algemene opbouw van stimulering tactiele ontwikkeling
sensorische integratie
fase 1.
fase 2.
fase 3.
fase 4.
Algehele vermindering vermijdingsgedrag door verbetering van de tactiele organisatie middels
grofmotorische bewegingen, zelf geluiden maken
Vroege sensorische discriminatie stimuleren: tactiele discriminatie en manuele vormwaarneming.
Grove discriminatie tussen irriterende en prettige geluiden.
Verfijning van de sensorische discriminatie: manuele vormwaarneming. Afstand en richting van
geluid bepalen. Discriminatie contrasterende en later gelijkende geluiden.
Later komt daar tactiel ordenen en montage bij.
fase 1. Vermijdingsgedrag
Gevolg van gestoorde integratie is vermijdingsgedrag. Dit vermijdingsgedrag gedrag kan:
afwerend, defensief zijn (bij overregistratie)
prikkels niet opmerken kun je ook als en soort vermijdingsgedrag noemen (bij
oberregistratie).
Opbouw om vermijdingsgedrag te verminderen
1. Zelf bepaalde stevige druk, uit eigen wil. Vooral op delen die kind zelf niet ziet (bijv. in klimrek
of zittend op bal)
2. Zelf bepaalde bewegingen maken, die stevige druk geven (rollen in ton, duwen, lopen)
3. Druk door indirect menselijk contact. Eerst waar kind kan zien, later waar het niet kan zien.
Bijv. door kind druk te geven via bal of in deken rollen.
4. Druk door direct contact. Bijv. schouders tegen elkaar drukken. Stevig knuffelen.
5. Druk door borstel of handdoek door vertrouwd persoon, op lichaamsdelen, die kind niet ziet
(borsteltherapie).
fase 2. Begin van sensorische discriminatie
De ontwikkeling van de tactiele discriminatie gaat als volgt:
1
stoffen en weefsels onderscheiden (structuur, indrukbaarheid, gladheid etc.)
Bijv.: blokken bekleed met allerlei soorten textiel (groot genoeg om met hele hand te voelen)
2
voorwerpen op hun ruimtelijke kwaliteit onderscheiden
herkennen van de drie-dimensionele vorm van voorwerpen.
Bijv.: een locomotief voelen, terwijl je een locomotief ziet,
kiezen tussen 2 voorwerpen: bal en blok voelen, etc.
Bij jonge en ernstige gestoorde kinderen begin je hiermee.
3.
voorwerpen op hun temporele kwaliteit onderscheiden (volgorde in tijd)
houten beest op stok in ringen gezaagd. Voelen of de overgangen glad zijn en dus kloppen.
4.
voorwerpen op hun volgordekwaliteit onderscheiden (ordenen op volgorde van grootte)
op grootte ordenen van bijv. blokken.
De ontwikkeling van de reuk discriminatie gaat als volgt:
1.
vermindering van afweer door contact met plezierige reukstimulatie uit vrij wil.
Uit Knanoitz samengevat door willem van kempen, Den Doevenbos
pagina 18
2
grove discriminatie bewerkstelligen tussen irriterende of nare geuren en geuren die plezierig en onschuldig
zijn.
3.
Discriminatie van de aard, kwaliteit en identiteit van aroma's en geuren
Reuk wordt meestal niet speciaal behandeld: door de organisatie van het tactiele systeem te verbeteren, verbeter
de organisatie van het reuksysteem meestal ook.
De ontwikkeling van de auditieve discriminatie gaat als volgt:
1.
vermindering van afweer voor geluid in het algemeen
bij stimulatie: kind zelf controleerbare geluiden laten maken (timmeren e.d.). Je kunt ook motorische activiteiten
waar het kind aan toe is, en die gepaard gaan met geluid door het kind laten uitvoeren, zodat het steeds meer geluid
dat het zelf bepaalt, kan verdragen.
2
grove discriminatie bewerkstelligen tussen irriterende geluiden en onschuldig geluiden.
3.
afstand en richting van het geluid leren bepalen (ruimtelijke kwaliteit van geluid)
4.
nonverbale geluiden discrimineren
eerst contrasterende geluiden herkennen, dan een geluid herkennen tussen anderen (gebruik bijvoorbeeld
dierengeluiden)
5.
ontwikkeling van herinnering en terughalen van verbale informatie
met plastic flessen met daarin
2 sets met 6 contrasterende geluiden (bel, macaroni, rijst, theelepel, houten lucifer en kurk)
2 sets met 6 op elkaar gelijkende geluiden (prop papier, knoop, paperclip, knikker, stuiver, paar peperkorrels).
Kind rammelt met alle 6 de flessen. De begeleider rammelt met een fles. Kind probeert de fles met hetzelfde geluid
te zoeken.
fase 3. Verfijning van sensorische discriminatie
Om te kijken of het kind vooruitgang maakt, begin je met een nivo-bepaling:
Nodig 2 paar voorwerpen: paar A en B.
Van elk paar is 1 voorwerp zichtbaar.

De onzichtbare voorwerpen laat je door het kind in een
voelzak doen (hij heeft dan al een eerste tactiele indruk gekregen).

Laat het kind in de voelzak een voorwerp uitkiezen en goed
voelen zonder dat hij het kan zien.

Het kind moet nu uit ze zichtbare voorwerpen dat voorwerp
kiezen, dat een paar vormt met het onzichtbare, gevoeld voorwerp.
niveau 1: passen van voorwerpen met grove contrasten
1. verschil in vorm en structuur (dennenappel en watten; bal en walnoot; etc)
2. verschil in structuur, dezelfde vorm (plankje schuur en plankje vloerbedekking; stukjes stof
etc.)
3. verschil in geometrische vormen, dezelfde structuur (grote kralen en houten blokjes; plastic
driehoek en bal)
Uit Knanoitz samengevat door willem van kempen, Den Doevenbos
pagina 19
niveau 2: passen van voorwerpen met minder grote contrasten
1.
kleine plastic dieren, vrachtwagens, circuswagens.
helft van tijd via trial en error
2. zoekt 2dimensionele vormen bij elkaar, eenvoudig, rechtlijnig en gesloten
niveau 3: idem als niveau 2, maar dan moeilijker
Bij stimulering volg je de niveaus en probeer je het kind een niveau hoger te laten komen.
Methoden zijn:
1. Een voorwerp uit de voelzak halen (zorgen dat het kind dat voorwerp eerst goed voelt) en
dan uit de zak halen en bij het zichtbare tweeling voorwerp zetten.
2. 1 van de zichtbare voorwerpen laten kiezen, en vervolgens het onzichtbare
tweelingvoorwerp uit voelzak laten halen zonder te kijken.
3. Idem maar dan moeilijk maken door het kind tactiel te storen: door bonen, rijst, veren
(steeds moeilijker voor tactiel overgevoelig kinderen) in de voelzak te doen bij de
voorwerpen.
4. Idem en dan benoemen.
5. Opbouw in structuur en vorm van voorwerpen (zie niveaus hierboven).
Download