Nieuw! Memo bovenbouw havo/vwo 4e druk

advertisement
Hoofdstuk 2
§ 1 De Griekse democratie
Casus - De volksvergadering beslist
1
Een stad in Sicilië vroeg hulp in een oorlog. Alcibiades wilde een Atheens leger
sturen, maar Nicias was daar in tweede instantie tegen.
2
a De argumenten van Nicias:
- Athene is nog niet goed hersteld van eerdere oorlogen en is dus nog
kwetsbaar (inspelend op de angst voor een aanval van Sparta);
- Alcibiades is uit op zijn eigen belang (inspelend op de verontwaardiging dat
iemand niet het algemeen belang dient);
- afstel is in het algemeen belang (inspelend op de angst om voor lafaard
uitgemaakt te worden).
b De argumenten van Alcibiades:
- hij is te vertrouwen, want hij heeft Athene al eerder roem gebracht
(inspelend op mogelijk gebrek aan vertrouwen in de leiding van de expeditie);
- als Athene niets doet, verliest zij haar positie van machtige stad in
Griekenland (inspelend op angst voor verval);
- Athene heeft bondgenoten altijd gesteund (inspelend op trouw aan
bondgenoten).
Hoofdstuk 2
§ 1 De Griekse democratie
Casus - De volksvergadering beslist
3
Misschien waren ze toch bang voor lafaard uitgemaakt te worden; misschien
onderschatten ze het gevaar van de expeditie.
4
Ja, in debatten over oorlog en vrede (en over andere onderwerpen) spelen
politici ook nu nog in op emoties en vermengen zij zakelijke en persoonlijke
argumenten.
Hoofdstuk 2
§ 1 De Griekse democratie
De Atheense democratie in de 5e eeuw v.C.
5
a De hoogste macht ligt bij de bevolking.
b De vier belangrijkste verschillen zijn:
- de Atheense democratie was direct: de burgers kozen niet, zoals wij doen,
vertegenwoordigers die namens hen beslissingen namen, maar konden
rechtstreeks meepraten over het beleid;
- ook de Atheense rechtspraak was democratisch, dat wil zeggen: er waren
geen aparte rechters, maar de burgers spraken zelf recht;
- vrouwen hadden geen stemrecht;
- er waren ook verkiezingen waarmee je iemand kon wegsturen (ostracisme).
Andere verschillen zijn: de legerleiding werd democratisch gekozen; er was
geen staatshoofd; er was geen vaste regering; er was geen premier.
6
Doordat ‘gewone’ Atheners nodig waren in de strijd (als voetsoldaten en later
als roeiers op de vloot) waren zij in staat inspraak te eisen.
Hoofdstuk 2
§ 1 De Griekse democratie
Denken over wetenschap en politiek
7
a Hij zou hebben opgemerkt dat Phidias de godin in de vorm van een mens
had afgebeeld, zonder zeker te weten of zij er wel echt zo uitzag.
b Ze zijn speculatief van aard. Xenophanes suggereert dat alle volken goden
vereren die lijken op henzelf. Om dat idee overtuigend te brengen maakt hij
de grap dat zelfs dieren dat zouden doen als ze konden tekenen en bouwen.
Xenophanes heeft echter geen uitgebreid onderzoek gedaan en presenteert
bepaalde vermoedens als feit.
Hoofdstuk 2
§ 1 De Griekse democratie
Denken over wetenschap en politiek
8
a Zij vonden dat je op basis van de meeste stemmen niet kon bepalen wat
voor de hele gemeenschap de beste beslissing was. De meeste mensen kiezen
alleen uit eigenbelang voor of tegen bepaalde voorstellen en maken dus geen
goede afwegingen.
b Socrates liet zien dat mensen die zogenaamd weten wat goed is, dat
eigenlijk helemaal niet zo goed weten: ze spraken zichzelf al snel tegen. Als je
niet goed op de hoogte bent van de feiten, dan ben je niet geschikt om beleid
te maken.
c Dat de mensen met de grootste wijsheid (de filosofen) het voor het zeggen
zouden krijgen.
d Je eigen antwoord, bijvoorbeeld: nee, want hoe kun je bepalen wie de
grootste wijsheid bezit? Of: ja, want ook al weten deskundigen niet alles, ze
weten altijd nog meer dan de meeste gewone mensen. Of: nee, want ook
deskundigen hebben bepaalde belangen.
Hoofdstuk 2
§ 1 De Griekse democratie
Historisch denken
9
Beschrijvend. Hij geeft nergens een duidelijke veroordeling of een teken van
bewondering.
10
Beschrijvend. Hij geeft nergens een duidelijke veroordeling of een teken van
bewondering.
11
Veroordelend. Hij vindt het gebruik van de Babyloniërs ‘schandelijk’.
12
In bron 7 zegt hij: ‘De reden is waarschijnlijk dat de Perzen hun goden niet als
menselijke gestalten zien, zoals de Grieken dat doen’, waarmee hij moeite
doet het waarom achter de Perzische gebruiken te begrijpen.
In bron 8 zegt hij: ‘Door de liefdesdaad heeft zij haar plicht ten opzichte van
de godin vervuld en mag ze gaan. Daarna laat zij zich nooit meer verleiden, al
krijgt ze ik weet niet wat aangeboden’, waarmee hij aangeeft welke redenering
er bij de Babyloniërs achter dit gebruik zit.
Hoofdstuk 2
§ 1 De Griekse democratie
Historisch denken
13
Dit blijkt soms uit de ‘gekleurde’ manier waarop Herodotus iets beschrijft.
In bron 7 legt hij uit dat je in Perzië tijdens de ceremonie nooit voor je eigen
welzijn mag bidden, een opmerking die alleen past bij iemand die dat als
‘anders’ ziet. In bron 8 geeft Herodotus zelf aan vanuit welk perspectief hij
kijkt.
14
Herodotus doet allebei. Hij vergelijkt gebruiken van allerlei volken met Griekse
gebruiken (en ook met elkaar) en geeft soms een oordeel. Toch probeert hij
ook te beschrijven en te verklaren vanuit de waarden van de ‘barbaarse’
culturen zelf.
Hoofdstuk 2
§ 2 Het Romeinse Rijk
Casus - De verwoesting van Carthago
1
De vraag wie de Middellandse Zee beheerste.
2
Door gehoorzaamheid te belonen (Utica).
Door ongehoorzaamheid hard te bestraffen (Carthago).
Door een bondgenootschap te sluiten.
Hoofdstuk 2
§ 2 Het Romeinse Rijk
Het ontstaan en de uitbreiding van het Romeinse Rijk
3
De Middellandse Zee. Deze zee ligt in het centrum van het Romeinse Rijk;
in de 1e en 2e eeuw beheersten de Romeinen alle kusten van deze zee.
4
a Belastingopbrengsten, meer landbouwgrond en toevoer van slaven.
b Beheersing van de handel.
c De veroverde volken zullen zich willen blijven verzetten.
d Door het belonen van vrienden.
Door een sterk leger met een goede infrastructuur.
Door het toekennen van burgerrechten (voorrechten).
Door het uitdelen van land in nieuw gebied aan afgezwaaide soldaten.
5
Doordat Augustus een einde maakte aan de republiek. Niet langer waren
verschillende families aan de macht, nu trok één man aan de touwtjes. Deze
machtsconcentratie bracht – althans voor enige tijd – rust.
Hoofdstuk 2
§ 2 Het Romeinse Rijk
De verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur
6
Voorbeelden die je in het hele rijk kon aantreffen zijn: gebouwen en objecten
in dezelfde stijl, verering van Romeinse goden, het toepassen van het
Romeinse rechtssysteem.
7
Vóór: de restanten bewijzen dat het gebied onderdeel moet zijn geweest van
het Romeinse Rijk.
Tegen: het is niet duidelijk of alle inwoners van deze plaats geromaniseerd
waren of dat alleen een Romeinse elite dit theater bezocht. Of: het is niet
duidelijk of de rest van de Libische kust ook dit soort bewijzen van Romeinse
aanwezigheid heeft.
Hoofdstuk 2
§ 2 Het Romeinse Rijk
De verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur
8
Overeenkomst: mensen nemen onderdelen van een andere – vaak machtige –
cultuur over. Bij amerikanisering gaat het om luisteren naar Amerikaanse
muziek, eten van hamburgers en drinken van cola, dragen van spijkerbroeken,
kijken naar films uit Hollywood enzovoort.
Verschil: in het Romeinse Rijk vielen de volken die ‘romaniseerden’
daadwerkelijk onder het bestuur van het Romeinse Rijk, terwijl
amerikanisering betrekking heeft op overname van cultuur over landsgrenzen heen.
Hoofdstuk 2
§ 2 Het Romeinse Rijk
Historisch denken
9
De trofee van de Alpen is het oudste gebouw. Een kerk is christelijk en de
trofee is kort voor de geboorte van Christus gebouwd (5 v.C.).
10
Ja, door de bouw van de trofee van de Alpen wilde Augustus laten zien dat hij
de volken in de Alpen had overwonnen en dat hij verantwoordelijk was voor de
(afgedwongen) vrede in het gebied. De omstandigheden waren zo rustig dat
ze een weg konden aanleggen waarover men veilig tussen Italië en Gallië kon
reizen.
11
Nee, het is geen goed voorbeeld. Weliswaar laat het de invloed van de
Romeinen buiten Italië zien, maar er is geen sprake van het overnemen van de
Romeinse cultuur door de lokale bevolking.
Hoofdstuk 2
§ 3 Joden en christenen
Casus - Een wonder in Lystra
1
a Joden, christenen en mensen die in de Griekse goden geloofden.
b Tot de mensen die in de Griekse goden geloofden: ze denken dat twee
Griekse goden (Zeus en Hermes) op aarde zijn neergedaald.
c Kennelijk zagen zij het als hun doel de boodschap van Jezus Christus niet
uitsluitend onder joden, maar ook onder niet-joden te verspreiden.
2
a Joden geloven in één god, Grieken in meer goden.
b Ja, want Paulus en Barnabas vinden dat mensen niet méér goden moeten
aanbidden, maar één god.
3
a Zij zagen het wonder als een bewijs van de kracht van hun god.
b Dit boek kon weer worden gebruikt om een Griekstalig publiek tot het
christendom te bekeren (te overtuigen van de macht van de god van de
christenen).
Hoofdstuk 2
§ 3 Joden en christenen
Jodendom en christendom
4
a Het is een monotheïstische godsdienst.
Heilige boeken zijn belangrijk.
Joden moeten zich aan allerlei religieuze wetten houden.
b Ook het christendom is een monotheïstische godsdienst met belangrijke
heilige boeken. Bij christenen gaat het echter niet om de naleving van
religieuze wetten, maar om of je verdraagzaam en vergevingsgezind bent en
of je goed bent voor andere mensen.
5
Het verbod op het eten van varkensvlees is een van de wetten uit het joodse
geloof. Omdat Paulus het christendom wilde openstellen voor niet-joden, heeft
hij ervoor geijverd dat christenen zich niet aan dit soort verboden hoefden te
houden. Belangrijker vond hij of je je goed gedroeg.
Hoofdstuk 2
§ 3 Joden en christenen
Jodendom en christendom
6
Het Nieuwe Testament bevat de boeken die door christenen aan de joodse
boeken in het Oude Testamant zijn toegevoegd. De evangeliën gaan over het
leven van Christus, De handelingen van de apostelen over de verbreiding van
het vroegste christendom, de brieven van Paulus over geloofskwesties en de
organisatie van de vroegchristelijke kerk en Openbaring over wat er gebeurt
als Jezus terugkeert op aarde en ieder mens zal beoordelen.
Hoofdstuk 2
§ 3 Joden en christenen
Van sekte tot staatsgodsdienst
7
Ja, waarschijnlijk zou de verbreiding van het christendom trager zijn verlopen.
In een stad is het veel makkelijker om veel geïnteresseerden tegelijk te
vinden; bovendien maken die zelf ook weer sneller bekeerlingen.
8
a Door de vervolgingen groeide de saamhorigheid onder christenen en kon de
kerk uitgroeien tot een krachtige instelling.
b Een reliek is een stoffelijk overblijfsel van een martelaar of een andere
heilige (of van een voor christenen heilig voorwerp, zoals splinters uit het kruis
waaraan Jezus is gestorven).
Hoofdstuk 2
§ 3 Joden en christenen
Van sekte tot staatsgodsdienst
9
Een priester is de leider van een christelijke gemeente. Hij verricht enkele
belangrijke heilige handelingen (sacramenten), zoals de inzegening van het
huwelijk, het dopen van mensen die tot het christendom toetreden (kleine
kinderen) en het herdenken van Christus’ dood (eucharistie, communie).
Een bisschop is de leider van een kerkprovincie (bisdom).
De paus is de leider van de hele (tegenwoordig: rooms-katholieke) kerk.
10
a Opmerkelijk is dat deze schildering dateert uit ca. 330, terwijl Constantijn al
in 313 een einde had gemaakt aan de vervolging van het christendom.
b Je eigen antwoord, bijvoorbeeld: kennelijk vertrouwden de christenen de
situatie nog niet helemaal en maakten ze toch nog gebruik van hun
catacomben. Of: kennelijk waren christenen zo gewend om hun geloof
ondergronds te belijden, dat ze de catacomben een tijdlang bleven bezoeken.
Hoofdstuk 2
§ 3 Joden en christenen
Historisch denken
11
Een kalender is noodzakelijk voor boeren, zodat ze weten wanneer de zaaitijd
aanbreekt en de tijd van overstromingen of de regentijd.
12
a De jaartelling gaat uit van wie er in een bepaald jaar aan de macht is.
b Je eigen antwoord, bijvoorbeeld: nee, dat is niet praktisch, want je hebt [in
elk geval in dit voorbeeld] heel veel woorden nodig om een jaar aan te duiden.
Het is ook niet praktisch omdat je heel precies moet weten wanneer welke
machthebber regeerde. Het is niet makkelijk om dat voor een lange periode
goed te onthouden.
c Hij moet opzoeken wanneer deze keizer regeerde. (In dit geval gaat het om
Marcus Aurelius Antoninus, bijgenaamd Caracalla, die regeerde van 198 tot
217 n.C., hetgeen voor het twintigste jaar zou uitkomen op een datering van
217 n.C. Historici dateren het contract overigens (op andere gronden) op
212 n.C.
Hoofdstuk 2
§ 3 Joden en christenen
Historisch denken
13
a 1138 - 753 = 385 n.C.
b De verhalen die historici vertellen, strekken zich over lange perioden uit.
Juist voor hen is een tijdrekening op basis van de namen van machthebbers
niet erg handig. In het dagelijks leven kun je nog wel zeggen ‘vroeger’ of ‘toen
mijn vader nog een kind was’. Maar historici willen precies zijn.
c Hij ging er kennelijk vanuit dat de geschiedenis een Romeins karakter had.
Hij plaatste zijn gebeurtenissen in het kader van de geschiedenis van de stad
Rome.
Hoofdstuk 2
§ 3 Joden en christenen
Historisch denken
14
a De jaartelling ab urbe condita, de christelijke jaartelling die uitgaat van het
aantal jaren voor of na Christus’ geboorte en de jaartelling die de jaren
benoemt op basis van wie er aan de macht is (zoals in bron 5, maar nu met
consuls in plaats van de keizer).
b De christelijke jaartelling is zo nieuw, dat als hij alleen die jaartelling zou
gebruiken, zijn publiek niet zou weten wanneer de gebeurtenissen
plaatsvonden. Daarom geeft hij ook andere jaartellingen.
c Kennelijk vond hij de geboorte van Christus voor een goed begrip van de
geschiedenis belangrijker dan het ontstaan van de stad Rome. Met Christus’
geboorte was de geschiedenis opnieuw begonnen.
Hoofdstuk 2
§ 3 Joden en christenen
Historisch denken
15
Dat de revolutionairen vonden dat met de Franse Revolutie een nieuwe tijd
was begonnen. Die vonden ze belangrijker dan de tijd die was begonnen met
Christus’ geboorte.
16
a Je eigen antwoord, bijvoorbeeld: de joodse jaartelling, de islamitische
jaartelling, de Chinese jaartelling.
b Dat wij leven in een wereld waar verschillende culturen heel veel met elkaar
te maken hebben. Er zou een enorme verwarring ontstaan als iedereen zijn
eigen jaartelling zou gebruiken. Voor het gemak wordt er daarom bijna overal
uitgegaan van de christelijke jaartelling. En: in onze wereld is de christelijke
cultuur van Amerika en Europa de machtigste. Andere, minder machtige
culturen richten zich naar de cultuur met de meeste macht, ook in hun
jaartelling.
Hoofdstuk 2
§ 4 Het einde van het Romeinse Rijk
Casus - De Vandalen plunderen Rome
1
De Vandalen veroverden Noord-Afrika en zowel Goten als Vandalen slaagden
erin de hoofdstad Rome te plunderen.
2
Je eigen antwoord, bijvoorbeeld: misschien wilden ze meer macht veroveren.
Of: misschien waren ze niet zo sterk geromaniseerd.
Hoofdstuk 2
§ 4 Het einde van het Romeinse Rijk
Het einde van het West-Romeinse Rijk
3
a Het had een te grote omvang bereikt.
b Het rijk werd soms bestuurlijk gesplitst.
4
De Germanen aan de grenzen van het rijk werden verjaagd door de Hunnen,
terwijl zij eigenlijk voor de bescherming van de grenzen werden ingezet.
Binnen het rijk verjoegen verschillende Germaanse volken elkaar weer.
5
a De uitspraak klopt als het symbolische moment wordt bedoeld: het afzetten
van de (laatste) keizer en het feit dat Odoaker afzag van de keizerstitel.
De uitspraak klopt niet als het gaat over de oorzaken van de val of – beter –
de ondergang van het Romeinse Rijk, die immers al veel langer aanwezig
waren. De uitspraak klopt ook niet omdat het gaat over de val van het WestRomeinse Rijk.
b Bijvoorbeeld: ‘In 476 houdt het West-Romeinse Rijk op te bestaan, maar dit
rijk was al veel langer in bestuurlijke problemen.’
Hoofdstuk 2
§ 4 Het einde van het Romeinse Rijk
Het Oost-Romeinse Rijk
6
Een goed functionerende economie, een goede militaire en bestuurlijke
organisatie en een stevige greep op de kerk.
7
Tegen: Rome lag al sinds 395 niet meer in het Oost-Romeinse Rijk. Het is dus
vreemd om je dan nog ‘Romein’ te noemen.
Voor: het Byzantijnse of Oost-Romeinse Rijk was de directe voortzetting van
het Romeinse Rijk: in 330 had Constantijn, de stichter van de Byzantijnse
hoofdstad, Constantinopel nog ‘Nieuw Rome’ genoemd. Een andere indicatie is
dat Constantinopel ook in religieus opzicht de opvolger van Rome moest zijn:
de hoofdstad van het christendom, met de grootste kerk ter wereld, de Hagia
Sophia. Zo bezien is het dus wel terecht dat de inwoners zich als ‘Romeinen’
zagen.
Hoofdstuk 2
§ 4 Het einde van het Romeinse Rijk
Historisch denken
8
Romanisering: de Germanen hebben het overgenomen van Romeinse
soldaten.
9
a Verschillende antwoorden mogelijk:
- De lettertekens op het voorwerp zijn nogal vaag; uit de verschillende
spellingen van de naam zou je kunnen afleiden dat deskundigen de
lettertekens soms verschillend interpreteren.
- De tekst is geschreven in een Germaanse taal die we nauwelijks kennen,
want er zijn maar heel weinig voorwerpen met runen en dat zijn vaak kleine
voorwerpjes, waar maar heel weinig tekst op past; we kennen dus maar
weinig woorden.
- De mensen die in runenschrift schreven, gebruiken niet altijd dezelfde
letters: op het zwaardbeslag uit Bergakker staat een letterteken dat
onbekend is.
Hoofdstuk 2
§ 4 Het einde van het Romeinse Rijk
Historisch denken
9
b Van de Germaanse volken uit deze tijd is maar heel weinig bekend, omdat
ze van oorsprong een schriftloze cultuur hadden. Er zijn wel archeologische
vondsten, maar die vertellen weinig over wat mensen denken. Ook hebben
Romeinen wel over Germanen geschreven, maar dat is eenzijdig. Teksten in
runenschrift kunnen ons misschien iets leren over wat Germanen zelf dachten.
Juist omdat er maar zo weinig teksten zijn en ze zo moeilijk te begrijpen zijn,
is elke nieuwe vondst belangrijk.
Hoofdstuk 2
Afsluiting
1
Je eigen antwoord. Hieronder enkele suggesties.
Griekse wetenschap en politiek:
- Socrates stelt kritische vragen aan zijn medeburgers in Athene (ca. 415
v.C.). Socrates’ kritische kijk op wat mensen eigenlijk weten heeft grote
invloed gehad op zijn leerlingen, die daarom bijvoorbeeld moeite hadden met
de democratie.
- Invoering van de volksvergadering en het ostracisme in Athene (ca. 507
v.C.). De volksvergadering en het ostracisme waren essentiële onderdelen van
de Atheense democratie.
De klassieke vormentaal:
- De bewoners van Rome maken kennis met de Griekse cultuur (ca. 7e eeuw
v.C.). Doordat de Romeinen al vroeg elementen van de Griekse cultuur
bewonderden en overnamen, en zij vervolgens een wereldrijk stichtten, heeft
de Grieks-Romeinse (klassieke) cultuur zich over heel Europa en grote delen
van Noord-Afrika en het Midden-Oosten kunnen verbreiden.
Hoofdstuk 2
Afsluiting
1
- De Hunnen trekken naar Europa (ca. 375 n.C.). De komst van de Hunnen
was belangrijk, want die zette de volksverhuizingen in gang, die weer een
belangrijke factor waren bij de ondergang van het West-Romeinse Rijk (500
n.C.). Alhoewel klassieke geleerden en kunstenaars van invloed bleven, brak
er een periode aan waarin veel klassiek erfgoed uit zicht verdween.
Groei Romeinse Rijk:
- De Romeinen veroveren en vernietigen Carthago (146 v.Chr.). De stad
Carthago beheerste de Middellandse Zee en was lange tijd de grootste vijand
van Rome. Toen deze stad eenmaal verslagen was, nam de macht van de
Romeinen snel toe.
- Julius Caesar rekt door veroveringen de grenzen van het Romeinse Rijk op
tot aan de Rijk (50 v.C.). Deze gebeurtenis is voor de Nederlandse
geschiedenis belangrijk, omdat het gebied ten zuiden van de Rijn onderdeel
van het Romeinse Rijk werd. Op zichzelf is het slechts een voorbeeld van de
manier waarop het Romeinse Rijk langs militaire weg werd uitgebreid. De
gebeurtenis past daarom ook bij vraag 2.
Hoofdstuk 2
Afsluiting
1
Jodendom en christendom:
- Joden beginnen te hopen op de komst van een messias (2e eeuw v.C.).
De joodse hoop op de komst van een messias is een belangrijke voorwaarde
geweest voor het optreden van Christus.
- Keizer Constantijn de Grote stelt het christendom gelijk aan andere religies
(313 n.C.). De maatregelen van Constantijn maakten een eind aan de
vervolgingen en waren een belangrijke stap in de ontwikkeling van sekte naar
staatsgodsdienst.
- De Romeinen brengen Jezus Christus ter dood (ca. 30 n.C.). Het sterven en
de wederopstanding van Christus zijn uitgegroeid tot de kern van het
christelijke geloof: hij is gestorven om de mensheid te redden.
Grieks-Romeinse en Germaanse cultuur:
- Julius Caesar rekt door veroveringen de grenzen van het Romeinse Rijk op
tot aan de Rijk (50 v.C.). Hierdoor kwamen de Gallische en Germaanse volken
in deze streken in contact met de Romeinse cultuur.
Hoofdstuk 2
Afsluiting
2
Je eigen antwoord. Hieronder enkele suggesties.
Griekse wetenschap en politiek:
- De Atheense volksvergadering besluit een expeditie naar Sicilië te sturen
(415 v.C.). De beslissing tot de Siciliaanse expeditie is maar een voorbeeld van
een democratisch genomen beslissing.
- Herodotus schrijft zijn boek Historia (ca. 420 v.C.). Herodotus is een
voorbeeld van een van de vele Griekse onderzoekers.
De klassieke vormentaal:
- Phidias maakt een beeld van de godin Athene voor het Parthenon in Athene
(5e eeuw v.C.). Alhoewel dit beeld beroemd is en er veel over geschreven is, is
het maar één van de vele voorbeelden van beeldhouwwerk uit de klassieke
oudheid.
begin
Groei Romeinse Rijk:
- De Romeinen veroveren steden die dichtbij Rome liggen op hun buurvolk, de
Latijnen (496 v.C.). Alhoewel de verovering van nabij gelegen steden het
van de Romeinse expansie is, is dit maar een voorbeeld van vele kleine
oorlogen die de Romeinen in deze periode hebben uitgevochten.
Hoofdstuk 2
Afsluiting
2
- De Romeinen veroveren Engeland (43 n.C.). De verovering van Engeland is
voor de geschiedenis van Engeland heel belangrijk geweest, maar op zichzelf
slechts een voorbeeld van de manier waarop het Romeinse Rijk langs militaire
weg werd uitgebreid.
- Julius Caesar rekt door veroveringen de grenzen van het Romeinse Rijk op
tot aan de Rijk (50 v.C.). Deze gebeurtenis is voor de Nederlandse
geschiedenis belangrijk, omdat het gebied ten zuiden van de Rijn onderdeel
van het Romeinse Rijk werd. Op zichzelf is het slechts een voorbeeld van de
manier waarop het Romeinse Rijk langs militaire weg werd uitgebreid.
Jodendom en christendom:
- Nero laat christenen verbranden (64 n.C.). Deze martelarengeschiedenis is
er een van vele; wel is hij bijzonder doordat het voor het eerst is dat
christenen op enige schaal worden vervolgd. Daarom kan hij ook onder vraag
1 worden opgenomen.
Hoofdstuk 2
Afsluiting
2
Grieks-Romeinse en Germaanse cultuur:
- In Zeeland maken mensen altaren voor de godin Nehalennia (ca. 170 n.C.).
De Nehalennia-altaren zijn een goed voorbeeld van de romanisering in het
Romeinse Rijk. Nehalennia was van oorsprong een Germaanse of Keltische
godin.
Download