Samenvatting De uitdaging van klimaatverandering. Competitie en samenwerking tussen landbouwen pastoralistische gemeenschappen in noord-Mesopotamië (c. 3000–1600 v. Chr.) Klimaatverandering heeft door de geschiedenis heen altijd een belangrijke invloed gehad op menselijk gedrag. Deze studie probeert inzicht te verschaffen in de complexe verbanden tussen dat gedrag en klimaatverandering. De nadruk ligt daarbij op het effect van klimaatverandering op de sociale interactie tussen menselijke gemeenschappen van verschillend karakter. Deze studie betoogt dat deze interactie zich langs een continuüm zal ontwikkelen met competitie aan de ene kant, en samenwerking aan de andere kant. De keuze voor een strategie wordt bepaald door de mate waarin een strategie voordeel biedt wanneer een gemeenschap met klimaatverandering geconfronteerd wordt. Dit model wordt toegepast op de samenlevingen van noord-Mesopotamië gedurende het derde en vroege tweede millennium voor Christus (3000–1600 v. Chr.), wanneer zich een verschuiving naar een droger klimaat voordoet. Binnen dit geografische, chronologische en klimatologische kader kijkt deze studie naar veranderingen in nederzettingspatronen als een maat voor competitie tussen sedentaire landbouwgemeenschappen, en naar de ontwikkeling van de Amoritische identiteit als een indicatie voor samenwerking tussen sedentaire en meer mobiele pastoralistische gemeenschappen. Hoofdstuk 1 bespreekt de wetenschappelijke context en de vraagstelling. Dit onderzoek maakt deel uit van het multidisciplinaire project Settling the steppe. The Archaeology of changing societies in SyroPalestinian drylands during the Bronze and Iron Ages. Dit project wil inzicht verschaffen in de variëteit en stabiliteit van menselijke bewoning in marginale gebieden in het Nabije Oosten. Binnen dit kader onderzoekt deze studie het effect van klimaatverandering op de organisatie en stabiliteit van sedentaire gemeenschappen in noord-Mesopotamië tussen 3000–1600 v. Chr. Er wordt geconstateerd dat veel studies naar menselijke reacties op klimaatverandering sterk klimaat-deterministisch zijn, zonder aandacht voor de mogelijke variëteit van menselijke reacties. De onderzoeksvraag is daarom als volgt geformuleerd: hoe ontwikkelden zich de sociale relaties tussen sedentaire groepen onderling, en tussen sedentaire en (semi-)nomadische groepen als reactie op klimaatverandering in noord-Mesopotamië gedurende het derde en vroege tweede millennium voor Christus? Hoofdstuk 2 bespreekt de geografische, historische en klimatologische gegevenheden van noord-Mesopotamië. Het onderzoeksgebied beslaat delen van zuidoost-Turkije, noordoost-Syrië en noordwest-Irak. Dit gebied is grotendeels vlak en wordt doorsneden door twee grote rivieren, de Eufraat en de Tigris, en enkele kleinere. Noord-Mesopotamië kent een landklimaat met warme, droge zomers en gematigde, natte winters. De hoeveelheid jaarlijkse neerslag varieert van minder dan 200 mm. in het zuiden van het onderzoeksgebied tot meer dan 400 mm. in het noorden en noordoosten. Dit betekent dat regenlandbouw in een aanzienlijk gedeelte van het onderzoeksgebied met grote risico’s verbonden is. Paleoklimatologisch onderzoek laat zien dat het klimaat van noord-Mesopotamië gedurende het vroege derde millennium voor Christus gunstiger was dan tegenwoordig. Studie van geologische profielen in noord-Mesopotamië heeft laten zien dat de overgang naar een droger klimaat in de tweede helft van het derde millennium voor Christus moet hebben plaatsgevonden. Klimaatreconstructies elders in het Nabije Oosten bevestigen dit beeld. Noord-Mesopotamië bestond gedurende deze periode uit een verzameling van min of meer onafhankelijke lokale (stad)staten. Grotere regionale staten konden zich niet lang handhaven, en ook externe machten, zoals Ebla, Akkad, en de Ur III staat, lijken vaak niet meer dan indirecte controle of invloed uitgeoefend te hebben. Hoofdstuk 3 bespreekt het theoretische kader van deze studie. Op basis van antropologische literatuur over de reactie van (pre-)moderne menselijke samenlevingen op klimaatveranderingen stelt dit hoofdstuk een model voor dat aangeeft welke vormen van sociale interactie verwacht mo- 177 Challenging Climate Change gen worden als gevolg van klimaatveranderingen. Dit model verwacht enerzijds dat territorialiteit en competitie zullen toenemen tussen groepen die afhankelijk zijn van dezelfde natuurlijke bronnen, wanneer deze bronnen schaarser worden als gevolg van klimaatverandering. Deze verwachting zal getoetst worden aan de hand van archeologische gegevens over nederzettingssystemen en wordt verder uitgewerkt in Hoofdstukken 4 en 5. Het model verwacht anderzijds dat handel, uitwisseling en sociale cohesie zullen toenemen tussen groepen die afhankelijk zijn van verschillende natuurlijke bronnen. Deze verwachting zal getoetst worden aan de hand van paleozoölogische en historische gegevens en wordt verder uitgewerkt in Hoofdstukken 6 en 7. Hoofdstuk 4 behandelt de analyse van nederzettingssystemen aan de hand van gegevens van archeologische surveys. Er wordt een model besproken om gelijktijdigheid van nederzettingen te simuleren, en archeologische en etnografische data worden gecombineerd om het aantal inwoners per nederzetting te berekenen. Dit hoofdstuk toont aan dat etnografische data niet zonder meer bruikbaar zijn voor archeologische ­case-studies en stelt een alternatief voor. Hoofdstuk 5 bespreekt de resultaten van drie archeologische surveys die binnen het studiegebied vallen en vult deze resultaten aan met die van recente opgravingen. Deze surveys zijn de Birecik-Euphrates Dam Survey (B-EDS), de Balikh Survey (BS) en de North Jazira Survey (NJS). De methode zoals voorgesteld in Hoofdstuk 4 wordt toegepast op deze resultaten om tot een evenwichtige reconstructie te komen van het aantal gelijktijdige nederzettingen en het aantal mensen per regio. Deze reconstructie laat zien dat de demografische en nederzettingsontwikkelingen in ieder gebied zeer verschillend waren, en niet eenduidig verklaard kunnen worden. Daarnaast worden de resultaten van omliggende surveys behandeld, en worden historische teksten besproken die helpen om de resultaten van de analyse in context te plaatsen. Hoofdstuk 6 behandelt het paleozoölogisch en historisch materiaal om de pastoralistische economie van noord-Mesopotamië gedurende het derde en vroege tweede millennium v. Chr. te reconstrueren. Deze analyse laat zien dat er gedurende deze periode een ontwikkeling plaatsvond naar specialisatie van schaap/geit pastoralisme, waarbij ook de mate van mobiliteit/nomadisme toenam. Het resultaat van deze ontwikkeling is duidelijk zichtbaar in het tekstmateriaal van Mari. Hoofdstuk 7 behandelt de beschikbare historische bronnen over de Amorieten. De analyse van dit materiaal laat zien dat deze benaming een etnische identiteit aanduidt. In tegenstelling tot wat vroeger vaak verondersteld werd, waren de Amorieten reeds ver voor de Ur III periode in Mesopotamië aanwezig, en werd deze benaming niet enkel door nomadische pastoralisten gebruikt. In tegendeel, deze etnische identiteit functioneerde als een identiteit welke verschillende economische groepen met elkaar verbond en hen in staat stelde stevige sociale en economische banden met elkaar aan te gaan. Hoofdstuk 8 brengt de data uit Hoofdstukken 4–7 samen en analyseert ze in het licht van de hypotheses uit Hoofdstuk 3. Er wordt geconstateerd dat de resultaten van de drie geanalyseerde archeologische surveys maar deels in overeenstemming zijn met de hypothese dat competitie tussen sedentaire landbouwgemeenschappen zal toenemen als reactie op klimaatverandering kan geconstateerd worden. In de B-EDS regio lijkt de groei van Carchemish weliswaar aan klimaatverandering gekoppeld te kunnen worden, maar wordt deze groei niet door competitie gestimuleerd, maar door Carchemish’ gunstige positie voor de handel tussen verschillende landschapzones. In de BS regio laten de organisatie van het nederzettingsysteem, de constructie van stadsmuren en historische bronnen een toename in competitie tussen nederzettingen zien voor de periodes waarin de bevolking een maximale grootte bereikte. Hoewel deze reconstructie de hypothese bevestigt, lijkt klimaatverandering hier niet de primaire oorzaak te zijn geweest, maar slechts een secundaire factor die een proces versterkte dat al door normale bevolkingsgroei in gang was gezet. In de NJS regio is evenmin een directe correlatie zichtbaar tussen klimaatverandering en een toename in de competitie tussen sedentaire gemeenschappen. Het lijkt erop dat de dominante positie van Tell alHawa in het nederzettingsysteem, opgebouwd in het vroege derde millennium, het ontstaan van andere grote nederzettingen verhinderde. Er wordt tevens geconstateerd dat de gelijktijdige ontwikkeling naar gespecialiseerd (semi-)nomadisch pastoralisme, en de opkomst van de Amorieten gekoppeld kan worden aan gelijktijdige klimaatverandering en gezien kan worden als de vorming van een identiteit binnen welke verschillende economische groepen konden samenwerken. De opkomst van Amoritische staten moet dan ook niet gezien worden als een infiltratie van nomadische 178 Samenvatting stammen, maar als de reflectie van een proces van Amoritisering waarbij heersers de Amoritische etniciteit adopteerden. De aanleiding hiertoe werd gevormd door de voordelen die de Amoritische identiteit aan haar dragers verleende; namelijk de toegang tot een handelsnetwerk tussen pastoralistische en landbouwgemeenschappen waardoor de effecten van klimaatverandering gemitigeerd konden worden. 179