1. Indeling van de godsdiensten De meeste godsdiensten komen in een bepaald deel van de wereld voor. De verbreiding van de godsdiensten vond voornamelijk plaats door migratie en missiewerk. De tabel hieronder vermeldt het aantal aanhangers van de wereldgodsdiensten (in duizendtallen). Meer dan eenderde van de wereldbevolking hangt een of andere vorm van het christendom aan. Midden- en ZuidAmerika hebben numeriek gezien het grootste aantal christenen, van wie het merendeel rooms-katholiek is. De islam wordt door bijna eenvijfde van de wereldbevolking aangehangen, waarvan het merendeel zich in Azië en het Midden-Oosten bevindt. Het jodendom heeft, hoewel het een belangrijke wereldgodsdienst is, minder volgelingen dan het hindoeïsme, boeddhisme en verscheidene andere godsdiensten die voornamelijk in Azië voorkomen. Atheïsten en mensen die zichzelf niet-religieus noemen, vormen samen meer dan eenvijfde deel van de wereldbevolking. 2. Oorsprong van de wereldgodsdiensten De wereldgodsdiensten stammen uit India (boeddhisme), Palestina (christendom) en Arabië (islam). Alleen de islam heeft zijn greep op het land van zijn oorsprong behouden. Het christendom en het boeddhisme zijn – mede door het optreden van de islam – uit de gebieden van hun herkomst, respectievelijk Palestina en India (thans beheerst door het hindoeïsme) vrijwel verdreven. Het christendom heeft zich in hoofdzaak verspreid naar het Westen, het boeddhisme naar het Oosten, waar het zich in China en Japan heeft verweven met de inheemse nationale godsdiensten (confucianisme en tauïsme van de Chinezen, sjintô van de Japanners). 3. De wereldgodsdiensten in kaart Deze kaart laat de verspreiding zien van de belangrijkste wereldgodsdiensten. Gebieden waar de overgrote meerderheid van de bevolking een enkele godsdienst aanhangt, hebben een effen kleur gekregen. De diagonale arcering duidt op de aanwezigheid van een aanzienlijke minderheid die een andere godsdienst belijdt. Gebieden waar mensen een syncretisch geloof - een geloof dat bestaat uit een vermenging van elementen uit verschillende geloven - aanhangen, zijn gestippeld. Ongeveer de helft van de wereldbevolking zegt een trouw aanhanger te zijn van de grote, op bekering gerichte, monotheïstisch geloven van het christendom en de islam. Vanuit hun ontstaanscentra in Midden-Oosten, hebben deze twee geloven zich over de wereld verspreid. Het christendom, waarvan de belangrijkste stromingen te zien zijn in tinten blauwgrijs op de kaart, overheerst in Europa, de Russische Federatie, Zuidelijk Afrika, Oceanië en Amerika's. Roomskatholieken zijn in de meerderheid in het grootste gedeelte van Europa en Central en Zuid-Amerika. Christenen in Oost-Europa en de Russische Federatie volgen de Grieks-orthodoxe kerk. Het protestantisme heeft de overhand in Noord-Europa, NoordAmerika, Zuid-Afrika, Australië en Nieuw-Zeeland. De wereld van de islam, afgebeeld in tinten groen, bezet een enorme, brede strook vanaf het noorden van Afrika door Southwest, Central en Zuid-Azië tot Indonesië. De meeste moslims zijn soennieten, maar sjiieten vormen de meerderheid in Iran, delen van Irak en Afghanistan en Jemen. Door migratie en bekeringen komen nu ook belangrijke moslimminderheden voor in veel steden in Europa en Noord-Amerika. Het jodendom, de oudste van de drie verwante monotheïstisch geloven, heeft alleen een meerderheid in Israël, hier weergegeven met de kleur lichtpaars. Er bestaan behoorlijk grote joodse minderheden in bepaalde stedelijke centra, vooral in Noord-Amerika en in het westen van Europa, maar het merendeel van de grote joodse bevolking, die eens een bloeitijd doormaakte in Oost-Europa en Rusland, werd het slachtoffer van de volkerenmoord van de nazi’s tijdens de Tweede Wereldoorlog. Volgelingen van het oude geloof, het hindoeïsme, op de kaart oranje, leven vooral in India. De sikhs die een geloof belijden dat zich in de 16e eeuw afscheidde van het hindoeïsme, wonen vooral in het Indiase Punjab gebied, donker olijfgroen op de kaart. De wereld van het boeddhisme, nog een afsplitsing van het hindoeïsme, is te zien in tinten rood. Boeddhisten in Sri Lanka en Zuidoost-Azië horen bij de hinayana-tak van de godsdienst, die in Oost-Azië belijden het mahayana- boeddhisme. Het geloof in grote delen van Oost-Azië is moeilijker in kaart te brengen dan in veel andere delen van de wereld. In China, Korea, Japan en Vietnam zijn de religieuze tradities ingewikkelde mengvormen die afgeleid zijn van het boeddhisme, taoïsme, confucianisme en het shintoïsme. De ontwikkeling van de Oost-Aziatische geloofstelsels is op dezelfde manier verlopen als die van de syncretische godsdiensten die vooral aangetroffen worden in delen van Centraal- en Zuid-Amerika, Afrika, Indonesië en Australië. In dergelijke gebieden heeft het dominante geloof , meestal het christendom of de islam, elementen opgenomen van andere geloofstradities, afwisselend en soms ook geringschattend, bestempeld als heidens, sjamanistisch of animistisch. Af en toe ontstond deze mengvorm door het welbewuste handelen van missionarissen die er naar streefden om het nieuwe geloof sneller ingang te doen vinden door enkele oorspronkelijke geloven en gebruiken te integreren. In andere gevallen bleven eigengereide bekeerlingen in het geheim op de oude manier hun geloof belijden en werden die gebruiken na verloop van tijd geïntegreerd in het opgelegde geloof. Ten slotte zijn er nog de verschillende stammengodsdiensten die beleden worden door de oorspronkelijke volkeren in het Amazonebekken van Zuid-Amerika; een groot deel van westelijk, centraal en Zuidelijk Afrika; Madagaskar en Nieuw-Guinea. Deze gebieden hebben allemaal een bruingele kleur op de kaart, alhoewel de verschillende geloven die er beleden worden nauwelijks verwantschap vertonen. 4. Het hindoeïsme 4.1 Ontstaan Het Hindoeïsme vind zijn oorsprong in de godsdienst van de Indo-germanen. Het dankt zijn bestaan niet aan een bepaalde stichter maar heeft zich gedurende een lange periode van meer dan duizend jaar gevormd uit de plaatselijke religies, onder opname van een aantal elementen van de godsdienst van een binnenvallend Arisch Indogermaans volk. Via deze Ariërs is er enige verwantschap met de religies van de oude Germanen, Grieken en Romeinen. De Indogermanen kenden een sociale opbouw in drie kasten: heersers, krijgers en voeders (waaraan later een vierde als 'niet-kaste' is toegevoegd.) Hun belangrijkste goden (Waroena, Agni en Indra) waren daarvan een afspiegeling. In de oer-indogermaanse godsdienst speelde overigens ook een moedergodin een rol van betekenis. De oudst bekende heilige schriften, de Veda's (lofzangen, teksten voor offerrituelen) dateren van ca 1200 v.C. Het Sanskriet (een oude indo-germaanse taal) van de Veda's is tot op heden de rituele taal gebleven. 4.2 God / goden Vanaf ca 1200 v.Chr. verschuift het godenpantheon langzaam naar een nieuw drietal, Brahma, Sjiva en Visnu, zonder dat de oorspronkelijke goden hiermee geheel uit het zicht verdwijnen. Brahma wordt het onpersoonlijke opperwezen, alles doordringend, bron en schepper. - Shiva, wordt de 'vernietiger' en is in bepaalde opzichten de opvolger van Waroena. - Visnu wordt de 'bewaarder' Daarnaast komen er vele andere goden of incarnaties van goden op zoals Ganesja (de wijze, afgebeeld met een olifantskop), de zoon van Sjiva. In Durga (ook Kali of Parvati geheten) welke wordt gezien als Shiva;s vrouw, komt rond 500 v.C. de oude Indogermaanse godinmoeder weer boven water. Onder invloed van Islam en Christendom en Islam is er in recente tijd opnieuw een tendens om alle Goden als afgeleid (als facet) van de ene absoluut opgevatte God Brahma te beschouwen. 4.2 Ontwikkeling Het Hindoeïsme heeft zich zo tussen 1200 en 800 v.C. ontwikkeld uit een Indogermaanse godsdienst, onder opname van veel elementen uit de plaatselijke religies. De leer van het Karma en de zielsverhuizing (incarnatie) komt in deze tijd op. Nieuwe goden verschijnen. Tegelijk wordt er gezocht naar de eenheid achter de veelheid van de dingen. Het fundamentele beginsel van het heelal (het Ene) en het ik (het Eigene) worden min of meer gelijkgesteld. Het offer wordt steeds belangrijker en niet de degene aan wie het geofferd wordt. Daarmee stijgt het belang van de priesterkaste, de Brahmanen, die immers de taal en het ritueel van het offer beheersen. Het kastenstelsel ontwikkelt zich tot een allesomvattend sociaal systeem. Rond 500 v.Chr. tekent zich een reactie af tegen het verstarrende van het Hindoeïsme. Nieuwe stromingen als het Jaïnisme en het Bhoedisme zien het licht. Een groot deel van India gaat (tijdelijk) over naar het Boeddhisme. In de periode van zo rond 800 tot 1000 n.Chr. zien we een heropleving van het Hindoesime. Visnoe en Sjiva winnen aan betekenis en worden door bepaalde groepen zelfs als enige god vereerd (de Shivaïsten, o.a. op Bali). De filosofie wordt uitgebreid met nieuwe scholen. Boeddha, Krisjna en zelfs Christus worden als incarnaties van Visjnoe in het godenpantheon opgenomen. Het Hindoesime heeft zich aldus gevormd tot een uiterst rekbare religie waarin alles kan worden opgenomen. In maatschappelijk opzicht blijft het de basis van het verstarrende kastensysteem. Met de invallen en de overheersing van de arabieren en later de turken en de bloei van het Mogoelrijk breekt er een moeilijke periode aan voor het Hindoeïsme. De bovenlaag gaat over naar de Islam, de onderlaag blijft het Hindoeïsme echter trouw. Vermenging vindt, mede dank zij het kastesysteem nauwelijks plaats. Onder de Engelse heerschappij zet ook het Christendom voet aan wal. De dubbele bedreiging leidt hier en daar tot een fundamentalistisch teruggrijpen op het oude Hindoeïsme. Er is geen centrale organisatie. Wel speelt de priesterkaste (=Brahmanen) een centrale en grote rol. 4.3 Sociale systeem Het sociale systeem, d.w.z. het kastestelsel, is nauw verbonden met het Hindoeïsme dat er de legitimatie voor levert. Van een eenvoudige driedeling, later vierdeling van de maatschappij, is er een allesomvattend systeem ontwikkeld dat alle zaken als beroep, omgang, huwelijk enz . regelt en vastlegt. Bovenaan staat de priesterkaste der brahmanen, onderaan de kaste van de onaanraakbaren. 4.4 Heilige boeken De Veda is al genoemd. Rond 1200 v.Chr.ontstaan er een nieuwe serie boeken, eigenlijk filosofische geschriften, de Upanisjaden. Omstreeks 500 n.Chr. komt een een nieuw geschrift bij, de Bagavad Ghita, een epos dat de strijd van Krisna beschrijft en dat zeer populair is. 4.5 De leer De grondgedachten zijn als volgt te omschrijven: (1) Karma, de wet van oorzaak en gevolg en de onvermijdelijke uitwerking van iemands daden die niet ophoudt bij de dood maar overgaat in een volgend leven in een hogere of lagere positie. (2) Dharma, de plichten die men moet nakomen overeenkomstig de plaats in de samenleving (kaste). (3) Samara, de kringloop van de wedergeboorten die ook de dieren betreft. 4.6 De leefregels Zoals te begrijpen valt uit het voorafgaande hangen de leefregels sterk samen met het kastesysteem. Het prijzen van de Goden en het brengen van al dan niet symbolische offers behoort tot de verplichte rituelen van de Hindoe. De koe wordt als heilig dier ontzien. Ten aanzien van de relatie met naaste kent het Hindoeïsme voornamelijk algemene regels. Verdraagzaamheid en tolerantie volgen uit het grote opnemend vermogen van het hindoeïsme. 4.7 Enkele teksten uit de heilige boeken - "Milddadig is hij die iets geeft aan de bedelaar, die verzwakt naar hem toekomt op zoek naar voedsel. In het strijdgewoel zal hij succes hebben. Hij maakt hem tot vriend voor moeilijkheden in de toekomst". - "In overeenstemming met zijn handelwijze, in overeenstemming met zijn gedrag, zo wordt iemand. Die goed doet, wordt goed. Die slecht doet wordt slecht . . ." (uit de Rig Veda). - "Derhalve is het vooruitzicht van hen, die hier een prettig leven leiden dan ook dat zij een plezierige moederschoot zullen binnengaan, hetzij die van een Brahmin, hetzij die van een Ksjatrija of die van een Vaisjia. Maar zij die een verfoeilijk leven leiden zullen waarlijk een verfoeilijke moederschoot binnengaan, hetzij die van een hond, hetzij die van een varken of die van een uitgestotene" (uit de Oepanisjaden). 4.8 Eredienst/Feesten Door de veelheid van Goden en Godinnen en hun verschijningsvormen, de grote regionale verschillen en het feit dat bepaalde feesten alleen binnen bepaalde kasten gevierd worden, is het moeilijk , zo niet onmogelijk aan te geven wat de belangrijkste feesten zijn. Toch hier enkele voorbeelden: - Holi-feest, uitbundig voorjaarsfeest, heeft verband met Visnu. - Divali of Lichtfeest, wordt wel door alle kasten gevierd. - Durga Pura, feest ter ere van de Godin Durga. Eredienst vindt plaats in tempels of gewoon thuis. Ritueel gebed en offers nemen een centrale plaats in. De omgang met de goden(beelden) is zeer familiair. 4.8.1 Offeren Bijna alle daden uit het dagelijkse leven van de Hindoes hebben iets feestelijks, iets plechtigs. Minstens twee keer per dag, wordt er gebeden. Bij die gebeden worden ook offers gebracht. Hindoes komen samen in tempels om te mediteren, te bidden, te offeren. Water, licht, vuur, eten en bloemen worden geofferd aan de beelden van de goden. Een deel van het eten wordt daarna weer mee naar huis genomen of verdeeld onder de armen. De priester of pandit leidt de diensten in de tempel en regelt de godsdienstige feesten. Veel Hindoes richten ook thuis een kleine huistempel in, een plek om te bidden en te offeren. Meestal zingen de Hindoes hun gebeden, in de tempel soms met een heel orkest erbij. 4.8.2 De geboorte Vanaf hun geboorte tot hun dood vieren de hindoes rituelen en feesten. Na de geboorte fluistert de priester de baby heilige teksten in het oor. Als een baby 12 dagen oud is, krijgt hij zijn naam tijdens een plechtig feest. Naarmate de kinderen opgroeien worden ze op bepaalde momenten gevierd: hun eerste hap voedsel, hun eerste haarknipbeurt,… 4.8.3 Het huwelijk Op de afbeelding is een gedeelte van een hindoeïstische huwelijksceremonie te zien. Het hindoeïsme is de belangrijkste godsdienst van India. Trouwen binnen de eigen religieuze groepering wordt als een sociale verplichting beschouwd. De meeste hindoehuwelijken worden op traditionele wijze gearrangeerd tussen leden van dezelfde kaste. Het hindoe huwelijk kent veel gebruiken. Het kan wel enkele dagen duren. Maar het is natuurlijk een groot feest! De bruid en de bruidegom worden er prachtig voor gekleed en opgemaakt. Ze zien er uit als een vorst en een vorstin. Vriendinnen helpen de bruid bij het kleden en opmaken. Ze versieren haar handen en voeten met henna. Voor het huwelijk wordt meestal een zaaltje gehuurd. Daar brandt de havan, een gewijd vuur. Het vuur brandt in een metalen pot, soms is die van steen. De pandit (priester) neemt samen met de bruid en bruidegom plaats bij de havan. De bruidegom laat ghi (geklaarde boter) en graan vallen in de havan. Hij bedankt daarmee voor alles wat hij gekregen heeft. De bruid neemt zeven stappen. Eerst stapt ze met haar rechtervoet, haar linkervoet sluit steeds aan. Deze zeven stappen neemt zij voor voedsel, kracht, voorspoed, geluk, kinderen, genieten en voor levenslange vriendschap. De bruid en bruidegom lopen ook zeven maal rond het vuur. Ze zijn met elkaar verbonden door een koord of sjaaltje. Het belangrijkste moment is het aanbrengen van de sindur. De bruid en bruidegom krijgen een sluier over hun hoofden. De bruidegom strooit rood poeder in de scheiding van het haar van de bruid. Door de sluier kan niemand het zien. Nu horen ze bij elkaar. De bruidegom zegt: `Laten we elkaar liefhebben en bewonderen. En elkaar beschermen'. Wanneer je een hindoe vrouw met een rode stip op haar voorhoofd ziet, weet je dat ze getrouwd is. Het huwelijk – en daarmee ook de huwelijksceremonie – is een erg belangrijk onderdeel van het hindoe leven. Volgens de Hindoes is de godheid deels mannelijk en deels vrouwelijk. In het huwelijk wordt de twee-eenheid van het mannelijke en het vrouwelijke in God weerspiegeld. Voor de bruiloft trekt de bruidegom naar het huis van de bruid, om door middel van een lange reeks van ceremoniële handelingen met haar in de echt verbonden te worden. Op de ceremonie volgt een groot feest dat tot diep in de nacht doorgaat. Vroeger brachten hindoe ouders hun kind in contact met een geschikte partner. Ouders deden hun best een geschikte partner te vinden. Nu kiezen kinderen zelf hun partner uit 4.8.4 De dood Hindoes verbranden hun doden tijdens een plechtige ceremonie. Het lichaam moet door het vuur worden gereinigd en worden teruggebracht tot de oerelementen waaruit het bestaat: aarde, vuur, water, lucht, ether. Dan pas krijgt de ziel een kans om in het nirwana, een toestand van vrede en gelukzaligheid te komen. Het nirwana bereiken is het uiteindelijke doel, maar hiervoor kan men meerdere levens nodig hebben. De hindoes geloven dat de ziel terug keert naar de aarde (reïncarnatie). De crematie vindt niet altijd kort na het sterven plaats, maar soms weken later. Hoe hoger de kaste waartoe de dode behoort, hoe uitvoeriger en fraaier de feesten zijn. Meestal worden mensen eerst voorlopig begraven en daarna als er genoeg geld is voor een feest, weer opgegraven. Het lijk wordt gecremeerd of verast, op een toren van bamboe of in een mooi versierde lijkkist in de vorm van een dier. Het crematiefeest is vrolijk en kleurig, met veel gasten. Na de verbranding worden de as en de verkoolde beenderen bij elkaar gezocht. Als het kan strooien ze de as uit in de Heilige Indiase rivier, de Ganges. Als dat niet kan, wordt de as vaak in de zee gestrooid, die immers in verbinding staat met de Ganges. 4.8.5 Het holi-feest De hindoes vieren jaarlijks meer dan vierhonderd feesten en het hele jaar door worden er bedevaarten gehouden naar beroemde tempels of heilige plaatsen. Een mooi hindoe feest is het Holi-feest, een tweedaags feest in het voorjaar. Dat wordt ook altijd gevierd door de hindoes in West – Europa. Alle mensen en vooral de kinderen gooien met gekleurd poeder, waterverf en met ballonnen vol gekleurd water. ’s Avonds wordt er een groot vreugdevuur gemaakt. Dat stelt de brandstapel voor waarop de heks wordt verbrand. Het is een vrolijk feest, om te vieren dat het kwade wordt weggeruimd. Het holi-feest is een hindoe voorjaarsfeest dat door Indiase gemeenschappen over de gehele wereld uitbundig wordt gevierd. In India zelf worden de kaste (officieel afgeschaft) en sociale status van de mensen tijdens deze dag genegeerd. Oud en jong, mannen en vrouwen, gooien allemaal gekleurd water en poeder over voorbijgangers heen. 4.8.6 Divali of lichtfeest Met het divali-feest of lichtfeest bij het begin van de herfst, vieren de Hindoes de overwinning van het licht op de duisternis. De huizen worden schoongemaakt en opnieuw geschilderd. Met rode verf worden door de vrouwen speciale tekens geschilderd bij de ingang van de huizen en op de vloeren. Vaak keert het teken terug van de twee voeten van Laksmi, de godin van de welvaart en de vrouw van Vishnu. De meisjes en de vrouwen beschilderen ook hun handen met hennaverf. Op alle belangrijke plaatsen in en rond het huis worden lichtjes gezet. De kinderen houden een processie met olielampjes en laten die wegdrijven op rivieren, meren, vijvers,… Er wordt geofferd aan Laksmi. De kinderen trekken langs de huizen om vrome wensen te zeggen en krijgen snoep. Ook in West-Europa vieren de Hindoes dit feest, onder andere met vuurwerk in het park. 5. Het boeddhisme 5.1 Ontstaan Ontstaan als reactie op en hervorming van het Hindoeïsme. Het Boeddhisme wjjst het hele hindoeistische godenpantheon af en is daarmee geen godsdienst in de strikte zin van het woord. Het kastesysteem en priesterbemiddeling worden afgewezen.. Heilige boeken worden niet erkend en dus is er ook geen taak meer voor het Sanskriet. De kringloop der wedergeboorten kan op eigen kracht worden doorbroken waarmee het Nirwana binnen het bereik komt. 5.2 De stichter Anders dan het Hindoeïsme gaat het Boeddhisme terug op een historische stichter, Sidharta Goutama. Hij werd geboren 560 v.C., als zoon van een rijk stamhoofd, huwde een weduwe en had bij haar een zoon. Op 29-jarige leeftijd kwam hij in een ernstige religieuze crisis, verliet huis en haard en probeerde eerst door een strenge ascese en zelfkastijding een oplossing te bereiken. Na zes jaar aldus geleefd te hebben en na een periode van 49 dagen van eenzame meditatie kwam de verlossing in de vorm van de verlichting. Gautama werd tot Boeddha (= dé Verlichte) en daarmee tot het centrum van de mensheid en zijn geschiedenis. Boeddha verzamelde een groep monniken om zich heen aan wie hij zijn (mondeling) leer doorgaf. 5.3 De leer Boeddha leerde aan zijn volgelingen de volgende vier waarheden: (1) Leven is lijden (2) De oorzaak van het lijden is het verlangen of de begeerte. (3) Het verlangen moet worden overwonnen. (4) Het geëigende middel daartoe is het achtvoudige pad. Het achtvoudige pad geeft, in een opklimmende reeks, een leidraad voor het leven: (1) het juiste pad, (2) de juiste doelstelling, (3) het juiste woord, (4.) het juiste gedrag (niet stelen, niet doden), (5) het juiste middel voor het levensonderhoud, (6) de juiste inspanning (wilskracht, training), (7) het juiste bewustzijn (kennen van de drijfveren) en tenslotte (8) de juiste meditatie. Wie de uiteindelijke verlichting bereikt, geniet het Nirwana, enerzijds beschreven als een staat van grootste volheid maar anderzijds ook als een staat van volledige leegte. De centrale levensfilosofie is dat het bestaan eigenlijk een illusie is (wanneer de materiële vorm zich voegt bij het gevoel ontstaat er een idee dat zich verdiept tot het bewust zijn van iets en dat laatste brengt voor een ogenblik de illusie van het bestaan voort). In zijn zuiverste vorm laat het geen ruimte voor aanbidding aangezien er geen wezen is tot wie de aanbidding kan worden gericht. In latere ontwikkelingen is hierop toch ten dele teruggekomen. Anders dan het Hindoeïsme is het Boeddhisme overtuigd het 'goede nieuws' voor de gehele mensheid te zijn. Het is dan ook zeker in de beginperiode sterk missionair geweest. 5.4 De ontwikkeling Nadat Boeddha zijn monniken zijn lering had bijgebracht, volgde een voorspoedige start van het Boeddhisme. Na enige tijd ontstond de behoefte toch de leer in geschriften te formuleren. Er werden concilies gehouden. In 300 jaar bereikte het Boeddhisme heel India (de onderlaag blijf het Hindoeïsme trouw). Honderd jaar later breidde het zich uit over Sri Lanka, later over China waar het de cultuur diepgaand beïnvloed heeft. Rond het begin van onze jaartelling bereikte het Boeddhisme Japan en Korea waar het zich mengde met de plaatselijke Shinto. In Tibet kreeg het Boeddhisme een geheel eigen vorm (het Tantrisme). Rond 900 na Chr. volgde een teruggang en won het Hindoeïsme althans in India weer vrijwel alle terrein terug (pas in deze eeuw is er weer sprake van een kleine opleving van het Boeddhisme in India). Recent is vooral het Zen-Boeddhisme in het westen bekend geworden. Van de meditatievormen is met name de Yoga buiten het Boeddhisme populair (en in sommige katholieke kloosters gepraktiseerd). 5.5 De heilige boeken Het Boeddhisme is een 'godsdienst' zonder heilige geopenbaarde boeken. Wel zijn de leringen van de Boeddha in later tijd vastgelegd. In de loop van de tijd is aan de overlevering over het leven en de leer van Boeddha veel toegevoegd. De teksten werden alleen in de kloosters bewaard en zijn in de meeste gevallen met de invallen van de Islam verloren gegaan. Een reconstructie van de leer in zijn meest oorspronkelijke vorm is daarom echter niet goed mogelijk. 5.6 Enkele teksten uit de boeken - "Er zijn twee doelen die een rondtrekkende niet dient na te streven… Het vervullen van begeerten en de vreugden die uit deze begeerten voortkomen. Dit is laag bij de gronds, ordinair en leidt tot wedergeboorte, hetgeen schandelijk en bovendien onvoordelig is . . ." - "En dit is de edele waarheid van het leed: geboorte is leed, ouderdom is leed, ziekte is leed, niet vervuld zien van wensen is leed ..." - "En dit is de edele waarheid van het opheffen van het leed: het is het opheffen van de begeerte, zodat er geen hartstocht meer is. En dit is de edele waarheid van de weg die leidt naar het opheffen van het leed. Het is het edele achtvoudige pad." (uit de Theravada, Boeddha's preek te Benares). 5.7 De leefregels De leefregels volgen uit de opgaven van het achtvoudige pad. In de oorspronkelijke vorm van het Boeddhisme is de mens sterk op zichzelf betrokken. Maar men mag de naaste geen schade berokkenen. De Boeddhist zal overdaad mijden. Het is aan te bevelen een kortere of langere tijd als monnik te leven. 5.8 Richtingen Rond 100 na Chr. splitste het Boeddhisme zich in twee scholen, Hinayana ('kleine voertuig'), de meest oorspronkelijke en zuivere richting, en het Mahayana ('grote voertuig'). Het Hinayana leert dat de verlossing maar voor weinigen is weggelegd (= kleine voertuig). Het is een verdraagzame groep die vooral in Z.O.Azië (Thailand) te vinden is. Het Mahayana leert daarentegen dat de verlossing voor velen is weggelegd. God keert terug in de vorm van de Oer-Boeddha. Er komen helpers voor de mens, de Bodhisatva's (heiligen). Hemel en hel worden aanvaard. Er wordt een plaats ingeruimd voor toekomstige Boeddha's (Messias?). De eredienst krijgt de trekken van een kerk. Plaatselijk vermengd deze vorm van Boeddhisme zich gemakkelijk andere religies zoals dat in Japan ( Shinto) en in Tibet het geval is geweest. Het Zen-Boeddhisme is rond 500 v.C. in China tot ontwikkeling gekomen vorm van het Boeddhisme welke nadien ook in Japan vaste voet aan de grond heeft gekregen. Het Zen-Boeddhisme is nogal afkerig is van theorie, is meer betrokken op de dienst aan de naaste en legt sterk de nadruk op geestelijke en lichamelijke discipline en op training. Na de Tweede Wereldoorlog is deze vorm van het Boeddhisme ook in het Westen bekend en populair geworden. Yoga is een ander in het Westen bekend geworden Boeddhistisch fenomeen dat dateert uit de vijfde eeuw n.C. Het is een methode om door ascese en geestelijke concentratie een hogere bewustzijns-toestand te bereiken. 5.9 Feesten en kalender De Boeddhistische kalender is (met uitzondering van Japan) een maankalender. Het jaar is 11 dagen korter en de feestdagen verschuiven derhalve ten opzichte van onze op de zon gebaseerde kalender. Veel feesten zijn sterk regionaal bepaald. Om er enkele te noemen: - Geboortefeest van Boeddha (d.w.z. zijn verlichting en eerste preek) - Feest van de Boeddha's (Japan) - Dodenfeest (soort Allerzielen, alleen Japan). - Boeddha's Hemelvaart (alleen Tibet). 5.9.1 Vesak of boeddhadag In het noordelijke boeddhisme in Japan rekenen ze met de zonnekalender. Men kent er twee vastenperiodes en daarnaast ook vaste boeddhafeesten. Op 8 april vieren ze er de geboorte van Boeddha, op 8 december de verlichting. Op 15 februari herdenken ze zijn dood. Dat is tegelijk ook het feest van alle doden. De boeddhisten laten dan lichtjes op de rivieren drijven. De lichtjes begeleiden de doden naar het paradijs. Het zuidelijke boeddhisme volgt dus de maankalender. De zesde maand (half april-half mei) is heilig. De drie grote boeddhafeesten vallen op vollemaan van deze maand. Die dag wordt Vesak of Boeddhadag genoemd. De boeddhisten vieren dan de geboortedag van prins Siddharta, de verlichting van boeddha en de dood van boeddha. De huizen worden schoongemaakt en met bloemen versierd. De boeddhabeelden in de tempel worden opgepoetst. Het grootste boeddhabeeld wordt buitengezet en met reukwater besprenkeld. Iedereen loopt met een lichtje om het beeld heen. De regentijd, van juli tot oktober, is een tijd van vasten. Dan verblijven de monniken in hun kloosters. Op het einde van de regentijd vieren de monniken feest. 5.9.2 De dood Overtuigingen: De dood van het fysieke lichaam is zeker maar slechts een deel van een voortdurend proces van reïncarnatie totdat men de verlichting bereikt. Er wordt gedacht dat na de dood de overledene een transformatie ondergaat waarin zij de dood ontdekken en zich klaarmaken voor hun volgende incarnatie (als die er is). Begrafenisgebruiken: In vroege tijden, en vandaag gebruikelijk, cremeren Boeddhisten de lichamen van de doden. De eerste zeven dagen na een dood zijn het meest belangrijk voor de laatste en begrafenis gebeden. Rouwrituelen: Wekelijks worden er gebeden opgezegd gedurende een 49 dagen durende begrafenisperiode. Tijdens deze periode wordt gedacht dat de gebeden van de rouwenden de overledene helpen tijdens diens transformatie na de dood, en zijn geest zullen doen ontwaken voor de ware aard van de dood. 5.9.3 Het feest van de ploeg Bij halfvolle maan in de maand mei lopen vier in het wit geklede meisjes achter een goudkleurige ploeg, getrokken door twee witte ossen. De meisjes strooien rijst uit gouden en zilveren mandjes. Met dit ritueel wordt een gebeurtenis uit het leven van boeddha herdacht. Toen hij 7 was, ging hij met zijn vader naar het ploegen kijken. Een kikker werd door een ploeg gegrepen en de lucht in gegooid. Een jongen at hem op. Toen begreep boeddha als kind dat het leven van alle wezens eindig is. 5.9.4 Het feest van de olifant Eind november wordt er in Thailand een groot feest gevierd met honderden olifanten. De olifanten laten zien hoe sterk en volgzaam ze zijn. Dit herinnert aan een wijze les die boeddha ooit vertelde. Wilde olifanten kunnen getemd worden dor ze naast tamme olifanten te spannen. Op diezelfde manier moest volgens boeddha elke nieuwe boeddhist geholpen worden door een oudere. Met dit feest worden de woorden van boeddha herdacht. 6. Het jodendom 6.1 Ontstaan Ontstaan in het nabije-oosten, op een woelig trefpunt van culturen. De eerste aartsvader, Abraham, kwam uit Ur (het huidige Iran). Een deel van de stammen verbleef lange tijd in Egypte. Rond 1300 v.Chr. volgde onder het leiderschap van Mozes de terugtocht naar Palestina. De Israëlieten werden ter plaatse steeds machtiger, getuige de instelling van het koningschap onder Saul. David en Salomon waren zijn opvolgers. Het rijk splitse zich later in een noordelijk deel (Israel) en een zuidelijk deel (Juda). In 722 v.Chr. wordt Israel bezet door de Assyriers en in 586 v.Chr. valt Juda voor de Babyloniërs. De tempel bestaat niet meer. Een dramatische maar betekenisvolle tijd breekt aan, de Babylonische gevangenschap, waarin het volk geestelijk op de been wordt gehouden door de profeten (Jesaja). Na de Babyloniërs komen de Perzen. De joden keren (gedeeltelijk) terug naar Palestina en de tempel wordt herbouwd. Na de Grieken komen de Romeinen als nieuwe overheersers. Jeruzalem wordt in 70 na Chr. Belegert en de tempel verwoest. De joden raken verspreid over het Romeinse rijk (de diaspora) waar ,in later tijden, nieuwe verbanningen (Spanje, Potugal) en progroms (Midden- en Oost Europa) voor diepe treurnis zorgen. De synagoge wordt voortaan de plaats van samenkomst en beleving van de godsdienst. De holocaust betekent een nieuwe slag voor het jodendom. Een geheel nieuwe situatie ontstond met de stichting van de staat Israël in 1948. Voor het eerst sinds 19 eeuwen hebben de joden hiermee weer een eigen huis. 6.2 God / goden Het is opmerkelijk dat de Joodse volk, omgeven door zoveel volkeren die meer goden kenden, toch altijd heeft vastgehouden aan de ene God, in medeklinkers JHWH, aanvankelijk zonder daarmee andere (mindere) goden voor andere volkeren uit te sluiten. Pas na de ballingschap is er consequent sprake van één God. In de religieuze wereld van de oudheid staat het Joodse volk geheel alleen in z'n beleving van de ene en persoonlijke Macht die enerzijds ver boven het menselijke is verheven maar anderzijds toch met de mensen en hun geschiedenis bezig is. 6.3 Heilige boeken De bijbel (van biblia=boeken), van de joden, de Tenach, kwam tot stand gedurende een lange periode en kent een grote verscheidenheid in literaire vorm (geschiedschrijving, lofzang, spreuken). De Thora (de "Wet") bevat de vijf oudste boeken (Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium), waarvan de oudste gedeelten nog op Mozes terug gaan. Van later datum zijn de boeken van de Profeten en de Psalmen. Rond 100 na Chr. groeide de behoefte om de boeken van de bijbel goed vast te leggen, ook als reactie tegen de nieuwe sekte van de Christenen die er immers ook gebruik van maakten. De grens werd gelegd bij de boeken die er al voor 500 v.Chr. geschreven waren (waarmee er een kloof ontstond met de Christengemeenten die ook later ontstane Joodse boeken erkenden). De historische commentaren op de Joodse bijbel zijn verzameld in de Talmoed. 6.4 Enkele teksten uit de joodse bijbel - "Hoor Israël, de Heer is onze God, de Heer is één. Gij zult de Heer uw God liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht" (uit Deuteronomium). - "Toen sprak God al de woorden die hier volgen. Ik ben Jahweh, uw God die u heeft weggeleid uit Egypte, het slavenhuis. Gij zult geen andere Goden hebben ten koste van Mij. Gij zult geen Godenbeelden maken , geen afbeelding van enig wezen boven in de hemel, beneden op aarde of in de wateren onder de aarde ... Gij zult de naam van Jahweh uw God niet lichtvaardig gebruiken, want Jahweh laat degenen die zijn naam lichtvaardig gebruiken niet ongestraft. Denk aan de sabbat, die moet voor u heilig zijn. Zes dagen kunt gij werken en alle arbeid verrichten. Maar de zevende dag is de sabbat voor Jahweh uw God…." (uit Exodus, in andere versie ook in Leviticus). 6.5 De leer Er is één God die aan het begin en het einde staat van de schepping. De mens wordt op zijn daden aangesproken, God beloont het goede en straft het kwade. De Thora bevat de openbaring en leefregels voor het volk. Eens zal er een Messias komen die het Joodse volk terugvoert naar het beloofde land (wat hier letterlijk opgevat moet worden). Onreine zaken dienen vermeden te worden (bloed, menstruerende vrouw, sperma, niet kosjer eten, varkens). 6.6 Leefregels De leefregels zijn samengevat in de 'Tien geboden' zoals deze aan Mozes zijn gegeven en door hem op de twee stenen tafelen zijn vastgelegd (te vinden in Exodus, Leviticus en Deuteronomium). Daarnaast staan er met name in Leviticus een groot aantal, vaak zeer precieze voorschriften voor de sociale omgang, de voedselbereiding, de hygiëne, enz. waaraan de wettische Jood zich heeft te houden. 6.7 Richtingen Door alle tijden heen heeft het jodendom bepaalde stromingen gekend. Rond het begin van onze jaartelling waren er bv. de bekende Farizeeën (de chassidische of vrome sekte binnen het Jodendom), de Sadduceeën (een groep rond de priesters van hogere rang), de Essenen (chassidisch en in afzondering levend) en de Samaritanen (een verwant volk dat zich niet geheel aan de Wet hield). Na de verwoesting van de tempel door de Romeinen en de tweede verstrooiing leefden de Joden verspreid in de diaspora (= verspreide gebieden). In het huidige jodendom zijn zeer vrijzinnige groepen te vinden (met name in de USA), naast zeer orthodoxe groeperingen als de Chassidiem (de in zwart geklede mannen met ongeknipte haren). Het Chassidisme (ontstaan in de Oekraïne in de 18e eeuw) is een volkse en mystieke richting die de verwachting van de Messias ziet als actieve heiliging van het leven hier en nu. In het oosten ontwikkelde zich begin deze eeuw een nieuwe nationalistische richting die leidde tot het Zionisme, dit is het streven om alle Joden te verenigen op historische grond, Palestina. In het huidige Israël leven de Chassidiem, de vrijzinnige joden en een grote groep volledig gesaeculariseerde (= 'ontkerkelijkte') Joden onder de nodige spanningen tezamen. 6.8 Organisatie Er is geen overkoepelende organisatie. Men spreekt wel van Opperrabbijnen maar deze zijn toch slechts het hoofd van een landelijke of plaatselijke groep joden. 6.9 Feestdagen en eredienst De joodse kalender gaat terug op die van de Babyloniërs en kent twaalf maanden. De grote feestdagen zijn: - Jom Kipoer, de Grote verzoendag - Soekot, het Loofhuttenfeest - Channoeka, het feest van de inwijding van de tempel - Poeriem, de herinnering aan de geschiedenis rond Esther en Mordechaï - Pesach, de herdenking van de uittocht uit Egypte De eredienst (in de Hebreeuwse taal) speelt zich af in de synagoge en is een dienst van het woord. 6.9.1 de geboorte Mazzal Tov! Dat wensen de vrienden de joodse ouders toe, die net een baby hebben gekregen. De baby is van harte welkom in het joodse gezin. Als het een jongetje is, wordt hij acht dagen na zijn geboorte besnedendoor de moheel (besnijder). Dat gebeurt soms thuis, maar ook wel in het ziekenhuis. Het is maar een kleine ingreep De besnijdenis van een joodse jongen is reden voor een feestje. Nu hoort hij er echt bij. De familie en de vrienden drinken er een glas wijn op. Op deze dag krijgt de jongen ook zijn joodse naam. Bijvoorbeeld Moshe, dat is Hebreeuws voor Mozes. Deze joodse naam hoeft niet dezelfde naam te zijn als zijn gewone naam. Joodse kinderen hebben dus vaak twee namen hun roepnaam en hun joodse naam. Ook joodse meisjes krijgen een joodse naam. Rivka bijvoorbeeld, zo wordt Rebecca uitgesproken. Joodse meisjes krijgen hun joodse naam soms in de synagoge (gebedshuis). De vader en moeder laten daar een dankgebed uitspreken voor de geboorte van hun dochter. Joodse kinderen dragen vaak een keppel op hun hoofd. Zeker als zij in de synagoge komen, moeten zij hun hoofd bedekken met deze keppel. Tegenwoordig borduurt men vaak de joodse naam op het keppeltje van het kind. Dat is een leuk cadeautje voor de geboorte. 6.9.2 bar-mitswa / bat-mitswa Een joodse jongen is vanaf zijn 13e verjaardag bar-mitswa. Dat betekent `zoon van de wet'. Een joods meisje wordt al een jaar eerder bat-mitswa, `dochter van de wet'. Ze zijn vanaf die dag volwaardig lid van de joodse gemeenschap. Ze moeten zich nu net als de volwassenen aan de joodse regels houden. Ze zijn vanaf nu zelf verantwoordelijk voor het opvolgen van deze regels. Ken je de tien geboden uit de bijbel? Dat zijn de bekendste joodse regels. Maar er zijn nog veel meer geloofsregels zoals het helpen van medemensen en het niet eten van varkensvlees. Het is een belangrijke plicht je aan de geloofsregels te houden. Daar worden de joodse kinderen natuurlijk goed op voorbereid, thuis en op joodse les. Zij leren over het joodse geloof en de joodse gebruiken om zich voor te bereiden op dit belangrijke moment in hun leven. Voor de jongens en meisjes is het een grote feestdag om barof bat-mitswa te worden. Op deze dag lezen de jongens thora. Dat wil zeggen ze lezen in de synagoge (gebedshuis) een stukje voor uit de bijbel. In het Hebreeuws, dat is taal van de bijbel. De kinderen hebben Hebreeuws geleerd. In sommige synagogen mogen ook de meisjes een stukje bijbel lezen. Of zij houden een toespraak. En daarna is het feest. Er zijn cadeautjes en er is heerlijk eten. Veel joodse jongeren zijn geïnteresseerd in hun godsdienst. Ze willen er alles van weten. Ze kunnen bijvoorbeeld les krijgen in de synagoge in het Hebreeuws en de joodse cultuur. 6.9.3 Het huwelijk Mensen trouwen niet alleen op het gemeentehuis, maar vaak ook in een gebedshuis. Joodse mannen en vrouwen trouwen meestal in de synagoge (gebedshuis). Maar het kan ook ergens anders, zelfs gewoon buiten. De rabbijn, de geestelijke leider, zegent het huwelijk in. De kalla, de bruid en de chatan, de bruidegom worden daar goed door hem op voorbereid. Hij vertelt het bruidspaar wat er van hen verwacht wordt, als zij getrouwd zijn. Hij vertelt ze, dat het goed is om de kinderen in de joodse gebruiken op te voeden. In de synagoge nemen de bruid en de bruidegom plaats onder de choepa. Dat is een groot doek dat boven hun hoofd gespannen is en symboliseert het huis waarin het paar gaat wonen. De bruidegom schuift de ring om de vinger van zijn bruid. Hij zegt, dat zij nu zijn vrouw wordt volgens de joodse wet. Ook de bruid stemt daar in toe. Ze beloven veel van elkaar te houden. De getuigen tekenen de ketoeba, de huwelijksakte. Het bruidspaar krijgt twee keer een slokje wijn te drinken. Dan trapt de bruidegom tot slot een glas kapot. Zouden deze scherven het huwelijk geluk brengen? De vrienden en familie hopen dat zeker en roepen Mazzal Tov! (veel geluk!). En dan is het feest. Groot feest, want een huwelijk is heel belangrijk in het joodse leven. Er is muziek, wijn en eten en er wordt gedanst en plezier gemaakt. Er zijn joodse mensen, die trouwen met een niet-joodse partner. Zij kunnen dan niet in de synagoge trouwen. Daar trouwen alleen mensen die allebei joods zijn. Je bent joods, wanneer je moeder joods is. 6.9.4 De dood Een joodse begrafenis is sober. De dode is altijd gekleed in eenvoudige witte katoenen kleding, zonder franje. Ook de kist is van eenvoudig, ruw hout. Over de kist ligt een zwarte doek. In de dood is iedereen gelijk. Er zijn dus geen overdadige begrafenissen in joodse kring. De familie en de vrienden brengen de kist naar de begraafplaats. De familie scheurt hun kleding een klein stukje in. Het is een teken van hun verdriet. Door dit kleine verdriet wordt het grote verdriet op gang gebracht. Joodse doden worden altijd begraven en nooit gecremeerd. Wat God geschapen heeft, mag je niet zomaar vernietigen. Maar joden geloven ook, dat zij eens weer levend zullen worden. Hoe? Dat is Gods geheim. Het zal gebeuren in de tijd, dat er vrede in de wereld gekomen is. In dat rijk is al het kwaad verdwenen. Die tijd wordt de Messiaanse tijd genoemd. Tijdens de plechtigheid van de begrafenis worden gebeden gezegd. De nabestaanden nemen afscheid bij het graf. De familie gooit drie scheppen aarde op de kist. Dan volgen de vrienden. Tot slot zeggen de kinderen van de overledene kaddiesj. Kaddiesj is een gebed ter ere van God en ter herinnering aan een dode. Samen met de vrienden gaat de familie naar huis. Daar zit de familie sjiw'a. Zij worden zeven dagen verzorgd en getroost door de vrienden. Sjiw'a betekent zeven. Joden begraven hun doden zo snel mogelijk. Begrafenissen mogen nu al 12 uur na het overlijden plaatsvinden. Vroeger mocht dat pas na 36 uur. 6.9.5 Rosj Hasjana Tijdens de zevende maand tisjri (= september/oktober) vieren ze samen de verjaardag van de wereld. Dit feest noemen ze Rosj Hasjana. In hun gebeden denken ze na over hun gedrag van het voorbije jaar. Zo doet ook God met de mensen. God kijkt op iedere verjaardag van de wereld hoe de mensen geleefd hebben: of ze goed waren of slecht, of zij elkaar hielpen of elkaar in de steek lieten. Van elke mens gaat God na of hij geleefd heeft zoals Hij gehoopt had. Deze eerste dag wordt daarom ook wel eens ‘dag van de herinnering’ genoemd. Op deze dag sturen ze naar familie en vrienden een kaartje met de tekst: ‘Dat je mag opgeschreven staan voor een goed jaar’ Bij de maaltijd dopen ze een stukje zoete appel in honing. Ze drukken daarmee hun hoop uit dat het nieuwe jaar zoet, aangenaam en gelukkig mag zijn. Ze eten dan ook speciaal feestbrood. De langzaam gerekte tonen van de ramshoorn (sjofar) waarop geblazen wordt, nodigen hen uit tot de terugkeer tot God. Die ramshoorn verwijst naar de ram, de Abraham offerde in plaats van zijn zoon. Rosj Hasjana is een ernstige feestdag, want op die dag velt God een voorlopig oordeel over jou en je familie. Het is toch ook een echte feestdag omdat zij tien dagen uitstel krijgen. Deze dagen zijn voor hen een bezinningsperiode. Pas op de tiende dag van de maand tisjri, op Jom Kippoer (Grote Verzoeningsdag), zal God zien of de mensen werkelijk spijt hebben en hun leven willen verbeteren. 6.9.6 Jom Kippoer Op de 10e dag van het nieuwe jaar valt Jom Kippoer. Gedurende deze heilige dag vasten de joden 24 uren lang. Ze verzoenen zich met iedereen om daarna weer met een schone lei te beginnen. Het is een van de belangrijkste feesten van het joodse jaar. Het gebruik om een kip of een vis boven het hoofd te houden als verzoeningsoffer herinnert aan het offer van de zondebok op Jom Kippoer lang gelden. 6.9.7 Chanoeka Een ander belangrijk feest is het Chanoeka feest of lichtfeest, dat in december valt en 8 dagen duurt. Chanoeka betekent herinwijding en herinnert eraan dat de joden hun tempel in Jeruzalem heroverden op hun vijand. Toen werd de joodse kandelaar weer aangestoken. E gewone joodse kandelaar heeft 7 armen. De speciale Chanoeka-kandelaar heeft er acht. Elke dag wordt er een kaars meer aangestoken en een nieuw verhaal verteld. Op de achtste dag krijgen de kinderen cadeautjes. 6.9.8 Poerim Op het Poerim-feest in de lente spelen de kinderen het verhaal na van Esther, een vrouw uit de bijbel. Zij heeft de joden gered van de schurk Haman, die hen wilde uitroeien. Het verhaal wordt voorgelezen. De kinderen zijn verkleed als een van de figuren eb telkens als de boze Haman wordt vernoemd, maken ze zoveel mogelijk lawaai met ratels, bellen, deksels en fluiten om de klank van zijn naam te overstemmen. De kleurige optocht lijkt een beetje op carnaval. 6.9.9 Pesach Het feest bij uitstek voor joden is het Pesachfeest op de 15e Nisan. Vroeger was Pesach het belangrijkste bedevaartsfeest. De joden trokken naar de tempel en offerden er een lam. Nu wordt Pesach thuis gevierd. Op dit 7 dagen durende feest herdenken ze de redding van de joden uit Egypte. Op de eerste dag van dit feest houdt men het Pesachmaal of Sedermaal. Het is een speciale maaltijd die vol zit met symbolen, die verwijzen naar het verhaal van de uittocht uit Egypte. - 3 matses: dunne, ongezuurde en ongereze broden doen denken aan het gebrek aan tijd dat men bij de uittocht had om het brood te laten rijzen. - Maror: bittere groenten want de slavernij was een bittere tijd. - Charoset: een bruinb mengsel van noten, appel, kaneel en wijn - Een ei - Gebraden lamsbeentje - 4 bekers met wijn 7. Het christendom 7.1 Ontstaan Het Christendom is ontstaan binnen de Joodse geloofsgemeenschap als een opwekkingsbeweging die zich verzette tegen het al te wettische karakter van toenmalige Jodendom. De Essenen (zie ook onder 'Jodendom' zochten het eerder in de afzondering, zoals ook Johannes de Doper dit deed. Het is waarschijnlijk dat er bepaalde lijnen liepen via Johannes de Doper naar de eerste Christengemeenschap. De bezetting door de Romeinen was een andere reden dat het gistte in de toenmalige Joodse gemeenschap en de roep om de komst van de Messias aan de orde was. 7.2 stichter Jezus werd geboren uit betrekkelijk arme ouders, bleef ongehuwd en zocht op zijn dertigste levensjaar de openbaarheid op om zijn opvattingen over de leer duidelijk te maken. Reeds na drie jaar kwam er een einde aan zijn actieve leven en werd hij bewust vernederend ter dood gebracht. Met Jezus van Nazareth treedt een man naar voren die zich enerzijds zeer aan de Joodse gebruiken wilde houden maar anderzijds nadrukkelijk en soms provocerend de vrijheid nam daar ter wille van de naaste van af te wijken. Zijn volgelingen, waarvan hij er twaalf tot apostel had benoemd, melden de verschijning van hun Heer en kwamen enkele weken na de laatste verschijning (Hemelvaart) zijn dood tot het besef dat Hij met hen voortleefde. Na een enerverende bijeenkomst (Pinksteren) waarbij ook zijn moeder Maria aanwezig was, trad de groep voor het eerst zelfbewust naar buiten. Vanaf dat moment is er sprake van Jezus als de Christus (= de Messias in het hebreeuws). 7.3 God / goden Er is één God, sinds het voorbeeldgebed van Jezus (het 'Onze Vader') ook 'de Vader' genoemd. Gods Geest en Gods Zoon (Jezus) vormen theologisch gesproken een Drie-eenheid. De Zoon wordt ook aangesproken als 'de Messias' en 'de Heer'. Jezus kan worden opgevat als de incarnatie van God (de Vader), vandaar de 'mensgeworden Zoon'. 7.4 De schriften Het christendom erkend dezelfde boeken als het Jodendom als geopenbaard (het Oude testament) maar heeft daarnaast een eigen deel (het Nieuwe Testament), bestaande uit de vier evangeliën, de Handelingen der Apostelen, de Brieven en de Apocalyps (of het Boek der Openbaring). De Handelingen en de brieven zijn de oudste delen van het Nieuwe testament en geschreven ca 60 jaar na de dood van Jezus. Drie van de vier evangeliën (Markus, Matheus en Lukas) gaan terug op eenzelfde bron, het evangelie van Johannus staat wat apart. Het erkende boeken staan bekend als de 'Canon'. Vooral in de begintijd is er veel discussie geweest over welke boeken er nu wel en niet bij hoorden en zijn er concilies aan te pas gekomen om knopen door te hakken. Mede naar aanleiding van de ontdekking van de Dode Zee rollen is er vrij recent is er een nieuwe belangstelling ontstaan voor de niet-canonieke boeken als het Thomas-evangelie). 7.5 Enkele teksten uit het Nieuwe testament - "'Bij het zien van al die mensen ging Hij de berg op. Toen Hij zat , kwamen zijn leerlingen bij hem. Hij nam het woord en en begon hen in zijn leer te onderrichten: Zalig zijn de armen van geest, want aan hen behoort het Koninkrijk der hemelen. Zalig die treuren want zij zullen getroost worden. Zalig de zachtmoedigen want zij zullen het land bezitten. Zalig zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid want zij zullen verzadigd worden. Zailg zij de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden. Zalig zij de zuiveren van hart want zij zullen God zien" (uit het Evangelie volgens Matheus). - "Als gij bidt, gebruik dan geen omhaal van woorden zoals de heidenen doen…Gij moet daarom zo bidden: 'Onze Vader in de hemel. Uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiedde op aarde zoals in de hemel. Geef ons heden ons dagelijks brood. En vergeef ons onze schuld zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven. En leidt ons niet in bekoring maar verlos ons van het kwaad"(idem uit Matheus). - "Is God soms alleen een God van de Joden en niet van de heidenen? Neen,ook van de Heidenen want er is slechts één God, die zowel de joden als de niet-joden zal rechtvaardigen door het geloof. Betekent dit dat ik mij van het geloof bedien om de (joodse) wet buiten werking te stellen? Integendeel, ik laat de wet juist tot haar recht komen" (brief Paulus aan de Romeinen). 7.5 De leer Terwijl de gelovige Jood nog uitziet naar de Messias is Hij voor de christen al gekomen in de persoon van Jezus van Nazareth. De (vele) voorschriften van de Joodse wet zijn niet van toepassing. De leer wijkt op hoofdpunten verder niet sterk af van de Joodse leer. Er ligt minder nadruk op beloning en straf (zeker in de Reformatorische richtingen waar het 'Alléén uit genade' geldt) en er is meer aandacht voor de Wederopstanding dan in het Jodendom. Het heil staat principieel voor alle mensen en volkeren open en moet tot aan het einde der aarde verkondigd worden. De joodse reinheidsvoorschriften en de besnijdenis zijn niet overgenomen (vergelijk Jezus woord: 'Niets is onrein tenzij het komt uit de mond van een zondaar'). 7.6 Leefregels Net als in het Jodendom gelden de Tien Geboden maar er is een veel grotere nadruk op het principe 'Bemin God en je naaste zoals je zelf'. Het 'Oog om oog, tand om tand' heeft niet het laatste woord. De bergrede van Jezus met de twaalf zaligsprekingen (Zalig zij die …) plaatst het ideaal op een hoger niveau. In de omgang met de naaste wordt ligt meer nadruk op de actieve beoefening van de naastenliefde. 7.7 Richtingen Reeds vanaf het eerste begin kende de Christenen bepaalde stromingen. Zo was er al direct het verschil van mening of de uit de heidenen afkomstige christenen zich nu wel of niet aan de joodse wet dienden te houden. Toen de groep zich eenmaal als kerk gevormd had, deden zich allerlei nieuwe geschilpunten voor (Gnostici, Katharen, Arianen waren ooit belangrijke minderheidsgroepen maar deze namen hebben nu nog slechts historische betekenis). De scheuring van de Kerk in 1051 in een westers Katholiek en een oosters Orthodox gedeelte was eerder politiek dan leerstellig van aard. Hetzelfde geldt voor de afscheiding van de Anglikaanse kerk in 1538 (een gevolg van een huwelijkskwestie van de koning Hendrik VIII). Heel anders lag de situatie rond de Reformatie, die in eerste instantie een reactie was op de mistoestanden in de r.k.kerk maar die tevens op aantal punten een duidelijk breuk betekende met de moederkerk (afwijzing aantal sacramenten als biecht en priesterschap, éénhoofdige leiding). De oecomenische beweging tracht de kerken en groeperingen weer dichter bij elkaar te brengen. De nationale en niet-r.k.kerken hebben zich sinds 1948 verenigd in de Wereldraad van Kerken. 7.8 Feesten en eredienst - Pasen, het centrale feest van de Christenheid, de opstanding van de Heer. Aangezien Jezus aan de vooravond van het Joodse Paasfeest (Pesach) werd gekruisigd, zijn beide feesten historisch met elkaar verbonden. - Pinksteren valt 40 dagen na Pasen en is de herdenking van het eerste openbare optreden van de leerlingen (en daarmee in zeker opzicht het begin van de christelijke kerk). - Kerstmis (in de westelijke kerken) en Epifanie = 'Drie Koningen' (in de Orthodoxe kerken) gedenken beide de symbolische bekendmaking van de geboorte (aan respectievelijk de herders en de wijzen uit het oosten). - Hemelvaart, de laatste verschijning van de Heer. - Allerheiligen (1 nov.) een feest dat in veel kerken wordt gevierd (niet in de protestante kerken). - Hervormingsdag (31 okt.) in een aantal protestante kerken. In de eredienst van de orthodoxe en katholieke kerken ligt de nadruk veelal op de eucharistie (viering laatste avondmaal, vroeger ook 'de Mis' geheten). In de protestantse kerken ligt de nadruk op de woorddienst en is een avondmaalsviering eerder uitzondering dan regel. 7.8.1 de geboorte Het gezin is voor christenen erg belangrijk. Kinderen zijn er van harte welkom. De ouders laten hun kinderen niet lang na de geboorte dopen. Je zou kunnen zeggen, dat de baby dan opnieuw `geboren' wordt. Christenen zien kinderen als een geschenk van God. Daar zijn ze God dankbaar voor. De doop is in de kerk. De voorganger giet een beetje water over het hoofd van de baby. Hij zegt: `Ik doop je in de naam van de vader, van de zoon en van de heilige geest'. De voorganger steekt de doopkaars aan. De ouders nemen de kaars mee naar huis als herinnering. Het doopwater komt uit een grote schaal. Die schaal heet doopvont. Soms is het doopvont eenvoudig, soms prachtig versierd. De voorganger noemt het kind bij zijn doopnaam. Dat is de naam die het kind krijgt in de kerk. De ouders beloven dat zij hun kind christelijk zullen opvoeden. Niet alle christelijke ouders dopen hun baby's. Sommige ouders wachten tot hun kind oud genoeg is om zelf te beslissen of hij/zij christen wil zijn. Eerst krijgen de jongeren godsdienstles. Dan pas doopt de dominee hen. Hij dompelt ze helemaal onder water. Net als Jezus die zich liet dopen in de Jordaan. Dat is een rivier in Israël. Vroeger noemden christelijke ouders hun kinderen naar belangrijke mensen in hun geloof. De kinderen kregen bijvoorbeeld de naam van een heilige. Nu kiezen mensen meestal een moderne naam voor hun kind. 7.8.2 het vormsel Vanaf hun doop horen christelijke kinderen bij de kerk. Ze zijn pas volwaardig kerklid als zij hun vormsel doen. Of als zij belijdenis doen. Gevormd word je in de katholieke kerk, als je ongeveer twaalf jaar bent. Belijdenis doe je in de protestantse kerk als je ongeveer 20 jaar bent. De protestantse kerken ontstonden ruim 400 jaar geleden uit protest tegen de gebruiken in de katholieke kerk. Die strijd heet de Reformatie. Er zijn veel verschillende richtingen in de protestantse kerken. Zowel alle protestantse als de katholieke kerken zijn christelijk. Kinderen worden gevormd, als zij de doopbeloften begrijpen. Toen ze een baby waren, konden ze deze beloften natuurlijk niet zelf doen. Nu zijn ze oud genoeg om ze te begrijpen. Het vormsel is een belangrijk moment. Ze horen er nu echt bij. Voordat protestantse jongeren belijdenis doen, gaan ze naar catechisatie (godsdienstles). Ze leren er bijvoorbeeld wat het betekent om belijdenis te doen. Om te zeggen, wat zij geloven. Dan spreken zij in de kerk de belijdenis uit: Ik geloof in één God, de almachtige vader, Schepper van hemel en aarde. En in zijn eniggeboren zoon Jezus Christus. Sommige jongeren zeggen het in hun eigen woorden. Na de belijdenis horen zij er volwaardig bij. Vroeger was het de gewoonte, dat kinderen altijd naar de dienst op school gingen en belijdenis deden. Nu kunnen ze zelf kiezen. 7.8.3 Het huwelijk Christenen trouwen niet alleen op het stadhuis. Zij trouwen ook in de kerk. Daar beloven zij, dat ze voor elkaar zorgen. Ze beloven elkaar lief te hebben en dat ze elkaar trouw zullen blijven. Voordat bruid en bruidegom deze belofte doen, spreken ze eerst met de voorganger (priester of dominee). Hij vertelt het paar, hoe de kerk over het huwelijk denkt. Ook het bruidspaar vertelt, hoe zij over hun huwelijk denken. Ze bereiden de plechtigheid ook goed voor met elkaar. In de kerk vraagt de voorganger aan de bruidegom of hij zijn vrouw zal liefhebben en verzorgen. Hij vraagt het ook aan de bruid. Bruid en bruidegom beloven dat ze dat zullen doen. Dan schuift de bruidegom de trouwring aan de vinger van de bruid. Zij schuift ook een ring om de vinger van de bruidegom. Dan zijn ze man en vrouw. Ze knielen om de zegen te ontvangen voor hun huwelijk. Het huwelijk is een groot feest bij christenen. Er zijn bloemen in de kerk en er ligt een mooie rode loper voor het paar. Het bruidspaar draagt prachtige kleding. De bruid draagt meestal een witte bruidsjurk. Ze heeft een bruidsboeket gekregen van de bruidegom. Als ze getrouwd zijn, is er vaak een groot feest met eten, muziek en dans. Een man en een vrouw die niet bij dezelfde kerk horen, kunnen toch in de kerk trouwen. Soms zijn er zelfs twee voorgangers die het huwelijk inzegenen: een voorganger van de kerk van de bruid en een voorganger van de kerk van de bruidegom. 7.8.4 De dood Christenen geloven in een leven na de dood. De dood is dus niet het einde. Het is slechts het einde van het leven op aarde. De ziel van de mens leeft verder bij God. Bij God is geen pijn of verdriet meer. Toch is de dood een droevige gebeurtenis. Familieleden en vrienden troosten daarom de naaste familie. In de katholieke kerk is er een uitvaartdienst voor de dode. De priester zegt enkele gebeden. Hij spreekt over de kwaliteiten van de overledene. De priester besprenkelt de kist met heilig water. En hij brandt wierook bij de kist. De gelovigen bidden, dat God alles wat de overledene verkeerd deed, hem zal vergeven. De priester dankt God voor het leven, dat de overledene geleefd heeft. Steeds vaker kiezen familie en vrienden zelf teksten en gedichten om voor te lezen. Protestanten houden een rouwdienst voor hun doden. De dominee spreekt ook enkele woorden en gebeden bij het graf of de crematie. Hij bidt het Onze Vader. Dat is het belangrijkste gebed van christenen. Ook de familie of vrienden spreken over het bijzondere leven van de dode. Ze vertellen hoe ze aan de dode zullen terugdenken. Tegenwoordig worden overleden christenen vaak gecremeerd. Vroeger werden christenen altijd begraven. Je kunt aan het graf vaak zien of iemand rijk of beroemd was. Er zijn dure praalgraven van rijke mensen. De familie verzorgt het graf meestal goed. Zij brengen bloemen naar het graf. Ze plaatsen een steen op het graf met de naam van de overledene. Vaak staat er ook een tekst op die herinnert aan de overledene. Wanneer een dode verbrand is, blijft er alleen wat as over. Die as werd vroeger vaak begraven. Nu mag je de as ook verstrooien op een mooie plek in de natuur. 7.8.5 Carnaval Carnaval is een uitbundig feest op de vooravond van de christelijke vasten. Maar wat betekent ‘carnaval’? De verklaring van het woord is onzeker. Het meest waarschijnlijke is dat ‘carnaval’ afgeleid is van ‘carne levare’ dat vlees opruimen of wegnemen betekent. In de vasten aten de christenen immers geen vlees. Over de oorsprong van de carnavalfeesten zijn er verschillende meningen. Wellicht is carnaval een vermenging van een Romeins lentefeest en een Germaans offerfeest. Er is uitbundige vreugde bij het begin van de lente, want de wintergeesten worden verdreven. Maar carnaval verwijst ook naar het middeleeuws narrenfeest dat vooral onder de christenen ruim verspreid was. Priesters en burgers van aanzien liepen met maskers getooid door de straten. Ze zongen liederen en maakten zich vrolijk om God en de wereld. Studenten trokken gewaden aan van hun oversten, van bisschoppen of koningen. Ze lachten en spotten met wetten en met hooggeplaatste personen. Er was zelfs zoiets als een ‘spotkoning’ of een ‘narrenbisschop’ die het hele feest organiseerde. De dagelijkse orde werd flink op zijn kop gezet. De kleine man kreeg het woord. Vreugde verdreef de zorgen want er kon eens goed gelachen worden. Vooral in grote steden is het carnaval nu uitgegroeid tot enkele dagen feest en ontspanning. Stoeten trekken door de straten. Er wordt uitbundig gevierd tot… dinsdag middernacht. Want dan begint Aswoensdag, de eerste dag van de vasten. 7.8.6 Pasen Pasen is het hoogfeest van de christenen: dan gedenken ze de verrijzenis van Jezus Christus. Het paasfeest wordt telkens gevierd op de zondag na de eerste volle maan in de lente. Het kan dus ten vroegste vallen op 22 maart. In het schooljaar 20032004 valt Pasen op 11 april. De vastentijd duurt 40 dagen. In deze tijd gaan de christenen zich voorbereiden op het paasfeest. De eerste dag van de vastentijd noemt Aswoensdag. Dit schooljaar valt het op 25 februari. Als je op die woensdag naar de Kerk gaat, krijg je een beetje as op het voorhoofd. De priester zegt hierbij: ‘Gedenk, oh mens, dat je van stof bent en tot stof zult wederkeren. Dit is een oproep om van je leven iets meer, iets waardevol, te maken. Sommige christenen eten geen vlees of vet tijdens deze periode. Andere drinken geen wijn en eten geen zoetigheid (dus geen snoepjes, chips, wafels,...). Zo kunnen ze beter begrijpen hoe Jezus geleden heeft. Ze denken ook veel na over zichzelf en hoe ze geleefd hebben De week voor Pasen noemen we de goede week. In deze week gedenken de christenen het lijden en de dood van Jezus. Dit zijn de belangrijkste dagen in deze week: 1. Palmzondag (4 april 2004): Op Palmzondag herdenkt men de feestelijke intocht van Jezus in Jeruzalem. De mensen heetten Jezus welkom door palmtakken voor hem neer te leggen. 2. Witte donderdag (8 april 2004): Dit is de donderdag voor Pasen. Dan wordt Het Laatste Avondmaal herdacht. Die avond zat Jezus met zijn 12 apostelen rond de tafel. Die nachts werd Jezus verraden door Judas, een van zijn leerlingen. De naam Witte Donderdag komt van het witte kleed dat de priester tijdens de eucharistieviering draagt. 3. Goede vrijdag (9 april 2004): Op deze dag herdenkt men de kruisiging van Jezus. 4. Stille zaterdag (10 april 2004): Stille zaterdag is de zaterdag voor Pasen. Dan denkt men aan de tijd dat Christus dood lag in zijn graf. De zondag na Pasen, op Beloken Pasen, wordt het Paasfeest afgesloten. In het schooljaar 2003-2004 valt het op 18 april. 40 dagen na het opstaan uit Jezus graf viert men Hemelvaart (20 mei 2004). Op Pinksteren (30 mei 2004) wordt herdacht hoe de apostelen van Jezus Gods heilige geest ontvingen. Het wordt 50 dagen na Pasen gevierd. 7.8.7 Kerstmis Hoewel het misschien raar klinkt, moeten we eerst stellen dat kerstmis in de eerste periode van het christendom helemaal niet bestond. Er werd door de christenen die de eerste 200 jaar na Christus leefden geen kerst gevierd. Er was in die tijd niemand die zich bezig hield met ‘het kindje Jezus’ of de ‘geboortedag’ van Jezus. Het was niet eens de gewoonte om een verjaardag te vieren, alleen de Romeinen vierden verjaardagen. Voor christenen en Joden was het daardoor helemaal ondenkbaar om een dergelijk feest te vieren. Naarmate de christenen zich meer en meer uitbreidde onder heidense volkeren, kwamen ook steeds meer heidense gebruiken binnen de leefwereld van de christenen. Romeinen die gewend waren hun verjaardag te vieren, stopten daar niet altijd mee nadat ze bekeerd waren tot het christendom. In 221 na Christus opperde Julius Africanus (160 – 240) als eerste dat het goed zou zijn 25 dec. als gedenkdag in te stellen voor de geboorte van Jezus Christus. Julius Africanus was een belangrijk Romeins legerofficier. Julius was een vriend van koningen en keizers en bekeerd tot het christelijk geloof. Omdat de Romeinen op 25 december al een feest vierden ter ere van hun god Mitras vond Julius het een goede 'tegenhanger'. Mogelijk heeft Julius niets verkeerds in de zin gehad omdat we moeten beseffen dat het vieren van een verjaardag voor een Romein een eerbetoon was aan de jarige. Niet zo zeer het idee om de geboorte van Jezus Christus te gedenken, maar vooral de dubieuze datum 25 december viel niet in goede aarde bij veel bisschoppen. Toch begon het idee om de geboorte van Jezus te vieren steeds meer zijn ingang te vinden in de toenmalige christelijke wereld. De eerste keer dat er melding word gemaakt van een ‘kerstachtig’ feest is in Egypte. Clement van Alexandria beschrijft: "Daar waren enkele ‘nieuwsgierige’ theologen, die niet alleen het jaar, maar ook de dag van Jezus geboorte hebben toegewezen. Zij plaatsten deze dag op 20 Mei in het achtentwintigste jaar van keizer Augustus". (Strom. , I, hoofdstuk 21) Er werden fouten gemaakt door aan te nemen dat de Joodse maanden gelijk liepen met de Europese maanden. De eerste Joodse maand is 'Nisan' en begint in onze derde maand 'Maart'. Ze dachten, dat de 4e maand waarin zij meenden dat Christus geboren was, hetzelfde was als de 4e maand van hun eigen kalender. Anderen kwamen door een combinatie van dit soort rekenfouten uit op bijvoorbeeld 20 april. In eerste instantie begon iedereen het ‘feest’ van de geboorte van Christus te vieren op de dagen die hen zelf goed uitkwamen. Rond het jaar 300 na Chr. begon er steeds meer strijd te komen over de te vieren datum van de geboorte van Jezus Christus. De bisschoppen bestookten elkaar over en weer met argumenten om de door hen gestelde datum algemeen te maken. 25 december: viel samen met de al geldende feestdagen binnen het Romeinse rijk. 6 januari: Vooral in het oosten van de toen geldende wereld. Ook daar ging het om een reeds geldende feestdag. De naar onze tijdrekening steeds verschuivende Joodse Chanukka viering. Dit feest wordt ook in onze decembermaand gevierd. Doordat de christenen zich steeds verder afscheidden van hun joodse achtergrond verviel het Chanukka feest al snel. Onder druk van keizer Constantijn de Grote werd 25 december steeds populairder. In 312 na Chr. zag hij een visioen van een kruis en de woorden: ‘in hoc signo vinces’, wat betekent: ‘door dit teken zult gij overwinnen’. De bekering van Constantijn betekende dat de christenen voor het eerst in meer dan 300 jaar niet meer vervolgd werden of als 2e rangs burger beschouwd. Omdat men eenheid wilde en onderwerping aan het pauselijk gezag, besloot Paus Liberius in 354 dat 25 december de geboorte van Jezus Christus gevierd zou worden met een speciale kerst mis. De oosterse roomse kerken (oost Orthodox) gaven hier geen gehoor aan en vieren tot op heden kerst op 6 december. De Roomse kerk kent deze datum tot op heden als Epiphany. (Epiphany is het feest van de verschijning van Jezus Christus. Er is verschil binnen de kerken over welk moment nu precies gevierd dient te worden. Sommigen zeggen dat het het moment van de doop van Jezus Christus is, omdat daar God hem openbaart door te zeggen dat het Zijn Zoon was (Matteüs 3:17). Anderen gaan uit van het moment dat Jezus Christus uit de woestijn komt om zijn bediening te beginnen (Lucas 3:23). Er zijn er ook die de bruiloft te Kana, het eerste openbare wonder (Johannes 2:11), als moment van openbaring van Zijn bediening zien.) Deze voorbeelden geven aan dat het allemaal niet zo eenvoudig was om een vaste dag overeen te komen. Het duurde tot het einde van de 5e eeuw voor men uiteindelijk op een zelfde spoor kwamen. Men kwam overeen, behalve de oost orthodoxe kerken, dat 25 december kerstdag zou zijn en 6 januari Epiphany. Dat deze datum dus niet op een bijbelse of historische basis gekozen is, is door de jaren heen op de achtergrond geraakt. 8. De islam 8.1 Ontstaan Ontstaan in de handelsrepubliek Mekka, temidden van veel Arabische stammen (waaronder de monotheistische Hanifen), Er waren ter plaatse ook veel Joden (in Medina zelfs 50% van de bevolking) en ook veel Christenen aanwezig hetgeen van groot belang is geweest voor het ontstaan van de Islam. De Islam is pas laat in de historie ontstaan en is daarom als enige van de grote religies - in historisch opzicht betrekkelijk goed gedocumenteerd. 8.2 Stichting De stichting van de Islam is geheel terug te voeren op één man, Mohammed. Hij werd geboren ± 570, verloor al vroeg zijn ouders en ging in dienst van een handelsfirma. Hij huwde op 25 jarige leeftijd een 40-jarige rijke weduwe. Tijdens een retraite kreeg hij een visioen. Hij werd opgeroepen om profeet te zijn en op te schrijven wat hem door de engel Gabriël werd gedicteerd. Mohammed was een goed diplomaat en organisator en was anders dan andere religiestichters geen asceet of pacifist. Aanvankelijk leunde hij sterk tegen het Jodendom aan en zag in Mozes een belangrijk figuur. Later werd Abraham zijn favoriete profeet (Abraham's weggezonden zoon Ismaël werd door Mohammed gezien als de stamvader van de Arabieren en de eerste moslim). Toen de Joden hem niet wilden volgen (Jezus kreeg bij Mohammed de titel van profeet en zelfs Messias en dat was te veel) en de Christenen hem afwezen (Jezus was alleen profeet onder de profeten en dat was te weinig), ging Mohammed zijn eigen gang en verruilde letterlijk en figuurlijk de oriëntatie op Jerusalem in voor die op Mekka. 8.3 De schriften De Islam kent maar een boek, de Koran. Daar deze door de engel Gabriël letterlijk aan Mohammed is gedicteerd is de tekst heilig en onveranderlijk en de taal waarin het boek geschreven is (het Arabisch) heilig. De Koran bestaat uit lofzangen die door Mohammed in Medina en Mekka zijn opgeschreven. De verzen (soera's) staan in volgorde van lengte gerangschikt (met uitzondering van de eerste soera staan de langste vooraan en de kortste achteraan,). De Koran is (volgens westerse wetenschappers) overigens pas na Mohammed's dood voltooid. Het boek bevat veel elementen en personen uit de Joodse en de Christelijke bijbel. Mozes, Abraham, Isaak, de grote profeten, Maria, Jezus, ze hebben er een plaats gekregen. 8.4 Enkele teksten uit de koran - "Lof aan Allah, de Heer der wereldwezens. De barmhartige Erbarmer, de heerser op de dag van het Oordeel. U dienen wij en U vragen wij om bijstand. Leid ons langs het rechtgebaande pad. Het pad van degenen die Gij uw weldaden schenkt, over wie geen toorn is en die niet dwalen" (uit Soera 1). - "Zeg: Wij geloven in Allah en wat tot ons is geopenbaard en wat is gesproken tot Abraham, Ismaël, Izaak en Jacob en de stamvaders, en aan wat gezegd werd tot Mozes en Jezus, en aan wat gebracht werd tot de profeten vanwege hun Heer, zonder dat wij onderscheid maken tussen een van hen, en terwijl wij Hem overgegeven zijn" (uit Soera 2). - "Niet is vroomheid dat gij uw gezichten wendt aar het Oosten en het Westen, maar vroom is wie gelooft aan Allah en de laatste dag, en de engelen en de schrift en de profeten, en wie het bezit, ondanks zijn liefde daarvoor, geeft de nabestaanden en de wezen en de reizigers onderweg en voor de geknechten - en wie de salat verricht en de zakat opbrengt, en wie trouw zijn aan hun verbond" (eveneens Soera 2) 8.5 De leer De leer is betrekkelijk simpel: Er is één God en Mohammed is de (eind)profeet. De aan Mohammed gedicteerde Koran bevat heel de openbaring en is een kopie van het origineel dat bij God berust. De Koran moet dan ook heel letterlijk worden genomen en gelezen in de taal waarin deze gegeven is. God dient nadrukkelijk eer te worden gebracht. Het rituele gebed is daarbij erg belangrijk. De mens wordt beoordeeld op zijn goede en slechte daden. Er is een laatste oordeel en een opstanding van de doden. De islam kent van origine geen scheiding tussen 'kerk en staat'. Mohammed was imâm én politiek leider tegelijk. Fundamentele moslims streven er naar de op de godsdienst georiënteerde staat (of beter de verloren gegane eenheid van godsdienst en staat) weer in te voeren en de Shariá, de op de Koran gebaseerde rechtspraak te herstellen. 8.6 Leefregels Deze komen in het algemeen sterk overeen met die van het Jodendom en het Christendom. Daarnaast zijn er een aantal specifieke voorschriften waar de Islamiet zich aan te houden heeft: - het reciteren van de geloofsbelijdenis ('Er is een God en Mohammed is zijn profeet') - het dagelijkse rituele gebed (de salât, op vrijdag in de moskee) - het geven van een verplichte bijdrage voor de armen (de Zakat) - de deelnemen aan de ramadan (gedurende één maand, van zonsopgang tot zonsondergang) - het op bedevaart gaan naar Mekka De islamitische wet zoals deze in een aantal landen geldt, is gebaseerd op de Koran en wijkt aanzienlijk af van het westerse rechtenstelsel. 8.7 Richtingen Als gevolg van een opvolgingskwestie rond kalief Ali ontstond er ca 30 jaar na Mohammed's dood een splitsing in Shiíten, de aanhangers van Ali (nu in Irak, deel Iran, Syrië, Jemen) en Soenieten (de aanhangers van een tegenkalief (in SaoediArabië, veel Noord Afrikaanse landen waaronder het belangrijke Egypte). In en vanuit India is een sterk mystiek gekleurde richting actief, de Soefi's, die met name oordeel en opstanding zeer spiritueel opvatten. De Wahhabieten, vormen een streng wettische richting, die oorspronkelijk in Saoedia Arabië sterk vertegenwoordigd waren (daar nu afgezwakt) en nu in groepen als de Talibaan (Afghanistan) hun voortzetting vinden. Er is geen sterke vrijzinnige traditie vergelijkbaar met die in het Jodendom en het Christendom. Landen als Turkije, Egypte en Indonesië kennen, mede onder invloed van niet-islamitische minderheden, een tolerantere vorm van de Islam. Mohammed werd als geestelijk en wereldlijk leider (niet als profeet!) opgevolgd door een kalief. Sinds de opheffing van het Turkse kalifaat in 1922 kent de Islam geen centraal gezagspunt meer die de richtingen bijeen houdt. 8.8 Feesten en eredienst Feesten en eredienst Ook het moslimse jaar is een maanjaar en duurt daardoor 11 dagen korter dan het ons zonnejaar. Het verschuift daardoor telkens anderhalve week ten opzichte van onze kalender. - Geboorte van de profeet - Begin en vooral het einde van de Ramadan (het bekende suikerfeest) - Het Grote- of Offerfeest - Asjoera, feest waarop (door de Shi'iten) de dood van Hasan en Husein wordt herdacht. De islam viert de sabbat niet op de zaterdag maar op de vrijdag. De gebedsdiensten zijn typisch woorddiensten en spelen zich af in de moskee (waarbij Imâm = voorganger in gebed en khatib = prediker bij het vrijdagmiddaggebed). 8.8.1 De geboorte De shahada is het eerste wat een moslimbaby hoort na zijn geboorte. De shahada is de belijdenis. Moslim zeggen ermee wat zij geloven. De vader fluistert de shahada in het oor van zijn kind. Hij fluistert: `Er is geen andere god dan God. Mohammed is zijn boodschapper.' Hij zegt het in het Arabisch. De zin klinkt als volgt : Laa ilaaha illallaahu Muhammadur rasuulullaah' Een baby krijgt een naam als hij een paar dagen oud is. Vaak is het de naam van een belangrijk persoon in de islam. Veel jongens heten Mohammed. Mehmet is Turks voor Mohammed. Ibrahiem is Arabisch voor Abraham. Joesoef betekent Jozef. Meisjes heten soms Aisja of Fatima. Aisja was de vrouw van Mohammed. Fatima was zijn dochter. Moslims geloven dat er zegen rust op het kind met zo'n naam. 8.8.2 Volwassenheid Kinderen in de puberteit zijn volwaardig lid van de oemma. Dat is de moslimgemeenschap. Kinderen die lichamelijk volwassen zijn houden zich aan de regels van de islam. Ze zijn vanaf nu verplicht de regels die voor volwassen moslims gelden op te volgen. Deze regels leren de kinderen thuis, op islamitische scholen en in moskeeën. De islam heeft vijf belangrijke plichten: De shahada (geloofsbelijdenis). Uitspreken dat er één God is en dat Mohammed zijn boodschapper is. Salaat (bidden). Moslims behoren vijf maal per dag te bidden. Zakaat (liefdadigheid). Moslims zijn verplicht een deel van hun geld af te staan aan mensen die dat nodig hebben. Saum (vasten). In de maand die ramadan heet vasten moslims zolang het licht is. Zij eten en drinken overdag niet. Hadj (bedevaart). Eens in je leven bezoek je Mekka. Daar staat de Ka'ba, het eerste gebedshuis op aarde. (Voor moslims is de Ka'ba, een kleine heilige plek in het midden van de Grote Moskee in Mekka, de heiligste plaats op aarde. Volgens moslimlegendes werd de tombe door de aartsvaders Abraham en Isma'il gebouwd op fundamenten die Adam ooit heeft gelegd. Moslims over de hele wereld richten zich naar de Ka'ba wanneer ze gaan bidden en iedere moslim wordt geacht eens in zijn/haar leven een pelgrimstocht naar de Ka'ba te maken. Deze foto toont de ceremoniën die plaats vinden rond een pelgrimstocht. Zo'n tocht bestaat uit enkele dagen van rituelen en feesten tijdens de islamitische maand van pelgrimstochten, de Dhu al-Hijja.) Moslimmeisjes dragen soms een hoofddoek. Dat vraagt het geloof van hen, als ze in de puberteit zijn. Er zijn mensen die dat raar vinden, terwijl we toch vrijheid van godsdienst hebben. 8.8.3 Het huwelijk Het huwelijk bij moslims wordt nikah genoemd. Het is niet alleen een huwelijk tussen man en vrouw. Ook hun families zijn daarna met elkaar verbonden. De ouders staan hun kinderen bij als zij een partner kiezen. Maar ouders mogen hun kinderen niet dwingen met iemand te trouwen. De koran, het heilige boek, verbiedt dat. Bruid en bruidegom moeten het samen eens zijn met het huwelijk. Maar sommige moslims zeggen: `In het westen word je eerst verliefd. Daarna trouw je. In de islam trouw je eerst. Dan word je verliefd.' Eerst wordt een huwelijksakte gesloten. Daarin staat wat de bruid en de bruidegom met elkaar afspreken. De plechtigheid van het huwelijk is eenvoudig. Men bidt voor het geluk van het paar. De imam (voorganger) leest voor uit de koran. De bruid is meestal prachtig gekleed. Ze draagt mooie sieraden. Sommige bruiden zijn in het wit. Andere bruiden dragen soms een kleurrijk kostuum. Het feest kan wel enkele dagen duren. Bij het huwelijk wordt afgesproken dat de vrouw mehr (bruidsschat) krijgt. Dat staat in de huwelijksakte. Het is haar eigen bezit. Ze mag zelf beslissen, wat ze er mee doet. Moslims trouwen meestal met moslims. Moslimmannen mogen ook trouwen met een joodse of christelijke vrouw. Moslimmeisjes trouwen alleen met moslimmannen. Dan worden de kinderen in de islam opgevoed. In Arabië regelen sommige moslimouders met wie hun kind gaat trouwen. In het Westen zijn de kinderen van moslims vrijer om hun partner te kiezen. 8.8.4 De dood Moslims geloven dat God op de laatste dag zal oordelen over jouw leven. Je gaat naar de hemel of naar de hel. Dat hangt af van hoe je geleefd hebt. De doden zullen op de laatste dag opstaan uit de dood. Zij worden daarom niet gecremeerd (verbrand). Familieleden wassen het lichaam van een overleden moslim drie maal. De imam leest stukken uit de koran. Daarna wikkelen zij het lichaam in witte doeken. Iedereen is in de dood gelijk. Dure kleding is dus niet toegestaan. Na de wassing regelen moslims de begrafenis zo snel mogelijk. Een moslimbegrafenis is altijd eenvoudig. Maar ook altijd waardig. De imam zegt gebeden die God prijzen. Hij bidt ook voor de overledene. De familie legt de dode in het graf met het gezicht in de richting van Mekka. Moslims geloven, dat twee engelen de dode in het graf zullen ondervragen. De imam fluistert de antwoorden in. Dat is talkien. Hij zegt, dat de overledene een moslim was. Dat hij gelooft in één God. En dat hij gelooft, dat Mohammed de boodschapper van God is. De nabestaanden hebben natuurlijk verdriet om de dode. De vrienden zorgen daarom voor de familie. Ze brengen voedsel en troost. Moslims willen niet dat hun graf geruimd wordt. Moslims kopen daarom een eigen stuk grond op een begraafplaats. Daar blijven de doden meer dan 30 jaar rusten. 8.8.5 Ramadan Ramadan is de negende maand van de Islamitische maankalender. Moslims geloven dat Ramadan de belangrijkste en heiligste maand van het jaar is, want zij geloven dat Allah in deze maand de eerste verzen van de Koran aan Mohammed openbaarde. Tijdens de vastenmaand wordt er overdag, van zonsopgang tot zonsondergang, gevast. Na zonsondergang wordt er samen gegeten en gedronken. In islamitische landen wordt heel het openbare leven hieraan aangepast. In niet-islamitische landen is het voor veel moslims moeilijker om deze regels te volgen. 8.8.6 Suikerfeest Dit is een groot feest dat het einde van de ramadan betekent. Na deze vastenmaand wordt het suikerfeest gevierd met eten, nieuwe kledij, speelgoed en snoep. Iedereen danktAllah en deelt met de armen. Mensen gaan bij hun familie en vrienden op bezoek en brengen zelfgebakken zoetigheden mee? 8.8.7 Offerfeest Het belangrijkste moslimfeest is het offerfeest. Het wordt gevierd aan het einde van de bedevaart naar Mekka. De moslims herdenken dan dat Abraham bereid was om zijn enige zoon te offeren aan God. God vroeg Abraham om zijn zoon te sparen en zond hem een engel met een schaap als offer. Op het offerfeest slacht elke familie een schaap op de voorgeschreven manier. Het vlees wordt verdeeld onder de familie, de vrienden en de armen. 8.8.8 Maulid al nabi Feest ter ere van de geboorte van Mohammed. Is vooral onder Surinaamse moslims zeer populair.