Hoofdstuk 2 § 1 De Griekse democratie Casus - De volksvergadering beslist 1 Een stad in Sicilië vroeg hulp in een oorlog. Alcibiades wilde een Atheens leger sturen, maar Nicias was daar in tweede instantie tegen. 2 a De argumenten van Nicias: - Athene is nog niet goed hersteld van eerdere oorlogen en is dus nog kwetsbaar (inspelend op de angst voor een aanval van Sparta); - Alcibiades is uit op zijn eigen belang (inspelend op de verontwaardiging dat iemand niet het algemeen belang dient); - afstel is in het algemeen belang (inspelend op de angst om voor lafaard uitgemaakt te worden). b De argumenten van Alcibiades: - hij is te vertrouwen, want hij heeft Athene al eerder roem gebracht (inspelend op mogelijk gebrek aan vertrouwen in de leiding van de expeditie); - als Athene niets doet, verliest zij haar positie van machtige stad in Griekenland (inspelend op angst voor verval); - Athene heeft bondgenoten altijd gesteund (inspelend op trouw aan bondgenoten). Hoofdstuk 2 § 1 De Griekse democratie Casus - De volksvergadering beslist 3 Misschien waren ze toch bang voor lafaard uitgemaakt te worden; misschien onderschatten ze het gevaar van de expeditie. 4 Ja, in debatten over oorlog en vrede (en over andere onderwerpen) spelen politici ook nu nog in op emoties en vermengen zij zakelijke en persoonlijke argumenten. Hoofdstuk 2 § 1 De Griekse democratie De Atheense democratie in de 5e eeuw v.C. 5 a De hoogste macht ligt bij de bevolking. b De vier belangrijkste verschillen zijn: - de Atheense democratie was direct: de burgers kozen niet, zoals wij doen, vertegenwoordigers die namens hen beslissingen namen, maar konden rechtstreeks meepraten over het beleid; - ook de Atheense rechtspraak was democratisch, dat wil zeggen: er waren geen aparte rechters, maar de burgers spraken zelf recht; - vrouwen hadden geen stemrecht; - er waren ook verkiezingen waarmee je iemand kon wegsturen (ostracisme). Andere verschillen zijn: de legerleiding werd democratisch gekozen; er was geen staatshoofd; er was geen vaste regering; er was geen premier. 6 Doordat ‘gewone’ Atheners nodig waren in de strijd (als voetsoldaten en later als roeiers op de vloot) waren zij in staat inspraak te eisen. Hoofdstuk 2 § 1 De Griekse democratie Denken over wetenschap en politiek 7 a Hij zou hebben opgemerkt dat Phidias de godin in de vorm van een mens had afgebeeld, zonder zeker te weten of zij er wel echt zo uitzag. b Ze zijn speculatief van aard. Xenophanes suggereert dat alle volken goden vereren die lijken op henzelf. Om dat idee overtuigend te brengen maakt hij de grap dat zelfs dieren dat zouden doen als ze konden tekenen en bouwen. Xenophanes heeft echter geen uitgebreid onderzoek gedaan en presenteert bepaalde vermoedens als feit. Hoofdstuk 2 § 1 De Griekse democratie Denken over wetenschap en politiek 8 a Zij vonden dat je op basis van de meeste stemmen niet kon bepalen wat voor de hele gemeenschap de beste beslissing was. De meeste mensen kiezen alleen uit eigenbelang voor of tegen bepaalde voorstellen en maken dus geen goede afwegingen. b Socrates liet zien dat mensen die zogenaamd weten wat goed is, dat eigenlijk helemaal niet zo goed weten: ze spraken zichzelf al snel tegen. Als je niet goed op de hoogte bent van de feiten, dan ben je niet geschikt om beleid te maken. c Dat de mensen met de grootste wijsheid (de filosofen) het voor het zeggen zouden krijgen. d Je eigen antwoord, bijvoorbeeld: nee, want hoe kun je bepalen wie de grootste wijsheid bezit? Of: ja, want ook al weten deskundigen niet alles, ze weten altijd nog meer dan de meeste gewone mensen. Of: nee, want ook deskundigen hebben bepaalde belangen. Hoofdstuk 2 § 1 De Griekse democratie Historisch denken 9 Beschrijvend. Hij geeft nergens een duidelijke veroordeling of een teken van bewondering. 10 Beschrijvend. Hij geeft nergens een duidelijke veroordeling of een teken van bewondering. 11 Veroordelend. Hij vindt het gebruik van de Babyloniërs ‘schandelijk’. 12 In bron 7 zegt hij: ‘De reden is waarschijnlijk dat de Perzen hun goden niet als menselijke gestalten zien, zoals de Grieken dat doen’, waarmee hij moeite doet het waarom achter de Perzische gebruiken te begrijpen. In bron 8 zegt hij: ‘Door de liefdesdaad heeft zij haar plicht ten opzichte van de godin vervuld en mag ze gaan. Daarna laat zij zich nooit meer verleiden, al krijgt ze ik weet niet wat aangeboden’, waarmee hij aangeeft welke redenering er bij de Babyloniërs achter dit gebruik zit. Hoofdstuk 2 § 1 De Griekse democratie Historisch denken 13 Dit blijkt soms uit de ‘gekleurde’ manier waarop Herodotus iets beschrijft. In bron 7 legt hij uit dat je in Perzië tijdens de ceremonie nooit voor je eigen welzijn mag bidden, een opmerking die alleen past bij iemand die dat als ‘anders’ ziet. In bron 8 geeft Herodotus zelf aan vanuit welk perspectief hij kijkt. 14 Herodotus doet allebei. Hij vergelijkt gebruiken van allerlei volken met Griekse gebruiken (en ook met elkaar) en geeft soms een oordeel. Toch probeert hij ook te beschrijven en te verklaren vanuit de waarden van de ‘barbaarse’ culturen zelf. Hoofdstuk 2 § 2 Het Romeinse Rijk Casus - De verwoesting van Carthago 1 De vraag wie de Middellandse Zee beheerste. 2 Door gehoorzaamheid te belonen (Utica). Door ongehoorzaamheid hard te bestraffen (Carthago). Door een bondgenootschap te sluiten. Hoofdstuk 2 § 2 Het Romeinse Rijk Het ontstaan en de uitbreiding van het Romeinse Rijk 3 De Middellandse Zee. Deze zee ligt in het centrum van het Romeinse Rijk; in de 1e en 2e eeuw beheersten de Romeinen alle kusten van deze zee. 4 a Belastingopbrengsten, meer landbouwgrond en toevoer van slaven. b Beheersing van de handel. c De veroverde volken zullen zich willen blijven verzetten. d Door het belonen van vrienden. Door een sterk leger met een goede infrastructuur. Door het toekennen van burgerrechten (voorrechten). Door het uitdelen van land in nieuw gebied aan afgezwaaide soldaten. 5 Doordat Augustus een einde maakte aan de republiek. Niet langer waren verschillende families aan de macht, nu trok één man aan de touwtjes. Deze machtsconcentratie bracht – althans voor enige tijd – rust. Hoofdstuk 2 § 2 Het Romeinse Rijk De verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur 6 Voorbeelden die je in het hele rijk kon aantreffen zijn: gebouwen en objecten in dezelfde stijl, verering van Romeinse goden, het toepassen van het Romeinse rechtssysteem. 7 Vóór: de restanten bewijzen dat het gebied onderdeel moet zijn geweest van het Romeinse Rijk. Tegen: het is niet duidelijk of alle inwoners van deze plaats geromaniseerd waren of dat alleen een Romeinse elite dit theater bezocht. Of: het is niet duidelijk of de rest van de Libische kust ook dit soort bewijzen van Romeinse aanwezigheid heeft. Hoofdstuk 2 § 2 Het Romeinse Rijk De verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur 8 Overeenkomst: mensen nemen onderdelen van een andere – vaak machtige – cultuur over. Bij amerikanisering gaat het om luisteren naar Amerikaanse muziek, eten van hamburgers en drinken van cola, dragen van spijkerbroeken, kijken naar films uit Hollywood enzovoort. Verschil: in het Romeinse Rijk vielen de volken die ‘romaniseerden’ daadwerkelijk onder het bestuur van het Romeinse Rijk, terwijl amerikanisering betrekking heeft op overname van cultuur over landsgrenzen heen. Hoofdstuk 2 § 2 Het Romeinse Rijk Historisch denken 9 De trofee van de Alpen is het oudste gebouw. Een kerk is christelijk en de trofee is kort voor de geboorte van Christus gebouwd (5 v.C.). 10 Ja, door de bouw van de trofee van de Alpen wilde Augustus laten zien dat hij de volken in de Alpen had overwonnen en dat hij verantwoordelijk was voor de (afgedwongen) vrede in het gebied. De omstandigheden waren zo rustig dat ze een weg konden aanleggen waarover men veilig tussen Italië en Gallië kon reizen. 11 Nee, het is geen goed voorbeeld. Weliswaar laat het de invloed van de Romeinen buiten Italië zien, maar er is geen sprake van het overnemen van de Romeinse cultuur door de lokale bevolking. Hoofdstuk 2 § 3 Joden en christenen Casus - Een wonder in Lystra 1 a Joden, christenen en mensen die in de Griekse goden geloofden. b Tot de mensen die in de Griekse goden geloofden: ze denken dat twee Griekse goden (Zeus en Hermes) op aarde zijn neergedaald. c Kennelijk zagen zij het als hun doel de boodschap van Jezus Christus niet uitsluitend onder joden, maar ook onder niet-joden te verspreiden. 2 a Joden geloven in één god, Grieken in meer goden. b Ja, want Paulus en Barnabas vinden dat mensen niet méér goden moeten aanbidden, maar één god. 3 a Zij zagen het wonder als een bewijs van de kracht van hun god. b Dit boek kon weer worden gebruikt om een Griekstalig publiek tot het christendom te bekeren (te overtuigen van de macht van de god van de christenen). Hoofdstuk 2 § 3 Joden en christenen Jodendom en christendom 4 a Het is een monotheïstische godsdienst. Heilige boeken zijn belangrijk. Joden moeten zich aan allerlei religieuze wetten houden. b Ook het christendom is een monotheïstische godsdienst met belangrijke heilige boeken. Bij christenen gaat het echter niet om de naleving van religieuze wetten, maar om of je verdraagzaam en vergevingsgezind bent en of je goed bent voor andere mensen. 5 Het verbod op het eten van varkensvlees is een van de wetten uit het joodse geloof. Omdat Paulus het christendom wilde openstellen voor niet-joden, heeft hij ervoor geijverd dat christenen zich niet aan dit soort verboden hoefden te houden. Belangrijker vond hij of je je goed gedroeg. Hoofdstuk 2 § 3 Joden en christenen Jodendom en christendom 6 Het Nieuwe Testament bevat de boeken die door christenen aan de joodse boeken in het Oude Testamant zijn toegevoegd. De evangeliën gaan over het leven van Christus, De handelingen van de apostelen over de verbreiding van het vroegste christendom, de brieven van Paulus over geloofskwesties en de organisatie van de vroegchristelijke kerk en Openbaring over wat er gebeurt als Jezus terugkeert op aarde en ieder mens zal beoordelen. Hoofdstuk 2 § 3 Joden en christenen Van sekte tot staatsgodsdienst 7 Ja, waarschijnlijk zou de verbreiding van het christendom trager zijn verlopen. In een stad is het veel makkelijker om veel geïnteresseerden tegelijk te vinden; bovendien maken die zelf ook weer sneller bekeerlingen. 8 a Door de vervolgingen groeide de saamhorigheid onder christenen en kon de kerk uitgroeien tot een krachtige instelling. b Een reliek is een stoffelijk overblijfsel van een martelaar of een andere heilige (of van een voor christenen heilig voorwerp, zoals splinters uit het kruis waaraan Jezus is gestorven). Hoofdstuk 2 § 3 Joden en christenen Van sekte tot staatsgodsdienst 9 Een priester is de leider van een christelijke gemeente. Hij verricht enkele belangrijke heilige handelingen (sacramenten), zoals de inzegening van het huwelijk, het dopen van mensen die tot het christendom toetreden (kleine kinderen) en het herdenken van Christus’ dood (eucharistie, communie). Een bisschop is de leider van een kerkprovincie (bisdom). De paus is de leider van de hele (tegenwoordig: rooms-katholieke) kerk. 10 a Opmerkelijk is dat deze schildering dateert uit ca. 330, terwijl Constantijn al in 313 een einde had gemaakt aan de vervolging van het christendom. b Je eigen antwoord, bijvoorbeeld: kennelijk vertrouwden de christenen de situatie nog niet helemaal en maakten ze toch nog gebruik van hun catacomben. Of: kennelijk waren christenen zo gewend om hun geloof ondergronds te belijden, dat ze de catacomben een tijdlang bleven bezoeken. Hoofdstuk 2 § 3 Joden en christenen Historisch denken 11 Een kalender is noodzakelijk voor boeren, zodat ze weten wanneer de zaaitijd aanbreekt en de tijd van overstromingen of de regentijd. 12 a De jaartelling gaat uit van wie er in een bepaald jaar aan de macht is. b Je eigen antwoord, bijvoorbeeld: nee, dat is niet praktisch, want je hebt [in elk geval in dit voorbeeld] heel veel woorden nodig om een jaar aan te duiden. Het is ook niet praktisch omdat je heel precies moet weten wanneer welke machthebber regeerde. Het is niet makkelijk om dat voor een lange periode goed te onthouden. c Hij moet opzoeken wanneer deze keizer regeerde. (In dit geval gaat het om Marcus Aurelius Antoninus, bijgenaamd Caracalla, die regeerde van 198 tot 217 n.C., hetgeen voor het twintigste jaar zou uitkomen op een datering van 217 n.C. Historici dateren het contract overigens (op andere gronden) op 212 n.C. Hoofdstuk 2 § 3 Joden en christenen Historisch denken 13 a 1138 - 753 = 385 n.C. b De verhalen die historici vertellen, strekken zich over lange perioden uit. Juist voor hen is een tijdrekening op basis van de namen van machthebbers niet erg handig. In het dagelijks leven kun je nog wel zeggen ‘vroeger’ of ‘toen mijn vader nog een kind was’. Maar historici willen precies zijn. c Hij ging er kennelijk vanuit dat de geschiedenis een Romeins karakter had. Hij plaatste zijn gebeurtenissen in het kader van de geschiedenis van de stad Rome. Hoofdstuk 2 § 3 Joden en christenen Historisch denken 14 a De jaartelling ab urbe condita, de christelijke jaartelling die uitgaat van het aantal jaren voor of na Christus’ geboorte en de jaartelling die de jaren benoemt op basis van wie er aan de macht is (zoals in bron 5, maar nu met consuls in plaats van de keizer). b De christelijke jaartelling is zo nieuw, dat als hij alleen die jaartelling zou gebruiken, zijn publiek niet zou weten wanneer de gebeurtenissen plaatsvonden. Daarom geeft hij ook andere jaartellingen. c Kennelijk vond hij de geboorte van Christus voor een goed begrip van de geschiedenis belangrijker dan het ontstaan van de stad Rome. Met Christus’ geboorte was de geschiedenis opnieuw begonnen. Hoofdstuk 2 § 3 Joden en christenen Historisch denken 15 Dat de revolutionairen vonden dat met de Franse Revolutie een nieuwe tijd was begonnen. Die vonden ze belangrijker dan de tijd die was begonnen met Christus’ geboorte. 16 a Je eigen antwoord, bijvoorbeeld: de joodse jaartelling, de islamitische jaartelling, de Chinese jaartelling. b Dat wij leven in een wereld waar verschillende culturen heel veel met elkaar te maken hebben. Er zou een enorme verwarring ontstaan als iedereen zijn eigen jaartelling zou gebruiken. Voor het gemak wordt er daarom bijna overal uitgegaan van de christelijke jaartelling. En: in onze wereld is de christelijke cultuur van Amerika en Europa de machtigste. Andere, minder machtige culturen richten zich naar de cultuur met de meeste macht, ook in hun jaartelling. Hoofdstuk 2 § 4 Het einde van het Romeinse Rijk Casus - De Vandalen plunderen Rome 1 De Vandalen veroverden Noord-Afrika en zowel Goten als Vandalen slaagden erin de hoofdstad Rome te plunderen. 2 Je eigen antwoord, bijvoorbeeld: misschien wilden ze meer macht veroveren. Of: misschien waren ze niet zo sterk geromaniseerd. Hoofdstuk 2 § 4 Het einde van het Romeinse Rijk Het einde van het West-Romeinse Rijk 3 a Het had een te grote omvang bereikt. b Het rijk werd soms bestuurlijk gesplitst. 4 De Germanen aan de grenzen van het rijk werden verjaagd door de Hunnen, terwijl zij eigenlijk voor de bescherming van de grenzen werden ingezet. Binnen het rijk verjoegen verschillende Germaanse volken elkaar weer. 5 a De uitspraak klopt als het symbolische moment wordt bedoeld: het afzetten van de (laatste) keizer en het feit dat Odoaker afzag van de keizerstitel. De uitspraak klopt niet als het gaat over de oorzaken van de val of – beter – de ondergang van het Romeinse Rijk, die immers al veel langer aanwezig waren. De uitspraak klopt ook niet omdat het gaat over de val van het WestRomeinse Rijk. b Bijvoorbeeld: ‘In 476 houdt het West-Romeinse Rijk op te bestaan, maar dit rijk was al veel langer in bestuurlijke problemen.’ Hoofdstuk 2 § 4 Het einde van het Romeinse Rijk Het Oost-Romeinse Rijk 6 Een goed functionerende economie, een goede militaire en bestuurlijke organisatie en een stevige greep op de kerk. 7 Tegen: Rome lag al sinds 395 niet meer in het Oost-Romeinse Rijk. Het is dus vreemd om je dan nog ‘Romein’ te noemen. Voor: het Byzantijnse of Oost-Romeinse Rijk was de directe voortzetting van het Romeinse Rijk: in 330 had Constantijn, de stichter van de Byzantijnse hoofdstad, Constantinopel nog ‘Nieuw Rome’ genoemd. Een andere indicatie is dat Constantinopel ook in religieus opzicht de opvolger van Rome moest zijn: de hoofdstad van het christendom, met de grootste kerk ter wereld, de Hagia Sophia. Zo bezien is het dus wel terecht dat de inwoners zich als ‘Romeinen’ zagen. Hoofdstuk 2 § 4 Het einde van het Romeinse Rijk Historisch denken 8 Romanisering: de Germanen hebben het overgenomen van Romeinse soldaten. 9 a Verschillende antwoorden mogelijk: - De lettertekens op het voorwerp zijn nogal vaag; uit de verschillende spellingen van de naam zou je kunnen afleiden dat deskundigen de lettertekens soms verschillend interpreteren. - De tekst is geschreven in een Germaanse taal die we nauwelijks kennen, want er zijn maar heel weinig voorwerpen met runen en dat zijn vaak kleine voorwerpjes, waar maar heel weinig tekst op past; we kennen dus maar weinig woorden. - De mensen die in runenschrift schreven, gebruiken niet altijd dezelfde letters: op het zwaardbeslag uit Bergakker staat een letterteken dat onbekend is. Hoofdstuk 2 § 4 Het einde van het Romeinse Rijk Historisch denken 9 b Van de Germaanse volken uit deze tijd is maar heel weinig bekend, omdat ze van oorsprong een schriftloze cultuur hadden. Er zijn wel archeologische vondsten, maar die vertellen weinig over wat mensen denken. Ook hebben Romeinen wel over Germanen geschreven, maar dat is eenzijdig. Teksten in runenschrift kunnen ons misschien iets leren over wat Germanen zelf dachten. Juist omdat er maar zo weinig teksten zijn en ze zo moeilijk te begrijpen zijn, is elke nieuwe vondst belangrijk. Hoofdstuk 2 Afsluiting 1 Je eigen antwoord. Hieronder enkele suggesties. Griekse wetenschap en politiek: - Socrates stelt kritische vragen aan zijn medeburgers in Athene (ca. 415 v.C.). Socrates’ kritische kijk op wat mensen eigenlijk weten heeft grote invloed gehad op zijn leerlingen, die daarom bijvoorbeeld moeite hadden met de democratie. - Invoering van de volksvergadering en het ostracisme in Athene (ca. 507 v.C.). De volksvergadering en het ostracisme waren essentiële onderdelen van de Atheense democratie. De klassieke vormentaal: - De bewoners van Rome maken kennis met de Griekse cultuur (ca. 7e eeuw v.C.). Doordat de Romeinen al vroeg elementen van de Griekse cultuur bewonderden en overnamen, en zij vervolgens een wereldrijk stichtten, heeft de Grieks-Romeinse (klassieke) cultuur zich over heel Europa en grote delen van Noord-Afrika en het Midden-Oosten kunnen verbreiden. Hoofdstuk 2 Afsluiting 1 - De Hunnen trekken naar Europa (ca. 375 n.C.). De komst van de Hunnen was belangrijk, want die zette de volksverhuizingen in gang, die weer een belangrijke factor waren bij de ondergang van het West-Romeinse Rijk (500 n.C.). Alhoewel klassieke geleerden en kunstenaars van invloed bleven, brak er een periode aan waarin veel klassiek erfgoed uit zicht verdween. Groei Romeinse Rijk: - De Romeinen veroveren en vernietigen Carthago (146 v.Chr.). De stad Carthago beheerste de Middellandse Zee en was lange tijd de grootste vijand van Rome. Toen deze stad eenmaal verslagen was, nam de macht van de Romeinen snel toe. - Julius Caesar rekt door veroveringen de grenzen van het Romeinse Rijk op tot aan de Rijk (50 v.C.). Deze gebeurtenis is voor de Nederlandse geschiedenis belangrijk, omdat het gebied ten zuiden van de Rijn onderdeel van het Romeinse Rijk werd. Op zichzelf is het slechts een voorbeeld van de manier waarop het Romeinse Rijk langs militaire weg werd uitgebreid. De gebeurtenis past daarom ook bij vraag 2. Hoofdstuk 2 Afsluiting 1 Jodendom en christendom: - Joden beginnen te hopen op de komst van een messias (2e eeuw v.C.). De joodse hoop op de komst van een messias is een belangrijke voorwaarde geweest voor het optreden van Christus. - Keizer Constantijn de Grote stelt het christendom gelijk aan andere religies (313 n.C.). De maatregelen van Constantijn maakten een eind aan de vervolgingen en waren een belangrijke stap in de ontwikkeling van sekte naar staatsgodsdienst. - De Romeinen brengen Jezus Christus ter dood (ca. 30 n.C.). Het sterven en de wederopstanding van Christus zijn uitgegroeid tot de kern van het christelijke geloof: hij is gestorven om de mensheid te redden. Grieks-Romeinse en Germaanse cultuur: - Julius Caesar rekt door veroveringen de grenzen van het Romeinse Rijk op tot aan de Rijk (50 v.C.). Hierdoor kwamen de Gallische en Germaanse volken in deze streken in contact met de Romeinse cultuur. Hoofdstuk 2 Afsluiting 2 Je eigen antwoord. Hieronder enkele suggesties. Griekse wetenschap en politiek: - De Atheense volksvergadering besluit een expeditie naar Sicilië te sturen (415 v.C.). De beslissing tot de Siciliaanse expeditie is maar een voorbeeld van een democratisch genomen beslissing. - Herodotus schrijft zijn boek Historia (ca. 420 v.C.). Herodotus is een voorbeeld van een van de vele Griekse onderzoekers. De klassieke vormentaal: - Phidias maakt een beeld van de godin Athene voor het Parthenon in Athene (5e eeuw v.C.). Alhoewel dit beeld beroemd is en er veel over geschreven is, is het maar één van de vele voorbeelden van beeldhouwwerk uit de klassieke oudheid. begin Groei Romeinse Rijk: - De Romeinen veroveren steden die dichtbij Rome liggen op hun buurvolk, de Latijnen (496 v.C.). Alhoewel de verovering van nabij gelegen steden het van de Romeinse expansie is, is dit maar een voorbeeld van vele kleine oorlogen die de Romeinen in deze periode hebben uitgevochten. Hoofdstuk 2 Afsluiting 2 - De Romeinen veroveren Engeland (43 n.C.). De verovering van Engeland is voor de geschiedenis van Engeland heel belangrijk geweest, maar op zichzelf slechts een voorbeeld van de manier waarop het Romeinse Rijk langs militaire weg werd uitgebreid. - Julius Caesar rekt door veroveringen de grenzen van het Romeinse Rijk op tot aan de Rijk (50 v.C.). Deze gebeurtenis is voor de Nederlandse geschiedenis belangrijk, omdat het gebied ten zuiden van de Rijn onderdeel van het Romeinse Rijk werd. Op zichzelf is het slechts een voorbeeld van de manier waarop het Romeinse Rijk langs militaire weg werd uitgebreid. Jodendom en christendom: - Nero laat christenen verbranden (64 n.C.). Deze martelarengeschiedenis is er een van vele; wel is hij bijzonder doordat het voor het eerst is dat christenen op enige schaal worden vervolgd. Daarom kan hij ook onder vraag 1 worden opgenomen. Hoofdstuk 2 Afsluiting 2 Grieks-Romeinse en Germaanse cultuur: - In Zeeland maken mensen altaren voor de godin Nehalennia (ca. 170 n.C.). De Nehalennia-altaren zijn een goed voorbeeld van de romanisering in het Romeinse Rijk. Nehalennia was van oorsprong een Germaanse of Keltische godin.