les 1 : Hoe hoger de hekken, hoe gekker de gekken

advertisement
1
Iedereen is van de wereld en de wereld is van iedereen (The Scene)
les 1: Hoe hoger de hekken, hoe gekker de gekken,
aan welke kant van het hek? (Noordkaap)
1. Het waardenpatroon van de maatschappij.
Onze maatschappij huldigt enkele waarden die voor heel wat mensen een serieus
struikelblok zijn om volwaardig te ontplooien, precies omdat die waarden eisen stellen waaraan heel veel mensen niet kunnen voldoen.
1.1. Normaal zijn / normaal doen
Wij hebben graag dat iedereen ‘gelijk’ doet. Wij moeten hartelijk lachen om,
of zijn vreselijk bang van wat anders, on-gewoon, gek of onaangepast is. Die
laatste reactie wordt treffend verwoord in de liedjestekst van Jan De Wilde ‘Loe beke’.
Ze liepen trouw hun eindje rond tegen het einde van de dag,
zelfs zonder wind kon je ze ruiken lang voor je ze zag:
Loebeke en zijn hond, Loebekesnond.
Ze hadden niet veel zo voor hun twee, maar toch, ze kwamen rond
met eten dat, correct verdeeld, uit hondenvoer bestond
voor Loebeke en zijn hond, Loebekesnond.
Als je gedag zei of wat vroeg antwoordden ze niet,
ze gromden maar wat voor zich uit zodat je ze maar liet,
Loebeke en zijn hond, Loebekesnond.
Ze werden op de lange duur bekend als slechte munt,
ik denk omdat het houden van luizen werd misgund
aan Loebeke en zijn hond, Loebekesnond.
De slager die erg netjes was deed op een kwade dag
arsenicum in ‘t hondenvoer, en dit omdat ie dacht:
hij draagt ziektekiemen rond, Loebekesnond.
Zo aten ze hun galgenmaal, ze gingen samen dood,
ze stierven arm in arm, of liever, poot in poot.
Ach, Heer, geef toch Uw eeuwige rust, Uw eeuwig licht terstond
aan Loebeke en zijn hond, Loebekesnond.
Maar: wat of wie is normaal ? Normaal: voldoen aan de gestelde normen, de algemeen geldende afspraken respecteren, de verwachtingen i.v.m. het
menselijk gedrag inlossen. (b.v.. : je rijdt rechts van de weg ; je draagt kledij ; je
proest het niet uit op een begrafenis ; je huwt met één partner ; je haalt 50% op
de proeven ; je schrijft van links naar rechts ; ...)
We eisen dat iedereen zich normaal gedraagt, zich aan de normen houdt.
Maar wat blijkt nu ? ‘Normaal’ is een rekbaar, veranderlijk begrip, afhankelijk
van:
2
•
de maatschappij
- een indiaanse fabel : ‘Er was eens een plaats die alleen door mismaakte
en gebochelde mensen werd bewoond. Toen daar op een dag een knappe,
welgevormde vreemdeling verscheen verzamelden alle inwoners zich meteen om de buitengewone gestalte van deze mens te bewonderen. Allen beschouwden ze hem als een wangedrocht. Ze beschimpten en bespotten
deze in hun ogen wanstaltige persoon. Toen sprak een wijze van deze gemeenschap gebochelden: ”Beschimp deze ongelukkige niet, maar wees de
hemel dankbaar dat hij onze ruggen met een vleesberg geschapen heeft en
dat onze lichaamsgestalte ver boven die van deze ellendige verheven is!”
- China: daar had men de gewoonte de voeten van rijke meisjes strak te omzwachtelen zodat ze klein bleven. Dat was niet allen mooi, maar ook een teken
dat je een ‘dame’ was, die alles op haar schoot gebracht werd. Toen tijdens de
revolutie de adelklasse werd afgeschaft werden die vrouwen bespot en veroordeeld tot de bedelstaf.
- Een kannibaal vroeg eens aan een officier wie de enorme hoeveelheid mensenvlees opat van de slachtoffers die tijdens de oorlog gevallen waren. De officier legde hem uit dat de blanken geen mensenvlees eten.
” Wat? Dan zijn jullie echte barbaren! Jullie doden de mensen zomaar, zonder
enig doel!”, riep de kannibaal verontwaardigd uit.
•
het geslacht
- aan jongens worden qua carrière hogere eisen gesteld dan aan meisjes.
- van een jongen verwacht men niet dat hij een rok draagt en make-up gebruikt.
•
de leeftijd
- op handen en voeten kruipen, kan als peuter. Niet als 18-jarige!
- een volwassene die niet kan lezen noemen we een analfabeet. Een kind
van 4 jaar dat niet kan lezen is heel gewoon ...
•
de situatie
- op het strand kan je in bikini lopen. Je doet dat niet als je naar de kapper
gaat.
- je leest een boek in jouw vrije tijd. Niet op een feest.
Normaal !? Het hangt ervan af hoe je het bekijkt. En toch hechten we veel belang aan het feit dat we met zijn allen normaal doen. Gek, toch!? (zie cartoon
en Jommeke)
1.2. Prestatie / productie
Wellicht is dit de waarde die het diepst in ons leven ingrijpt. Je moet vooruit ;
het kan beter ; het kan sneller ; je kan meer ... . Mensen die niet willen of kunnen
meedoen aan die wedren naar meer en beter worden in de hoek geduwd. Zelfs de
gezonde mens moet, om mee te kunnen, zich onophoudelijk bijscholen, zich fit houden, zijn zwakheid camoufleren.
3
Lees gewoon de taal van de reclame erop na: ‘ Je bent jong en je wilt veel’
(Renault) ; ‘Het is een auto waarin u zich meteen beter zult voelen. Meer nog: meester
van elke situatie’ (Audi) ; ‘Kennis is voorsprong’ (de Tijd) ; ‘Je eet vlug een hapje en je
wilt direct weer aan de slag. Help jouw maag je ritme volgen. ’ (Rennie).
Ook het schoolsysteem stimuleert de prestatiedwang: niet de leerling die het
hardst werkt, wel de leerling die het beste werk (af -)levert krijgt de hoogste cijfers.
Van twee leerlingen die hetzelfde resultaat behalen wordt hij/zij die zich het minst
moet inspannen als de beste beschouwd.
Er was eens een klein klasje en in dat klasje hadden alle kinderen een kroontje op, en
niemand van die kinderen vond dat vreemd want ze waren het gewoon.
Maar op een dag kwam in dat klasje een inspecteur en hij schrok want zoiets had hij
nog nooit gezien. “Hoe kan dat nu !”, riep hij uit, “Kroontjes worden toch alleen maar gedragen door de besten van de klas !”
“Dat is juist”, lachten de kinderen, ”we zijn allemaal de besten van de klas.” De inspecteur
was een vriendelijke man en ook een beetje nieuwsgierig, daarom vroeg hij: “Vertel eens
waarom ieder van jullie een kroontje draagt.” En de kinderen vertelden: “Ik, omdat ik het
vlugst kan tellen, en ik omdat ik het snelst kan lezen en ik, omdat ik het mooist kan schrijven
...”
Vooraan in de klas zat een jongetje dat er niet snugger uitzag.Zijn oogjes vielen bijna
toe, maar heel fier droeg hij zijn kroontje. Je kan wel denken hoeveel vragen de inspecteur
had bij het zien van dit jongetje. En toen het zijn beurt was stond hij even fier als al de an dere kinderen recht en sprak met luide stem: “O-o-o-o-omdat ik het velsste k-k-kan sssplinge !”
Luc Versteylen
De Mij wil mensen die produceren, want die consumeren. Produceer je niet,
dan kom je niet aan de overvolle consumptiebak. Het spreekt vanzelf dat de zwakkere, arme, kleine, minderbegaafde, zieke en bejaarde mens (de schildpadmensjes) in
zo’n door de economie geregeerde wereld geen schijn van kans heeft.
3. Perfectie / schoonheid
Alles in onze maatschappij moet af, perfect zijn. Kijk alleen nog maar naar de
technische ontwikkeling: ongelooflijk snelle en juiste resultaten, onbeperkte mogelijkheden, een volmaakte, pijlsnelle werking, maar ... steeds ingewikkelder en onmenselijker.
Het schoonheidsideaal wordt ons dagelijks opgedrongen – denken we maar
aan de tv-programma’s over missverkiezingen en plastische chirurgie) en wie daar
niet aan voldoet wordt verondersteld zich ongelukkig te voelen of wordt aan de kant
gezet. Ieder dorp heeft een fitness - en zonnebankencentrum, er zijn wonderbra’s en
een onoverzichtelijk aanbod aan diëten, in Nederland wordt er jaarlijks 1,5 miljard
frank aan make-up gespendeerd.
Toch is ‘wat schoon is’ sterk afhankelijk van plaats en tijd:
4
o Giraffenvrouwen uit Birma maken hun nek langer met zware koperen ringen.
Op vijfjarige leeftijd krijgt een meisje de eerste ringen omgelegd.
o Hier scheert elke jongen keurig zijn baard. In het Oosten wordt afwezigheid
van een baard of een zwakke baardgroei als ‘onmannelijk’ bestempeld.
o In de tijd van Rubens moest een vrouw mollig en wit zijn. In dezelfde samenle ving, amper een paar eeuwen later is dit helemaal anders.
o Hoe beter je iemand leert kennen, hoe minder belangrijk het uiterlijk wordt,
hoe meer je gaat letten op de innerlijke kenmerken.
Schoonheid en Lelijkheid ontmoetten elkaar op een dag aan zee. “Kom laten we gaan baden”, zei de een tot de ander. Ze legden dus hun kleren af en zochten verfrissing in de golven.
Maar na een poos keerde Lelijkheid terug naar het strand. Daar kleedde ze zich met het
mooie gewaad van Schoonheid en wandelde weg. Een weinig later verliet ook Schoonheid
de zee.En ze was zeer verbaasd haar kleren niet weer te vinden op de plaats waar ze ze
had neergelegd. Omdat ze te schroomvallig was om naakt te lopen trok ze maar de kleren
aan die Lelijkheid had achtergelaten. En zo ging ze op haar beurt verder.
Tot op de dag van heden verwarren de mensen de ene met de andere.
Kahlil Gibran
4. Taboe op ziekte, lijden, verval en dood.
We worden niet graag gewezen op de minder productieve, minder ‘schone’ kant
van het leven. We doen graag alsof ons lichaam onkwetsbaar, ons leven eeuwig is.
Want inderdaad: ziek zijn, oud worden, aftakelen zijn toestanden die onverzoenbaar
zijn met de vorige waarden. Het is geen toeval dat heel wat kerkhoven rond de
dorpskerk plaats hebben moeten maken voor een parking. We stoppen gehandicapte
mensen in instellingen, bejaarden in homes, doden in funeraria, overgeleverd aan
specialisten ‘van wie het hun job is daarmee bezig te zijn’.
Aan onze kinderen vertellen we alles over het begin van het leven, de geboorte
en wat eraan voorafgaat. Maar het einde van het leven, het sterven en dood, daar voor worden ze behoed, daarover wordt met hun niet gepraat. Terwijl diezelfde kin deren op TV. beelden van dood en vernieling zien in films en nieuwsberichten. Is dat
niet wat schijnheilig? P.Aries verwoordt het zo:
5. Individualisme
Het is elk voor zich. Je moet ‘cool’ zijn, jouw eigen boontjes doppen, jouw zwakheid verbergen. Je gaat met anderen om zolang ze nuttig voor jou zijn. Je moet carri ère maken, zo snel mogelijk zoveel mogelijk geld verdienen en je kan je daarbij niet
laten afleiden door anderen. Belangloze inzet voor anderen is ouderwets, en solida -
5
riteit tijdsverlies. Denken we maar aan de yuppies (young urban professionals) en
nimby (not in my backyard)- mensen.
Deze opsomming van waarden van onze samenleving maakt duidelijk dat er in
zo’n wereld geen plaats is voor wie ‘anders’ is, minder kan en niet aantrekkelijk is.
We kunnen goed met elkaar opschieten zolang er geen afwijkingen, uitzonderingen
zijn.
2. Belangrijke gevolgen
Onze maatschappij duldt geen ‘schildpadmensjes’. Wie abnormaal(?) is, niet presteert, lelijk(?), bejaard of ziek is, past niet in het plaatje wordt gediscrimineerd en
moet verdwijnen, weggestopt worden.
•
discriminatie: mensen op basis van een bepaald kenmerk verschillend,
anders behandelen, maar dat kenmerk rechtvaardigt de verschillende behandeling
niet. Kenmerken kunnen zijn: geloof, ras, bezit, verleden, geslacht, leeftijd, het anders zijn, overtuiging, …
•
discriminatie leidt tot marginalisatie = leven in de marge, de kantlijn van
de maatschappij.
Toch niet? (Maja Panajotova)
De dag haat toch niet
de nacht omdat
hij zwart is?
De zon verbrandt toch niet
de maan omdat
ze blank is?
De bij verjaagt toch niet
de vlinder omdat
hij uit dezelfde bloem drinkt?
De merel doodt toch niet
de nachtegaal omdat
zijn liedje anders klinkt?
Waarom haat, verbrandt
verjaagt en doodt
de ene mens dan wel
de ander? Toch niet
6
omdat hij anders is?
Les 2: Niets nieuws onder de zon.
W
ie niet kan voldoen aan de normen van de Mij wordt passief gemarginaliseerd.
Wie niet wil meedoen, kiest voor actieve marginalisatie.
Is dat altijd zo geweest? De geschiedenis kan ons in dat verband veel leren.
‘Struggle for life’ of ‘survival of the fittest’ was het principe dat het leven in de
prehistorie beheerste. Wie zwak of gebrekkig was werd uitgeschakeld. Er was een
onverbiddelijke natuurlijke selectie. Mensen met beperkte verstandelijke vermogens
vielen heel waarschijnlijk niet op, omdat het algemene gemiddelde van geestelijke
ontwikkeling laag was.
Mensen met een handicap waren er pas toen de mensen zich vestigden, het vuur
hadden en zich beter tegen de harde natuurwetten en -krachten konden beschermen. Archeologen achterhaalden dat heel wat mensen door de extreme kou en het
leven in kille vochtige grotten aan reuma en jicht leden. Ze hielpen zeker hun zieken
en gekwetsten door het uitvoeren van magische rituelen die de boze geesten uit het
lichaam van de ‘zieke’ moesten wegjagen. Zo zijn er veel schedels gevonden waarin
een opening gemaakt is. Ze bezaten ook een grondige kennis van de geneeskundige
werking van planten.
Bij de Grieken en Romeinen werden gehandicapten ofwel gedood, ofwel uitgestoten, ofwel als een god aanbeden.
Sparta was een militaire staat. Het kind was eigendom van de staat en de opvoeding
had maar één doel: het ‘produceren’ van sterke, goede soldaten. Daarom werd iedere pasgeborene door de Raad der Ouden gekeurd. Lichamelijk zwakke of gebrekkige
kinderen waren in een dergelijke maatschappij van geen enkel nut en moesten dus
verdwijnen. Ze werden dan ook direct na de geboorte gedood of achtergelaten (te
vondeling gelegd?) in een ravijn van het Taegetusgebergte. Was het in Sparta de
taak van de staat om het kind met een handicap te doden, in andere Griekse stadstaten besliste de vader over het lot van het kind. Alle middelen waren goed om zich
van het kind te ontdoen: te vondeling leggen, in het water of voor de wilde dieren
werpen, wurgen, verbranden, in een mesthoop begraven, laten stikken, als slaaf op
de markt verlopen.
Waarom al die gruwel? Men geloofde dat een mismaakt kind een waarschuwend teken van de boze goden was. Om alle onheil af te weren en de goden weer gunstig te
stemmen, moest men niet alleen offers brengen, maar ook zich zo snel mogelijk van
het ‘monster’ ontdoen. Een andere methode om de goden tevreden te stellen was
het dragen van amuletten met de afbeelding van een lachwekkende dwerg met een
enorm geslachtsdeel, bolle buik en kromme beentjes. Door mismaaktheid af te beelden en bij zich te dragen hoopte men ervan vrijwaard te zijn, de afbeelding zou kwa de krachten afschrikken.
Maar het was gelukkig niet allemaal kommer en kwel. In Athene had de gehandicapte meer geluk. Zo was er een uitkering voor gehandicapte mensen, er werden protheses vervaardigd en er was een medische belangstelling voor de verschillende
7
handicaps. Hippocrates stelde dat een mentale handicap altijd een lichamelijke oor zaak had: een ontregeling van sappen in het lichaam.
De Romeinen streefden boven alles naar ‘een gezonde geest in een gezond
lichaam’. Dit schoonheidsideaal liet de mens met een handicap natuurlijk geen schijn
van kans. Als gezinshoofd was je dan ook verplicht jouw fysisch gehandicapte kind
te doden. De opkomende christelijke leer bracht daarin verandering: het gehandicapte kind werd óf te vondeling gelegd óf als slaaf (een ‘ding’) verkocht.
Wie op latere leeftijd gebrekkig werd of als doof of mentaal gehandicapt ontdekt werd
had geen burgerrechten meer en werd vogelvrij verklaard. Ook om een orgie, maaltijd of een processie op te vrolijken werd van die mensen gebruik gemaakt.
Epileptici ontsnapten aan al die gruwel. Epilepsie werd aanzien als een ‘heilige’ ziekte. Daarom hadden epileptici een
bevoorrechte positie in de Mij. Sprekend voorbeeld hiervan
waren de Pythia’s van het orakel van Delphi.
De houding van Jezus en de eerste Christenen stond haaks
op die normale marginalisatiepraktijken. Niet alleen door
zijn uitspraken, maar ook door zijn omgang met allerlei marginalen eist hij voor hun een plaats op in de Mij. De christenen kregen de opdracht de marginalen te helpen, omdat zij ‘broeders in Christus’
zijn. De christelijke liefdadigheid deed zijn intrede.
In de Middeleeuwen wordt de mens met een handicap ‘geduld’. ‘Afwijkenden’
worden aanvaard, zolang ze het leven van de ‘normalen’ niet storen. Men was zelfs
heel verdraagzaam tegenover ‘abnormalen’, voor wie zelfs aparte, specifieke wetten
golden. Zo konden ze niet verantwoordelijk gesteld worden voor aangerichte schade,
de familie moest voor de kosten opdraaien. Ze werden evenmin gestraft voor begane
misdaden, en zelfs zelfdoding, toen een zeer ernstig misdrijf, werd hen niet aangerekend.
Een andere treffende illustratie van de maatschappelijke aanvaarding is de positie en
functie van de nar aan de hoven van keizers, koningen en andere rijke lui. Ze zorgden voor amusement en ontspanning en omdat ze mensen aan het lachen brachten
werd hen ook een geneeskundige kracht toegekend. Bovendien kon de nar als enige
in de entourage van de vorst hem ongezouten zijn mening zeggen zonder dat er
sancties volgden.
Helaas was het niet allemaal pais en vree. Niet opvallen was dus de boodschap, zoniet werd je het voorwerp van spot en plagerijen, zoals blijkt uit het beroemde schilderij ‘De Blinden’ van Pieter Breughel en uit het verslag van een Parijse cafégrap in
1425.
Maar het volkse bijgeloof zorgde voor heel wat ellende voor de mensen met een of
andere afwijking. Beschouwd als een ‘door God gestrafte’, als ‘een door de duivel
bezetene’, als oorzaak of zondebokken voor slechte toestanden (pest, oorlog, hongersnood) of als tovenaars en heksen stierven tot in de 17de eeuw veel zwakzinnigen, kreupelen en oude vrouwtjes op de brandstapel of door geseling om de boze
geesten uit te drijven.
8
Wisselkinderen en duivelskinderen waren een extreme uiting van de kracht van bijgeloof. Dat waren kinderen met een lichamelijke, geestelijke of gedragsmatige afwij king die pas na verloop van tijd ontdekt werd. Begrijpelijk dat die kinderen door de
ouders als ‘vreemd’, ‘anders’ ervaren werden. Daarom was men ervan overtuigd dat
die kinderen niet van de ouders, maar van bovennatuurlijke wezens zoals trollen, elfen, demonen, duivels afstamden. Omdat ze jaloers waren op de menselijke schoonheid en ziel pikten ze, als de ouders even niet opletten, het mensenkind en verwis selden het met één van hun mormels. Er zat niets anders op dan het wisselkind doden of het echte kind via allerlei rituelen proberen terug te krijgen!
Hetzelfde bijgeloof beriep zich ook steeds meer op vele geneesheiligen voorde genezing van allerlei kwaaltjes en ongemakken (H.Dymphna in Geel voor de genezing
van psychische kwalen, omdat zij goed de duivel kon weerstaan.) Heel populair was
het exorcisme om mensen met een mentale handicap te genezen. Iets gelijkaardig
was de ‘royal touch’ in Engeland en Frankrijk.
Gehandicapte kinderen werden vaak als winstobjecten gebruikt: ze werden als bedelaars de straat opgestuurd, vertoond op kermissen of als narren aan rijke heren verkocht: mentaal gehandicapte meisjes kwamen vaak in de prostitutie terecht. Omwille
van het mogelijke financiële voordeel werden gebrekkige kinderen soms opzettelijk
nog zwaarder verminkt.
Bij de opkomst van de gemeenten en steden zagen de stadsbesturen zich verplicht
de ‘sukkelaars’ ter plaatse te helpen. Steeds meer zag men in die mensen een be dreiging. Deze opvang vond plaats in allerlei tehuizen: weeshuizen, gasthuizen, hospitalen en dolhuizen. Daar heersten meestal mensonterende toestanden: er werd
geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende ‘handicaps’ (zieken, blinden, bejaarden, melaatsen, lammen, vondelingen, armen, wezen en zotten, …), er was alleen maar opsluiting, geen opvang of behandeling. De instituten waren geboren, de
definitieve uitstoting (opsluiting) nam een aanvang. En het waren vooral religieuze
congregaties die, gesponsord door de rijken, die zo hoopten hun hemel te verdienen,
zich geïnspireerd door de christelijke naastenliefde over het lot van de ‘opgeslotenen’
ontfermden.
Het is interessant om kennis te nemen van toenmalige verklaringen voor ‘abnormaliteit’. Zo schoof Konrad van Megenberg (1309-1374) de schuld voor een afwijkend
kind volledig in de schoenen van de moeder. Hij stelde dat ‘vrouwen in de werken
der onkuisheid hitsig zijn en zich niet recht houden maar heen en weer bewegen, zodat het zaad van de man zich deelt in de vrouwenkluis’. Deze verspreiding en deling
van het zaad verklaarde de vele mogelijke gebreken bij mensen: eenogig, veelbenig,
tweehoofdig, tweeslachtig en allerlei psychische ongemakken.
Andere oorzaken werden gezocht in de stand van de maan, drank - en voedselvergif tiging, minderwaardig zaad, omgang met de duivel, zonden van de ouders (verwekt
op een zondagavond tijdens de vasten of tijdens de menstruatie)
In de 18 -19de eeuw ontstaat vooral vanuit de geneeskunde een gezonde
aandacht voor het lot van de gehandicapten. Itard (doven), Pinel (zwakzinnigen), Sé guin (zwakzinnigen), Sicard (doven), Hauy (blinden) en Guislain (krankzinnigen) zijn
enkele zeer belangrijke namen. In plaats van opsluiten en bewaken gaat men de gehandicapte in de instelling verzorgen en behandelen en men maakt een eerste onderscheid tussen de verschillende handicaps.
9
De behandeling heeft tot doel de mens met een handicap op te voeden, te revalideren, dit wil letterlijk zeggen: genezen, weer gezond (normaal) maken. Daarbij heeft
men natuurlijk alleen oog voor de gebreken, de defecten bij de gehandicapte mens,
waardoor men zijn behoeften en mogelijkheden verwaarloost.
Het geloof in de opvoedbaarheid van mensen met een mentale handicap werd vooral
gevoed door de Wilde van Aveyron. Na twee geslaagde ontsnappingspogingen kon
de jongen, Victor, die als wilde opgroeide in de bossen, gesnapt worden. Hij was
naakt, leefde van eikels, kastanjes en wortels, liep op handen en voeten, gromde en
beet naar wie te dichtbij kwam.
Filosofen en dokters stelden zich de vraag of hij een verlaten idioot, dan welk een idi oot door verlating was. Pinel (arts, hervormer van de krankzinnigentehuizen, eerste
IQ-test) meende dat de mentaal gehandicapte knaap door zijn ouders verstoten was.
Itard, die zich 4 jaar lang met het kind zou bezighouden, geloofde in de opvoedbaarheid van de jongen, ervan overtuigd dat zijn mentale handicap het gevolg was van
verstoting.
Door beperkte resultaten van zijn zintuiglijke opvoeding (sensualisme) geloofde men
steeds meer dat mensen met een mentale handicap niet zo ongeneeslijk en onverbe terlijk waren dan tot dan gedacht was, dat ze opvoedbaar waren. De rapporten van
Itard over de opvoeding van Victor zijn nog steeds basiswerken van de orthopedagogiek.
Séguin opteerde voor de wilsopvoeding. Hij stelde dat zwakzinnigen weliswaar vermogens hebben, maar niet de wil om die te gebruiken. Letterlijk zei hij: ”Hij zou kunnen en hij zou weten als hij zou willen. Voor en boven al echter wil hij niet.”
Toch was het nog niet de algemene gewoonte om mensen met een handicap in een
instelling te plaatsen. Velen bleven thuis, en werden er ofwel verwaarloosd, ofwel
liefdevol verzorgd, afhankelijk van de huisgenoten. Anderen kwamen terecht in een
pleeg- of kostgezin, meestal boeren. Op die manier waren mensen met een handicap
duidelijker aanwezig in het straatbeeld. Positief was dat ze erbij hoorden, hun ‘kost
verdienden’ en vrij rondliepen. Maar dat ze ook vaak geplaagd en bespot werden of
aan hun lot overgelaten is ook waar.
In onze huidige tijd (19 – 2Oste eeuw) valt vooral een enorme uitbreiding van
de welzijnszorg op en worden er nieuwe klemtonen gelegd. Er wordt een enorm pak
nieuwe sociale voorzieningen uitgebouwd (financiële tegemoetkomingen ; revalidatiecentra ; B.O - scholen). Nieuwe (vormen van) handicaps worden ontdekt (leermoeilijkheden ; A.D.H.D. - kinderen ; moeilijk opvoedbare kinderen ...). Er is de groei
van de integratiegedachte, men verlegt de aandacht van de aanleg naar het milieu,
en van de behandeling naar de preventie. En men stelt dat de gehandicapte mens
zoals ieder ander mens rechten heeft ... .
Bijzondere aandacht verdient de eugenetica die begin vorige eeuw ophef maakte.
Eugenetica (=leer van de goede geboorten) wou de goede erfelijke aanleg bewaren
en de slechte doen uitsterven, om zodoende de kwaliteit van het menselijk ras en de
vooruitgang van de mensheid te garanderen. Ze waren ervan overtuigd dat de opvoeding van de ‘minderwaardigen’ gefaald had, omdat geestelijke en sociale gebreken het gevolg waren van erfelijke minderwaardigheid, waaraan de maatschappij ten
slotte kapot zou gaan. Deze denkwijze richtte zijn pijlen op armen, misdadigers, epi-
10
leptici, krankzinnigen, mensen met een aangeboren misvorming, zintuiglijk gehandicapten. Maar de grootste zondebokken waren de mensen met een mentale handicap. Zij waren a.h.w. de oorzaak van alles wat toen in de maatschappij verkeerd liep:
tuberculose, armoede, alcoholisme, sociale problemen, geslachtsziekten. Deze gedachtegang bracht de aanhangers uiteraard op de vraag: hoe kunnen we al die ‘ellende’ voorkomen? De oplossingen waren drastisch: sterilisatie, levenslange opsluiting, euthanasie, paringscontrole, huwelijkswetten.
Een niet zo’n rooskleurige geschiedenis: door de eeuwen heen werd de gehandicapte mens het slachtoffer van uitstoting, vooroordelen en liefdadigheid. Altijd is
de gehandicapte mens een maatschappelijk probleemgeval geweest!
les 3: Je moet van twee kanten komen om elkaar te ontmoeten (Stef
Bos)
Separatie
Separatie is niet alleen het oudste oplossingsmodel (dolhuizen!), maar bovendien nog altijd het meest toegepaste oplossingsmodel.
Begrijpelijk, want het onderbrengen van wie ‘anders’ is, van wie niet kan of
wil meedoen aan de maatschappelijke normen in speciaal daartoe opgerichte
voorzieningen ( bejaardenhomes, psychiatrische instellingen, M.P.I.’s, gevangenissen, scholen voor migrantenkinderen, ...) is duidelijk de gemakkelijkste (maar niet de
goedkoopste ?) oplossing.
Om het scheiden van de mens met een handicap van de samenleving te rechtvaardigen hanteerde men twee motivaties:
• de maatschappijgerichte motivatie:
Door die eilandpolitiek te voeren kan de maatschappij zich ontdoen van de
mensen die ‘het algemeen gemiddelde’ niet halen en zodoende haar evolutie vrijwaren.
Bovendien worden mensen met een handicap gezien als een gevaar i.v.m.
de voortplanting en erfelijkheid en het samenbrengen in instellingen vergemakkelijkt de controle. (eugeneticafilosofie)
Ook caritatieve beweegredenen spelen mee om tot separatie over te gaan.
• de gehandicaptegerichte motivatie :
Men stelt vast dat de mens met een handicap op een zeer speciale wijze in
de wereld staat en dat de samenleving veel te complex, té ingewikkeld is
voor hem/haar.
Omdat de mens met een handicap zich dus zeer moeilijk in ons leefpatroon
kan handhaven, voelde de samenleving het als haar plicht aan om voor die
mensen een eigen leefgemeenschap te maken, waarin ze zich thuis voelen en volgens hun behoeften en mogelijkheden kunnen leven.
11
Belangrijke opmerking is hier dat het niet de mensen met een handicap, wel de
maatschappij is die vanuit eigenbelang vraagt naar die speciale voorzieningen!!!
Separatie kan ernstige negatieve gevolgen hebben voor de mens met een
handicap. We sommen er gewoon enkele op:
∗vervreemding van de maatschappij : voor de ‘normale’ mensen zijn de instellingen een waarborg voor een ongestoord en beschermd leven, voor de
mens met een handicap betekent de instelling niets anders dan een vermeerdering van de onaangepastheid.
∗depersonalisatie: de mens met een handicap kan zeer moeilijk zichzelf zijn,
opgeslorpt als hij is door het strak georganiseerde, gereglementeerde instituutsleven.Er is weinig privacy, inspraak, keuzevrijheid, verantwoordelijkheid
en zelfstandigheid. Veel instellingen laten de mens met een handicap zichzelf niet zijn, maar dringen hem/haar een normaal gedragspatroon op.
∗de soms negatieve leefomstandigheden , die tot sensorische en emotionele
deprivatie kunnen leiden als er een té medische of helemaal geen interesse,
benadering is. Denk maar even aan de schokkende beelden uit de Roemeense weeshuizen en de Griekse psychiatrische instellingen.
Moeten we de instellingen dan maar afschaffen? Neen, dat zou een enorme flater zijn: voor bepaalde handicaps blijft de instelling de aangewezen verblijfplaats; er
zal altijd een nood bestaan aan tijdelijke opvang van bepaalde handicaps; er is een
schrijnend tekort aan pleeggezinnen en andere gelijkaardige opvangmogelijkheden;
Mooi is een kooitje
met een kanarie erin
heel mooi ook een kooitje
met een parkiet erin
met een merel erin, met een kolibri erin,
een slavink erin, een glas water in,
maar het mooist is eigenlijk
een kooitje met niets erin.
C. Buddingh
normalisatie
12
Normalisatie betekent: de mensen in een instelling of een andere gespecialiseerde voorziening zo normaal mogelijk laten leven, een zo normaal mogelijk
leven aanbieden.
Separatie kan heel wat negatieve gevolgen hebben: vervreemding, depersonalisatie, deprivatie ... . Wel, normalisatie is dé aanpak die de onaangename kanten
van separatie moet opvangen en/of wegwerken.
In die zin hebben separatie en normalisatie iets gemeenschappelijks en iets
tegengestelds. Gemeenschappelijk: allebei opteren ze voor de opvang van de gehandicapte mens in een instelling. Tegengesteld: separatie ijvert voor een leefklimaat, aangepast aan de mogelijkheden en de behoeften van de mens met een handicap, normalisatie stelt dat de mensen in de instelling zo normaal mogelijk moet
kunnen leven.
Deze nieuwe wind door het verstarde instellingsleven kwam aanwaaien vanuit
de Scandinavische landen (Zweden en Denemarken vooral) met als belangrijkste
woordvoerders: Bank-Mikkelsen,Wolfensberger en vooral Nirjé.
Op de vraag ‘wat is dan een normaal leven ?’’ gaf Nirjé - uitgaande van de ba sisidee dat de mens met een handicap een mens als ieder ander mens is en dan ook
als ieder ander mens moet benaderd worden - in een zestal normalisatieprincipes
zelf het antwoord:
∗een normale dag-, week-, jaarindeling
∗een normaal levensritme
∗een normale levenscyclus
∗een normale biseksuele wereld
∗een normale levensstandaard
∗een normale leefruimte
De uitwerking van de zeer concrete en zeer toepasbare principes is dan ook
overal zichtbaar: kleinschalige instellingen, gemengde leefgroepen, maatschappijgerichte activiteiten in het programma-aanbod, scheiding van de werkplaats en de leefruimte in de instelling, begeleid kamer wonen, aparte leefgroep voor de bejaarde bewoners, ... .
Het is dus niet overdreven te stellen dat normalisatie de eerste (beschermde)
stap is op weg naar integratie van de mens met een handicap !
Let wel: bij de toepassing van de normalisatieprincipes geldt één duidelijke
richtlijn: ‘zo normaal mogelijk’ d.w.z. rekening houdend met de mogelijkheden en de
beperktheden, de behoeften van de mens met een handicap.
Want normalisatie betekent niet: ‘normaal maken’ d.w.z. de verschillen tussen
de gehandicapte en de normale mens wegwerken door bij de mens met een handicap gewenst gedrag aan te leren en ongewenst gedrag af te leren. Dat is niet alleen
een aanslag op de persoonlijkheid, maar een zeer éénzijdige visie op integratie ... .
Dat is het trieste: de kinderen worden uit de maatschappij gehaald, omdat ze zich in de
maatschappij onvoldoende aangepast kunnen gedragen. Maar in hun eigen wereld, binnen
13
de muren van hun eigen inrichting, mogen ze zich nog niet gedragen zoals ze willen: zelfs
daar worden hen de normen van de maatschappij opgedrongen.
Ons idioot jongetje mag dus niet in lege flessen plassen, want dat hoort niet. Let wel: de
zwakzinnige zelf vindt dat niet vies, maar ‘men’ d.w.z. de normale mens, die leeft buiten het
terrein van de inrichting. Hij heeft eerst de zwakzinnige buiten zijn wereld gesloten, omdat hij
zich volgens hem niet aangepast gedroeg, maar zelfs hier, binnen de inrichting, blijft hij hem
achtervolgen en hem normen opdringen, die de normen van de zwakzinnige niet zijn.
Joop Fennis
integratie
Integratie betekent letterlijk: het tot een geheel maken van de delen. Vertaald
naar ons lesonderwerp: ‘ het laten deelnemen van wie anders is aan het maat schappelijk leven’, ‘het opnemen van wie anders is in het geheel van de samenleving’.
Lees goed wat er staat: we ‘laten’ de mensen met een handicap deelnemen
aan de samenleving, we geven ze a.h.w. de toelating om ‘bij ons’ te komen, wat dus
veronderstelt dat ze nu buiten ‘het geheel, in de kantlijn van de maatschappij’ leven.
Mensen met een handicap mogen meedoen in zoverre ze min of meer doen zoals
wij. Integratie stelt dat de gehandicapte zich moet integreren, zich moet aanpassen
aan de normen van de maatschappij.
We leggen de klemtoon op de ontwikkeling van mensen waarbij we zoeken naar allerhande ontwikkelings - en stimuleringsprogramma’s. Natuurlijk moet je geloven in
de ontwikkelingsmogelijkheden van mensen, maar deze programma’s worden vaak
normatief aangewend, en er wordt in de verf gezet dat de mens met een handicap ‘er
nog niet is’. Integratie is dus niet voor iedereen en niet altijd een haalbare kaart.
Die omschrijving legt meteen de nadruk op het feit dat bij integratie twee polen
zijn: de mens met een handicap en de maatschappij. Het is dus interessant na te
gaan wat van beide kanten verwacht kan worden om tot een werkelijke integratie te
komen.
1. de mens met een handicap.
Als men pleit voor integratie moet men 100% zeker weten dat de mens met een
handicap daaraan behoefte heeft! Wel, de behoeftenpiramide van Maslow leert ons
dat ieder mens om zijn behoeften te bevredigen niet zonder medemens kan. We
hebben elkaar nodig ! Het is gewoon levensnoodzakelijk, dus ook voor de mens met
een handicap!
Maar Maslow stelt dat de behoeften niet bij alle mensen in dezelfde mate aanwezig zijn en dat de bevrediging van éénzelfde behoefte van mens tot mens totaal
verschillend kan zijn. Bijvoorbeeld: de ene mens zal meer belang hechten aan
vriendschap, een ander zal zijn geluk meer in materiële zaken vinden. Maar de behoefte aan vriendschap kan bevredigd zijn door één vriend of door een grote groep
mensen.
Met andere woorden:
14
mensen met een handicap willen erbij horen, tussen de anderen zijn en leven, maar niet allemaal op dezelfde manier, enerzijds omdat ze daaraan meer of
minder behoefte hebben en omdat de bevrediging van die behoefte totaal verschillend kan zijn.
Dit wil concreet zeggen:
voor sommigen is de instelling hun vorm van integratie ; anderen willen gedeeltelijk deelnemen aan het maatschappelijk leven, maar willen ook kunnen terugvallen
op een veilige plaats ; enkelen willen ‘volwaardige burgers’ zijn.
Samengevat:
bij integratie moet je altijd rekening houden met de individuele mogelijkheden
en behoeften van de mens met een handicap, want die zijn bepalend voor de mate
en wijze van integratie. Daarin zit meteen de verklaring waarom de integratie van
een mens met een fysische handicap anders zal zijn dan van een mens met een
mentale handicap..
2. de maatschappij
En wat is de bijdrage van de maatschappij ?
De samenleving heeft een dubbele opdracht:
• een mentaliteitsverandering - de mentale integratie - het anders denken
• technische, materiële aanpassingen - de fysische integratie - het anders
doen
De mentaliteitsverandering zal wel de belangrijkste, maar ook de moeilijkste
taak zijn. ‘Anders denken’ zal vooral moeten gebeuren i.v.m. het waardenpatroon
van de maatschappij, dat dringend een menselijker, voor álle mensen haalbare inhoud moet krijgen.
En laten we de talrijke vooroordelen en misvattingen eindelijk eens voor wat ze
waard zijn. Niet alleen de idee dat we meerwaardig zouden zijn, maar ook de veel
specifiekere vooroordelen, die steeds een bepaalde (verkeerde) aanpak en benade ring met zich meebrengen. Dan pas komen we tot een wereld van solidariteit en verdraagzaamheid.
De technische aanpassingen sijpelen stilaan het dagelijkse leven binnen. Ten
eerste omdat men is gaan inzien dat heel veel mensen er baat bij hebben, ten twee de omdat ze vooral ten goede komen aan de lichamelijk gehandicapten, de meest
mondige groep onder de gehandicapten. Maar ook mensen met een andere handicap
hebben er recht op !
Laten we dat niet vergeten! Toegankelijkheid, onderwijs, sport, cultuur,
werkgelegenheid, ... allemaal gebieden waar nog heel wat werk en gezond verstand nodig zijn.
Samengevat: separatie, normalisatie en integratie beschouwen - de een al meer dan
de andere - de mens met een handicap als ‘anders’.
Separatie zet ze buiten de maatschappij, laat ze met ‘soortgenoten’ anders zijn in
een beschermde omgeving; normalisatie brengt de maatschappij naar de instelling
15
en niet omgekeerd; integratie stelt dat ze mogen, ja zelfs moeten meedoen volgens
hun mogelijkheden, lees: volgens de graag van aanpassing aan de maatschappelijke
normen., en de maatschappij kan hen daarbij helpen.
Les 4 : We’re one, but we are not the same, we get to carry each
other (U2)
inclusie
1. wat?
Eigenlijk zit ‘de boodschap’ van inclusie al in het woord zelf: inclusie: een deel van
het geheel zijn, het ingesloten zijn, het erbij horen. Denken we maar aan de uitdrukkingen ‘inclusief BTW’ of ‘gewicht inclusief verpakking’: de BTW of de verpakking
zijn inbegrepen, horen bij de prijs of het totale gewicht.
Van de verschillende definities van inclusie maken we een samenvatting:
"Inclusie is een proces dat start bij het waarderen van verscheidenheid binnen een
gemeenschap. Respect voor het anderszijn, voor verschillen tussen mensen staat
centraal.”
Alle burgers kunnen een bijdrage te leveren, omdat inclusie een fundamenteel recht
is dat alles te maken heeft met 'belonging' (het erbij horen) en 'connectedness' (verbondenheid).
Men gaat in dit proces op zoek naar de positieve kanten en de talenten die bij iedereen - naast de beperkingen - aanwezig zijn. Men ontdekt stap voor stap de persoon
achter het buitenaf toegekende label ‘handicap.
2. Wat leren we uit die definitie?
•
inclusie gaat verder dan integratie. Het verschil met integratie zit in het
feit dat inclusie stelt dat de maatschappij zich moet aanpassen aan mensen met
een handicap, zodat ook zij kunnen meedoen, terwijl integratie stelt dat de gehandicapte zich moet integreren, zich moet aanpassen aan de normen van de maatschappij. Integratie is dus niet voor iedereen en niet altijd een haalbare kaart, terwijl inclusie duidelijk stelt dat de maatschappij er voor iedereen is, en zich dus
maar moet ‘aanpassen’, zodat iedereen kan meedraaien.
•
inclusie beroept zich op voor haar gelijk op de mensenrechten. Inclusie is
gebaseerd op het recht dat iedereen deel uit maakt van de maatschappij en dat
de rechten van de mens dus voor iedereen gelden en dat iedereen gelijke kansen
moet krijgen.
•
Op het moment dat eisen van de samenleving botst met de beperkingen
van de mens met een handicap, dan ontstaan ‘persoonlijke’ ondersteuningsbehoeften. Het is de taak van de maatschappij om dan inderdaad de nodige ondersteuning te bieden.
Ondersteuning is een centraal begrip in de inclusievisie. Zo denken en doen heeft
enkele belangrijke gevolgen:
- dat de maatschappij moet ondersteunen waar dat nodig is, veronderstelt automatisch dat niemand ‘klaar moet zijn’, niet moet voldoen aan bepaalde voorwaar-
16
den om erbij te kunnen horen.
- de graad en hoeveelheid van ondersteuning zal én van persoon tot persoon verschillend zijn. Ook zal niet iedere mens met een handicap bij alle levensopdrachten evenveel ondersteuning nodig hebben. En bovendien kan in de loop van de
tijd meer of minder ondersteuning nodig zijn. In de dagelijkse praktijk kan die ondersteuning verschillende vormen aannemen: stimulering, meehelpen, corrigeren,
plaatsvervangend uitvoeren, …
- wie die ondersteuning geeft is afhankelijk van de concrete situatie: het gezin,
vrienden,buren, vrijwilligers, thuiszorg, OCMW, leerkrachten, …
- het is duidelijk dat bij inclusie de draaglast zeer groot kan zijn, er worden extra
inspanningen gevraagd. of die last gedragen kan worden, hangt af van de draagkracht van de betrokkenen.
•
‘handicap’ is een etiket dat men op iemand plak t. Het benadrukt zijn anderszijn en is dus een prachtig ‘excuus’ voor discriminatie. ( les 1). We redeneren nog altijd te veel in termen van ‘wij’ en ‘zij’, waarbij ‘wij’ staat voor de maatschappelijke normen (les2), voor een (misschien goed bedoeld) meerderwaardigheidsgevoel, en ‘zij’ slaat op voor de onaangepasten, de abnormalen, een minderwaardige soort mensen.
•
in de eerste plaats is iedereen ‘mens samen met andere mensen’. Met
beperkingen, maar ook met mogelijkheden, met talenten. Zo kijken naar en omgaan met mensen maakt een etiket (label) als ‘handicap’ waardeloos. Ieder mens
heeft iets te bieden, voelt zich op zijn manier verantwoordelijk, wil graag samenwerken, wil iets leren van een ander, heeft verdriet, is gelukkig met dit of dat, … .
Die verscheidenheid tussen mensen is een enorme verrijking! Alle mensen zijn
gelijkwaardig, niet gelijk. ‘We are one, but we are not the same, we get to carry
each other’ (U2).
De meeste publicaties over ‘inclusie’ verwijzen naar ‘inclusief onderwijs’. Maar inclusie moet verder reiken dan alleen maar het onderwijs. De inclusievisie moet ook zijn
weg vinden naar de instellingen, de jeugdbewegingen, de sportclubs, de hobbygroepen, het totale culturele en sociale leven.
Misschien vind je inclusie een utopie, een droom, de afspiegeling van een ideale
maatschappij, en dus zeer moeilijk of niet haalbaar. Lees dan volgende hoopgevende tekst als slot.
wie zal zeggen
of wat wij hopen
bestaat?
het is ermee
als met de wegen op aarde:
eerst zijn er geen wegen
maar ze ontstaan
als vele mensen
in dezelfde richting gaan.
Lee Sjuun
17
!!!leertips!!!
• Je bent je bewust van de negatieve gevolgen van het waardenpatroon en je kan
dat met eigen ervaringen en ideeën illustreren.
• Je kan het verband tussen het waardenpatroon van de Mij en het ‘lot’ van de gehandicapte mens uitleggen.
• Je kan bedenkingen en kritiek bij onze huidige manier van leven formuleren.
• Je weet wat discriminatie is en je kan ervan voorbeelden geven.
• Je kan van een gegeven voorbeeld uitleggen of het al dan niet discriminatie is.
• Je staat kritisch en onderscheidend t.o.v. vormen van marginalisatie en discriminatie in de Mij.
• Je kan in jouw eigen woorden een omschrijving van het begrip ‘separatie’ geven.
• Je kan de twee redenen die men gebruikte om separatie te rechtvaardigen opnoemen en grondig verduidelijken.
• Je kan de twee redenen, die men gebruikte om separatie te rechtvaardigen kritisch (positief en negatief) bespreken..
• Je kent enkele negatieve gevolgen van separatie.
• Je ziet een verband tussen marginalisatie en separatie en je kan dat duidelijk uitleggen.
• Je kan in jouw eigen woorden een omschrijving van het begrip ‘normalisatie’ geven.
• Je kan het positieve en negatieve verband tussen separatie en normalisatie aanduiden.
• Je kan uitgaande van de zes normalisatieprincipes uitleggen waarom normalisatie de negatieve gevolgen van separatie bestrijdt.
• Je kent de inhoud van de zes normalisatieprincipes.
• Je kan tegenover een negatief aspect van separatie het passend normalisatieprincipe plaatsen.
• Je weet wat normalisatie niet betekent.
• Je kan de definitie van ‘Integratie’ kritisch bespreken.
• Je kan aan de hand van de theorie van Maslow uitleggen waarom de integratie
van b.v. een lichamelijk gehandicapte anders zal zijn dan van b.v. een zwaar
mentaal gehandicapte mens.
• Je kan verklaren waarom bij integratie de instelling nodig blijft.
• Je kan in jouw eigen woorden uitleggen wat de dubbele opdracht van de maatschappij - mentale en fysische integratie - behelst.
• Je kan van fysische en mentale integratie concrete voorbeelden geven en/of in
een tekst herkennen.
• Je kan het verschil tussen integratie en inclusie grondig uitleggen.
• Je kan enkele voorbeelden van ondersteuningsbehoeften geven.
18
• Je kan de mogelijkheden en moeilijkheden van de inclusiepraktijk in dagelijkse
situatie
onderkennen, kritisch bespreken en ‘oplossen’.
Download