Reizen en de kunst van schrijven (samenvatting) Pieter van Woensel in het Ottomaanse Rijk, de Krim en Rusland 1784-1789 Dit proefschrift geeft een inkijk in de wereld van de achttiende-eeuwse arts Pieter van Woensel (1747-1808), aan de hand van de centrale vraag hoe Pieter van Woensel de positie van het Ottomaanse Rijk in zijn tijd waardeerde. Van Woensel is in 1747 geboren te Haarlem. Geheel volgens de wens van zijn ouders ging hij theologie studeren aan het remonstrantse seminarium te Amsterdam, maar deze opleiding maakte hij niet af. Na twee jaar staakte hij de studie theologie, om te kiezen voor een opleiding aan de Universiteit Leiden, waar hij medicijnen studeerde. In 1770 verdedigde hij zijn proefschrift aan de universiteit, en kort hierna vertrok hij naar Sint Petersburg. Hier begon zijn carrière als arts aan het befaamde opleidingsinstituut voor adellijke cadetten en tegelijk werkte hij in het zogenaamde “Landshospitaal”, dat toen het grootste en modernste ziekenhuis ter wereld was. In Sint Petersburg voerde hij zijn eerste medische experimenten uit met het gebruik van kwik bij de behandeling van de pokken. Deze proefnemingen, in 1780 gepubliceerd onder de titel Nouvelles expériences faites avec la petite vérole, lesquelles démontrent la vertu spécifique dans cette maladie, werden gunstig beoordeeld door de Société Royale de Médecine te Parijs. In de jaren hierna werd deze tekst in verschillende talen vertaald. In de achttiende eeuw werden de pokken gezien als een zeer gevaarlijke ziekte, waarvan de behandeling werd uitgevoerd op basis van de zienswijze van Herman Boerhaave, wat ook voor Van Woensel opgeld deed. In 1778 keerde Van Woensel terug naar de Republiek, waar hij zijn carrière voortzette in dienst van de marine. In een eerdere brief uit Rusland uitte hij de wens zich eveneens te ontplooien als schrijver, wat hij ook werkelijk deed. Hij publiceerde niet alleen politieke pamfletten, en een Franstalige bewerking van Raynals Histoire philosophique et politique des établissements et du commerce dans les deux Indes, maar hij schreef eveneens De tegenwoordige staat van Rusland, dat in 1781 verscheen. Dit boek werd vrij lauw ontvangen door Nederlandse critici, maar in Duitsland en Rusland, waar het in vertaling verscheen, werd het boek daarentegen geprezen. De tegenwoordige staat van Rusland was een modern boek, waarbij Van Woensel voor de opbouw uitvoerig gebruik maakte van Eobald Tozes vertaalde Inleiding tot de algemeene en bijzondere staatkunde van Europa, dat oorspronkelijk in 1779 verschenen was. In zijn boek presenteerde Toze de werkwijze van de Statistik, een vrij nieuwe manier om landen en streken te beschrijven. Toze was verbonden aan de Universiteit van Göttingen, waar aan de juridische faculteit het hulpvak Statistik was ontwikkeld. Het hulpvak was bedoeld om studenten inzicht te geven in een op de geschiedenis gefundeerde beschrijving van demografische, economische, politieke, militaire, sociale en culturele aspecten van landen, die werd gecombineerd met juridische vakken. Statistik was in de Republiek aan het einde van de achttiende eeuw geen algemeen bekend begrip, al werd het wel onderwezen aan de Universiteit van Utrecht. De regering van de Republiek had geen speciale behoefte aan Statistik, omdat de soevereine gewesten en de steden vrijwel alle politieke zaken zelf regelden. Na 1795 veranderde deze situatie, want onder het revolutionaire Bataafse bewind ontstond een centrale regering die wel behoefte had aan onderbouwde informatie. 174 Van Woensel was een bereisde man, die niet alleen Rusland langdurig had bezocht, maar die ook langere tijd in het Ottomaanse Rijk had verbleven. In Istanbul, waar hij meer dan een jaar zou wonen, onderzocht hij de pest, een ziekte die in Europa als nog gevaarlijker werd gezien dan de pokken. In 1786 reisde hij te paard door Anatolië naar de Krim, waar hij een aanstelling had als hoogste arts in dienst van de Russische marine en waar hij deelnam aan de oorlog tegen de Ottomanen, die in 1787 begon. Op het schiereiland zette hij zijn onderzoek naar de pest voort, wat in 1788 resulteerde in de publicatie van Mémoire sur la peste. In 1789 keerde hij terug naar de Republiek. Reizen en de kunst van schrijven (samenvatting) Van Woensel was een aanhanger van de stadhouder, die hij voor de invasie van de Franse legers in 1795 in zijn geschriften verdedigde. Desondanks stelde hij zich pragmatisch op ten aanzien van het revolutionaire bewind, want voor hem had de nieuwe koers van de regering geen gevolgen voor zijn werk, integendeel. Voormalige aanhangers van de stadhouder konden na de omwenteling hun positie bij de marine behouden, wat ook voor Van Woensel gold. Hij ging voort met de uitgave van zijn Lantaarn, waarin hij tal van maatschappelijke onderwerpen behandelde. Toch werd hij geen klakkeloze volgeling van het nieuwe bewind. De Lantaarn bood hem de gelegenheid het nieuwe bewind te bekritiseren, wat hem in een geval bijna op vervolging kwam te staan toen hij de regels al te duidelijk overtrad. In de Lantaarn van 1800 had hij het satirische ‘Historie van een Trojaansch paerd’ opgenomen, waarin hij het gedrag van de revolutionaire Fransen en hun Nederlandse volgelingen belachelijk maakte. Zijn vrienden in regeringskringen behoedden hem voor vervolging door justitie en nog in het zelfde jaar werd Van Woensel aangesteld tot doctor van de marine van de Bataafse Republiek. In 1805 zou hij zelfs worden benoemd tot eerste doctorgeneraal van de marine. Ondertussen ging hij voort met het publiceren van artikelen en boeken, waaronder zijn in 1804 verschenen overzichtswerk Rusland beschouwd. Zonder twijfel heeft Van Woensel genoten van zijn verblijf in Istanbul, daar hij zeer positief over de Ottomanen schreef in zijn Aanteekeningen, gehouden op eene reize door Turkijen, Natoliën, de Krim en Rusland, in de jaaren 1784-1789. Net voor hij vanuit Marseille naar Izmir voer, kreeg hij een cadeau, Mémoires sur les Turcs et les Tartares, geschreven door François baron de Tott. Volgens Tott was het Ottomaanse Rijk een typische despotische staat, die geen wetgeving kende en evenmin het privé-bezit respecteerde. Het land werd geregeerd door een vorst, de sultan, die geheel naar eigen inzicht kon doen en laten wat hij wilde. Volgens Tott leefden de onderdanen van de sultan dan ook in een staat van natuurlijke slavernij. Van Woensel zag hiervan op zijn reis geen enkel bewijs. Hij bezocht het rijk in een periode die werd gekenmerkt door de interesse van hoge ambtenaren voor allerlei ontwikkelingen in Europa. De voornaamste reden hiervoor was de annexatie van de Krim door Rusland in 1783. Om het vernederende verlies van moslims gebied ongedaan te maken wilde de Ottomaanse regering het leger versterken en daartoe zocht men steun bij Europese landen. De Franse regering stuurde daarop militaire adviseurs, onder wie Tott. In deze tijd bezochten hoge 175 Ottomaanse ambtenaren geregeld de Franken, zoals de in het Ottomaanse Rijk wonende Europeanen werden genoemd. Dit maakte dat Van Woensel zonder problemen uiteenlopende mensen kon ontmoeten. De reis door het Ottomaanse Rijk was mede vanwege het gunstige tijdstip van zijn bezoek vrij gemakkelijk te regelen, al bleef het reizen in de buitengebieden een hachelijke onderneming. Na zijn terugkeer in de Republiek beschreef Van Woensel het Ottomaanse Rijk als een staat die werd bestuurd op basis van de islamitische wet, met een regering die privé-bezit respecteerde en een sultan die in het geheel geen absolutistische vorst was. Omdat de koran, zoals Van Woensel stelde, de enige bron was van de islamitische wetgeving, en de islamitische wetgeleerden deze in de moskeeën predikten, konden zij de sultan in zijn macht beperken, omdat hij bij de troonsbestijging trouw aan de wet had gezworen. Het Ottomaanse Rijk kon daarom geen despotische staat zijn, maar wel een theocratie, zoals hij schreef in zijn Aanteekeningen. Tott had in Istanbul een goede opleiding genoten in de Ottomaanse taal, waarna hij langdurig had gewerkt als Frans consul in de Krim en daarna als militair adviseur voor het Ottomaanse leger. Ook al was Van Woensel een ervaren reiziger, met Totts kennis kon hij zich niet meten. In Aanteekeningen maakte hij daarom gebruik van specialisten om de beweringen van Tott te weerleggen. Een van de belangrijkste daarvan was de Fransman Charles de Peyssonel, een voormalige consul in Franse dienst in verschillende delen van het Ottomaanse Rijk. Peyssonel had na de verschijning van Mémoires sur les Turcs et les Tartares Totts boek hard aangevallen. In Aanteekeningen viel Van Woensel eveneens de stellingen aan over het oosters despotisme die Montesquieu had opgetekend in De l’esprit des lois, een boek dat in brede kring werd bewonderd. De vele misvattingen over het Ottomaanse landsbestuur die Van Woensel bij Tott had ontdekt, gingen volgens hem terug op de stellingen van Montesquieu. Van Woensel was pessimistisch over de toekomst van het Ottomaanse Rijk, dat volgens hem niet lang meer zou bestaan. Het land verwaarloosde de defensie en de regering interesseerde zich niet voor belangrijke ontwikkelingen in de buurstaten, zoals Rusland. Dit land werd snel sterker en groeide uit tot de belangrijkste regionale macht, terwijl de Ottomaanse staat aan kracht inboette, omdat deze zich niet interesseerde voor het stimuleren van wetenschappelijk onderzoek en de praktische toepassingen ervan. Van Woensel had geen waardering voor de Ottomaanse houding van laissez faire, in het bijzonder vanwege zijn ervaringen in de Krim. Hij schreef in Aanteekeningen dat de inheemse Tataarse bevolking na de Russische annexatie geleidelijk werd verdreven en dat hun cultuur en infrastructuur door de invallers systematisch werd verwoest. Volgens de arts was juist Rusland een despotisch geregeerd land, dat zich uitermate agressief gedroeg, en niet het Ottomaanse Rijk. 176 Reizen en de kunst van schrijven (samenvatting) Net als in De tegenwoordige staat van Rusland gebruikte Van Woensel bij de beschrijving van het Ottomaanse Rijk in Aanteekeningen de methode die de Statistik voorschreef. Hij ging alleen een stapje verder. Tegen het einde van de achttiende eeuw begonnen schrijvers te experimenteren met hun teksten als gevolg van ontwikkelingen in de reisliteratuur, die in populariteit terugliep vanwege de encyclopedische aanpak die schrijvers, critici en uitgevers bij voorkeur hanteerden. Deze werkwijze was terug te voeren op de verdere ontwikkeling in de Statistik, in het bijzonder op het toenemende gebruik van steeds meer verfijnde vragenlijsten. Het dwingend voorgeschreven gebruik van deze lijsten leidde ertoe dat reisliteratuur en landbeschrijvingen in hun aanpak sterk op elkaar gingen lijken, waardoor het publiek zich ervan afkeerde. Van Woensel probeerde hier aan te ontsnappen door in Aanteekeningen een vrijere, literaire aanpak te gebruiken. Hoewel hij zich kon beroepen op voorgangers als Laurence Sterne (1713-1768), Henry Fielding (1707-1754) en Carsten Niebuhr (1733-1815), wilden critici zijn aanpak niet zien als een innovatie. Van Woensel beschreef in Aanteekeningen impliciet het begin van de Oosterse Kwestie, maar zijn stem werd praktisch niet gehoord, want de verkoop van zijn boek schijnt geen succes te zijn geweest. Daarom bleef Aanteekeningen een uniek achttiendeeeuws experiment op het kruispunt van de streng wetenschappelijke en de persoonlijk getinte landbeschrijvingen. 177