Psychoanalytische therapie

advertisement
Academiejaar 2014-2015
LESSEN +
NOTA’S
PSYCHOANALYTISCHE
THERAPIE
Lesgever: Mattias Desmet | Door: Delfien Vansteelandt
INHOUD
INHOUD
3
INLEIDING: WAT IS PSYCHOANALYSE (NIET)?
1
INLEIDING
1
DE GRAPHE DU DÉSIR EN DE STRUCTUUR VAN DE SUBJECTIVITEIT
3
Graphe 1
3
Graphe 2a
3
Graphe 2b
4
Graphe 3
4
Graphe 4
4
THEORETISCHE COLLEGES
5
PRACTICA
5
ALGEMENE DOELSTELLINGEN
6
INTERACTIESTIJL COLLEGES
7
EXAMENS
7
COLLEGE 1 – OVERZICHT
7
GLOBALE KARAKTERISERING LACANIAANSE BENADERING VIA DIFFERENTIATIE VAN ANDERE DISCIPLINES
PSYCHOANALYTISCHE VS. MECHANISTISCH-MATERIALISTISCHE VISIE OP SUBJECTIVITEIT
Het dominante wereldbeeld anno 2015
7
7
9
Het mechanistisch-materialistisch wereldbeeld
11
Kwantummechanica en Subjectiviteit
11
Onderzoeksobject en Subjectiviteit
12
Relativiteit van Kennis/Weten
14
Technische Implicaties
14
PSYCHOANALYTISCHE VISIE OP SUBJECTIVITEIT VS. DOMINANTE VISIE IN DE (ACADEMISCHE) PSYCHOLOGIE
15
Outcome en ‘eenheid’ van het subject
16
Het Ego: Adaptief en centraal?
19
Technische Implicaties
21
PSYCHOANALYTISCHE VS. FILOSOFISCHE/HEGELIAANSE VISIE OP ‘BEWUSTWORDING’
Weten en waarheid
21
22
Het Hegeliaanse Dialectische Proces
22
De Aard van de Waarheid
25
Technische Implicaties (voor de therapie)
27
LACANIAANSE INTERPRETATIE VAN PSYCHOANALYSEKUNNEN VS. EGO-ANALYTISCHE EN ‘CATHARTISCHE’
INTERPRETATIE
27
De Copernicaanse Revolutie van Freud
27
Lacan vs. Ego-analyse
28
Lacan vs. Cathartische interpretaties (‘affectieve herbeleving’)
29
Technische Implicaties
30
GRAPHE 1 – REËLE EN SYMBOLISCHE
31
DE LOGICA VAN HET ONBEWUSTE
31
CASUS KAAT
ONTWIKKELING TAAL EN GEHEUGEN
DE ONTWIKKELING VAN TAAL ALS EEN KETTING VAN BETEKENAARS
31
36
36
’Prespeech’ – ‘presymbolisch’ (maand 1-9)
36
Eénwoordzinn – overgang van presymbolisch naar symbolisch (+- maand 9)
37
Meerwoordzinnen (maand 9-30)
37
Differentiatiefase (maand 30 – 60)
37
BETEKENAAR - BETEKENIS
38
PRIMAUTEIT VAN DE BETEKENAAR
39
VAN WAAR KOMT DE TAAL?
40
KETTING VAN BETEKENAARS ALS ASSOCIATIEF NETWERK
40
HET ONTSTAAN VAN HET SYMBOLISCHE IK
41
SYMBOLISCHE IK – ANGST – VOORSPELBAARHEID
44
AUTONOMIE SYMBOLISCHE – METAFOOR – METONYMIE
45
HET VERDEELD SUBJECT $ ALS PRODUCT VAN HET SYMBOLISCHE
46
VERDEELDHEID TUSSEN HET REËLE EN HET SYMBOLISCHE
47
VERDEELDHEID TUSSEN BETEKENAARS
47
HET DRIEDUBBELE TEKORT IN HET SYMBOLISCHE
48
STRUCTUREEL TEKORT
48
ONVERSCHILLIGHEID/AFWEZIGHEID VAN HET DISCOURS VAN DE ANDER
48
TEKORT DOOR HET VERBOD EN HET GEBOD VAN DE MOEDER
49
DE GRAPHE 1
50
DE GRAPHE 2
55
DE GRAPHE 2A
55
HET SYMBOLISCHE EN REËLE IN GRAPHE 2
56
DE GRAPHE 2B – HET IMAGINAIRE
57
HET IMAGINAIRE IN DE DIERENWERELD
57
DE ARCHAÏSCHE REËLE IDENTIFICATIE MET HET OBJECT
57
PARTIËLE IMAGINAIRE IDENTIFICATIE TIJDENS MAAND 4-6
60
GLOBALE IMAGINAIRE IDENTIFICATIE TIJDENS MAAND 6-48
61
DE GRAPHE 2B (= TOTALE GRAPHE)
64
DE ORALE EN ANALE FASE
68
Orale fase (maand 0-21)
68
Anale fase (maand 21-48)
68
DE GRAPHE 3 EN 4
71
PRE-OEDIPALE PERIODE = IMAGINAIRE PERIODE
71
GRAPHE 3: TEKORT – VERLANGEN – FANTASMA
73
DE ANDER MÈT EEN TEKORT
73
ANDER MÈT TEKORT: 4 GEVOLGEN/NIEUWE FENOMENEN
74
GRAPHE 4: GENITALE DRIFT – GARANT SYMBOLISCHE
75
GENITALE DRIFT EN OEDIPUSCOMPLEX
75
DRIE FASEN VAN HET OEDIPUSCOMPLEX (JONGEN VS. MEISJE)
77
Jongen – eerste fase
77
Meisje – eerste fase
77
Jongen – tweede fase (cfr. Van Haute pp. 197-199; het derde moment van Oedipus)
77
Meisje – tweede fase
77
Jongen – derde fase
78
Meisje – derde fase
78
Algemeen – Derde fase
78
Belangrijk verschil tussen jongen en meisje op niveau hechting/spening
78
DE GARANT VAN HET SYMBOLISCHE
79
Symbolische en verbondenheid
79
Symbolische en mythe
79
Het symbolische (mythe) als sociale structuur
81
De positie van de Garant van het Symbolische
83
Garant symbolische in Oedipus
84
De Graphe 4 – bovenste niveau
85
Therapeut als Garant van het symbolische
89
DE GRAPHE 4 – BOVENSTE NIVEAU
90
Symbolische bovenste helft Graphe
90
Imaginaire bovenste helft Graphe
92
Verdere vergelijking boven-onder
92
Graphe in het dagdagelijkse leven
93
Klinische vignetten
94
GRAPHE EN DISCOURSTHEORIE
94
Hysterisch discours
98
Meesterdiscours
99
Academisch discours
100
Analytisch discours
101
ANALYTISCHE TECHNIEK – MANUALS
102
KLINISCHE IMPLICATIES VAN DE OVERDRACHT (GASTCOLLEGE)
105
OVERDRACHT EN TEGENOVERDRACHT
105
WAT WE GAAN ZIEN
106
OORSPRONG VAN DE PSYCHOANALYSE
106
DYNAMIEK VAN DE OVERDRACHT
107
CASUS 1
108
OVERDRACHT EN HERHALING
109
TEGEN DE AANPASSING
LÉVI-STRAUSS
109
111
CASUS 2
112
OVER TEGENOVERDRACHTSLIEFDE
113
PSYCHOANALYSE ALS DRIELUIK ETHIEK – PRAKTIJK – THEORIE
115
INLEIDING
115
ETHIEK
116
PSYCHOTHERAPIE
118
PSYCHOANALYSE
118
THEORIEGESTUURDE PRAKTIJK – PRAKTIJKGESTUURDE THEORIE
OVERBLIJFSELEN
121
122
Onderscheid bewuste – onbewuste
122
Symptoomvisie
123
Overdrachtsverhouding (‘transfer’)
125
Vrije associatie
126
VERANDERINGEN
127
Oedipale theorie
127
Theorie over seksualiteit
128
Visie inzake therapeutisch werkzame factoren (de therapeutische technieken als dusdanig)
129
FREUD IN VOGELVLUCHT
133
EERSTE PATIËNTE: ANNA O. (“STUDIEN UEBER HYSTERIE”, 1895)
136
“ABWEHR-NEUROPSYCHOSEN” (1894, 1896) EN “DIE TRAUMDEUTUNG” (1900)
137
SYMPTOOMOPBOUW & PSYCHISCH FUNCTIONEREN
140
BEHANDELING = BEWUSTWORDING
142
INFANTIELE SEKSUALITEIT EN OEDIPUSCOMPLEX: “CHILD IS THE FATHER TO MAN”
143
“DREI ABHANDLUNGEN ZUR SEXUALTHEORIE” (1905): INFANTIEL DRIFTLEVEN EN HET REËLE
143
OEDIPUSCOMPLEX EN OVERDRACHT ALS HERHALING
144
“JENSEITS DES LUSTPRINZIPS” (1920): TRAUMA EN HERHALINGSDWANG
AANBEVOLEN LITERATUUR
POSTFREUDIAANS: OBJECTRELATIE-THEORIE; EGO-ANALYSE; ATTACHMENT-THEORIE; LACAN
145
147
148
OBJECTRELATIONEEL MODEL (KLEIN, MAHLER, WINNICOTT, BION)
149
EGO-ANALYTISCH OF EGO-PSYCHOLOGISCH MODEL (KOHUT, KERNBERG)
149
RECENTE COMBINATIE EN AANVULLING VAN DE TWEE VORIGE: ATTACHMENTTHEORIE (FONAGY ET AL.)
150
STRUCTUREEL MODEL: LACAN EN “RETOUR À FREUD”
150
PSYCHOANALYSE EN PSYCHOANALYTISCHE PSYCHOTHERAPIE
151
DRIE INLEIDENDE BEMERKINGEN
151
PSYCHOANALYSE IS OP ZICH GÉÉN PSYCHOTHERAPIE
151
HET “AANLEREN” VAN PSYCHOTHERAPIE
156
ELKE VORM VAN PSYCHOTHERAPIE IS NAAR DE LIMIET TOE ONMOGELIJK
157
WAT MAAKT EEN PSYCHOTHERAPIE TOT EEN PSYCHOANALYTISCHE PSYCHOTHERAPIE?
159
PSYCHOANALYTISCHE PSYCHOTHERAPIE WORDT GEKENMERKT DOOR EEN BEPAALDE SPREEKSTIJL BIJ DE PATIËNT: DE
VRIJE ASSOCIATIE
166
PSYCHOANALYTISCHE PSYCHOTHERAPIE WORDT GEKENMERKT DOOR EEN BEPAALDE LUISTERSTIJL BIJ DE THERAPEUT:
DE GELIJKZWEVENDE AANDACHT
169
PSYCHOANALYTISCHE PSYCHOTHERAPIE WORDT GEKENMERKT DOOR EEN BEPAALDE MATERIËLE SITUATIE: TIJD EN
RUIMTE
170
PSYCHOPATHOLOGIE
173
INTERPRETATIE – DUIDING – CONSTRUCTIE
173
TOEPASSING VIA DROOMANALYSE
180
De analyse van een droomvoorbeeld: de ‘table d’hôte-droom’
180
Terminologie
181
De droom is een wensvervulling
182
Onbewuste denkprocessen = droomarbeid
183
Mislukte dromen: nachtmerrie (angstdroom) en traumatische droom
185
Besluit: droomduiding en therapeutische werkzaamheid
186
OVERDRACHT ALS MIDDEL EN DOEL VAN DE BEHANDELING
187
HET “WAT” VAN DE OVERDRACHT
189
OVERDRACHT STRUCTUREEL BESCHOUWD
191
OVERDRACHT EN BEHANDELING
199
Tegenoverdracht volgens Lacan
209
Latere Lacaniaanse theorie
209
Duale interpretatie van de overdracht
210
TYPISCHE SEQUENS VAN DE OVERDRACHTSANALYSE
FINALITEIT VAN DE BEHANDELING: AFFECTIEF DOORWERKEN VERSUS COGNITIEF INZICHT
211
214
INLEIDING
219
BESLUIT
221
INLEIDING: WAT IS PSYCHOANALYSE (NIET)?
INLEIDING
Intro: Audio SCS0020
o
o
o
o
o
o

Overdracht: ‘het klikt wel’  positieve overdracht + lichte waarschuwing (‘bij mij
kan dat snel kantelen’)
Ook zeer opvallend: hij zegt direct iets over zijn globale verhouding met de Ander
(‘ik heb altijd gewerkt en ben mijzelf vergeten’)  categorie van de aliënatie (een
man die zich massief aliëneert aan het verlangen van de Ander)
Kantelmoment waardoor mensen vaak in een depressie belanden: wanneer
mensen denken ‘het heeft fundamenteel geen zin om mij nog in te spannen’ (‘ik
ga het nooit worden’)
Daarnaast spreekt hij het meeste van de tijd over zijn moeder en vader
 Vader: manifeste onzekerheid (is hij wel mijn vader?), twijfel
 Moeder: heeft nooit zijn inspanningen erkend (legt hier zelf geen link
tussen, m.b.t. de invloed van deze inspanningen en de miskenning, op zijn
verdere leven)
“Ik heb problemen, maar ik weet niet welke problemen het zijn. En ik kan ze niet
corrigeren als ik niet weet wat die problemen zijn”  hij schrijft een stuk het feit
dat hij niet van zijn problemen afgeraakt daaraan toe (niet kunnen verwoorden?)
Beruchte kloof tussen weten en waarheid: de man kent de waarheid die hem
drijft niet
Het sub-ject van de betekenaar: sub-iacere
o
o
o
o
o
o
De ervaring van betekenis proberen te geven, proberen toegang te krijgen tot
een verhaal, is één van de meest fundamentele ervaringen van het menselijk
subject  dat is iets wat heel ons zijn/bestaan doordringt
Er zal een weerslag zijn van de mate waarin je erin slaagt je in een verhaal te
werken, op hoe je je als subject voelt  dat is de reden waarom we spreken over
het subject van de betekenaar (‘onder-werpen’): datgene wat onderworpen is aan
het verhaal, de betekenaar (is er fundamenteel afhankelijk van)
Bv. tijdens prille verliefdheid waarin het discours van de Ander in al zijn
verscheidenheid/gelaagdheid (lichaam, uitdrukkingen, stem, …) gefixeerd wordt
en waarbij alles wat er gezegd wordt een directe impact heeft op hoe je je voelt
als mens/subject (graag gezien, waardeloos, …)
Men is het subject van de betekenaar, van het discours van de Ander
Meest fundamenteel is dit bij het jonge kind, die vanaf dat het geboren wordt het
gelaat van de moeder fixeert en directe effecten ondergaat van hoe de moeder
reageert (maar: het is het jonge kind dat het meest van al buiten het verhaal staat,
dat enorme moeite heeft om maar iets te maken van het verhaal van de ander en
van daaruit ook een enorme inspanning levert om op een of andere manier een
stukje binnen het verhaal van de ander te geraken)
Die ervaring, in zekere zit of bij uitstek, is aanwezig in de psychotherapeutische
praktijk, en dit op een dubbele manier:
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

1

o
De kloof tussen weten en waarheid: ligt aan de basis van de psychoanalyse als klinische
discipline (er is iets, van de mens zelf, van zijn eigen wezen, dat aan de mens ontsnapt en
waar men, met zijn weten en woorden, niet bij kan en dat zorgt voor problemen in het
systeem)
o
o
o
De klassieke invulling van de psychoanalyse is dat een analytische kuur tot een
bepaalde bewustwording leidt, of dat de kloof tussen weten en waarheid kleiner
wordt
Een analytische kuur zorgt ervoor dat het weten dichter bij de waarheid komt en
het weten de waarheid raakt
De vraag is: wat doet een psychoanalytische therapie nu juist om een mens dichter
bij zijn waarheid te brengen? Wat is de weg? Kunnen we iets zeggen over de weg
dat een subject kan afleggen om zijn waarheid te benaderen?
 De analytische techniek is eigenlijk zeer miniem: zeer eenvoudige techniek
(één subject dat luistert naar een ander subject, en die op een of andere
manier iets mogelijk maakt op het niveau van het weten van de ander die
spreekt en die toelaat dat er iets verandert bij die ander, op het niveau van
de subjectiviteit)
 Maar: op een andere manier is het een zeer delicaat en complex iets (als je
luistert naar een mens zal het verhaal niet blijven duren als je niet op de
gepaste punten een minimum aan interventie doet)
 Het zijn vooral die punten waarop je intervenieert, het punt
waarop je moet weten dat je iets moet doen, een interventie moet
stellen, die belangrijk zijn
 Daarvoor moet je iets weten over de structuur/aard/dynamiek van
de subjectiviteit en het verlangen (‘le graphe du désir’ of ‘de graaf
van het verlangen’): Lacan heeft dat zeer dens samengebald in zijn
teksten/écrits (‘subversion du sujet et …’), die één van de
moeilijkste teksten van Lacan is en losjes in de colleges gevolgd
wordt
o Hetgeen wat in de colleges gezegd wordt, vormt de
leerstof (niet wat in de tekst van Lacan staat)
o In de practica zal dan een parallelle tekst gelezen worden
(een boek van Van Haute over die tekst)

Psychoanalyse en de efemere opheffing van de kloof tussen weten en waarheid

De Graphe du Désir en de structuur van de subjectiviteit
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

Aan de ene kant heb je de psycholoog die naar de ander luistert en
probeert op een of andere manier toegang probeert te krijgen tot het
verhaal van de persoon die bij hem/haar komt
 Aan de andere kant hoor je ook zeer goed dat het bij die persoon in
kwestie, die spreekt, voortdurend daarover gaat: ook die persoon hoor je
vertellen over precies die dimensie van zijn/haar leven (Wat beteken ik
voor een Ander? Wat wil die Ander voor mij? Wat vertelt die Ander
eigenlijk? Wat heb ik gemist in dat verhaal?)
Dus: het belang van het verhaal van de ander is in de psychotherapeutische
praktijk in veel opzichten aanwezig!
2
DE GRAPHE DU DÉSIR EN DE STRUCTUUR VAN DE SUBJECTIVITEIT
Er zijn 4 versies van de graphe
o
o
Het zal vooral over de volledige graphe (versie 4) gaan
Een graphe (Nederlands: de ‘graaf’) is de structurele theorie over de relaties
tussen verschillende entiteiten
 Een graaf is dus een formele representatie van een bepaalde structuur in
de werkelijkheid
 Je hebt open en gesloten grafen
 Gesloten: alle toppen/knooppunten met elkaar verbonden
 Open (bv. graphe du désir): bepaalde punten die niet met elkaar
verbonden zijn  open systeem (betekent ook dat Lacan de
subjectiviteit denkt als een open systeem)
 Je hebt ook grafen waarop er richting gegeven wordt aan de paden
(gerichte grafen, met pijlen) tussen de toppen, en grafen waarop er geen
richting gegeven wordt: de graphe du désir is een gerichte, open graaf
GRAPHE 1
GRAPHE 2A
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

3
GRAPHE 2B
GRAPHE 3
GRAPHE 4
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?
Deze verdieping erboven brengt alles van
de orde van de subjectiviteit op een ander
niveau
4

Op deze graphe zie je eigenlijk de grote categorieën van onze subjectiviteit
o
o
o
o
o
o
o
o
o
Bv. de verdeeldheid (onderaan): het verdeeld subject
Bv. de Ander als schat aan betekenaars
Bv. het Ego, le Moi
Bv. het beeld van de Ander (i(A))
Bv. de formule voor de drift
Bv. de formule voor het tekort van de Ander
Bv. de formule voor het fantasma
Bv. het symbool voor het Ego
Bv. het symbool voor het Ik-ideaal
 Dat wordt stap voor stap aan de hand van klinisch materiaal uitgelegd

Op deze graphe du désir zie je de grote categorieën die Lacan gebruikt om de subjectiviteit
te denken, om daar enige greep op te krijgen en tezelfdertijd de structurele relaties tussen
die categorieën

Bij het spreken over de graphe gaan we daar een aantal niveaus in onderscheiden:
o
Niveau 5 -------------------------
o
Niveau 4 -------------------------
o
Niveau 3 -------------------------
o
Niveau 2 -------------------------
o
Niveau 1 -------------------------









College 1: Inleidende beschouwingen: Wat is psychoanalyse (niet)?
College 2: Graphe 1 – Versie 1 van het symbolische en het reële
College 3: Graphe 2 en 3 – Het Imaginaire
College 4: Graphe 4 – Versie 2 van het symbolische en het reële
College 5: Graphe 4 – Contrastering onderste en bovenste niveau
College 6: Graphe 4 – Structuur subjectiviteit (= voedingsbodem voor het symptoom) en
neurotische symptomen
College 7: Graphe 4 – Overzicht Techniek – Discourstheorie
College 8: Gastspreker drs. David Schrans
College 9-12: Prof. Verhaeghe – Structuren
PRACTICA

Tekst Van Haute (Nederlands): tekst over de graphe
o
o
Komt zeker niet volledig overeen met de lessen
De graphe is een stuk theorie die Lacan ontworpen heeft en die op enorm veel
verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden (dus tekst van Van Haute:
veel overeenkomsten, maar ook veel verschillen)
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?
THEORETISCHE COLLEGES
5

Tekst Lacan (Frans – Engels): zeer moeilijk, zeer ontoegankelijk  maar toch belangrijk dat
we regelmatig proberen om er iets van te begrijpen (maar er wordt niet verwacht dat we
deze begrijpen; wel dat we er kennis mee maken)

Transcripties therapeutische sessies (Audio SCS 0020)
o
o
Alle belangrijke elementen in de therapie met die man kunnen hierin concreet
gelezen worden
Toepassing graphe: we zullen zien hoe we die graphe (een stuk structuur,
theorie), kunnen gebruiken om iets te lezen in dat klinisch materiaal
ALGEMENE DOELSTELLINGEN

Theorie aanreiken omtrent structuur subjectiviteit/subjectwording (zie ook lessen Paul)
 Eventjes terugblikken:
o
Leren lezen (!); tekort op niveau van begrijpen aanvaarden; eigen interpretatie van
psychoanalyse maken!
o
o
o
o
o
Zeker als analytisch therapeut is het ongelooflijk belangrijk te leren lezen
Het is enorm belangrijk om teksten te leren lezen (vooral in de practica)
We gaan niet alles begrijpen: geen volledig antwoord  dat is de bedoeling ook:
gans de graphe gaat daar ook over: er moet een bepaalde openheid zitten in ons
begrijpen, in de kliniek (totaal begrijpen is niet goed, is voor de mens nooit
gezond)
Bij totaal begrijpen, stoppen we als mens met te zoeken, met te bestaan, met ons
door het leven te trekken
Het is juist het tekort, het feit dat we iets niet begrijpen, dat er een waarheid is dat
ontsnapt aan ons weten, … dat er voor zorgt dat we ons als mens blijven
ontwikkelen, blijven vertalen, en dat we een stuk plezier blijven beleven aan het
leven

Klinisch concreet maken van abstracte analytische concepten: daarover gaat het in de kliniek,
hier hoor je dit en dit, …

Theorie koppelen aan eigen subjectiviteit (droomdagboek)
o
We moeten proberen de theorie die we horen, een stukje te koppelen aan de
eigen subjectiviteit
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

Dit was een bepaalde beschrijving van de subjectwording: we gaan voor een stuk
dat hernemen, maar op een andere manier (op een hoger niveau van
complexiteit, a.d.h.van de graphe) die ook klinisch gezien meer perspectieven
biedt (niet enkel met het oog op diagnostiek, maar ook tijdens therapie bruikbaar)
6
o
Het zou bijzonder interessant zijn om een droomdagboek aan te leggen: de
droomwereld is iets werkelijk formidabel (terwijl je dromen opschrijft gedurende
dagen of weken, ga je steeds meer beginnen herinneren van die dromen)
INTERACTIESTIJL COLLEGES

Vragen stellen wordt aangemoedigd; kan tijdens of na de les, kan via email

Geheimhoudingsplicht omtrent klinische data!
EXAMENS

Practica: permanente evaluatie; sessie bespreken  evaluatie op grond van de manier
waarop we aanwezig zijn gedurende de practica (10/20)
o
o

Helemaal op het einde van de practica: soort praktische proef waarbij we een
transcriptie krijgen (niet van dezelfde cliënt) van een sessie, en waarbij we aan de
hand van de graphe, iets met dat klinisch materiaal moeten doen
Men is daar zeer open in: de graphe is op zeer veel manieren interpreteerbaar en
toepasbaar  wij kiezen zelf wat we precies met de graphe aanvangen: we
moeten gewoon tonen dat we er iets mee doen
Theorie: open boek; twee theoretische vragen (10/20)
o
Open boek examen over wat er gezien wordt tijdens de lessen (en dus niet over
de tekst van Lacan of Van Haute)
COLLEGE 1 – OVERZICHT

Globale karakterisering Lacaniaanse benadering/psychoanalyse via differentiatie van andere
disciplines:
o
o
o
o
Deel 1: Psychoanalytische vs. mechanistisch-materialistische visie op subjectiviteit
Deel 2: Psychoanalytische vs. filosofische/Hegeliaanse visie op ‘bewustwording’
Deel 3: Psychoanalytische visie op subjectiviteit vs. dominante visie in de
(academische) psychologie
Deel 4: Lacaniaanse interpretatie van psychoanalysekunnen vs. ego-analytische en
‘cathartische’ interpretatie
VAN ANDERE DISCIPLINES
PSYCHOANALYTISCHE VS. MECHANISTISCH-MATERIALISTISCHE VISIE OP SUBJECTIVITEIT

Casus SCS0007: radicale dissociatie, radicale breuk tussen weten en waarheid, weten min of
meer in verhouding tot waarheid gebracht via spreken over subjectiviteit
o
o
Hier voel je die kloof tussen weten en waarheid (dit is waar de psychoanalyse
rond draait!) heel scherp aan
Die jongeman in kwestie meldde zich aan met de klacht dat hij elke nacht uit zijn
bed bleek te gaan, hotelkamers boekte, een affaire had met een andere vrouw,
vanalles kocht wanneer hij ‘op tocht’ was (bv. pc’s op de zwarte markt), … en als
hij wakker was wist hij daar niks meer van (zijn vriendin confronteerde hem
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?
GLOBALE KARAKTERISERING LACANIAANSE BENADERING VIA DIFFERENTIATIE
7
o
o
o
o
o
Veronderstelt dat men subjectiviteit en spreken serieus neemt
o
o

Die subjectiviteit is van fundamenteel belang in het leven
Je moet als psycholoog vertrouwen hebben in je eigen kunnen: er is iets te doen
via die weg, via de subjectiviteit en via de spreken is er iets realiseerbaar
Niet verenigbaar met mechanistisch materialisme
o
o
o
o
Dat (het spreken au sérieux nemen en de subjectiviteit als van groot belang zien)
is onverenigbaar als je mensbeeld een puur mechanistisch materialistisch
wereldbeeld is
Lacan spreekt daarover
Het dominante wereldbeeld in het Westen sinds de verlichting ongeveer: gans het
universum/heelal = een grote machine
 En de mens is dan een kleine machine in die grote machine
 Men gelooft dat de mens fundamenteel een soort complexe machine is
die strik gedetermineerd wordt door zijn mechanische eigenschappen (en
de hersenen, het bewustzijn, het spreken, … is dan puur gevolg van het
werken van die machine)
 Dat is een zeer eenvoudig wereldbeeld, dat in zijn eenvoud een enorme
verleidelijkheid heeft
Heel dat wereldbeeld heeft zijn eigen mythe gecreëerd (= een theorie over het
ontstaan van de wereld) die er een beetje op neer komt dat er eerst een oerknal is
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

daarmee)  hij kon het uiteindelijk niet meer ontkennen (maar geloofde het niet
echt: wordt overvallen door een panische angst)
Hij legde gedurende een 48 sessies durende therapie een lange weg af: doorheen
die therapie bleek dat hij tijdens die dissociaties voortdurend geld uitgaf, agressief
gedrag of seksueel gedrag vertoonde  dat waren alle 3 zaken die bij hem thuis
ten prooi vielen aan een enorme repressie
Doorheen die sessies spreekt hij veel over zijn vader, moeder, vriendinnen, …: er
blijkt dat er tijdens zijn huidige relatie met zijn vriendin niets van seks in huis komt
en dat hij altijd een zeer brave, niet-agressieve man probeert te zijn en dat hij
absoluut geen geld mag uitgeven  in zijn dissociaties breekt dat stuk drift door
dat totaal geen plaats kan krijgen binnen het verlangen van de ander
Tijdens die reeks gesprekken ontworstelt hij zich langzaam uit die knopen (kon
zich in het begin niet voorstellen dat hij een van die zaken was, bv. agressief, of
deed, bv. geld uitgeven en dat hij tegelijkertijd graag gezien zou zijn) en begint hij
een nieuwe relatie met veel meer openheid en op het einde van de therapie komt
zijn geheugen mooi terug (niet alleen van de zaken die hij gedaan had tijdens die
dissociatie, hij begint het zich echt te herinneren) en dit op een zeer typische
manier: hij is aan het spreken tijdens die sessies, en plotseling is hij aan het
spreken over wat hij gedaan heeft tijdens die dissociaties en hij merkt het zelf niet
op (schrikt wanneer de therapeut hem daarop wijst)
Ook zijn ‘verloren herinneringen’ (van voordat hij 15 jaar was) komen terug
Zo’n stuk therapie illustreert eigenlijk heel scherp hoe groot de breuk kan zijn bij
een menselijk subject tussen weten en waarheid (die jongen wist niks van wat er
hem dreef, zelfs zijn geheugen liet hem in de steek, …) en het illustreert ook dat
spreken en op psychoanalytische manier iets in beweging brengen, de enige weg
is bij zo’n problematiek (zo’n symptoom kan met medicatie niet verholpen
worden), het kan het verschil maken tussen leven en dood
8
geweest en er daar via een hele reeks chemische interacties en fysische processen
een homo sapiens uit ontstaan is
HET DOMINANTE WERELDBEELD ANNO 2015

Het dominante mens- en wereldbeeld anno 2015: van oerknal tot homo sapiens

Belgische priester (Lemaître, 1894-1966)

Prachtig verhaal dat enorme hoeveelheid gegevens ordent  voor interessante versie: zie
‘Sapiens’ (Harari, 2010)

Probleem: die mythe voert heel gemakkelijk binnen in een mechanistisch-materialistisch
(strikt reductionistisch) denken
o
Nochtans is duidelijk dat het vooral een geloof is: we geloven in dat wereld/mensbeeld
Maar wat we echt weten is eigenlijk nihil (het gaat vooral over de determinerende
kracht die aan de mechanische aspecten van het proces toegekend wordt  daar
zit de clou van het verhaal)

‘Alles wat we weten over de evolutie van de mens en het afsplitsen van de chimpansee en het
verschijnen van de primitieve Homo Erectus, is niet meer dan speculatie aan elkaar gebreid met
hier een kies en daar een kaak’. (Bonneux, 2011, p. 31)





Chronologisch perspectief
Begin: Oermaterie? Absolute niets?
13,7 miljard jaar geleden: De Oerknal (Big –Bang, George Lemaître, professor in Leuven, 1931)
Gevolg: Uitdijend heelal (George Lemaître, 1927)
Aanvankelijk alleen waterstof. De waterstofatomen vertonen echter de neiging tot fusie en
worden samengetrokken tot wolken
Deze compacte wolken waterstof vormen de eerste sterren
Als de wolken een bepaalde mate van compactheid bereiken, verhitten, verbranden en
exploderen ze tenslotte
Bij de verbranding ontstaat het element helium ontstaan
Helium en waterstof gaan vervolgens weer samenklonteren, vormen nieuwe sterren.
Deze nieuwe sterren van waterstof en helium bereiken opnieuw een bepaalde kritische mate
van compactheid, verhitten, verbranden en exploderen. Uit de fusie van helium in dit proces
ontstaat lithium
Er ontstaan vervolgens nieuwe fusies tussen waterstof, helium en lithium en het hele proces
herhaalt zich
Langzaam ontstaan op die manier alle chemische elementen
Merk dus op dat er van in het begin twee tegengestelde krachten werkzaam zijn: krachten die
materie uit elkaar drijven (= de oerknal doet alles uit elkaar dijen) en krachten die de materie
terug samen trekken (= samenklontering en fusie)
Geen enkele van deze twee krachten is absoluut. De verschillende fenomenen bestaan uit telkens
nieuwe evenwichten tussen deze twee krachten
Zie aliënatie en separatie; Eros en Thanatos
Deze elementen klonteren samen tot vastere sterren, die aan de buitenkant afkoelen en
waarvan op zijn minst op één ervan, de aarde (4,6 miljard jaar geleden ontstaan), waterstof
en zuurstof fuseren en zo waterdamp vormen, die door de afkoeling op het oppervlak
condenseert tot enorme plassen water











Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?
o
9


















In dit water ontwikkelen zich uit het element koolstof op één of andere manier de
aminozuren
Dit is een enorme stap. Deze elementen zijn niet uit zichzelf stabiel. De aminozuren moeten
andere materie in zich opnemen – ze moeten ‘eten’ – om te blijven bestaan
Meestal kiest men ervoor om vanaf dit punt in de evolutie van het fenomeen ‘leven’ te
spreken
Van zodra het fenomeen ‘leven’ ontstond, ontstond ook het fenomeen ‘sterven’
Tussen geboorte en dood grijpt de voortplanting plaats. Het DNA van het organisme
repliceert zich, met variatie weliswaar, en van daaruit ontwikkelt zich via een complex proces
een nieuw organisme
Vanuit de aminozuren ontwikkelden zich de planten, die anorganische materie in zich
opnemen en omzetten in voedingsstoffen. Ze gebruiken daartoe de kooldioxide uit de
atmosfeer en stoten als restproduct zuurstof af
Vanuit de aminozuren ontwikkelt zich ook een tweede vorm van leven: de dieren
Deze gebruiken planten als voedingsstoffen en ontwikkelen zich aanvankelijk alleen in het
water
Van zodra de planten echter voldoende zuurstof hebben geproduceerd, verspreiden ze zich
ook over het land. Eerst als reptielen, dan als vogels en zoogdieren
Een kleine 50 miljoen jaar geleden (niet duidelijk wanneer precies) verschenen de mensapen
ten tonele
Uit deze mensapen ontstonden een kleine 5 miljoen jaar geleden (eveneens moeilijk om
precies te dateren) de eerste mensachtigen, een rechtop lopende ‘aap’ met een abnormaal
grote herseninhoud van om en bij de 800 cm3
Er werd progressief van werktuigen gebruik gemaakt tijdens het jagen, het vuur werd
beheersbaar gemaakt, en een kleine 20.000 jaar geleden begonnen mensen zich te vestigen
en als landbouwers te leven
Er wordt aangenomen dat de homo sapiens, de ‘moderne’ mens, een kleine
vijfhonderdduizend jaar geleden ontstond
Eén voornaamste kenmerk die de homo sapiens van de primitievere soorten onderscheidde
was het gebruik van grammaticale, abstracte taal
Omtrent het ontstaan van de mens is heel weinig geweten:
o ‘Alles wat we weten over de evolutie van de mens en het afsplitsen van de
chimpansee en het verschijnen van de primitieve Homo Erectus, is niet meer dan
speculatie aan elkaar gebreid met hier een kies en daar een kaak’. (Bonneux, 2011,
p. 31)
o Wat wel telkens weer benadrukt wordt is dat de evolutie verbazingwekkend snel
ging (zeker als je redeneert in termen van een mechanistisch proces)
Het ontstaan van de mens en van de grammaticale taal is onwaarschijnlijk abrupt in
evolutionaire termen
Het fylogenetische raadsel van de abruptheid van het verschijnen van de taal vindt men ook
terug op ontogenetisch niveau
Vertrekkende vanuit de observatie dat het kind op een verbluffend snelle wijze de taal leert
spreken en dat kinderen over gans de wereld dezelfde kenmerkende fouten maken in de
taalontwikkeling, beargumenteert Noam Chomsky dat een kind de taal niet ‘leert’. Hij
concludeert dat de dieptestructuur van de taal – iets wat hij de Universele Grammatica noemt
– op één of andere manier ‘aangeboren’ moet zijn
De hierboven geschetste evolutionaire processen worden vaak gecombineerd met een
materialistisch causaal denken
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

10


De materie is er voor het bewustzijn; het bewustzijn is louter een effect/gevolg van materiële
oorzaken
Concreet: Het bewustzijn is strikt gedetermineerd door complexe materiële (fysische,
chemische) interacties in onze hersenen
HET MECHANISTISCH-MATERIALISTISCH WERELDBEELD

Augros en Stanciu (1988, p. 10) in Verhaeghe, P. (1994, p. 54)
 heel eenvoudig, unilineair model
 Dat mens- en wereldbeeld brengt een strikte orde aan onder de wetenschappen
o
o
o
De meest basale wetenschap, de wetenschap die het dichtst bij de waarheid staat,
de meest fundamentele wetenschap
Dat mens- en wereldbeeld gaat ervan uit dat die fysische wereld perfect objectief
te beschrijven is, die ons uiteindelijk à la limite, alle raadsel en geheimen van de
psychologie bv. uit de doeken zal doen
Er wordt verondersteld dat gans dat niveau van de subjectieve ervaring bepaald
wordt door het fysische/materiële niveau en de daaropvolgende niveaus
(psychologie = ‘kwakzalver’ = kan niets aan de wezenlijke oorzaak van de dingen,
aan de waarheid, veranderen)
KWANTUMMECHANICA EN SUBJECTIVITEIT

Gestaltpsychologie: perceptie kleuren (en vormen) is subjectief (zie ook Merleau-Ponty,
1942)  door de subjectiviteit, door iemand iets anders te laten geloven over zijn omgeving,
nemen mensen kleuren en zelfs vormen anders waar

Perceptuele adaptatie: Stratton (1896), Miyauchi (2004): gans de idee dat observaties en
percepties los van ons bestaan, en objectief te observeren zijn, is op veel niveaus totaal
weerlegd (wat we observeren, wordt door onze hersenen geconstrueerd = perceptuele
adaptatie)

Kwantummechanica: materie is een subjectief fenomeen (zet causaal schema Augros en
Stanciu op zijn kop): de kwantummechanica toont ons als niets anders dat álles wat we
observeren (niet enkel kleuren, vormen, maar alles, zoals de materie) een subjectieve
constructie is  de subjectiviteit van de onderzoeker is bepalend voor de materie die
geobserveerd wordt
o
Als men met twee wetenschappers hetzelfde deeltje observeert, zullen ze beiden
iets anders observeren (in sommige gevallen)  datzelfde deeltje is voor
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?
 Gans die idee van objectiviteit (‘illusie’) is op heel veel punten weerlegbaar
11
verschillende mensen, op hetzelfde moment, op een verschillende plaats (en voor
er geobserveerd wordt, is het deeltje overal, onbepaald, niet gelokaliseerd)

Nog veel verwonderlijker is dat als men deeltjes observeert die niet bepaald
binnen een experiment afgeschoten worden, maar die wel een baan afgelegd
hebben (vanuit een ander melkwegstelsel en miljarden jaren onderweg zijn naar
de aarde)  opnieuw observeert men dat de ene wetenschapper het deeltje door
een andere opening ziet gaan dan de andere wetenschapper








‘Het feit dat het verleden geen definitieve vorm heeft, betekent dat huidige
waarnemingen van een systeem invloed hebben op het verleden ervan’. (Hawking,
2010, p. 92)
‘‘De keuze om een of twee paden te nemen moet in dit geval miljarden jaren
geleden genomen zijn, toe de aarde en misschien zelfs de zon nog niet bestond, en
toch zullen wij met onze waarneming in het laboratorium invloed uitoefenen op die
keuze uit het verre verleden’. (Hawking, 2010, p. 93)
‘Een ieder die niet ontzet is door de kwantumfysica, heeft haar niet begrepen’ (Niels
Bohr, Nobelprijswinnaar, 1885-196, geciteerd uit Van Lommel, 2007, p. 219)
‘All our data, both in physics and psychology, are subject to psychological causal
laws. … In this respect psychology is nearer to what actually exists’ (Bertrand
Russel, 1921, The Analysis of Mind, p. 808)
‘D’ailleurs quelque cracquements à se donner voix fort confuse dans les grandes
consciences responsables de quelques changements cardineaux dans la physique, ne
sont pas sans nous rappeler qu’après tout pour ce savoir comme pour les autres,
c’est d’ailleurs que doit sonner l’heure de la vérité’ (Lacan, 1966, p. 798)
‘A number of creaks – confusedly given voice to by the great minds responsible for
some of the cardinal changes in physics – remind us that, after all, it is elsewhere
that the moment of truth must sound for this field of knowledge as for others’
= de waarheid is elders te situeren (nl. op het niveau van de subjectiviteit)
‘Le savant qui fait la science est bien un sujet lui aussi. … Or, ce sujet qui doit savoir
ce qu’il fait, du moins on le présume, ne sait pas ce qui déja en fait dans les effets de
la science intéresse tout le monde. De moins en appert-il ainsi dans l’univers
contemporain: où tout le monde se trouve donc à son niveau sur ce point
d’ignorance’ (Lacan, 1966, p. 794)
‘The scientist himself is a subject … Now this subject who must know what he is
doing, or so we presume, does not know what is already, in fact, of interest to
everyone regarding the effects of science. Or so it would appear in the
contemporary universe, where everyone finds himself at the same level as the
scientist as far as this point of ignorance is concerned’
= de subjectiviteit van diegene die observeert, verandert iets aan het object dat
geobserveerd wordt
ONDERZOEKSOBJECT EN SUBJECTIVITEIT

De subjectiviteit heeft ook een beslissende invloed op het wetenschappelijke discours via de
keuze van het studie-object: Waarom bestuderen we fenomeen x?

Heden ten dage wordt alles verondersteld ‘genetisch bepaald’ te zijn
o
Typisch mechanistisch discours: discours van de genetica
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?
o
‘De kwantumfysica biedt een kader om te begrijpen hoe de natuur functioneert op
atomair en subatomair niveau, maar doet dat, zoals we nog gedetailleerd zullen
bespreken, op grond van een volledig verschillend conceptueel schema, waarin de
positie, het pad en zelfs het verleden en de toekomst van een object niet precies
vastliggen’ (Stephen Hawking, 2010, p. 75)
12
o
Wie gelooft er dat vorm en kleur van de schilden van sprinkhanen genetisch bepaald
is?
 Het wordt bijzonder interessant als je een bepaalde onderzoekslijn
(gespecialiseerd om na te gaan wat de impact is van de beschikbaarheid
van visuele beelden op biologische organismen) in beschouwing gaat
nemen
 Sprinkhanen: wat was de impact van hen te depriveren van elk
visueel beeld van een soortgenoot? ( natuur)
o Men ontdekte (Matthews) dat als men de sprinkhaan
nooit het beeld van een soortgenoot toont, het andere
achterpoten, schilden en kleuren ontwikkelt
o Dat toont ons het fundamenteel belang van het beeld, de
identificatie met een beeld voor een biologisch organisme
o = Bevinding die heel vaak gerepliceerd is!!
 Duiven: als men een duif nooit het beeld van een soortgenoot
toont, zal de eierstok van de duif nooit tot rijping komen
o Illustratie dat het louter om het beeld gaat: het volstaat
om een spiegeltje te hangen in het hok van de duif, om de
eierstok wél tot rijping te laten komen
 Genetisch ‘pikgedrag’ eenden?  men is zeer snel geneigd om te
zeggen dat het gedrag dat zich direct na de geboorte
manifesteert, bij vogels bv., een genetisch geprogrammeerd iets
is: deze video toont hoe twee eendjes geadopteerd worden door
een katje en in plaats van te pikken, beginnen ze aan de tepels van
dat katje te zuigen: http://www.neatorama.com/2013/11/21/Claraand-Her-Ducklings/#!H7yis
 Experimenten Spitz: volgde twee groepen kinderen, een groep die
in de gevangenis opgroeide met hun moeder (vaste zorgfiguur) en
een groep die opgroeide in een verzorgingstehuis waar er geen
enkele stabiele zorgfiguur was (geen enkele normale identificatie
en interactie): naar het einde van het experiment toe stierf de
helft of meer van de kinderen die nooit een vaste verzorgingsfiguur hadden: https://archive.org/details/PsychogenicD
 Het lichaam is in zijn materialiteit eerder het gevolg van de subjectiviteit dan omgekeerd:

Voorbeelden bij hypnose:
o
o
o
o
Marie-Antoinette Faymonville: open hart operaties onder hypnose: adertje laten
toetrekken via suggestie. Zie documentaire.
Als men iemand onder hypnose met een potlood aanraakt, maar men suggereert
dat het een gloeiende staaf is, dan verschijnen er soms brandblaren (Kelly &
Williams-Kelly, 2007, in Van Lommel, 2007, p. 233).
Hypnose, bv. brandblaren (Kelly & Williams, Kelly, 2007 in Van Lommel, 2007, p.
233), anesthesie bij chirurgie (Faymonville)
Pathogene suggestie Charcot: slaagde erin om met suggestie en hypnose vanalles
te realiseren bij de mens
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?
 Conclusie: genetische programmering moet met een grote korrel
zout genomen worden
 Bottom line: de subjectiviteit van de onderzoeker manifesteert
zich onmiddellijk bij de keuze van het onderzoeksobject
13
o
o

Oyama, S.
Lewontin (1993): The Doctrine of DNA
Twee zeer goede boeken om bv. het biologischmechanistisch denken over de mens te nuanceren
Voorbeelden bij placebo’s:
o
Opereren met saline i.p.van met morfine tijdens WOII (zie boek Placebo). Men
vindt bij vrijwel elke medische ingreep een groot placebo effect. Het meest
spectaculaire voorbeeld is wellicht onderzoek dat peilt naar de effectiviteit van
placebo-operaties op allerhande aandoeningen. Om maar één voorbeeld te geven:
In 2002 deden Moseley et al. een Randomized Controlled Trial naar de effectiviteit
van operaties voor artrose aan de knie. Ze opereerden 180 patiënten met artrose
aan de knie. Bij de ene groep voerden ze een ‘echte’ operatie uit, dit wil zeggen
een operatie die het mechanisch defect echt probeerde te herstellen, en bij de
andere groep een placebo-operatie, d.w.z. een operatie waarbij men gewoon een
snee maakt en terug dichtnaait zonder verder nog echt iets te opereren. Ze
vonden bij follow-up tot 24 maanden na de behandeling geen enkel verschil
tussen de experimentele groep en de placebo-groep
RELATIVITEIT VAN KENNIS/WETEN
 Tussen psychoanalyse en mechanistisch materialistisch denken is er ook een verschil m.b.t. de
absoluutheid van het weten
Paradox van het mechanistische discours: bewustzijn/kennis/weten = epifenomeen =
absoluut? (anekdote journalist Radio 1)
o
o
o
Epifenomeen: de subjectiviteit wordt gezien als iets wat een verwaarloosbaar
nevenverschijnsel is van een aantal materiële processen, en als een storende
factor in wetenschappen
Er zit daar een paradox in: net die wetenschappers die beweren dat alles van het
niveau van ons bewustzijn, ons denken, dat dat eigenlijk een onbeduidend
nevenverschijnsel is van de materiële wereld, net die wetenschappers geloven dat
er een absoluut weten, een absoluut bewustzijn mogelijk is
Dat absoluut weten is totaal van de kaart geveegd door de kwantummechanica
(‘illusie’)  subjectiviteit is net heel belangrijk in de wetenschappen!

Onzekerheidsprincipe van Heisenberg

Gedachtenexperiment

Psychoanalyse: andere verhouding t.a.van weten: kennis/weten = talig = fundamenteel
tekort
o
Voor de psychoanalyse is er geen absoluut weten mogelijk want je zal als mens,
hoe lang je ook in analyse gaat, nooit een volledig weten omtrent jezelf bereiken
 Omdat er voor jezelf als mens, subject, altijd iets zal zijn dat ontsnapt aan
het woord (dat je kan situeren, maar niet opslorpen in de taal, iets dat
weerstand biedt, dat net buiten het weten valt)
TECHNISCHE IMPLICATIES
 Waarom vermeldt Lacan de fysica, de wetenschap, in zijn tekst, en waarom wordt hij hier
besproken? Is dat van enig belang voor de praktijk? JA

Belangrijk als intellectuele achtergrond
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

14

Beroep serieus nemen: als je ten diepste ook gelooft dat je een biologisch wezen bent en dat
je bewustzijn/subjectiviteit uiteindelijk maar een nevenverschijnsel/product is van de
materiële interacties in de hersenen, ga je jezelf nooit serieus kunnen nemen (en dan de
patiënten ook niet)

Verleiding om oplossing buiten het veld van de subjectiviteit te zoeken (vb. te snel naar
farmacologische oplossingen grijpen)
o
Het begint allemaal bij ons mens- en wereldbeeld: als we ons niet fundamenteel
bevrijden van de gedachte dat ons bewustzijn niet veel betekent en ons
psychisme, is het op voorhand verloren
Onderschat dit niet! Wanneer je in de praktijk terecht komt, en het is serieus, voel
je de angst als psycholoog ten volle toeslaan
PSYCHOANALYTISCHE VISIE OP
(ACADEMISCHE) PSYCHOLOGIE
SUBJECTIVITEIT
VS. DOMINANTE VISIE
IN DE

Die dominante academische psychologie is eigenlijk een heel breed iets, maar het is niet
zonder reden dat men zegt dat er globaal in de academische psychologie een verschillende
visie op subjectiviteit, op het psychisme en het psychisch systeem gehanteerd wordt dan in
de psychoanalyse  we gaan stilstaan bij het verschil en bij de klinische implicaties daarvan

Terugblik: College RCT vorig jaar: er zijn een aantal problemen op vlak van effectiviteitsonderzoek
o
Vrijwel alle grote kenmerken van het RCT-design (dat het meest gebruikt wordt
om effectiviteit te onderzoeken), zijn problematisch in de psychologie:
 Random toewijzing aan condities?
 Homogene condities?
 Controlegroepen?
 Niet-behandelde controlegroep als ‘spontaan herstel’ (frustratie +
onethisch)
 Placebogroep om te controleren op psychische invloeden?
 Dubbel-blind toewijzen? (ook bij psychofarmaca serieus probleem)
 Metingen Outcome?
 Ondubbelzinnig opmeten van relevante outcomematen
 Dubbel-blind toewijzen


o
Het probleem om te meten in de psychologie sluit rechtstreeks
aan bij net die visie, die opvatting van de notie van subjectiviteit in
de psychologie
Dit voorbeeld is zowat de bovengrens van de accuraatheid van de
metingen in de psychologie
Het RCT-design is om die reden zeer problematisch in psychologisch onderzoek
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?
o
15
OUTCOME EN ‘EENHEID’ VAN HET SUBJECT
Het probleem van het meten hangt samen met de globale visie op de subjectiviteit, op de
notie van het subject  men bekijkt het subject in de psychologie als een unitair, een
monolytisch iets, een eenheid, een individu
o
o
o


Men legt veel minder dan in de psychoanalyse de nadruk op het feit dat subjecten
verdeeld zijn
Daarnaast bekijkt men het subject als een statisch iets, als iets wat zich eigenlijk
altijd op dezelfde manier manifesteert
Ten slotte bekijkt men het subject als een universeel iets, als iets dat gelijk is over
mensen heen (het subject wordt verondersteld redelijk gelijkend te zijn)
De academische psychologie vertrekt vaak vanuit ‘de eenheid van het subject’ (Lacan, 1966,
p. 795)
o
Subject van de psychologie = in-dividu
o
Psychoanalytische subject = verdeeld, verschuivend/dynamisch, particulier
Conceptie subject aan basis problemen psychologisch/wetenschappelijk onderzoek:
 Voorbeeld van een vragenlijst uit de academische psychologie
o
o
o
o
o
Als je die items leest en deze voor jezelf probeert te beantwoorden, zie je daar
een schaal staan van 0 tot 4, die je probeert in te vullen: als je dat echt serieus
doet, zullen er veel mensen zijn dat dat eigenlijk niet zo eenvoudig te
beantwoorden is
Je stuit hier voor een stuk direct op het feit dat dat misschien in bepaalde situaties
wel voor jou geldt, maar in andere situaties niet  hier stuit je op de verdeeldheid
van jezelf
Je merkt dat als je onderzoek doet en je vraagt aan mensen om dergelijke
vragenlijsten in te vullen, zie je vaak dat mensen daar dingen gaan bijschrijven (ik
heb … geantwoord, MAAR …)  veel mensen hebben er moeite mee dat
eenduidig te beantwoorden: dergelijke items gaan te veel uit van een onverdeeld,
een monolytisch subject, dat op een bepaalde manier is en dat eenduidig kan
beoordeeld worden (bv. door de persoon zelf)
MAAR: de mens als wezen zit niet zo in elkaar: de mens is verdeeld
Daarenboven is het niet alleen zo dat je op een zekere verdeeldheid stuit, maar
heel vaak stuiten mensen ook op problemen om dergelijke vragen te
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

16
interpreteren: elk item is op meerdere manieren interpreteerbaar (subjecten
verschillen sterk onder elkaar)
Een statisch en onverdeeld subject?
o
o
o
o
 enkele illustraties:
SCS005: grafiek met het verloop in scores op twee klachtenlijsten doorheen een
therapie  je ziet de evolutie in de scores op die vragenlijsten doorheen de
therapie
 Voor interpersoonlijke klachten start de persoon daar met een score van
30 en ze eindigt iets boven de 50
 Voor de algemene klachten start ze iets boven de 10 en ze eindigt
ongeveer 10
 Op het eerste zicht (vanuit een simplistische/naïeve visie op het subject)
zou je zeggen dat dit een slechte therapie is
 Maar: men kent het verhaal van die mevrouw en dat was een zeer
goede therapie (evolutie van niet meer kunnen werken,
paniekaanvallen, dwangmatige symptomen, problemen in relatie,
… naar een goed functioneren)
 Dus: vanuit dat verhaal kwam het vreemd over als men zag dat de
scores op de klachtenlijsten eerder gestegen dan gedaald waren
 Maar: als men dan de gesprekken analyseerde en naast die scores
legde, werd alles plots kristalhelder: die vrouw was doorgestuurd
door een huisarts en aanvankelijk was dat voor haar (naar een
psycholoog gestuurd worden) hetzelfde als ‘gek’ zijn
 In het begin ontkende ze haar problemen, en dat is ook te zien in
de scores op de vragenlijsten  na een aantal sessies begint dat
wat los te komen en begint ze haar klachten toe te geven en te
manifesteren, wat leidt tot hogere scores op de vragenlijsten
 Doorheen de therapie zie je hoe die problemen schommelen en
uiteindelijk een klein beetje zakken
Die grafiek illustreert een zeer mooie uitspraak van Freud: Freud zei dat de
bedoeling van een analyse niet is om een subject zonder problemen te creëren,
maar om de neurotische miserie te vervangen door gewone dagdagelijkse miserie
Als je die particulariteit/specificiteit van het subject niet kent, kun je geen zinnige
interpretatie maken van de scores/resultaten van bv. vragenlijsten
SCS0010: op het eerste zicht is dit een absolute droomtherapie (gestart met een
zeer hoge score 60, die naar het einde van de therapie daalt tot een score van 10
op het niveau van de interpersoonlijke problemen), maar wat enige argwaan zou
kunnen wekken is dat de score op de algemene klachten stabiel blijft, en zelfs
even stijgt
 Toen die therapie afgerond was, had de therapeut het gevoel dat er
eigenlijk niets gebeurd was – maar tot zijn grote verbazing zag hij in de
scores op de vragenlijsten eigenlijk het prototype van de grafiek van een
geslaagde therapie
 Opnieuw: als je het klinisch materiaal ernaast legt, begrijp je ten volle van
waar die mooie curve komt (naar het einde van de therapie toe had ze zich
progressief geïsoleerd van alle anderen in haar leven, wat de lagere score
op interpersoonlijke problemen verklaart)
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

17
o
SCS0018: een vrouw die een 12-tal sessies in therapie kwam en de therapie redelijk
onverwacht afbrak  in de scores zag men nauwelijks verandering in de therapie:
op het eerste zicht was dat een therapie waarbij er niets gebeurd is
 Maar: een jaar later ontvangt de prof (= therapeut) deze mail:
o
o
o
o
Als je deze mail in beschouwing neemt, worden de scores van op het
einde van de therapie in een totaal ander daglicht geplaatst: er is wél wat
gebeurd in de therapie (twijfels m.b.t. relatie, fobische klachten, …  veel
verteld: gedurende die 12 gesprekken verdwijnen de klachten niet, maar
ze wordt wel naar een punt gebracht waarop ze in staat is een beslissing
te nemen)
 Opnieuw: zonder die bijkomende, narratieve informatie kun je eigenlijk die
gegevens niet interpreteren, ze zijn totaal misleidend
SCS0021: ander voorbeeld van iets wat er opnieuw echt een geslaagde therapie
uitziet, maar die een totaal mislukte therapie was
SCS0007: je zou kunnen zeggen: meer informatie verzamelen  dat klopt tot op
een bepaalde hoogte (cf. jongen met dissociatieve persoonlijkheidsstoornis)
 Ze hebben bij hem ook biologische gegevens (cortisol: stress) verzameld:
je ziet (zeer mooi voorbeeld in zekere zin, want de lijn die het verloop van
de cortisol weergeeft, volgt bijna perfect de curve van de vragenlijsten)
één merkwaardig verschil: bij de beëindiging van de therapie, vergeleken
met follow-up blijven de scores op de vragenlijsten sterk verlaagd, maar
de scores op cortisol stijgen terug, zelfs tot boven het niveau van de
intake
 Maar wat doe je daar dan mee: geloof je de vragenlijsten, de cortisol, …?
 Het was in elk geval duidelijk (via interview) dat de vooruitgang die hij
tijdens de therapie gemaakt was, stabiel was
 Dus: ook biologische gegevens bieden geen houvast
Bottom line: eigenlijk is maar de totaliteit van de informatie en de meest
specifieke, particuliere informatie over een subject dat enige houvast biedt om
kwantitatieve gegevens van welke aard dan ook te interpreteren
Men vraagt bv. ook de ziektekosten op van een paar jaar voor en een paar jaar na
de behandeling, wat soms een goede indicator blijkt, maar ook daar zie je
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

18
opnieuw dat je deze ten volle moet interpreteren  ook dit is een indicator met
een grote foutmarge op

De bottom line van de zaak, vanuit de psychoanalyse: men gaat ervan uit dat de
basisassumptie van het wetenschappelijk onderzoek in de academische psychologie
voorbarig is in die zin dat een subject veel meer verdeeld is dan men wil toegeven, en aldus
ook veel moeilijker meetbaar en interpreteerbaar is, en dat het veel dynamischer en
particulierder is dan men denkt: je moet veel meer interpreteren op het niveau van één geval

1950: metrisch onderzoek in grote groepen (zie Lamiell, 2003)  ideografisch
o
o
o
2000: kanteling terug naar gevalstudie?
o
o
De laatste jaren: lichte terugkeer
Er is meer en meer terug aandacht voor het bestuderen van het psychisme van de
mens op het niveau van de single case

Onderzoek vakgroep: groot aantal cases met multipele metingen en mixed-method analyses

Descriptief en openheid voor niet-weten

www.singlecasearchive.com
 Dit ziet er spectaculairder uit dan het is, aangezien dat in het algemeen alle publicaties
sterk gestegen zijn met de jaren (maar toch is er relatief ook een stijging te zien)
HET EGO: ADAPTIEF EN CENTRAAL?
 De belangrijkste klinische implicatie van de visie op het subject als een fundamenteel
verdeeld en particulier iets, is natuurlijk dat je in de kliniek, als je luistert, die verdeeldheid
plaats/ruimte geeft: mensen aanmoedigen om die verdeeldheid in het woord te brengen!!
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

Die analytische visie (zie boven) was voor de jaren ’50 eigenlijk redelijk algemeen
in de (academische) psychologie
Bv. de grote persoonlijkheidspsychologen, gedragspsychologen gingen er
allemaal van uit dat je geval per geval moet bestuderen, want dat je maar op die
manier iets kan begrijpen van de psyche van de mens
Voor 1950 was er een andere conceptie, visie op het subject dan erna: vanaf de
jaren ’50 is er daar een kanteling in gekomen
19
Academische psychologie ziet het psychisme vaak in een evolutionair perspectief: psychische
activiteit dient tot adaptatie aan de omgeving
o
o
o

Ons ‘bewustzijn’ staat centraal in ons psychisme: het vormt een soort
controlecentrum dat alle mentale activiteiten regelt  men gaat uit van een
gecentraliseerd en adaptief Ego ( Lacan)
 Maar: op dit moment geldt deze kritiek minder voor de psychologie
(omwille van veranderende oriëntaties daarbinnen)
 Lacan brengt deze stelling ter sprake: hij stelt dat men ervan uitgaat dat
ons bewustzijn een gecentraliseerde en adaptieve instantie is, wat
betekent dat de kern van ons psychisch wezen ons bewustzijn is en dat
dat bewustzijn, in lijn met het evolutionaire denken, iets is dat gemaakt is
om ons organisme aan te passen aan zijn omgeving  beide zaken zijn
volgens de psychoanalyse grotendeels onjuist
 Ten eerste: ons bewustzijn staat zeker niet centraal (cf. kloof
tussen weten en waarheid, kloof tussen bewustzijn en waarheid)
 bewustzijn als een klein laagje vernis op de grote kern die ons
psychisme (veel meer van de orde van het driftmatige,
onbewuste) is
 Ten tweede: het subject als een adaptief wezen, klopt totaal niet:
als je kijkt naar ons psychisch systeem, zie je dat het eigenlijk op
veel momenten radicaal ingaat tegen wat er goed is voor ons als
organisme, tegen wat ons organisme voordeel bezorgt of doet
overleven (bv. roken, drinken, eetproblemen, …)
o Er is nog een andere factor die veel belangrijker is voor ons
dan overleven
o Die factor heeft alles te maken met het verlangen van de
Ander: heel veel zaken hebben te maken met het proberen
om iets te betekenen voor een ander
Ook daarvan is de klinische implicatie zeer groot: als je de mens bekijkt als een
soort overlevingsmachine, is dat een zeer vreemde visie of uitgangspunt om je in
de praktijk tegenover iemand te positioneren (dat register van het overleven hoor
je bijna niet in de praktijk)
Psychoanalyse ziet het Ego als inadaptief en de-centraal: ons bewustzijn is zeer
beperkt (zie kloof tussen weten en waarheid), staat niet in het centrum van ons
wezen, en ons psychisch leven in het algemeen is vaak niet bekommerd om ons
organisch welzijn (maar wel verlangen, liefde, betekenaar, …)
 Vb. vermenging van behoefte-verlangen in eetstoornis, zelfmoord
Bio-psycho parallelliteit: organische (hersenen) en psychische (bewustzijn) processen zijn
parallelle processen, en het eerste determineert het laatste
o
o
Dit is eigenlijk een verschilpunt dat nog niet gold voor Freud, maar wel voor Lacan:
de academische psychologie vertrekt zeer vaak vanuit een bio-psychoparallelliteit
 dit is voor Lacan totaal niet het geval: één van de hardnekkigste dwalingen in
het huidige discours
Er zijn een aantal belangrijke redenen om sterk te twijfelen aan die parallelliteit
(het gedetermineerd zijn van psychische processen door het brein), bv.
gevalsstudies die tonen dat mensen die bijna geen hersenen meer hebben, vaak
nog een even helder bewustzijn (of intelligentie) hebben als mensen met een
volledig intact brein
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

20
o
 Lewin, R. (1980). Is your brain really necessary? Science, 210, 1232-1234.
 Feuillet, L., Dufour, H. & Pelletier, J., et al. (2007). The Lancet 370, 262.
MAAR: eigenlijk weten we het nog altijd niet goed, hoe het bewustzijn gevormd
wordt, waar het vandaan komt, …  het is nog altijd een groot raadsel: het is
duidelijk dat het bewustzijn meestal de hersenen ergens enerveert, of op zijn
minst op een bepaalde manier gecorreleerd is aan de hersenen
 Maar: blijkbaar zie je dat het niet noodzakelijk is
 Zelfs bij mensen met nauwelijks nog hersenen (1%) kan men een volledig
intact bewustzijn terugvinden
 Je ziet: die relatie tussen bewustzijn en hersenen is een onwaarschijnlijk
mysterie, het is zeer vreemd
TECHNISCHE IMPLICATIES

Maak ruimte voor verdeeldheid (Fink, 2008)

Maak ruimte voor verschuiving, ook op niveau finaliteit van de kuur: we vinden nooit onze
ultieme identiteit
o
‘Het Ik vindt maar zijn voltooiing in de metonymische verschuiving van zijn
betekenis’
PSYCHOANALYTISCHE VS. FILOSOFISCHE/HEGELIAANSE VISIE OP ‘BEWUSTWORDING’
De kloof tussen weten en waarheid: de psychoanalyse is als discipline vertrokken vanuit een
intuïtie dat er een kloof is tussen weten en waarheid  men is vertrokken vanuit een
gevoel/veronderstelling dat de mens niet weet wat hem/haar drijft
o
o
o
o
o
Het menselijke weten is gescheiden van zijn waarheid, van wat hij echt is, door
een kloof
En: iets, de psychoanalyse als kuur, de psychoanalytische kuur heeft op een
bepaalde manier te maken met het verkleinen van die kloof tussen weten en
waarheid  heeft een aantal effecten op het niveau van symptomen
Die term wordt nu zelden nog gebruikt binnen de psychoanalyse (psychoanalyse
als een proces van ‘bewust worden’): vroeger ging men ervan uit dat wat
onbewust was, terug een stuk bewust wordt
Het is precies daar dat er een soort spanningsveld, verschillen zijn met een meer
filosofische invulling van de notie van bewustwording (ook wel een aantal
overeenkomsten)
De manier waarop je bewustwording opvat, heeft opnieuw zeer belangrijke
therapeutische implicaties

Psychoanalyse = ‘bewustwording’?

Hegel: ’Er heeft mij maar één leerling begrepen, en hij heeft mij dan nog verkeerd begrepen’
o
o
o
o
Één van de grootste filosofen uit de westerse geschiedenis
‘De fenomenologie van de geest’
Hegel is een filosoof die beroemd/berucht was om zijn ontoegankelijkheid (~
Lacan), maar men voelde wel dat daar veel in zat
Die uitspraak (vlak voor zijn dood) toont dat er niemand was die hem begreep: hij
werd gezien als een autoriteit, maar niemand begreep hem
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

21
o

Lacan heeft heel veel van zijn theorie bij Hegel gehaald: ‘Le désir de l’homme c’est
le désir de l’autre’ (Hegel: ‘de mens wil verlangd worden door een ander’)
 Maar: op een aantal zeer belangrijke punten verschilde hij ook van Hegel
(zeker m.b.t. het concept van bewustwording)
Meester-slaaf dialectiek – discourstheorie
WETEN EN WAARHEID

Hegel: de waarheid is ditgene wat ontsnapt aan het weten en wat het van binnenuit
voortstuwt
o
o
o
o
o

Ook Hegel vertrok met zijn filosofie vanuit de idee dat er een kloof is tussen weten
en waarheid bij de mens
Ook Hegel ging ervan uit dat de mens door iets vervreemd/verwijderd is van de
waarheid die hem drijft
Hij gebruikte daarbij een zeer mooie definitie van waarheid: als mens weten we
vanalles, maar tezelfdertijd is er altijd een knagend besef dat het niet helemaal
juist is wat we weten, dat er iets ontbreekt, …  Hegel zei dat dat stuk van
onszelf dat voor die onrust zorgt, dat zorgt voor het gevoel dat we de wereld niet
volledig begrijpen, dat dat de waarheid is
De waarheid is volgens Hegel datgene dat dat proces van naar weten streven, op
gang houdt  zorgt er voortdurend voor dat we als mens op zoek zijn, een weg
afleggen en ons ontwikkelen
Binnen de lacaniaanse psychoanalyse werd dit in grote mate overgenomen
Psychoanalyse: idem, maar verschillen in aard proces, aard waarheid en aard van de kloof
tussen weten en waarheid
o
Het grote verschil tussen de lacaniaanse psychoanalyse en de Hegeliaanse
filosofie zit in het punt van hoe men de aard van het proces die tot de waarheid
leidt, de aard van de waarheid en de aard van de kloof tussen weten en waarheid
omschrijft
HET HEGELIAANSE DIALECTISCHE PROCES

Volgens Hegel is de mens verontrust door de waarheid, iets dat hij nog niet snapt, en
probeert hij die waarheid te weten te komen
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?
 Betreft het proces tot de waarheid leidt
22
Dit gebeurt volgens het dialectisch proces: de mens(heid) komt tot weten, streeft
naar weten, via een systeem van these, antithese en synthese
 Men vertrekt vanuit een bepaalde hypothese/stelling/vooronderstelling,
heeft daar een antithese (zaken die daarmee conflicteren) voor in de vorm
van bv. observaties, en de antithese kan er dan uit bestaan dat men daar
een compromis tussen maakt (verzoening in een soort weten van een
hogere orde)
 Dat proces kan altijd maar verder gaan, tot die uitspraken algemener en
algemener worden, en een grotere verklaringskracht hebben
 Zo bouwt men op naar hoger en hoger weten
 Dat is de kern van het proces dat volgens Hegel afgelegd wordt om tot
waarheid te komen, of om tot hoger weten te komen
 Dat dialectisch proces speelt zich volgens Hegel af op veel verschillende
domeinen: overal heb je, doorheen de geschiedenis, een dialectisch
proces dat zorgt dat de mens op alle gebied vooruit gaat (hoger weten +
hoger functioneren)
 Maar: het meest fundamentele gebied waarop die dialectiek zich afspeelt,
is op het niveau van de verhouding tussen de meester en de slaaf  Lacan
heeft daar in grote mate zijn discours theorie op gebaseerd

Het dialectisch proces speelt zich af op veel vlakken (wetenschap, politiek, man-vrouw
verhouding, etc.)

De meest fundamentele dialectische lijn is echter deze van de meester-slaaf dialectiek
(aanvankelijk een zeer ruwe, primitieve strijd die zich progressief verfijnt doorheen de
geschiedenis  à la limite zal dit resulteren in een vrije samenleving)
o
o
o
o
o

Meester-slaaf dialectiek: Hegel ging ervan uit dat het meest fundamentele
kenmerk van het menselijke verlangen, is om erkend te worden (in het eigen
verlangen) door een ander
Hegel vertrekt vanuit dat gegeven en zegt dat dat kenmerk van de mens geleid
heeft tot de clash tussen de meester en de slaaf: de mens probeert op een zeer
rudimentaire/primitieve manier zijn verlangen te laten erkennen door de ander, nl.
door een ander daarvoor te laten zorgen  vandaar is de oeroude strijd van de
mens om de ander tot slaaf te maken, te herleiden tot die drang in de mens: de
mens probeert een ander voor hem te laten werken, probeert de ander te
dwingen om zijn verlangen te realiseren
Dat eindigt redelijk dramatisch voor de meester (wilde zijn verlangen door een
ander mens laten erkennen): Hegel zegt dat op het moment dat zijn verlangen
vervuld wordt, en die ander zich onderwerpt, slaaf wordt, die niet meer als mens
gezien wordt  die slaaf is van geen belang meer en blijft altijd gefrustreerd
achter (hij schiet zijn doel voorbij)
Vandaar de heimelijke frustratie, het heimelijke ongeluk van elke meester
Hegel zegt dat het nog veel meer de slaaf is die er iets bij wint: want in het
proberen realiseren van het verlangen van de meester, leert hij werken, leert hij
savoir faire  op het einde van de geschiedenis is de slaaf vaak meer geslaagd dan
de meester
Doorheen de geschiedenis doorloopt de mens verschillende versies van deze dialectiek, tot
hij zich uiteindelijk opheft in een synthese van de vrije samenleving
o
Een samenleving waar er geen meesters en slaven meer zijn
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?
o
23
o
o

Die vrije samenleving komt voort uit een ‘bevrijd bewustzijn’ en is de synthese van
de these en de antithese die de meester en de slaaf waren
De mens bereikt zijn hoogste (vrij) bewustzijn (= waarbij hij de ander niet meer
ziet als meester of als slaaf, maar als een vrij mens) doorheen een dialectisch
proces
Dialectische proces op niveau van de subjectwording (zie bv. Lacan, 1966, pp. 140-141); zie
Graphe s(A)  A
o
Je ziet dat de psychoanalyse erkent dat een dergelijk proces zich in hoge mate
afspeelt in de mens
o Op het niveau van de subjectwording zie je in grote mate dat deze verloopt
volgens een dialectisch proces: een kind verhoudt zich tot de ander, tracht diens
verlangen te kennen/weten, bouwt daar een eerste (hypo)these over op,
observeert, past die hypothese aan, …
 De manier waarop het kind zich een eigen identiteit ontwikkelt, is in grote lijn
gelijklopend met wat Hegel formuleerde als dialectisch proces
Dialectische proces op niveau analytische kuur; zie SCS0007
o
o
o
Ook in de analytische kuur zie je ook vaak dat het zich ontrolt als een dialectisch
proces
Bv. iemand komt binnen van een reeks consultaties (bepaald probleem 
geformuleerd als een bepaalde stelling/these), merkt dat dit niet helemaal klopt,
er wordt een antithese geformuleerd, en dan een tijdje later realiseert/voelt hij dat
die tegenstrijdigheid opgehoffen kan worden als hij zijn probleem ‘zo’ formuleert
Sommige analytische auteurs hebben zelfs gezegd dat dat dialectisch proces de
kern is van de psychoanalyse, van de analytische kuur (bv. Luborsky)

Dialectische proces in kuur is zelfde als in subjectwording, in omgekeerde volgorde

Manual Luborsky (1984): heeft een handleiding/manual geschreven omtrent analytische
techniek  omschrijft het verloop daarvan in grote mate ook als een analytisch proces
(cyclus begrijpen)

Zie techniek Freud: Rattenman en Wolvenman: vrije associatie-constructie-vrije associatieconstructie-etc.  ook in Freud zijn beschrijving van het proces dat hij aflegde, beschrijft hij
dat ook in die termen
o
o

Lacan: gaat daar oorspronkelijk in mee
Maar later (ten tijde dat hij Subversion schrijft), zegt hij dat dat eigenlijk niet klopt
op het niveau van de subjectwording, analytische kuur en zélfs niet op het niveau
van de wetenschap  Lacan stelt dat dat dialectisch proces eigenlijk veel minder
belangrijk was dan dat Hegel en in zijn spoor ook vele anderen, geneigd waren om
te denken
Echter: noch in de wetenschap, noch in de psychoanalyse ontstaat weten volgens een puur
logisch proces
o
o
Wetenschap: wetenschappelijke verandering is vaak niet door logisch denken,
maar primair door de subjectiviteit van de onderzoeker gedetermineerd (e.g.
Kekulé, 1857)
Lacan merkt op (~ Kuhn) dat als je naar wetenschappelijke verandering en
vooruitgang kijkt, dat je ziet dat wetenschap maar heel beperkt volgens dat
proces van het logisch denken, het logisch proces dat Hegel vooropstelde (these –
antithese – synthese) vooruitgaat  wetenschap is veel meer iets dat
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

24
o
o
o
o
o
o
o
sprongsgewijs gebeurt (en op geen enkele manier verbonden met de vorige
bevindingen)
Wetenschap: paradigmashifts Kuhn
Wetenschap: revolutionaire ideeën die compleet los staan van de rest en die puur
uit de subjectiviteit van de onderzoeker schijnen te komen (Friedrich Kekulé, 1857)
In wetenschap noch psychoanalyse manifesteert er zich een ‘immanente
waarheid’, maar eerder een subjectieve waarheid (zie onder)
Zie kritiek op het empirisme/positivisme: subjectiviteit is van doorslaggevend
belang in de wetenschap (op alle niveaus) en is veel belangrijker dan het ‘puur
vorderen’
Zie Against Method, Feyerabend (1975): epistemologisch anarchisme
 Hij was één van de eersten de aandacht daarop écht vestigde
 Hij zei dat de wetenschap niet zozeer volgens een strikt logisch systeem
vordert, maar, in tegendeel, dat hoe minder gesystematiseerd
wetenschap is, hoe beter het werkt
 ‘Met systematiek komen we niet ver in de wetenschap’  pleit voor een
epistemologisch anarchisme (“anything goes”)
Lacan stelt dat het ook in de analytische kuur niet zomaar een strikt logisch
systeem is dat gevolgd wordt  het is veel meer open staan voor plotse
revelaties, plotse uitingen van het subject
Daarnaast zegt hij dat het weten dat zich ontwikkelt en toegroeit naar een
bepaalde waarheid van het subject ( Hegel: universele waarheid voor iedereen),
waarbij het volgens de psychoanalyse om een subjectieve waarheid gaat  dit is
de waarheid waarnaar men toewerkt in de analyse
DE AARD VAN DE WAARHEID
Hegeliaanse waarheid: universeel – overbrugbare kloof weten-waarheid
o
o
o
o

Voor Hegel was de waarheid universeel (= voor iedereen gelijk) en iets waar alle
mensen toe komen
Bovendien was die waarheid volgens Hegel totaal bereikbaar voor de mens: de
mens kan met zijn weten die waarheid volledig opslorpen (= volledig ‘weetbaar’)
Elk aspect van de menselijke, psychische subjectieve ervaring, is gericht op die
waarheid (bv. passies van mensen: uiteindelijk tonen alle passies van de mens,
hem/haar iets van de universele waarheid)
Hegel’s ‘List van de rede’: de op het eerste zicht redeloze passies dienen
uiteindelijk toch de rede; net zolang tot een subject de universele waarheid vindt
Psychoanalytische waarheid: particulier/subjectief – onoverbrugbare kloof weten-waarheid
(weten van orde van taal, waarheid van orde van drift/lichaam, later meer uitleg bij subject
van uitgesprokene vs. subject van de uitspraak)
o
o
De psychoanalytische waarheid is particulier en subjectief: het is heel specifiek,
iets dat voor die ene mens geldt
Bovendien is de kloof tussen weten en waarheid onoverbrugbaar: een analytische
kuur richt zich weliswaar op het verkleinen van die kloof, maar het weten kan die
waarheid nooit volledig bereiken (omdat die waarheid van de orde van het
driftmatige is, en dat van de orde van het fysieke is  het blijven altijd driften,
zaken die fundamenteel verschillend zijn van het weten en nooit fundamenteel in
het weten kunnen opgaan)
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

25
o
o
o
Vergelijk: statuut van waarheid en subjectiviteit in:
o
o
o
o

“Quoi qu’il en soit, notre double référence au sujet absolu de Hegel et au sujet aboli de la science
donne l’éclairage nécessaire à formuler à son vraie mesure le dramatisme de Freud: rentrée de la
vérité dans le champ de la science, du mème pas òu elle s’impose dans le champ de sa praxis:
refoulée, elle y fait retour” (Lacan, pp. 798-799)
o
o
o

Joods-christelijke - scholastieke traditie
Mechanistische wetenschap (empirisme, positivisme, etc.): subjectiviteit als een
onbelangrijk iets
Hegel
Freud/Lacan
Lacan zegt dat het subject van de psychoanalyse (= subject met een beperkt
bewustzijn en een beperkt weten) verschilt zowel van het absolute subject (=
subject dat tot een absoluut weten in staat is) van Hegel, als van het afgeschafte
subject (= het subject dat eigenlijk geen enkel belang heeft) van de wetenschap
Het is precies op dat punt dat je ziet welk belang dat Freud had, wat de volle
draagkracht/spankracht was van het verschijnen van Freud op het toneel van de
wetenschap (dat was precies in de bloeiperiode van het positivisme): hij stelt de
subjectiviteit centraal in de wetenschap, zoals deze nog nooit centraal had
gestaan
Je ziet daar een merkwaardig iets: het is datgene wat de wetenschap verdringt,
de subjectiviteit, dat via Freud terugkeert (en net hetzelfde gebeurde in zijn
praktijk: net hetgene dat de hysterica verdrongen, kwam via de symptomen
terug)
“In any case, my two-pronged reference to Hegel’s absolute subject and to science’s abolished
subject sheds the light necessary to accurately formulate Freud’s dramatism: the return of truth
to the field of science at the same time as it comes to the fore in the field of its praxis –
repressed, it reappears there.”
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

 Cf. graphe: subject van de uitspraak vs subject van het uitgesprokene
De passies staan niet ten dienste van de rede; ze zijn geen figuranten in het grote
masterplan van de rede
“Car loin de céder à une réduction logicisante, là où il s’agit du désir, nous trouvons
dans son irréductibilité à la demande le resort même de ce qui empêche aussi bien de
le ramener au besoin. Pour le dire elliptiquement: que le désir soit articulé, c’est
justement par là qu’il n’est articulable.” (Lacan, 1966, p. 804)
 Lacan zegt dat je het menselijk subject nooit helemaal logisch kan
begrijpen, exact om die reden dat de waarheid van het subject van
driftmatige aard is en a priori onlogisch
 Je moet nooit denken in een analyse dat je er gaat in slagen om een
subject zó bewust te maken van zichzelf, in die mate te laten weten dat
het zichzelf totaal gaat begrijpen
 Je stuit in de analyse altijd op het verlangen van het subject, en dat
verlangen (ook al zeg je dat dat verlangen het verlangen van de ander is)
is nooit totaal logisch begrijpbaar  wat dat verlangen van de ander
betekent, moet geïnterpreteerd worden
“For far from giving myself over to some logicizing reduction where desire is at
stake, I detect in desire’s irreducibility to demand the very mainspring of what also
prevents it from being reduced to need. To put it elliptically: it is precisely because
desire is articulated that it is not articulable.”
26
TECHNISCHE IMPLICATIES (VOOR DE THERAPIE)
 Opnieuw van zeer centrale aard

Louter (cognitief) tot inzicht komen is niet het doel van de kuur; ‘inzicht’ is maar een
intermediaire stap (naar vol spreken)

Niet de bedoeling om het subject ‘universele inzichten’ bij te brengen; wèl om het tot zijn
eigen subjectieve waarheid te leiden (verhouding met ouders, seksualiteit, etc.)
o
Als je ervan uitgaat dat een mens tot absoluut weten in staat is, en dat je hem
daartoe moet brengen, is een totaal ander uitgangspunt dan een beperkt subject,
die iets te weten kan komen omtrent de driftmatige ondergrond van diens
problemen ( universele waarheid)
o In een jungiaanse analyse is men op zoek naar een soort archetypes die universeel
zijn (bv. bij de jungiaanse droomanalyse)  klinisch is dat een totaal andere
manier van werken
o De waarheid waarnaar men in een analyse naar op zoek is, is een zeer specifieke,
particuliere waarheid
 Afhankelijk van het uitgangspunt dat je hierbij inneemt, ga je een totaal ander
proces krijgen

Het ultieme weten bestaat niet; subject moet zich constant vernieuwen in een vol spreken
o
o
o
o
De waarheid is niet enkel particulier, maar ook voor een stuk niet logisch
begrijpbaar
Bv. bij die jongen met dissociaties: hij besefte iets van die processen, kon ze
aanduiden en erover spreken, maar die processen op zich blijven onlogische
driftmatige processen
Een deel van je wezen als mens is fundamenteel onlogisch, irrationeel, iets dat
ontsnapt aan het weten
Als analytisch therapeut stel je dan ook die ambitie niet om alles volledig te
begrijpen
LACANIAANSE INTERPRETATIE VAN PSYCHOANALYSEKUNNEN VS. EGO-ANALYTISCHE EN
‘CATHARTISCHE’ INTERPRETATIE

De kloof tussen weten en waarheid (SCS0007)

‘Het Ego is geen baas in eigen huis’
o
o
o

De kern van de psychoanalyse draait rond die uitspraak
Er is een onbewuste en ons Ego is eigenlijk min of meer een slaaf of een figurant in
het spel van het onbewuste
Wanneer Lacan spreekt over de Copernicaanse revolutie bij Freud, heeft hij het
daarover: het heeft betrekking op het feit dat Freud het Ego decentraliseerde
De derde narcistische krenking (Copernicus, Darwin, Freud)
o
Copernicus verloste de mens van de illusie dat hij in het centrum van het heelal
stond  hij beweerde dat de aarde níet in het centrum van het heelal/
zonnestelsel staat
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?
DE COPERNICAANSE REVOLUTIE VAN FREUD
27
o
o

Darwin heeft de mens van de idee beroofd dat de mens fundamenteel meer
waard zou zijn dan de dieren
Op dezelfde manier haalde Freud het menselijke bewustzijn of het Ego uit het
centrum van onze beleving: hij zei dat het menselijke denken/bewustzijn maar een
epifenomeen is (er zijn een aantal driftmatige impulsen die aan de touwtjes
trekken, en ons Ego is maar een poppetje dat danst naar die touwtjes)
Is het narcisme van de mens ècht gekrenkt? (Lacan, 1966, pp. 796-797)
o
o
o
o
Lacan merkt daar terzijde over op: ‘Is dat narcisme wel écht gekrenkt?’, is de mens
daardoor minder narcistisch geworden?
Niet echt: de mens is niet minder narcistisch geworden door hun ontdekkingen
Of Freud de mensen echt gekrenkt heeft, is nog een andere vraag, dat laten we
open
De mens heeft een zeer rare verhouding tot de bevindingen van wetenschap:
geloven ze die bevindingen echt (zelfs als het zwart op wit bewezen is)? Voelt
men dat echt?
LACAN VS. EGO-ANALYSE
Het Ego terug centraal: na Freud zijn dood is de psychoanalyse terug in omgekeerde richting
geëvolueerd
o
o
o
o
Het overgrote deel van de psychoanalytici ontwikkelde zich in de richting van de
ego-analytische school
De ego-analyse zei (met Freud zijn dochter voorop) dat als je eerlijk bent, dat het
enige waarmee we iets kunnen doen in analyse, het Ego is (je kunt de mens maar
aanspreken in de mate dat hij bewustzijn of Ego is)
 Freud!!! (deed in zijn analyse net zijn best om het Ego langs de kant te laten, om
met het onbewuste te werken)
Ze proberen misschien wel iets aan het onbewuste te veranderen, maar dat doen
ze via het Ego: dat doen ze door zelf het goede voorbeeld te geven

Anna Freud: ‘Het Ego is onze enige bondgenoot …’

Ego-analyse = pathologische defensiemechanismen worden progressief vervangen door
‘gezonde’ defensiemechanismen doorheen identificatie met analyticus
o
o
o
o

Een pathologisch Ego = een Ego dat van verkeerde defensiemechanismen gebruik
maakt, om het onbewuste te ontkennen/verdringen
Bv. verdringing, rationalisatie, …
Die defensiemechanismen kunnen gezond, maar ook ziek (= pathologisch Ego)
zijn
Ego-analytici gaan ervan uit dat je patiënt een stukje moet gaan heropvoeden, en
in plaats van die zieke/immature defensiemechanismen, gezonde/mature
defensiemechanismen moet leren gebruiken (door als analist zelf het goede
voorbeeld te geven)
Lacan: het Ego is vooral een bron van weerstand; een rem op de realisatie van vol spreken,
een verduistering van de subjectieve waarheid, een maskering van de subjectieve structuren
die ons bepalen
o
Lacan (zeker in zijn vroege werk, van 1930-1950) schrijft daar enorm veel over: hij
bekritiseert ze en zegt dat ze het werk van Freud ongedaan maken
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?

28
o
Lacan heeft een totaal andere (en enorm interessante) conceptie van het Ego, die
erop neerkomt dat gans ons Ego één grote vorm van weerstand is
 Je hebt het menselijke weten dat van de orde van het Symbolische is
 Je hebt de waarheid die van de orde van het driftmatige/Reële is
 Wat ervoor zorgt dat het Symbolische niet bij het Reële geraakt, dat ons
weten zo fundamenteel vervreemd is van onze waarheid, is precies dat
Ego (= het Imaginaire dat als een scherm tussen het Symbolische en het
Reële staat)
 Je ziet dat concreet bij de transcripties van de man die wij in de
practica lezen  het is exact zijn Ego die ervoor zorgt dat hij zijn
problemen niet kan begrijpen of duidelijk omschrijven: het is zijn
Ego dat ervoor zorgt dat hij vervreemd is van zijn waarheid (het is
precies zijn Ego dat ervoor zorgt dat hij altijd slachtoffer wordt)
 De Lacaniaanse visie op het Ego is duidelijk: het Ego is precies die
weerstand die overwonnen moet worden: verre van het Ego dat
onze enige bondgenoot zou zijn in een analyse, is het eigenlijk
onze voornaamste vijand (= datgene dat moet geanalyseerd
worden)
LACAN VS. CATHARTISCHE INTERPRETATIES (‘AFFECTIEVE HERBELEVING’)

Catharsis: effecten analyse toe te schrijven aan affectieve herbeleving van ‘oer-ervaringen’
o
o

Men stelt het affect, het affectieve centraal
Dit is de eerste manier: zij leggen de klemtoon op het cathartische effect van
spreken
 Sluiten op een bepaalde manier wel aan bij Freud, die zei dat via het
spreken het oorspronkelijk ingeknelde affect, afgevoerd wordt  Freud
heeft zelf een tijdje zo gedacht, maar heeft dat al snel verlaten
 Er zijn mensen die dat altijd centraal blijven stellen zijn (bv. Rank – tweede
interpretatie van Freud)
Of: affectieve ervaring als toegangspoort tot weten
De derde interpretatie van het freudiaanse oeuvre legt de klemtoon volledig op de
idee dat affectieve herbeleving op zich (= het zich terug in een soort hypnoïde
toestand begeven, in de toestand van het onbewuste affect), tot een bepaalde
kennis, een bepaald weten zou leiden
o Je kan dat vergelijken (cf. Lacan) met de idee dat je door het nemen van bepaalde
hallucinogenen in een bepaalde ervaringstoestand zou komen die je dan op zijn
beurt bepaalde nieuwe, specifieke inzichten zou geven
o Psychoanalyse: erop gericht om het subject te leiden tot een soort affectieve
oerervaring, in welke toestand het dan tot een aantal inzichten zou komen die een
aantal therapeutische, wenselijke effecten zouden hebben
 Ook dat kun je niet als analytisch bestempelen!

Rank: affect, herbeleving geboortetrauma  alle problemen, alle vormen van pathologie,
gaan uiteindelijk terug op een geboortetrauma
o
o
Bijgevolg zou er een kuur zijn dat je kan terugbrengen naar dat moment van het
geboortetrauma, om dat op een andere manier te ervaren zodanig dat het minder
traumatisering was
Rebirthing, …
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?
o
29

Lacan/Freud: effecten analyse toe te schrijven aan ontcijfering logica verhalen omtrent
ervaringen
o
o
o

Het is zeker zo dat de affectie beleving of onbewuste ervaring belangrijk is, maar
als je goed kijkt, hecht Freud er maar op één punt belang aan: hij zegt dat die
onbewuste, affectieve ervaring ontcijferd moet worden
Hij was niet zozeer geïnteresseerd in die affectieve ervaring op zich, maar vroeg
mensen daar gewoon over te vertellen (niet herbeleven of zo)
Het was de bedoeling om uit die logica iets te leren over de structuur van het
subject ( verwachten dat je vanuit de affectieve ervaring zelf een bepaald
inzicht zou krijgen)
De interpretatie (ego-analytisch, cathartisch) bepaalt sterk de manier van praktijkvoering!!

Geen ‘heropvoeding’ van het Ego van de patiënt naar het ideaal van therapeut

Geen heil verwachten van ‘affectieve herbeleving’, maar wel van ontcijfering van de logica
van het onbewuste (dus zeker verwant aan dialectisch proces)
Inleiding: Wat is psychoanalyse (niet)?
TECHNISCHE IMPLICATIES
30
GRAPHE 1 – REËLE EN SYMBOLISCHE
DE LOGICA VAN HET ONBEWUSTE

Lacaniaanse psychoanalyse positief gekarakteriseerd als een ontcijfering van het onbewuste
(= ontcijfering van de logica die in de subjectiviteit van de mens aanwezig is)

De graphe representeert die logische structuur van de subjectiviteit
CASUS KAAT
 Casus Kaat als illustratie (waarmee je voelt wat er bedoeld wordt met onderstaande
begrippen/uitspraken, en waar de graphe perfect op toe te passen is):
Logica/structuur van het onbewuste
Onbewuste als ketting van betekenaars
Onbewuste als discours van de Ander
Verschillende andere aspecten van de graphe

Vrouw; 45 jaar; textielarbeidster

Symptomen: intense angst en paniek (ook depressiviteit) die haar op onvoorspelbare
momenten overvielen

Verschillende keren fysiek en seksueel misbruikt door opeenvolgende partners (was op dat
moment voor de derde keer hertrouwd)  ze vermeldde dit onmiddellijk (opvallend: wist dit
op voorhand voordat ze met hen trouwde)

Opmerkelijk: ze verwijst telkens naar de moeders van de partners als reden om bij hen te
blijven: ze wilde dat die moeders niet aandoen dat ze hun zoon weigerde
o
Seksualiteit voelde voor haar altijd als een gevoel van verkracht worden

Vóór de traumatische partnerkeuzes (die begonnen rond haar 15 jaar) een aantal keren
verliefd (3x op korte termijn verliefd geworden: omdat ze op een typische manier naar haar
keken). Jongens waren altijd ‘vreemdelingen’ (die maar korte tijd in het dorp verbleven en op
doortocht waren), en keken op een geïnteresseerde manier naar haar, van op afstand
 het is die blik die bij haar iets van verliefdheid triggerde

Met geen enkele van die jongens begon ze een relatie; als ze dichterbij kwamen vluchtte ze
weg  ze linkte dat voornamelijk aan een angst om, als ze hen beter leerde kennen, te
moeten vertellen over haar ‘rare situatie thuis’

Kort na intake zware paniekaanvallen op afdeling naar aanleiding opname man die
handtastelijk was naar vrouwen toe  die paniek is dus toegenomen op een zeer specifiek
moment

Paniek als ze hem ontmoet in de gang. Angst dat ze tegen hem zal lopen, dat ze zou afwijken
van haar pad  ging altijd langs de muur lopen om dat zeker te vermijden

Opmerkelijk: na operatie met knie geeft ze hem massage (nadat hij haar naar boven had
gedragen omdat ze in het gips zat)  wast haar handen in de lavabo en gaat terug naar haar
kamer
o
o
Toen ze op haar kamer arriveerde, vond ze zijn flesje water in haar jaszak
Gaat het teruggeven en verder gebeurt er niets
Graphe 1 – Reële en Symbolische
o
o
o
o
31
o

Een aantal vragen* die oprijzen uit dit klinisch materiaal:
o
o
o
o
o

Dus: ondanks dat ze bang is van die man, stemt ze er toch mee in om hem een
massage te geven
Enorm belangrijk dat je die vragen echt laat opkomen en deze ook stelt, dat je
deze binnen de therapieruimte laat komen: het is belangrijk om de vraag uit te
spreken die impliciet aanwezig is binnen het klinisch materiaal
Die vragen gaan ons sturen gedurende de volgende gesprekken en waarop we
een antwoord gaan zoeken tijdens de therapie
Waarom niet trouwen/een relatie beginnen met mannen waar ze verliefd op is?
Waarom trouwen met mannen waar ze bang van is?
Waarom massage geven aan man waar ze bang van is?
Reconstructie masochistisch fantasme/tendens op basis van herinneringen kindertijd
o
Herinnering 1: Vader schopt haar zonder reden (eigenlijk was ze aan de rok van
haar moeder aan het trekken), moeder kijkt toe met jongere, pasgeboren zusje op
de arm (ze viel en rolde tot aan de toiletpot). Voelde zich compleet verlaten (en
wenste voor het eerst in haar leven om dood te zijn)
o Herinnering 2: Grootmoeder (‘heks’) slaat moeder. Moeder doet niets. Zij kijkt toe,
ze voelt de pijn van haar moeder in haar gezicht, en ze wil schoppen in de plaats
van haar moeder (maar: staat perplex doordat ze ziet dat haar moeder niets doet)
 Twee (geïsoleerde) herinneringen van rond haar 4 jaar die haar heel sterk
bijgebleven zijn
 Op basis van die herinneringen komt men in de therapie tot een
constructie van een aantal tendensen in haar subjectiviteit, tot een aantal
aspecten van haar identiteit
 De eerste is een serieuze masochistische tendens

Beeld u levendig in: een kind dat in een dergelijke situatie terechtkomt en dat zich een idee
moet vormen van wat de anderen van haar/hem willen ~> je hoort in haar verhaal een aantal
vragen naar boven komen

Vraag: Wat wil vader, waarvan geniet vader?
o Observatie: Vader slaat mij herhaaldelijk zonder reden;
 Antwoord: Vader geniet ervan om mij te slaan

Vraag: Wat wil moeder? Waarvan geniet moeder?
o
o Observatie: Ik word geslagen door vader; moeder kijkt toe maar helpt me niet;
 Moeder geniet ervan om te kijken terwijl ik geslagen wordt
o

Voelde zich totaal verlaten, helemaal alleen: het is vooral dat, het feit dat haar
moeder op haar gevestigd was en zij niets deed
Helemaal op einde therapie plots directe revelatie van masochistische fantasme
o
o
Zeer typisch: als patiënten weten dat ze je nooit meer gaan terugzien, trekken ze
plots alle registers open (was op einde stage van prof)
Ze vertelde het laatste gesprek dat ze vaak gesproken heeft over het feit dat er bij
haar gelijk een soort gelijkstellen was van genieten aan geslagen worden, en dat
het gans haar leven als ze fantaseerde over seksualiteit, eigenlijk altijd te maken
Graphe 1 – Reële en Symbolische
Observatie: Grootmoeder slaat moeder; moeder doet geen inspanning om zich te
verweren;
 Moeder geniet ervan om geslagen te worden
32
had met vernedering of geslagen worden  ze werpt daar een stukje de
kenmerken van haar genot helemaal open en bloot op tafel

Vaak een effect van de wetenschap dat men de therapeut niet meer zal terugzien

Zie bvb. Katarina van Freud (eenmalige ontmoeting): vertelde enorm veel over haar
seksualiteit (typisch iets, bv. ook in kader van onderzoek met een eenmalig gesprek, wordt er
énorm veel verteld)

Reconstructie sadistisch fantasme/tendens in de seksualiteit (deze was veel subtieler, maar
zat er duidelijk ook in) op basis van herinneringen kindertijd (wanneer haar vader thuis
wegging, sloot hij haar vaak op in een hokje  sloeg vaak met haar handen tegen de
deur/muur). Tezelfdertijd de bedoeling om de moeder te laten genieten èn (uit haat) wraak
op haar te nemen:
o Moeder voelt mijn pijn (zoals ik haar pijn voel);
o Moeder geniet ervan geslagen/gepijnigd te worden (zie voorgaande redenering);
 Als ik met mijn hoofd tegen de muur sla zal moeder pijn voelen (en genieten?)

Vraag: Wanneer ziet moeder me graag? Wat wekt er de liefde op van moeder?
o
Als ik huil en kwaad ben nadat vader me geslagen heeft, troost moeder me en
steunt ze me (achteraf, nadat vader weg is)
 Moeder ziet me graag als ik klaag over vader*
 Bijkomend voordeel: de positie van diegene die door de vader geslagen
werd, wekte ook liefde op bij de moeder

Besluit: Als ik iets wil betekenen (=een betekenaar wil zijn), dan moet ik me laten slaan*:
 gans haar discours mondt hierop uit
o
o
o
o

Mannen genieten ervan om het te doen
Vrouwen genieten ervan om toe te kijken
Door me pijn te laten doen kan ik de toeschouwer (=het liefdesobject) ook ‘mede
laten lijden’
Vrouwen zien me graag en troosten me als ik nadien huil en klaag
Het masochisme, sadisme, de liefde en de haat worden allemaal bevredigd door het zich
laten slaan en er achteraf over te klagen en de woede bot te vieren op de moeder
 Hele reeks vitale, driftmatige spanningen die afvloeien door het zich laten slaan
Het zich laten slaan is dus ‘het perfecte compromis’
o
Maar natuurlijk leed die vrouw ook enorm omdat ze naar die positie toegedreven
werd

Dit compromis resulteert in een fantasme/positiebepaling, dat een verknoping is van het
Imaginaire (= de verschillende beelden uit haar herinneringen), het Symbolische (= de wet
vraagt van haar dat ze zich laat slaan en dat ze zich wegcijfert voor anderen, de wet plaatst
haar op de positie van een slaaf), en het Reële (= haar drift wordt via die beelden en
bepalingen in banen geleid)

Naast deze destructieve component van haar identiteit was er ook een tedere, constructieve
component, de component van het verlangen
o
o
o
Deze component vooral gecentreerd op identificatie met verzorgende moeder
Van daaruit verlangen om verpleegster te worden
Interessantst: alles wat er van verlangen verscheen in haar leven, op gebied van
de liefde vooral, verwees naar één specifieke herinnering waarbij haar moeder iets
reveleerde van liefde
Graphe 1 – Reële en Symbolische

33
Belangrijkste herinnering: foto van de halfbroer van haar moeder; enige keer dat ze bij haar
moeder een verlangen ziet naar een man
o
o
o

Op een bepaald moment zit ze in de kamer van haar ouders, doet ze de kast open
en vindt ze een kistje dat normaal altijd op slot was, maar toen niet
In dat kistje vindt ze een foto en gaat daarmee naar haar moeder om te vragen
wie dat is op de foto: “moeder keek in de verte en keek dromerig” en antwoordde
dat het niemand was
Tante vertelde dat het de halfbroer van haar mama was
Alle verliefdheden verwezen naar die man (halfbroer van mama); vreemdelingenlegioen;
‘Een beetje een deugniet, maar niet kwaadaardig’ (bv. de halfbroer nam de moeder soms mee
op een uitstapje naar een andere stad, waar hij zich ooit eens uit de voeten maakte en haar
moeder alleen terug naar huis moest)
o
o
o
Alle betekenaars die zij gebruikt om haar verliefdheden te beschrijven, verwijzen
allemaal naar gans dat verhaal, dat stukje discours, over de halfbroer
De enige keer dat haar moeder iets van liefde getoond had
De tederheid van de moeder én van de dochter, kleefde aan dat ‘deugnieterig’ en
ook de blikken van de jongens die ze beschreef, verwezen naar dat dromerig in de
verte kijken van haar moeder

Vanuit de reconstructie van aan de ene destructieve en een constructieve component van
haar identiteit laat het klinische materiaal zich vlot ordenen

Aanvankelijk overwicht constructieve component

Verliefdheden op jongens die verwijzen naar halfbroer

Rond 15 jaar kanteling na serieuze krenking (mocht niet meer naar school gaan en moest
werken voor zus, positie slaaf)
o
o
o
Ging naar school en wilde iets van haar leven maken door verpleegster te worden
Uit het niets beslist haar vader dat ze op haar 15 jaar niet meer naar school mag,
en moet gaan werken om haar zus, die ‘veel slimmer’ was, te laten studeren
 dramatisch:
 Haar verlangen wordt de grond in geboord
 Op een typische manier: in een slaafse positie geplaatst
Dit plaatst haar massief terug op de positie van de slaaf van de ander, diegene die
zich moet laten slaan

Dan keuze voor agressieve partners, vooral omdat ze hun moeder niet wilde kwetsen
(duistere impact van de moeder die toekijkt; zie haar eigen toekijken als haar eigen kind
bedreigd wordt – herkende dan zichzelf in haar moeder)  dit was de enige uitleg die ze
aanvankelijk kon verzinnen

Gans die structuur bepaalt gans haar leven (punten waarop ze verliefd wordt, de
verhoudingen met moeder/vader/alle anderen, gebeuren op de afdeling, …)  het
symptoom zit volledig vervat in die structuur
o
o
o

Iedereen werd geplaatst in die positie van de toekijkende moeder
Iedereen wordt binnen diezelfde structuur geplaatst
Gans haar actuele ervaring komt tot stand en wordt gestructureerd vanuit al haar
vorige ervaringen
Op de afdeling zelfde scenario met handtastelijke man; het team van hulpverleners staat op
de positie van de moeder die genietend toekijkt maar haar ook troost als ze lijdt
Graphe 1 – Reële en Symbolische

34

Dezelfde structuur bepaalt dus gans haar leven: partnerkeuzes, verhouding tot moeder/vader
en anderen in algemeen, symptoom, etc

In deze casus zie je duidelijk het volgende: eerst is er een drift (masochistisch van aard), die
gevormd wordt door het symbolische (een aantal regels en positiebepalingen) en het
imaginaire (bvb. het beeld van haar moeder die niet reageert)

Deze drift wordt vervolgens geweigerd, het subject wil/kan deze seksuele drift niet
assumeren ( jouissance en neurose)

Dus: de drift die geweigerd wordt is een deel van het reële, maar tezelfdertijd een product
van het symbolische en het imaginaire

Therapeutisch zeer belangrijk om tezelfdertijd
o
o
Het genot niet te ontkennen
En het subject niet te reduceren tot zijn genot. Beide zijn technische blunder

‘Si nous conduisons le sujet quelque part, c’est à un déchiffrement qui suppose déjà dans
l’inconscient cette sorte de logique où se reconnaît par example une voix interrogative, voire le
cheminement d’une argumentation. Toute la tradition psychanalytique est là pour soutenir que
la nôtre ne saurait y intervenir qu’à entrer au bon endroit, et qu’à anticiper sur elle, elle n’en
obtient que la fermeture’ (Lacan, 1966, p. 796)

‘If we conduct the subject anywhere, it is to a deciphering which assumes that sort of logic is
already operative in the unconscious, a logic in which, for example, an interrogative voice or even
the development of an argument can be recognized. The whole psychoanalytic tradition
supports the view that the analyst’s voice can intervene only if it enters at the right place, and
that if it comes too early it merely produces a closing up’
o
o
o
o
o
o
Dit is de logica van het onbewuste, de logische structuur van het onbewuste
Ze had daar wel enig idee van, er waren wel enige raakpunten met haar bewuste
beleving, maar ze kon het zeker niet uitspreken en ze wist het zeker niet
Dus: het onbewuste heeft een logica en deze kun je via het spreken abstraheren
Daarnaast maakt het ook wel duidelijk dat de logica van het onbewuste een
ketting van betekenaars is: er worden daar een heel aantal dingen aan elkaar
geschakeld worden (genieten = geslagen worden = mensen die toekijken = …): er
gebeurt daar een logische aaneenschakeling van een ketting van voorstellingen
Die ketting van voorstellingen is eigenlijk direct geabstraheerd uit het discours
van de ander (“l’inconscient, c’est le discours de l’autre”): het is het discours van
de ander, in de manier waarop hij aanwezig is, zich manifesteert, acten stelt en
dingen wel/niet doet, waardoor het subject op een of andere manier
overgenomen wordt en dat het onbewuste van het subject gaat vormen
Lacan zegt: “Als wij analytici het subject ergens naartoe geleiden, dan is het naar
een ontcijfering van de logica. Een ontcijfering die op voorhand al een bepaalde
logica veronderstelt: we veronderstellen dat er een logica zit in de symptomen.
Hoe onbegrijpelijk of paradoxaal het subject ook handelt, er zit daar een logica in,
die aanwezig is en werkt zonder dat het subject het weet en dus opereert in het
onbewuste. Een logica die bijvoorbeeld verschijnt in een stem, een ondervragende
stem, en je kunt in het onbewuste een ganse ontwikkeling van die logica horen.
Graphe 1 – Reële en Symbolische
 Gans die logica van waarom ze op die positie raakte van het zich laten slaan, was onbewust
(cf. logica van het onbewuste)
35
De hele psychoanalytische traditie veronderstelt dat wij onze stem als therapeut
pas mogen laten klinken op het juiste moment en dat we moeten opletten dat we
niet te vroeg en niet te snel zelf iets zeggen, want dat we zeer snel zullen
samenvallen en gelijkgeschakeld zullen worden met die andere stemmen.
Daardoor worden we in een meesterpositie geplaatst, die eigenlijk hetzelfde
herhaalt als wat er al gans het leven aan het subject aangedaan wordt.”
 Je moet dus goed opletten wanneer je spreekt: pas wanneer het subject
dicht genoeg bij zijn onbewuste waarheid is, mogen we onze stem laten
klinken en dan zal het subject zeggen wat je wilt: “ah voila, nu heb ik het
door”)
 Het subject moet dicht genoeg bij de waarheid zijn voordat je spreekt of
intervenieert, want anders produceer je louter een closing-up, een sluiting,
waarbij het subject zich zal afsluiten (“ik spreek niet meer met je, want je
bent hetzelfde als alle anderen”)

DUS:
o
o
o
Analyse gaat niet over ingeknelde affecten afvoeren
Het gaat ook niet over een realisatie van een soort opvoeding van het Ego
Het gaat om dit: om de logica die in het onbewuste en de subjectiviteit verborgen
zit, een stuk helder en uitspreekbaar te maken door het subject
 Daar moet het subject toe gebracht worden: tot het vermogen om wat er zijn
positie bepaalt en waarom hij dingen doet, uit te spreken
ONTWIKKELING TAAL EN GEHEUGEN

De graphe representeert, maakt duidelijk, vat formeel hoe het menselijke onbewuste en de
logica die erin zit, tot stand komt

Om de graphe goed te begrijpen, wordt er begonnen met een stuk theorie: een overzicht van
hoe de taal en het geheugen zich ontwikkelen  beknopt en niet diepgaand, maar puur in
functie van het begrijpen van de graphe
DE ONTWIKKELING VAN TAAL ALS EEN KETTING VAN BETEKENAARS
’PRESPEECH’ – ‘PRESYMBOLISCH’ (MAAND 1-9)
Reeks bewegingen met lippen, mond, kaken; rudimentaire differentiatie geluiden 
linguïsten herkennen daar een voorstadium van de taal in: om dat te oefenen wat centraal
staat in de taal, namelijk om geluiden te differentiëren
o
o
o
Het toont het kind, hoewel het nog niets begrijpt, op een vreemde manier toch al
direct een besef heeft van taal
Het is alsof het kind al de structuur van de taal aan het aftasten is
Dit wordt gezien als een voorloper van de taal

Aftasten van structuur van taal

Plezier bij reactie Ander; sociale functie van de taal; cfr. ‘small talk’  de taal dient in hoge
mate om een gevoel van verbondenheid te creëren
Graphe 1 – Reële en Symbolische

36

‘Bestuderen’ gelaat Ander; onzekerheid, twijfel, vraag  je ziet eigenlijk direct dat er bij het
kind, in tegenstelling tot een dier, een bepaalde vraag aanwezig is: een besef dat er iets moet
geïnterpreteerd worden in het leven en dat de dingen niet helemaal zeker zijn
EÉNWOORDZINN – OVERGANG VAN PRESYMBOLISCH NAAR SYMBOLISCH (+- MAAND 9)

Volledige woorden gekoppeld aan (extra-talige) referent (object, situatie, fysieke prikkel,
emotie)  vanaf dan is er een koppeling tussen woorden en iets waarnaar er gerefereerd
wordt buiten de taal om (eerste koppeling tussen het reële van het driftmatige van het kind,
en een symbolisch element)
o
o

Één-woordzinnen markeren die overgang
Maar dit betekent niet dat de taal in de eerste plaats verwijst naar een extra-talige
referent: taal verwijst voor iedereen in de eerste plaats naar taal, en woorden
verwijzen voor iedereen in de eerste plaats naar woorden
Echter: woorden blijven altijd in de eerste plaats naar woorden verwijzen (zie verder)
MEERWOORDZINNEN (MAAND 9-30)

Zinnen in zgn. ‘telegramstijl’: vb. ‘Hond been’  er worden zaken aan elkaar gekoppeld,
waarmee het kind iets wil zeggen

De eerste kettingen van betekenaars ontstaan, elementen uit het discours van de Ander
worden met elkaar geassocieerd en aan een referent gekoppeld: ze verwijzen naar iets van
het extra-talige
o
Merk op: het ‘Discours vand. Ander’ verwijst naar een zeer heterogene verzameling:
woorden, gelaatsuitdrukkingen, houdingen, gebaren, etc. (zie casus Kaat)
o
o
o

Dat discours van de Ander mag je niet in enge zin vatten en is dus niet alleen wat
er uitgesproken wordt: het is de Ander in heel zijn heterogeniteit
(gelaatsuitdrukkingen, …)
Dat zijn voor de mens allemaal betekenaars en worden ten volle door het kind als
een taalelement geïnterpreteerd
Afhankelijk van persoon, context, …
‘Non-verbaal gedrag’?: verschijnt ook als betekenaar, omdat het geïnterpreteerd wordt
(binnen een ketting van betekenaars), in een talige context geplaatst wordt en meerdere
betekenissen kan hebben
DIFFERENTIATIEFASE (MAAND 30 – 60)

Abstracte taalkundige bewerkingen (vervoeging werkwoorden, verbuiging bijvoeglijke
naamwoorden, vraagvorm, etc.)

Voltooiing fonetische, semantische en syntactische ontwikkeling
Graphe 1 – Reële en Symbolische

Hier zie je een reeks betekenaars (S, S’, S’’, …) uit het discours van de ander (A) –
eigenlijk de moeder –
37
BETEKENAAR - BETEKENIS

Overgang presymbolische naar symbolische fase (overgang prespeach naar de zogenaamde
één-woordzinnen): de taal gaat naar een extra-talige referent/realiteit verwijzen (object,
emotie, ervaring, …)

Echter: betekenaars blijven altijd in de eerste plaats naar andere betekenaars verwijzen
o
o
o
Teken vs. betekenaar:
o
o
o

Teken verwijst naar één iets: de context waarin het teken staat, verandert niks
aan de betekenis van het teken
Bvb. kleur buikje stekelbaarsje, schreeuw meerkat (‘pas op, luipaard’); taal
honingbijen (Von Frish); dialecten orka’s (?)  hoe complex dierlijke
communicatiesystemen ook zijn, ze verwijzen naar één iets
Betekenaar verwijst altijd in eerste plaats naar andere betekenaars (‘Boek –
Timboektoe’)
 Cf. “banden herstellen”: afhankelijk van de context krijg je een totaal
andere betekenis en gaat een totaal ander register klinken
 Gevolg: de betekenis is nooit helemaal zeker, er kan altijd een andere
betekenaar volgen die de betekenis verandert; leidt tot twijfel, angst,
agressie
Experimentele neurose (Pavlov): tussen teken en betekenaar; hond voelt dat boodschap
gegeven wordt, maar weet niet welke
o
De hond komt in een toestand waarbij het niet meer weet hoe het teken – die
eigenlijk een betekenaar wordt – geïnterpreteerd moet worden  wordt angstig
en agressief (tot lang na het beëindigen van het experiment)
o
We krijgen onder de ketting van betekenaars een voortdurend verschuivende
ketting van betekenissen
Dus: wat de betekenaar betekent (= betekenis) verschuift met de toevoeging van
elke nieuwe betekenaar
Bv. als therapeut: er komt voor de eerste keer een man op consultatie die
‘ongelukkig is in zijn huwelijk en waarbij zijn vrouw nooit thuis is’: als therapeut
ken je daar een bepaalde betekenis aan toe
 Maar: let op: doe dit niet te snel (best: betekenis openlaten)
 Betekenis: bv. wil meer relatie met zijn vrouw
 Door de toevoeging van een aantal nieuwe betekenaars, ontstaan er
voortdurend nieuwe betekenissen
Heel karakteristiek: die betekenis wordt retrograad toegekend: de nieuwe
betekenaar bepaalt de betekenis van de vorige betekenaar
Die verschuiving van betekenissen is oneindig: er kunnen altijd nieuwe elementen
toegevoegd worden aan de betekenaarsketting, die nieuwe betekenissen doen
o
o
o
o
Graphe 1 – Reële en Symbolische

Een betekenaar is nooit strikt gekoppeld aan één betekenis
Het hangt af van de context welke betekenis een betekenaar heeft
 teken bij dieren (bv. rood buikje bij stekelbaarsjes = geslachtsrijp)
38
oprijzen bij een bepaalde betekenaar (= het intrinsiek tekort in de taal: de
betekenis ligt nooit vast)

Betekenis verschuift oneindig onder de ketting van betekenaars

Het tekort van de taal: elke definitie vraagt om andere definities; definities zijn nooit sluitend

Altijd entiteiten die volgens definitie ten onrechte binnen categorie van referenten vallen;
altijd entiteiten die ten onrechte buiten categorie van referenten vallen

Voorbeeld: Wat is een auto?
o
o
o
o
o
o


‘Object om te vervoeren’ – Fiets?
‘Object met motor’ – Motorfiets?
‘Object/vier wielen/motor’ – Vrachtwagen?
‘Object/vier/wielen/motor/personenvervoer’
Bus? Auto in garage zonder motor?
Etc.
Welke talige definitie je ook geeft, je kunt altijd een object bedenken die er ten
onrechte in of buiten valt
Cfr. Kinderen in waarom-fase (2,5 à 3 jaar): overgegaan naar de abstracte bewerkingen in de
taal
o
o
Kinderen blijven altijd voort vragen
Ze voelen dat de taal nooit arriveert bij een exacte bepaling
PRIMAUTEIT VAN DE BETEKENAAR
Primauteit van de betekenaar (aansluitend bij subjectiviteit als determinant van observaties);
tot nu toe: alsof de taal rond een a priori bestaande, extra-talige, perceptuele referent cirkelt
(een object, bv. ‘auto’): alsof er een werkelijkheid bestaat buiten de taal, dat de taal beschrijft
en omschrijft
o
o

Cf. subjectiviteit als determinant van observaties
Maar: de taal SCHEPT ook, creëert ook de werkelijkheid en de extra-talige referent
Echter: taal bepaalt ook het percept (vb. wijncursus, gestaltpsychologie)
o
o
o
o
o
Als je wijn proeft, zonder dat je enig discours hebt m.b.t. wijn, kun je niet veel
verder komen dan ‘goed’ of ‘slecht’ en je smaakt ook niet veel (chaos), waarbij er
enkel een vage indruk achterblijft
Vanaf dat je een discours aangereikt wordt (primaire en secundaire smaak,
tanines, …), ga je veel meer smaken in de wijn  zeer opmerkelijk gegeven dat
door de Gestaltpsychologie heel vaak bestudeerd is
Gestaltpsychologie: de manier waarop we weten, bepaalt wat we zien, smaken,
…  de taal en het spreken bepalen in verregaande mate de percepten
Dus: de taal creëert ook de wereld die verschijnt
Ook de wijze waarop therapie werkt: als therapeut zorg je dat je het discours
waarmee men in de wereld staat, verandert, en door dat te veranderen, ervaart
men de wereld, het leven ook anders
Graphe 1 – Reële en Symbolische

39

Therapie: verander discours en leven zal anders ‘smaken’
VAN WAAR KOMT DE TAAL?

Dat is eigenlijk een zeer groot raadsel, voor zowel elke wetenschappelijke tak die zich met de
taal heeft bezig gehouden

Ontogenetisch: de basisstructuur van de taal wordt niet geleerd (Chomsky; Lacan)
o
o
De taal wordt voor een stuk overgenomen van de Ander
Maar: het is onmogelijk dat kinderen de diepe structuur van de taal leren
(verscheidenheid aan woorden, vervoegingen, verbuigingen, … 
onwaarschijnlijk complex)
 Chomsky: op één of andere manier is taal aangeboren
 Hypothese: hoogstwaarschijnlijk zit het ergens in de biologie (weefsels
van de hersenen, genen, …)
 Ook Lacan was die mening toegedaan: de mens heeft de taal niet
gemaakt, maar krijgt ze van elders ter beschikking (van de natuur)

Kanttekening: hoe leren dieren? De koolmezen van Rupert Sheldrake

Filogenetisch: taal zeer abrupt verschenen in evolutionair proces
o
o
o

Bijna niemand zal nalaten om te beklemtonen dat de taal enorm abrupt is
verschenen (terwijl evolutie anders heel traag gaat): taal is evolutionair gezien
zeer snel verschenen, en men heeft daar geen verklaring voor
Sheldrake: Britse celbioloog die bestudeerde hoe cellen zich vermenigvuldigden,
herstelden, …: gefascineerd door een aantal onoplosbare raadsels in de biologie
(cfr. boek: ‘A new science of life’)
 Het gaat allemaal over de manier waarop dieren leren  onverklaarbaar
 Koolmezen: konden melkflesjes met een heel typische sluiting openen
(verspreide zich verder en verder in Europa)
 Hoe dieren denken en informatie aanleren: dat is niet via gewoon
denken/leren: alle informatie blijft in een bepaald vat, en ieder nieuw
wezen die geboren wordt, krijgt toegang tot dat vat
Op een bepaalde manier heeft de mens toegang tot het informatiesysteem van de
taal, en het is totaal onduidelijk hoe dat zit
Zowel ontogenetisch als filogenetisch verschijnt de taal heel snel in al zijn complexiteit, en
blijft het onduidelijk van waar deze nu komt

Ketting van betekenaars = zin?
o
o
o

Meestal als men voorbeelden geeft in de analytische literatuur, stelt men dit voor
als een zin
Maar eigenlijk kun je zien dat men niet zozeer (noch Freud, noch Lacan) met die
voorstelling voor ogen zat
Wel: een associatief geheugennetwerk
Eerder duurzaam met elkaar geassocieerd geheugennetwerk van voorstellingen/
betekenaars  vooral dit telt, is belangrijk! (eerder dan een uitgesproken zin)
Graphe 1 – Reële en Symbolische
KETTING VAN BETEKENAARS ALS ASSOCIATIEF NETWERK
40

Collins & Loftus (1975). Spreading activation network: een associatie/network van
betekenaars die op een stabiele manier met elkaar gelinkt worden, en zo een soort ketting of
network vormen

‘Moedercomplex – vadercomplex – Oedipuscomplex’ (Jung): bij de notie van een complex,
stellen we ons iets voor van een associatief geheugennetwerk

Geheugen complexifieert samen met de taal (bvb. hoe meer zelfstandige naamwoorden,
hoe meer categorieën; gebruik bijvoeglijke naamwoorden zorgt voor onderverdeling
geheugencategorieën, bvb. ‘blauwe’ vogels): terwijl de taal complexifieert, complexifieert
ook het systeem van de taal in het geheugen

Latente netwerk manifesteert zich in het spreken: als iets dat op één bepaald moment
uitgesproken wordt

Netwerk activeert in synchrone en diachrone richting bij spreken
o
o
Vrije associatie = zo spontaan mogelijk de associaties in het geheugen volgen
o
o

Je hebt gans die cluster, die complexe set van geheugenassociaties (rond de
ouders, … - verknoopt rond betekenaars)
Terwijl je iemand uitnodigt om vrij te associëren: tijdens het spreken zullen nieuwe
associaties ontstaan en zullen de knopen losser komen
Synchrone associaties manifesteren zich in versprekingen, haperingen, vergeten, etc. die
allemaal op parallelle gedachten wijzen
o
o
o
Dat als therapeut benoemen, bevragen
Je moet het discours in alle mogelijke richtingen proberen losmaken! (zodat
iemand niet blijft lopen in de gedachtegangen die hij/zij altijd volgt)
Zorg ervoor dat het geheugennetwerk vanuit alle kanten geactiveerd en
gedynamiseerd wordt
HET ONTSTAAN VAN HET SYMBOLISCHE IK

Toepassing van principes taal en geheugen op de subjectwording – het ontstaan van het Ik,
van de subjectieve ervaring
Graphe 1 – Reële en Symbolische

Diachroon: het ene na het andere woord
Synchroon: tezelfdertijd gaan er drie-vier andere concepten oplichten en moet je
een keuze maken
41

Perfect intra-uterinair equilibrium; paradijselijke maar parasitaire leven in baarmoeder: geen
enkele notie van een gebrek of tekort

Prematuriteit van de geboorte – reëel tekort – drift
o
o
o
Het zogen – de diepste bevrediging van verlangen van kind èn moeder – Sint-Anna-te-drieën
(Da Vinci)
o
o
o
o
o
o

Borstvoeding: leidt het kind tot de meest volledige bevrediging van het menselijk
verlangen
Tezelfdertijd is het omgekeerde aanwezig: voldoening bij de moeder
Dieren: moederband stopt waar de lactatie stopt
Sint-Anna te drieën als illustratie van de symbiose tussen moeder en kind. Let op de uitwisseling van
de blik tussen Maria en Jezus, en ook op de blik van Anna (moeder van Maria, grootmoeder van
Jezus). De blikken getuigen van de stille bevredigdheid die we kenmerkend is voor de ervaring
waarin het verlangen stilvalt in de beschouwing van het object dat het bevredigt. De zachtheid van
de verftechniek – iets dat misschien nog meer aanwezig is in de houtskooltekening, die echter het
aspect van de blik niet op dezelfde manier weergeeft (zie blik Anna alleen naar Maria, kind kijkt niet
terug naar Maria maar kijkt naar ander kind, dus eerder naar een rivaal – ademt op een volmaakte
manier de aard van het fenomeen uit waarover het gaat: de rimpelloze symbiotische
geabsorbeerdheid van het kind in het warme moederlijke verlangen, en vice versa
Let ook op de ganse manier waarop Da Vinci de tijdloosheid van de symbiotische ervaring tussen
moeder en kind uitbeeld: Maria zit zelf – als een kind – op de schoot van haar moeder. We blijven
ergens altijd dat kind, omhelst door onze moeder. Da Vinci beeldt met zijn waterval-achtige
compositie (schaapje, Jezus, Maria, Anna in een oplopende, diagonale compositie) het eeuwige en
onverwoestbare van dat verlangen uit
In de latere verliefdheden is de blik één van de determinerende elementen. Op een vaak schier
onbepaalbare manier speelt de manier waarop iemand op een dromende, verlangende manier naar
het subject kijkt, het subject ‘een bepaalde blik’ geeft, vaak een beslissende rol in het fenomeen van
de verliefdheid
Band tussen moeder en kind blijft gedurende ganse leven (zie Maria, zit zelf op schoot van
St.-Anna); bij dieren stopt de band met het stoppen van de lactatie (spening)
o
o
We kunnen ons bijzonder moeilijk in de ervaring van een jong kind verplaatsen
Streven (naar symbiose)  maar hoe dat kind dat streven ervaart, kunnen we ons
heel moeilijk voorstellen
Graphe 1 – Reële en Symbolische

Zeer snel sensaties van honger, koude, dorst, …  ogenblikkelijke manifestatie
van een reëel tekort: vanaf dan is niet alles er meer
Er is onmiddellijk een bepaald tekort en een bepaalde driftmatige beweging rond
dat tekort (zoeken, ernaar streven om dat tekort in te vullen)
Dat tekort is bij geen enkel levend wezen zo uitgesproken als bij de mens: het
menselijk kind blijft enorm lang hulpbehoevend, en is zeer hulpbehoevend
42
o
Ontwikkelingspsychologie: in de kinderlijke ervaring bijna geen enkele
continuïteit
 Noch in de omgeving: er is geen objectpermanentie
 Het kind heeft een gevoel van ik, dat waarschijnlijk enkel bestaat uit de
primitieve fysieke (en perceptuele) prikkel die het op dat moment voelt:
zeer gefragmenteerde en discontinue ik-ervaring (niet stabiel)

Het primitieve, reële Ik: een discontinue ervaring van een gefragmenteerde reeks fysieke
prikkels, die elkaar afwisselen

Hegeliaanse streven naar erkenning van het primitieve Ik: plezier als de moeder reageert op
prikkels (kinesthetisch, behoefte, etc.), frustratie als ze niet reageert
o
o
o
Ontstaan van het symbolische Ik: gedrevenheid om zichzelf te vatten in termen van het
discours van de moeder vanuit de vraag ‘Wat wil moeder?’ (vb. bewegingen geassocieerd met
lachend gezicht = binnen verlangen moeder)
o
o
o
o
o
Er associeert zich een reeks betekenaars met de fysieke prikkels die het kind
ervaart
Die betekenaars roepen dan een nieuwe laag in het leven: een laag van
betekenissen (vooruitgeworpen door de betekenaars)
Met het toevoegen van nieuwe betekenaars, veranderen/verschuiven die
betekenissen
Het gaat over een ganse reeks prikkels: elke reeks prikkels raakt geassocieerd
met een reeks betekenaars en daaronder een verschuivende laag betekenissen
Op die manier wordt het reële Ik, dat zeer primitieve Ik (= iets dat samenvalt met
de momentane fysieke prikkel) langzaam overschreven door iets anders: het kind
wordt dat Symbolische ik en begint over zichzelf te denken in woorden
Graphe 1 – Reële en Symbolische

Als het kind een prikkel ervaart, gaat het die prikkel uitdrukkelijk uiten t.o.van de
verzorgingspersoon
Het is op die manier dat er een symbolische ik ontstaat: vanuit die gedrevenheid
(proberen bestaan voor de ander): het kind moet proberen zichzelf te vatten in
termen van het discours van de moeder (welke woorden plakt ze daarop?)
Er is (zeer vlug) een gedrevenheid: het kind wil zichzelf vatten in termen van het
discours van de moeder, om zo te weten welke plaats het zelf daarin inneemt
43

Het symbolische Ik als associatief (uitgebreid, complex) geheugennetwerk: de ketting van
betekenaars wordt langzaam gevormd doorheen talloze ontmoetingen met de moeder en zet
zich vast in de subjectiviteit (= geheugen)
o
o

De zogenaamde ‘complexen’ (moeder, vader, Ik, etc.)
o

Het gaat over zichzelf, in verhouding tot anderen
Daar moet je in therapie altijd terug naartoe
Cf. Casus Kaat (‘Ik moet me laten slaan’)
Technische implicaties: de therapeut moet de patiënt tijdens het spreken regelmatig
terugvoeren naar associatieve netwerken van het subject in relatie tot de Ander (vb.:
SCS0016 spreekt vaak over mini-coopers; regelmatige afvragen hoe passie is ontstaan in
relatie tot anderen, wat ze betekent voor hem, bvb. vrijheid, weg van huis, etc.)
o
o
o
Je moet als therapeut iemand uit het spreken over niet-persoonlijke dingen (dus
niet over hun subjectiviteit) terughalen: het gaat over wie jij als subject bent, over
het ik
Dan verschijnt er een heel anders discours
Hysterie spreekt graag over zichzelf, over zijn subjectiviteit, maar de
dwangneuroticus liever niet
SYMBOLISCHE IK – ANGST – VOORSPELBAARHEID
Het Symbolische zorgt dat het Reële angstuitlokkend wordt: de driftprikkel wordt
bedreigend omdat hij mogelijks niet binnen het verlangen van de moeder past (cfr. latere
leven: angst om kwaad te worden, teveel te eten)
o
o
o
o

De reële, fysieke prikkel die aanvankelijk niet angstuitlokkend was (eerder genot),
wordt een gevaar: omdat ze ons dreigen te drijven naar een punt waarbij we niet
meer in het verlangen van de Ander vallen
Men is bang om te verschijnen als een subject dat niemand nog graag zou zien
Door het ontstaan van het symbolisch omhulsel/ik, wordt de reële prikkel iets dat
angst uitlokt
Ook dit is uniek voor de mens: bij geen enkel dier is de fysieke prikkel iets dat
angst uitlokt
Maar: de koppeling van het reële aan het symbolische zorgt voor een bepaalde
beheersbaarheid en voorspelbaarheid van het reële (vb. niet over politiek praten, want
anders woede)
o
o
o
Tezelfdertijd levert het symbolische een stuk de oplossing voor die angst:doordat
de reële prikkel gekoppeld wordt aan een symbolisch element, heeft de mens het
gevoel dat hij die fysieke prikkel kan controleren/voorspellen/vermijden, … (bv.
niet over politiek spreken zodat men niet kwaad zou worden)
Dus: oorzaak en remedie
Na verloop van tijd kan je de fysieke prikkel oproepen of vermijden via de ketting
van betekenaars
Graphe 1 – Reële en Symbolische

44
o
De mens ontwikkelt een resem defensiemechanismen of copingstijlen om om te
gaan met zijn driftmatigheid, zodanig dat het binnen de cultureel aanvaarde
normen valt, of binnen het verlangen van de Ander
Primitieve, driftmatige subject
Laag betekenaars die geassocieerd geraken met de reële driftprikkels
Een verschuivende laag van betekenissen

Defensiemechanismen/copingstrategieën: ontwikkeling van alle soorten ‘technieken’ om
bedreigende driften te vermijden/om de drift binnen ‘cultureel’ aanvaardbare limieten te
houden (Freud: Onbehagen in cultuur)

Graphe 1 = mythisch beginpunt; de drift heeft nooit los van het symbolische bestaan; het
symbolische vormt en creëert de drift
o
o
o
Het symbolische gaat vaak vooraf aan het Reële, en bepaalt ook mee wat er in het
Reële verschijnt (cfr. wijncursus)
DUS: de idee dat er absoluut een eerste, reële en fysieke prikkel is, en dan het
symbolische, is illusoir: de prikkel, zoals die verschijnt in ons lichaam, is van in het
begin al een stukje gedetermineerd door het symbolische
Maar: we hebben die graphe 1 en de idee van een puur fysieke prikkel nodig, om
gans die zaak te denken (we moeten veronderstellen dat er zo’n mythisch
beginpunt is)

Een zeer opmerkelijk iets: terwijl die betekenaarsketting zich ontwikkelt en voortslingert
(het ontwikkelen van zo’n associatief netwerk en de manier waarop onze identiteit zich
ontwikkelt), gebeurt voor een groot stuk los van onszelf en los van onze bewuste aandacht
(bv. droom)

Proces symboliseren gebeurt vreemd genoeg onafhankelijk van ons bewustzijn

De ketting van betekenaars slingert zich verder buiten ons weten om, bvb. in de droom

Droomduiding Freud: latente droomgedachten via droommechanismen (verdichting verschuiving / metafoor – metonymie) vertaald naar manifeste droominhoud (wat je
onthoudt als je wakker wordt)
o
o
o
o

Bij alle gewone dromen, zie je dat de latente droomgedachte, aansluit bij wat je
overdag voelen opkomen hebt bij jezelf (raakte je), en dat je dan terug
verdrongen hebt
Freud zegt dat de droom spreekt, dat je de manifeste droom kan lezen als een
uitspraak
Een droom zorgt dat iets van de subjectieve gegevens, hanteerbaar wordt: de act
van het symboliseren heeft een bepaald effect  andere beleving, afstand,
draaglijker
Voorbeeld patiënt: in een donkere kamer: zag in een kast matrassen hangen aan
een kapstok - …
De droom moet gelezen worden als een rebus, als een versluierde uitspraak
Graphe 1 – Reële en Symbolische
AUTONOMIE SYMBOLISCHE – METAFOOR – METONYMIE
45
Bvb. ‘Zijn hart bloedt’ – ‘dia’ – ‘kleine ringen’  rebus: ‘zijn hart bloedt door kleineringen’
o
o

Manifeste droom: onderliggende metafoor ‘Mijn hart bloedt’
Latente droomgedachte: weggeduwde gedachte aan kleineringen tijdens
aangenaam gesprek met vader
Metafoor (beeldspraak): de droom maakt de betekenaarsketting ‘dieper’ en representeert de
subjectiviteit op een vollere, meer sprekende manier
o
o
De metafoor zegt iets meer over het subject
De droom symboliseert een aantal ervaringen, stelt ze voor op een prachtige
manier

Metonymie (= betekenisverschuiving): de droom breidt de associatieve netwerken uit
(koppelt elementen aan elkaar) zonder het spreken echt te verdiepen

Metafoor in droom SCS0005 (paniekaanvallen, familiegeheim, eerst naam van andere man die
nog altijd vermist is):
o
o
o

Metafoor in droom SCS0028 (jarenlang misbruik door broer, ouders deden niets):
o
o
o
o
o

Iemand die iets niet weet (‘het zou ik kunnen zijn’) zit op de knieën en men wrijft
een gele zalf in haar ogen
Droom ontwikkelt ketting betekenaars: Ik  dom  zand in mijn ogen strooien
De droom symboliseert/metaforiseert iets dat iets vat van de diepste geraaktheid
van het subject
Vrouw met zware dissociaties, absences, …: verwijzen naar een seksueel misbruik
door haar broer (van 6-12 jaar) met een psychopathische structuur  hij maakte
haar extra machteloos, door te dreigen dat als ze iets zou zeggen, haar ouders in
de gevangenis zouden vliegen (+ ouders grepen, ondanks vermoedens, nooit in!)
In de droom is de vader gestorven, maar hij zit op zijn eigen begrafenis, neemt
eten en eet dat in zijn eigen graf op
Droom metaforiseert egoïsme van vader
 Vader = eigenlijk altijd dood geweest
 Maar: kwam wel ‘uit zijn graf’ als hij kon profiteren
Audi
Droom stelt egoïsme zeer sprekend voor en door erover te vertellen wordt het
ook draaglijker
Metonymie in droom SCS0028:
o
o
o
Speelt spelletje met nichtjes, zij moet een lappenpop proberen laten verdwijnen;
nichtjes proberen haar doen klaarkomen en ondertussen wint ze spelletje
Nichtjes = broer = verliezen het spelletje om het verlangen van moeder = dom
Metonymie: nichtjes = broer
HET VERDEELD SUBJECT $ ALS PRODUCT VAN HET SYMBOLISCHE

Onze perceptie is een subjectief construct
o
o
o
Cf. discussie over de kleur van de jurk
Dat is een mooi voorbeeld van hoe onze perceptie geen objectieve werkelijkheid
weergeeft, maar een actieve berekening is van onze subjectiviteit
De gestaltpsychologen konden dit fenomeen doelgericht opwekken: puur door de
manier waarop men eerst enige uitleg gaf bij wat men zou te zien krijgen (DUS:
Graphe 1 – Reële en Symbolische

46
vorm en kleur is niet iets dat we objectief waarnemen, maar subjectief
construeren)

We gaan nu stilstaan bij één specifiek effect van de symbolisering: het verschijnen van het
verdeeld subject
 De symbolisering zorgt op minstens twee niveaus voor verdeeldheid
o Reële (driftprikkels) – Symbolische (eisen van de moeder, limieten die door het
discours van de moeder gesteld worden)  gevolg van de symbolisering: de
driftprikkel kan niet continu/zomaar gevolgd worden (enkel en alleen in
overeenstemming met wat de moeder wil,  dieren)
 Lacan definieert het subject als een discontinuïteit in het Reële
 Er is een hapering/discontinuïteit in de beleving van de driftprikkel
o Het subject, in de mate dat het ernaar streeft om zichzelf als primitief reëel
subject binnen te voeren in het discours van de moeder, stoot onvermijdelijk op
een aantal inconsistenties (bv. flink zijn: braaf/niet-agressief vs ‘niet laten doen’):
onvermijdelijk is het zo dat de introductie in het veld van de betekenaars, zorgt
dat er een onduidelijkheid is (‘Wat is het nu?’): in het zich identificeren met de
reeks betekenaars, ontstaat er een subjectieve verdeeldheid  het effect van de
ketting van betekenaars op het niveau van de subjectiviteit, is een verdeeldheid

Het proces van de symbolisering is in vele opzichten onbevredigend, zorgt voor een flinke
portie spanning en verdeeldheid op het niveau van de subjectiviteit

Het product van het ganse proces is een verdeeld subject $, en dit op een dubbele manier
VERDEELDHEID TUSSEN HET REËLE EN HET SYMBOLISCHE

Spanningsveld tussen het Reële en het Symbolische, tussen de drift en het verlangen van de
moeder: aan de ene kant is er de drang om de driftprikkel te volgen (vb. vechten met
broertje), en aan de andere kant is er het streven naar symbiose met de moeder, de wens om
te voldoen aan haar verlangen (vb. lief zijn voor broertje)

Gevolg: driftprikkel kan niet continue gevolgd worden; aarzeling en afremming van volgen
van reële driftprikkel

Menselijke subject rijst op waar de remming zich manifesteert
 ‘Het subject is een discontinuïteit in het reële

Dier: continue beleving instinctuele prikkel

Discours/verlangen van de Ander (moeder) altijd tot op bepaalde hoogte inconsistent
o
o
Bv.: ene keer lachen en blij met enthousiaste beweeglijkheid kind, andere keer
geërgerd
Bv.: ‘braaf zijn’ vs. ‘u niet laten doen’

Ergens onduidelijk wat ze wil

Experimentele neurose Pavlov

Effect op subject: verdeeldheid
Graphe 1 – Reële en Symbolische
VERDEELDHEID TUSSEN BETEKENAARS
47
o
Er verschijnt nog een andere laag onder: de laag van de subjectiviteit, van het
verdeelde subject
HET DRIEDUBBELE TEKORT IN HET SYMBOLISCHE

Bij het symbolisatieproces ontstaat er (naast het verdeeld subject) een driedubbele tekort
door:
o
o
o
Structureel tekort aan bepaaldheid in de taal: taal verwijst naar een extra-talige
referent (een object, maar ook zichzelf als subject), maar valt nooit volledig
samen met dat referent (altijd: lacunes): er zal altijd een tekort zijn in de
symbolisering
Onverschilligheid/genegeerd worden door de moeder
Negatieve appreciatie van de moeder
STRUCTUREEL TEKORT

Bij puntje 2.2.2. besproken dat taal tekort schiet: elke definitie vraagt verdere definitie; taal
cirkelt rond referent maar kan hem nooit helemaal exact bepalen

Toegepast op niveau verlangen moeder: nooit helemaal duidelijk wat ze wil

Reële tekort verankerd in symbolisch tekort: het zichzelf in termen van het discours van de
ander vatten, lukt nooit volledig (bij het intreden in de taal is er noodzakelijkerwijs een tekort
in de symbolisatie: oerverdringing)

= Oerverdringing
ONVERSCHILLIGHEID/AFWEZIGHEID VAN HET DISCOURS VAN DE ANDER

Een tweede tekort is incidenteel (in principe vermijdbaar, is niet noodzakelijk aanwezig) en
bestaat uit een tekort aan discours langs de kant van de Ander
o
o
o
Op bepaalde punten gaat de moeder tekortschieten (niet reageren, negeren, niet
opmerken, geen woorden geven, …) in de symbolisatie
Daardoor schiet er geen symbolisatie in gang van de reële prikkel
Cf. Aktuaalpathologie (weinig symbolisering van de fysieke prikkels) vs
Psychopathologie
Graphe 1 – Reële en Symbolische
 Altijd zekere onrust
48
In bepaalde gevallen is er een extreme afwezigheid aan symbolisatie (bv. bij
bepaalde vormen van autisme): bv. patiënt die zich aanmeldde met een reeks
puur fysieke klachten (verkrampte vingers, maagproblemen, voortdurend
plassen) en rapporteerde geen enkele subjectieve beleving, kon er geen enkele
betekenaar aan koppelen

De Ander reageert niet op de manifestatie van de fysieke prikkels; geeft er geen betekenaars
aan

Aktuaalpathologie/psychopathologie

Extreem voorbeeld: bepaalde vormen van autisme – SCS0014
o
o
o
o
o
o
o
Klacht = puur de fysieke prikkel (plassen, tintelingen, verkrampte handen,
toegeknepen keel, vermoeidheid) en geen enkele subjectieve beleving/appreciatie
Nochtans duidelijk gelinkt aan de Ander
Eerste drie jaar bij grootmoeder (moeder brengt haar kind bij de grootmoeder:
‘wil jij voor mijn zoon zorgen?’)
Problematische relatie grootmoeder-moeder: schuld van moeder dat de
grootmoeder bij de grootvader was moeten blijven (door haar geboorte), kon
niets goed doen voor de grootmoeder, wou eigenlijk alleen een jongen
Geen subjectieve reactie naar kind toe
Kan geen enkele prikkel koppelen aan discours; prikkels overspoelen lichaam op
oncontroleerbare manier
Veel associatieve netwerken (muziek, geschiedenis, kledij, etc.), maar niet over
zichzelf: met betrekking tot zichzelf als subject ontbreekt de symbolisering
TEKORT DOOR HET VERBOD EN HET GEBOD VAN DE MOEDER

De moeder geeft niet zomaar betekenaars aan, maar ook een bepaalde appreciatie: er wordt
een positieve of negatieve betekenis/valentie toegekend aan bepaalde driftprikkels
o
Derde soort tekort dat geïnstalleerd wordt: ‘dat mag niet meer’
Graphe 1 – Reële en Symbolische
o
49
o
Afkeuren van seksuele prikkels: het is dat soort tekort dat leidt tot de klassieke
neurose  hetgene verdrongen wordt, keert heel vaak terug als symptoom
De verdrongen driftmatigheid keert terug als symptoom

Bepaalde prikkels worden door de moeder wel opgemerkt/krijgen wel discours, maar op
een negatieve, afkeurende/verbiedende manier

Voorbeeld: SCS0007; dissociaties door sterke afkeuring seksualiteit/agressie/geld in ouderlijke
discours. Terugkeer van verdrongene

Ontstaan archaïsch (‘moederlijk’) über-ich (o.b.van haar al dan niet goedkeuren van bepaalde
prikkels)
o
o
Nooit dieper/volmaakter bevrediging van verlangen, dan in de ervaring van het
gezoogd worden, de borstvoeding van de moeder (en omgekeerd ook voor de
moeder)
Maar ook omgekeerd: nooit gaat een kind zich nog zo machteloos voelen als
t.a.van de moeder  de moeder verschijnt als soort absolute meester, die zich in
een soort almachtige positie bevindt en zich vaak niet realiseert wat de impact is
van haar optreden op het kind

De moeder/vrouw als absolute meester

Nooit kennen we een vollediger bevrediging van ons verlangen dan in de relatie met de
moeder, maar, nooit kennen we een grotere machteloosheid dan in de relatie met de
moeder
o
o
o
o
Gevolg 1: universele haat/wreedheid naar vrouwen door beide geslachten
Gevolg 2: ondanks drang naar symbiose ook sterk streven naar separatie:
aanvankelijk aliëneert het kind zich massief aan het verlangen van de moeder,
maar de machteloosheid en frustratie zorgt langzaamaan voor een tendens tot
separatie (cf. patiënt practica: worstelt om weg te geraken van de macht van de
moeder)
Zie Fort-Da spelletje kleinkind Freud
In kliniek alomtegenwoordig: effecten van het niet weggeraken van de moeder
(SCS0002, SCS0020, etc.)
DE GRAPHE 1

Graphe: open, gerichte graphe, met toppen en paden (zie wiskunde)

Bespreking toppen en paden:
o
o
o
o
Top ∆ als een reeks fysieke prikkels
Vector SS’ als de ketting van betekenaars
Top $ als het verdeelde subject
Vector ∆  $
Graphe 1 – Reële en Symbolische
o
50
Het fysieke, driftmatige Ik probeert zichzelf te vatten in de ketting van
betekenaars, probeert zichzelf te omschrijven in termen van het discours
van de moeder, teneinde te weten wat het betekent voor de moeder
Deze pijl keert terug (de vector delta – S is
retrograad): deze gaat in tegengestelde richting
aan de ketting van betekenaars: terwijl de
ketting van betekenaars zich ontrolt, vormt er
zich een laag betekenissen onder die
Ketting van betekenaars
ketting, die altijd maar een stapje later
 Ontrolt zich progressief,
komen
vooruit schrijdend

Het retrograde karakter van de vector ∆  $

Voorbeeld: vrouw leest boek (ketting betekenaars) en identificeert zich met vrouw die valt
voor charmante man. Deze man blijkt later bedrieger. Vrouw voelt zich naïef

Lacan: “Het subject bestaat maar in de futur antérieur, in de voltooid toekomende tijd, in het
‘ik zal geweest zijn’”: in de toekomst zal je pas weten wie je nu als subject bent

Manque à être (gebrek aan zijn): op het moment zelf hebben we nooit zekerheid omtrent wie
we nu zijn (‘Wie ben ik?’)  we kampen met een gebrek aan bepaaldheid in het symbolische
register
Graphe 1 – Reële en Symbolische
Het verdeelde subject $
Het product van de kruising tussen de fysieke
driftmatigheid en het discours van de moeder: het
kind komt sowieso als een verdeeld subject uit dat
proces
Het fysieke, primitieve, Reële subject
Reeks fysieke, driftmatige prikkels
Ook: de driftmatige gerichtheid op de symbiose met de
moeder en de puur sociale gedrevenheid/gerichtheid om
contact te zoeken met de Ander/moeder, de gerichtheid
naar het discours van de Ander toe
= Subject van het uitspreken
51

Effet de rétroversion par quoi le sujet à chaque étape devient ce qu’il était comme d’avant et ne
s’annonce: il aura été, - qu’au futur antérieur (Lacan, 1966, p. 808)

This is a retroversion effec by which the subject, at each stage, becomes what he was (to be)
before that, and “he will have been” is only announced in the future perfect tense

De Graphe = open graaf
o
o
o
o
Subject van het uitspreken vs. Subject van de uitspraak
o
o
Subject van het uitspreken = streven om de reële drift in termen van de Ander te
vatten (= Δ: uiteindelijk vat het iets van zijn driftmatige zelf in de uitspraak)
 = driftmatig, fysiek, reëel gegeven
Subject van de uitspraak: de termen/woorden/betekenaars die men hanteert (het
subject dat in de uitspraak verschijnt, kan meer of minder ver verwijderd zijn van
het subject van het uitspreken)
 = symbolisch gegeven
 Het doel van de therapie/analyse is dat deze twee elkaar meer en meer
raken: meer en meer vatten wat hem/haar drijft in het leven
 Het doel is dat men adequater onder woorden kan brengen wie men is als
driftmatig wezen

Wegens het structureel tekort in de taal kan de uitspraak de reële drift nooit helemaal
vatten

De taal kan het Reële wel raken

Voorbeeld: subject dat beseft dat zijn vermoeidheid op kot exact zelfde is als de passiviteit bij
het klagen over vader tegen de moeder (‘Ik moet niets doen hé?’): terwijl hij dat spreken
ontwikkelt, voel je dat hij iets fundamenteels vat over wat er op fysiek/driftmatig niveau
omgaat als hij moe is
o
o
o
Subject van de uitspraak raakt het subject van het uitspreken vooral in de stijl van
het spreken: een analyse zorgt ervoor dat die twee punten (hoewel ze
fundamenteel verschillend zijn van elkaar) dichter bij elkaar komen, en dat de
uitspraak iets vat van de driftmatigheid, de fysieke aspecten van de subjectiviteit
Hier vat de uitspraak puur inhoudelijk iets van het subject van het uitspreken (van
zichzelf: inzicht)
Maar: heel vaak zie je dat het subject van het uitspraak, niet op een inhoudelijke
manier iets vat van het subject van het uitspreken  WEL: de stijl van het
uitspreken, de manier waarop men spreekt
Graphe 1 – Reële en Symbolische

Graphe: structurele verhoudingen tussen een aantal entiteiten
Lacan: aspecten van de subjectiviteit
Open graphe: alle punten van de graphe zijn met elkaar verbonden door pijlen
De twee toppen zijn niet met elkaar verbonden
 Primitieve, reële subject VS verdeeld subject als effect van de ketting van
betekenaars: er is daar een afstand tussen
 De kloof tussen weten en waarheid (volgen de psychoanalyse) is
fundamenteel en kan nooit opgehoffen worden
 Cf. Subject van het uitspreken (het subject dat iets gezegd probeert te
krijgen over zichzelf) en het Subject van de uitspraak (de beschrijving die
het subject over zichzelf geeft in de uitspraak)
52
o
Ne explétif: geen enkele inhoudelijke/communicatieve bijdrage/zegt wel alles over degene die
spreekt  het is vaak in de stijl van de uitspraak, dat het subject van het uitspreken het meest
verschijnt
o
o
o
Voorbeeld: iemand maak een fout en zegt dat het niet meer zal gebeuren. Baas: ‘Ik
geloof/vertrouw je’ vs. ‘Ik zou je nog maar geloven’ (= dat ergert mij serieus)  de
stijl van het spreken verandert
Poëzie raakt ons als subject/raakt ons lichaam: het is vaak informatief zo goed als
niets, maar de stijl van het spreken zorgt dat we ons geraakt voelen door poëzie
‘Nous sommes chimiquement liés au mot’

Subject van het uitspreken = niveau reële = niveau waarheid (die het subject drijft)

Subject van de uitspraak = niveau symbolische/taal/weten

Graphe 1 en casus Kaat:
o
o
o
∆: aandachtig observerende Kaat
Ketting S-S’
$: verdeeldheid tussen posities ‘laten slaan’ en ‘iemand in wie de Ander zich
interesseert’

‘L’inconscient, c’est une chaîne des signifiants’

‘L’inconscient, c’est le discours de l’autre’

‘L’inconscient est structuré comme une langage’

De graphe 1 is een soort mythisch iets: de toestand die erin besproken wordt, heeft eigenlijk
nooit bestaan: er is nooit een reëel subject geweest dat onafhankelijk was van de
betekenaars
o
o
Maar: je hebt die stap nodig om de logica van de subjectwording te denken
Van in den beginnen zat het subject gegrepen in het symbolische, het is nooit een
pure driftprikkel op zich geweest
Graphe 1 – Reële en Symbolische

Het zijn vaak de minst betekenisvolle, inhoudelijk de leegste elementen van het
spreken, die het meest zeggen over het subject dat spreekt, en dan over de
driftmatigheid van het subject dat spreekt
53
54
Graphe 1 – Reële en Symbolische
DE GRAPHE 2
DE GRAPHE 2A

Vrijwel alle termen die op deze graphe voorkomen, kwamen ook al voor in het schema
omtrent de subjectwording dat we tot nu toe al besproken hebben

Eerste verschil: je ziet dat het verdeelde subject verschoven is naar het beginpunt van de
graphe
o
o
o

Als je ervan uitgaat dat er eerst een Reëel subject is dat zich tot de ketting van
betekenaars richt en als effect een verdeeld subject wordt, zou je kunnen zeggen
dat dat maar even duurt: als kind ben je heel snel een verdeeld subject, dat nadien
al niet meer bestaat als puur driftmatig gegeven
Je zou zelfs kunnen zeggen dat dat puur driftmatig subject nooit bestaan heeft:
onmiddellijk een bepaalde mate van onzekerheid, vraag, twijfel, … 
verdeeldheid
Wat zich richt tot de ketting van betekenaars is eigenlijk al van in het begin een
verdeeld subject
Er wordt hoofdzakelijk één nieuwe term geïntroduceerd: I(A) (‘identification à l’Autre’ of
‘idéal de l’autre’): een ideaal dat komt van de Ander en dat meestal als het Ik-ideaal
bestempeld wordt (de idealen van het Ik, die het subject zich stelt), bv. flink zijn
o
Het kind neemt een aantal idealen op zich na de doortocht door de ketting van
betekenaars
Op basis van wat de Ander zegt, op dat onderliggende niveau, wordt er een betekenis
toegekend: retroactief krijgt de betekenaar (bv. ‘flink zijn’) een bepaalde betekenis S(A)
Le signification de l’Autre: het niveau van de
betekenissen die door de Ander gegeven worden
De verschuivende laag die zich onder het discours
van de Ander vormt
Ketting van betekenaars zoals
die uitgesproken wordt
Vanuit die betekenis
ontstaat er een dialectisch
circulair
proces tussen S(A) en
A: het kind toetst de
betekenissen verder
af (‘Is het dan dat?’)
De grote Ander
= schat aan betekenaars (een Ander die
aanwezig is en die tekst en uitleg kan geven)
Wat er over schiet van de ketting
van betekenaars, nadat de
betekenis eruit geëxtraheerd is
Vanuit de spanning die teweeg gebracht wordt
door zijn verdeeldheid, richt het kind zich tot de
Ander (= een totale/almachtige Ander zonder
tekort) om te weten wat hij/zij wil dat hij doet
Het verdeelde subject
De graphe 2
Het ideaal Ik
Als effect krijgt men een
aantal identificaties met een
aantal idealen: ‘het is dat wat
ik moet zijn’
55

Vervanging ∆ door $

Introductie I(A): Identification à l’Autre; Idéal de l’Autre; Idéal du moi; Ik-ideaal

A: Ander; schat aan betekenaars; getuige Waarheid

s(A): set van betekenissen gegenereerd door de Ander

$ richt zich tot A om verdeeldheid op te heffen

Circulaire proces tussen s(A) en A: Wat is de boodschap van Ander? Hoe moet ik het spreken
van de Ander de-coderen? Wat wil de Ander me zeggen? Wat wil de Ander van mij?

Identificatie met een aantal idealen I(A) (= stukken van het discours van de Ander) van de
Ander (bvb. ‘Ik moet flink zijn’, ‘Best doen op school’, ‘Ik moet me laten slaan’, etc.)

Signifiant – betekenisverlening – voix
o
o
o
Aan de ene kant heb je de ketting van betekenaars zoals die uitgesproken wordt
(door de moeder bvb.) en aan die ketting van betekenaars onttrekt het kind een
aantal betekenissen (= proces van betekenisverlening), maar hoeveel
betekenissen we ook toekennen: we begrijpen de boodschap van de moeder
nooit volledig, en er is een restproduct dat ‘de stem’ wordt genoemd
De stem wordt bedoeld als puur, in haar subjectieve kwaliteiten: puur in wat ze
reveleert over de moeder als sprekend subject, puur in wat ze zegt over de
moeder als het subject van het uitspreken
De stem = wat er over schiet van de ketting van betekenaars, nadat de betekenis
eruit geëxtraheerd is
HET SYMBOLISCHE EN REËLE IN GRAPHE 2
Reële:
o
o
o

Lichamelijke/driftmatige prikkel, zoals deze opwelt uit het lichaam (daarom is het
nog geen biologisch gegeven)
Door structureel tekort nooit volledig gesymboliseerd: er priemt altijd een stuk
van die driftmatigheid door de symbolische laag die errond aangebracht wordt
Ligt op sommige plaatsen bloot door ontbreken symbolisatie (zie vb. SCS0014)
Symbolische:
o
Het discours van de Ander: moeder-taal; onmiddellijk ‘gegeven’
betekenaarssysteem/talige structuur  boodschap van de Ander naar het subject
toe
De graphe 2

56
o
o
Introductie van driedubbel tekort
Identificatie met de betekenaars van het verlangen van de Ander (= idealen van
de Ander), teneinde de Ander te ‘bezitten’, impliceert gehoorzamen aan
wet/gebod/verbod van (totale/almachtige) Ander
DE GRAPHE 2B – HET IMAGINAIRE

Eventjes herhalen: geboorte – reëel tekort – streven naar symbiose – koppeling reële aan
symbolische (betekenaars) – ontstaan $ - identificaties met betekenaars I(A)

Streven naar symbiose vanuit reëel tekort; maar ook ‘instinct tot interattractie’ totaal
autonoom van fysieke/biologische behoeften (Tinbergen, Lorenz, Lacan, Spitz)

Echter: niet alleen identificaties met betekenaars, maar ook met beelden/imago’s
o
o
o

Tot nu toe hebben we vooral gesproken over het subject dat zich identificeert met
de betekenaars (= talige/symbolische elementen die iets betekenen) van de Ander
Daar ontbreekt iets belangrijks aan, als je de subjectwording enkel in die termen
beschrijft: een subject identificeert zich ook met een reeks beelden of imago’s
Dat woord ‘imago’ ligt aan de basis van wat Lacan de ‘orde van het Imaginaire’
noemt
Beeld  Imago  ’Imaginair’
o
De orde van het Imaginaire zit verweven/verknoopt in de orde van het
Symbolische
HET IMAGINAIRE IN DE DIERENWERELD

Dier: paradigma stekelbaarsje (Tinbergen)

Imago (zilverkleurig buikje bij vrouwtje) triggert seksuele drift

Imago (rode buikje bij mannetje) triggert agressie andere mannetjes

Van de orde van de schijn: gemakkelijk te misleiden

Generiek/stabiel over soort en tijd
 Het is iets van het beeld dat de seksuele prikkel conditioneert en dat ons naar het register
van de rivaliteit leidt, alsook in het register van de misleiding/schijn/bedrog
DE ARCHAÏSCHE REËLE IDENTIFICATIE MET HET OBJECT
Eerste maanden: chaotische ruimte en tijd:
o
o
o
o

Geen objectpermanentie (als meest extreme voorbeeld, bv. balpen onder tafel
‘bestaat niet meer’)
Geen symbolisch kader
Geen logisch systeem, geen geordende ervaring van tijd en ruimte (cfr. psychose
– droom bij volwassenen): het kind kan niet ordenen in een ‘voor’ en ‘na’
Ook het lichaam wordt discontinu beleefd (en niet als iets dat als een vast schema
georganiseerd is)
Het verbrokkelde lichaam (corp morcelée) (cfr. de ervaring dat het lichaam verspreid ligt over
de ruimte in de psychose, schizofrenie)
De graphe 2

57

Verbrokkelde lichaam: verder ook partialiteit in intero- en exteroceptie (ander en wereld) en
kinesthesis (Wallon, 1949, pp. 179-185): de gewaarwordingen die uit het lichaam komen, of
van buiten het kind, zijn niet op een consistentie of zinvolle manier geordend

Aanvankelijk geen koppeling tussen (partiële) lichaamsbeeld en proprioceptie: slechts
langzame progressieve verknoping tussen reële en imaginaire: het kind kan niet het verband
leggen tussen de fysieke prikkels die het voelt en het beeld van het lichaam dat het ziet  die
verknoping tussen lichaamsbeeld en lichaamsprikkel gebeurt pas veel later (progressief in de
loop van de subjectwording)
o

Vaak in kunst: droom – verbrokkelde lichaam (zie onder)
Minimale differentiatie tussen het subject en zijn materiële/sociale omgeving:
o
o
o
Subject – materieel object
Subject – moederobject
Subject – Ander (transitivisme (iets is transitief: er gaat iets over van Ik op de
Ander) van Charlotte Bühler, zie mengpersonen (zowel het Subject zelf als de
Ander) in droom, empathie (bv. pijn zelf voelen), auto-destructiviteit als agressie
naar Ander (we proberen de Ander te treffen via het treffen van onszelf, bv. door
mede-lijden))
 Geen duidelijke grens/verschil tussen Ik en Ander

Fenomeen van het transitivisme (= gebrek aan grens) is ook frequent aangeduid door een
Duitse school van ontwikkelingspsychologen, a.d.h.v. de term ‘Einfühlung’

De ‘constituerende suïcide’:
o
o
‘Einfühlung’: invoelen/inleven in elk beeld van de Ander dat men ziet  Lacan:
toont zeer radicaal hoe van in het begin onze subjectieve ervaring opgeëist wordt
door de Ander
Voelen zichzelf in lichaamsvorm Ander
Verlies directe ervaring eigen lichaam

‘L’homme, à chaque moment, constitue son monde par son suïcide’ (Lacan, 1966, p. 124)

‘Je est un autre’ (Rimbaud)

De einfühlung en de empathie vanuit neurologisch perspectief: mirror neurons (Rizolatti et
al., 1996)
o
o
o
Bij het observeren van een handeling, worden dezelfde hersengebieden/
neuronen geactiveerd als wanneer men zelf die handeling zou uitvoeren (bv.
apen: banaan (zien) eten)
Er is een voortdurende resonantie/correlatie tussen bv. het neurologisch systeem
van de observerende persoon en dat van degene die geobserveerd wordt (niet
enkel hersenen, maar ook spieren, …)
De einhühlung – één-voeling en in-voeling – vormt de basis van een zeer direct en
accurate vorm van kennis, die door Lacan de ‘connaissance paranoïaque’ wordt
genoemd. Deze vorm van kennisverwerving wordt later voor een groot deel
overdekt door de symbolische identificaties en door het opgenomen worden in de
orde van de semblant
 Bij de psychose, echter, waar de symbolische identificaties ontbreken, is
deze kennisverwerving vaak op latere leeftijd nog volledig intact
aanwezig. In de klinische praktijk voelt dit vaak zeer bevreemdend aan.
Geef voorbeeld van meisje dat perfect raadde wie mijn analist was, welke
De graphe 2
o
58

jeugd ik ongeveer gehad had, etc.  veel sterkere ontwikkeling van
‘einfühlung’ (cf. ‘precox gevoel’ bij behandeling psychotici)
Ook neurotici weten door dit directe invoelen veel meer, maar ze zijn
ervan vervreemd. Dit geldt niet alleen voor personen, maar ook voor
inleven in alle soorten vormen van informatieverstrekking. Geef hier
voorbeeld van gesprek aan telefoon over Esther en ik die mijn hand
‘toevallig’ op knopje leg om de lijn te onderbreken

De einfühlung en de connaissance paranoïaque: het ümheimliche aanvoelende weten van de
psychose (klinisch voorbeeld)

De einfühlung: pseudo-genetische overerving van kenmerken (vb.: depressieve moeder)
o
Depressieve moeder: kind meer kans om depressief te worden (maar: foute
veronderstelling van genetische overerving)  psychisch mechanisme!!
o Als een kind opgroeit bij een moeder die depressief is, gaat het heel vaak
geconfronteerd worden met een depressieve gelaatsuitdrukking bij de moeder en
gaat het heel vaak die depressieve gelaatsuitdrukking imiteren, en daarbij trekt
het ook diezelfde subjectieve ervaring naar binnen
 Via het mechanisme van de einfühlung wordt ons lichaam, als kind, geladen met
een enorme reeks spanningen/ladingen/reacties die overgenomen worden van de
Ander

Zie ook Marcel Mauss: lichaam in hoge mate ‘cultureel’ statuut  verschillen in:
o
o
o
Aangeleerde gedragingen (zwemmen, delven, etc.)
‘Spontane’ gedragingen (zitten, hurken, neus snuiten, steen werpen, etc.)
Puur reflexieve gedragingen (hand terugtrekken bij pijn, gelaatsuitdrukking bij
schrikken, etc.)
o ‘Lichamelijke perceptie’ (Welke prikkels overschrijden de pijngrens? Welke prikkels
zijn aangenaam? Vanaf wanneer is een fysieke inspanning ‘lastig’?)
 Verschillen allemaal van cultuur tot cultuur, van de plaats waar je als kind opgroeit
(via het mechanisme van einfühlung worden dergelijke zaken overgenomen)
Marcel Mauss:
o
o
o
o

Lichaam volledig ‘geladen’ door cultuur: het laat een stabiele, interne
representatie na (het lichaam onthoudt die inlevingen/spanningen)
Geen Imaginaire/Symbolische identificaties te noemen: maar wel Reële
identificaties  vormt de meest archaïsche laag van ons Ik, van onze eigenheid
als subject
Mauss verklaart op die basis ook verschillen in fysieke en psychische pathologie
tussen culturen
Aan ene kant door bewuste/onbewuste regels, (voor)oordelen, kennis (fictief vb.:
neerstorten in oerwoud), maar meest fundamenteel wellicht door einfühlung
De einfühlung wordt imaginaire identificatie aangezien het tot een stabiele, interne
representatie van het object leidt
o
Imaginaire identificatie: men bootst niet enkel de moeder na, er blijft ook een
zeker stabiele representatie achter. Heel snel (vanaf wanneer precies?) reageren
kinderen met vreugde als de moeder verschijnt. Dit neemt niet weg dat er door
het ontbreken van de objectpermanentie nog niet echt een gemis is als ze er niet
is, maar het toont wel dat er op een bepaald niveau toch een latent mentaal spoor
achterblijft van de moeder. Bovendien: In het nabootsen wordt men de moeder,
men voelt zich als haar, men voelt zichzelf in haar en in de stabiele interne
De graphe 2

59
representatie die de nabootsingen achterlaten. Daarom vormen de identificaties
met de moeder de meest archaïsche laag van het zelf

Deze imaginaire identificaties met het object vormen zo de meest archaïsche laag van het Ik

Geen imaginaire of symbolische identificaties, maar toch verwerven deze reeks ‘reële’
identificaties stabiliteit; laten ze een spoor achter  lichaamsgeheugen
 We zien een reeks fysieke manifestaties bij de Ander (ΔAnder), waarvan het kind
een deel wel en een deel niet overneemt
o
o
o

Gans die eerste fase (dat direct vermogen tot einfühlung) is vooral aanwezig in de
eerste 4 maand van het leven: een reeks lichamelijke ervaringen van de Ander
worden overgenomen via reële identificatie door een subject
De reeks fysieke prikkels (zie eerder) waarover een soort symbolisch net gelegd
wordt, kwam niet zomaar uit het eigen lichaam zelf, maar was eigenlijk in grote
mate overgenomen van de Ander  ons lichaam op zich, los van de Ander,
bestaat eigenlijk nooit
Ons lichaam is van in den beginne een gecultiveerd lichaam, dat een stuk bepaald
wordt door de interacties met andere subjecten
De symbiotische ervaring tussen moeder en kind en de grote aspiraties van de mens …
o
De grote aspiraties van de mens: mystieke vereniging met God, de romantische
terugkeer naar de natuur, de zoektocht naar de ultieme relatie

Het beeld van het eigen lichaam wordt aanvankelijk niet als dusdanig erkend; het beeld van
het eigen lichaam heeft het zelfde statuut als het beeld van de Ander [i(a)]
o
Er is nog geen onderscheid tussen het eigen lichaamsbeeld en het beeld van een
Ander
De graphe 2
PARTIËLE IMAGINAIRE IDENTIFICATIE TIJDENS MAAND 4-6
60
o
Er is maar zeer langzaam een herkenning van het eigen lichaamsbeeld: een
verknoping tussen het lichaamsbeeld en bepaalde proprioceptieve
gewaarwordingen (= een besef dat het beeld van het lichaam dat men ziet, hoort
bij de fysieke ervaringen die men zelf als mens heeft)

Vb.: man die thuiskomt en zichzelf niet herkent in spiegel

Merk op: we zijn ook ons lichaamsbeeld niet; lichaamsbeeld eigenlijk extern gegeven

Slechts langzame versmelting tussen (partiële) lichaamsbeeld en proprioceptie – tussen
exteroceptie en interoceptie - progressieve verknoping tussen reële en imaginaire
o
o
Verbrokkelde lichaam: gebrek aan objectpermanentie ook aanwezig op niveau
ervaring eigen lichaam: kind kan verschillende delen niet met elkaar verbinden,
het heeft alleen besef van het lichaamsdeel waar het op dat moment zijn blik op
richt!
Versmelting tussen lichaamsbeeld en proprioceptie: het kind beweegt de vingers
en kijkt er aandachtig naar. Het begint dan te beseffen dat de sensaties van
beweging in de vingers verbonden zijn met het beeld van de bewegende vingers

Dag 115: koppeling beeld linkerhand aan fysieke (interoceptieve) ervaring hand (Mounoud &
Vinter, 1981, p. 22): gebeurt met een heel specifiek ritueel/‘experiment’ (bewegen met vingers
en tezelfdertijd naar vingers kijken: fysieke sensaties koppelen aan dat beeld)
 partiële kinetische gewaarwording die zich koppelt aan een partieel beeld

Dag 140: zelfde voor rechterhand (Mounoud & Vinter, 1981, p. 22)

Dag 180: zelfde voor benen (Mounoud & Vinter, 1981, p. 25)

Tezelfdertijd eerste differentiatie tussen Ik – Ander!!  op dat moment begint een kind te
beseffen wat er níet van zichzelf is

Merkwaardig: parallel fysiologisch proces: myelinisatie van de delen van de hersenen die
corresponderen met deze delen van het lichaam die gekoppeld worden aan de proprioceptie
(= delen van het lichaam die herkend worden)
o
o
Reeks fysieke prikkels en ervaringen: zijn voor een groot stuk overgenomen door
de Ander (via einfühlung) en koppelen zich langzaamaan aan partiële
lichaamsbeelden (i(a): image de l’autre)
In de graphe (Lacan): voor elke imaginaire identificatie het symbool i(a) gebruikt,
omdat elk beeld waarmee we ons identificeren, aanvankelijk een vreemd beeld is
dat van buiten komt (zelfs het beeld van het eigen lichaam)
GLOBALE IMAGINAIRE IDENTIFICATIE TIJDENS MAAND 6-48
Rond maand 6: spiegelstadium; kind identificeert zichzelf met globaal beeld in spiegel
o
o
Zowel dier als mens verhouden zich op een bepaalde vreemde manier tot het
eigen spiegelbeeld
Veel dieren: het spiegelbeeld schijnt niet te bestaan (bij sommige soorten wel)
De graphe 2

61
Eend – hond – aap (Mounoud & Vinter, 1981, pp. 29-31)
o
o
o
o

Eend: tijdens het rusten vaak tegen een spiegeltje gaan liggen (beeld in spiegel
gezien als een andere eend)
Hond: complex: als je een hond naar het spiegelbeeld duwt, gaat het vaak angstigagressief reageren (merkt het spiegelbeeld wel op, maar niet als beeld van
zichzelf of een andere grond) + angst/agressie stopt wanneer de hong geaaid
wordt wanneer hij naar het spiegelbeeld toegeduwd wordt
Apen: veel verschillen: sommige soorten herkennen zichzelf niet, maar hogere
soorten passeren bv. met succes de ‘stiptest’ (stip aanraken wanneer gezien op
hoofd)
Stiptest:
aap
herkent
zich
in
spiegel:
http://www.youtube.com/watch?v=vJFo3trMuD8
Evolutie:
o
o
o
o
o
Maand 3: geen enkele interesse: het lijkt alsof het spiegelbeeld niet bestaat (en
dat op zich is een zeer merkwaardig iets)
Maand 4: fixatie spiegelbeeld alsof het een ander, reëel persoon betreft:
reageert verrast als het, gezeten op arm vader voor de spiegel, stem vader achter
zich hoort (Mounoud & Vinter, 1981, p. 32)  spiegelbeeld als reëel beeld gezien
Maand 6: weg en weer kijken tussen spiegelbeeld en reëel beeld (Mounoud &
Vinter, 1981, p. 33)  om opnieuw die correspondentie te verifiëren
Maand 6: geslaagde stip-test
Maand 6: bij roepen naam kijkt kind eerst naar spiegelbeeld (Mounoud & Vinter,
1981, p. 36)  op dat moment koppeling tussen twee andere ordes ( reëelimaginair): tussen het imaginaire en het symbolische: het beeld van het lichaam
wordt gekoppeld aan de naam

Koppeling imaginaire – symbolische

Spiegelstadium dus dubbele vooruitgang:
o
o
Globaal imago (= zeer sterke vereenvoudiging in het denken over zichzelf: één
beeld)
Koppeling imaginaire en symbolische

Belang beeld voor organische niveaus: experimenten Chauvin (1939) bij duiven en Matthews
(1941) bij sprinkhanen: tonen hoe belangrijk het vermogen is bij dieren om zich te
identificeren met het eigen beeld  belangrijk om op een bepaalde manier dat beeld (visuele
voorstelling) van het lichaam ter beschikking te hebben (ook al wordt het niet als dusdanig
herkend)

Uniek voor mens: jubilatorische reactie (bij eerste herkenning van zichzelf in spiegel), Köhler:
aha-erlebnis (Lacan, 1966, p. 93)  vereenvoudigt enorm de mentale wereld van het kind, er
ebt een enorme spanning weg: het kind heeft plots greep op de wereld

Spiegelbeeld = basis Ego = Ideaal-Ik
o
o
Eerste identificatie met ons spiegelbeeld vormt de basis van ons Ego, én m.a.w.
van ons ideaal ik (‘zo wil ik zijn’)
De identificatie met dat spiegelbeeld kán wegvallen (bv. patiënt in kliniek: man
herkende zichzelf niet meer in de spiegel en viel totaal uit elkaar): depersonalisatie (altijd gepaard met een soort sterke vorm van dissociatie en angst)
De graphe 2

62
o

Consequenties spiegelstadium (identificatie met het eigen spiegelbeeld), op het niveau van
de subjectieve ervaring:
o
o
o
o

Maar: we denken aan een hele reeks beelden: via een successieve reeks van
identificaties met rivalen, we identificeren onszelf met een reeks beelden die ook
van bij de rivalen komen
Ontdubbeling subject-Ander: vanaf dan (besef: ‘dat ben ik’) is er een zeer duidelijk
verschil met de Ander  zorgt voor het opduiken van hét basisaffect: jaloezie
Ontdubbeling subject-rivaal: jaloezie (er zijn ook nog andere kinderen) (+ angst
(dat een ander kind liever gaat gezien worden door de moeder en gaat intruderen
in die relatie))
Intrusiecomplex als leeftijdsverschil niet groter is dan 4 jaar
Reeks identificaties met rivalen die Ideaal-Ik (spiegelbeeld) verder differentieert:
 Ander is niet enkel rivaal, maar ook identificatiefiguur (een voorbeeld,
buiten zichzelf, die het ook goed doet bij de moeder): niet enkel
gespannen rivaliteit, maar ook graag zien (als punten waarmee het kind
zich kan identificeren)( dieren!!)
 Liefde omwille van surplus existentie die rivaal biedt
 Heeft alles te maken met de manque-à-être die door het symbolische
teweeggebracht wordt (zie: het subject ervaart zichzelf in de futur
antérieur): een kind – terwijl het het symbolische binnentreedt en zichzelf
probeert te vatten in symbolische termen – wordt geconfronteerd met
een onvermogen om zichzelf volledig te vatten in de taal, en worstelt
vanaf dan met een ‘manque-à-être’ (onbepaaldheid in zijn wezen: ‘ik weet
niet goed wie ik ben’), en het is precies daar dat het imaginaire
(identificatie met een beeld) ons tegemoet komt
 Jaloezie + liefde (die het kind voelt t.a.v. zijn ‘anders-gelijken’)
= ‘Hainamoration’ (Lacan; hain + amour)
Spiegelbeeld = Ideaal-Ik en bron van agressie:
 Op veel verschillende manieren lokt die complexe set van ideaalbeelden, agressie uit:
Dwingend (cfr. eetstoornissen): geeft een bepaald gevoel van te weten
wie we zijn (‘dat zijn wij!’), maar aan de andere kant moeten we ook op
dat ideaalbeeld lijken (van dat beeld gaat er iets zeer dwingends uit)
 Wekt rivaliteit op waar belichaamd door ander: we streven ernaar dat
ideaalbeeld meer te belichamen dan de ander, we streven ernaar omwille
van het succes dat we ermee hebben (we willen altijd ‘meer dan de
ander’): het Ego is altijd gekoppeld aan een mate van competitiviteit,
beter willen zijn dan de Ander
 Het imaginaire is slechts schijn; kind kwaad op spiegel (Mounoud & Vinter,
1981, p. 41) (cfr. volwassen liefdesleven: kwaad als de ander ons alleen
graag ziet omwille van ons uiterlijk = schijn): we zijn ons beeld niet, ons
Ego houdt ons dat voor (bv. een kind kan in het begin heel kwaad worden
als hij achter de spiegel gaat kijken, en beseft dat er niets achter zit)
(mensen willen niet gelijkgesteld worden met hun beeld, het uiterlijk)
 Gans die dimensie van de subjectiviteit die imaginair is van aard, is op alle
manieren gekoppeld aan agressie

Spiegelstadium = begin spening (!): psychisch loskomen van moeder via differentiatie beeld
komt merkwaardig genoeg overeen met fysiek loskomen ervan
De graphe 2

63
o
o
o
o
o
Het begin van de duidelijke aflijning tussen ik en Ander, is ook het begin van het
proces van de spening, het stoppen van de borstvoeding
Toevallig: ook fysieke scheiding tussen kind en moeder
Progressief, vanaf de 6e maand
Belangrijke connotatie: de band tussen moeder en kind blijft voor de rest van het
leven iets speciaals ( dieren: eenmaal het zogen stopt, krijgt het jong hetzelfde
statuut als elk ander dier, stopt de band tussen moeder en kind)
Ondertussen zit die band verankerd in het symbolische en blijft die band bestaan

Spening = herhaling geboorte (zie Lacan in LCF)

Band moeder-kind blijft na spening (cfr. dieren)
DE GRAPHE 2B (= TOTALE GRAPHE)
Middelste verdieping/niveau/laag erbij: de laag van het Ego
Het Subject ($) richt zich tot de Ander (A), waarbij er iets tussenkomt: een i(a) in de meeste
gevallen
o
o
Eerst richt het subject zich tot de Ander als sprekend wezen
En vandaar geeft de Ander, in het antwoord dat hij geeft, niet enkel een verbaal
antwoord; als hij duidelijk maakt wat hij wil van het subject, zal hij dat niet enkel
De graphe 2


64
o
o
o

Het Ego, le moi, het ideaal-ik heeft op zichzelf een invloed op de betekenis, de manier
waarop we de boodschap van de Ander interpreteren (S(A)): we interpreteren voor een stuk
vanuit ons Ego
o
o
o

o
Concreet: ons Ego moet zijn ‘toestemming’ geven (“het is goed, identificeer je
daar maar mee”)
De identificaties die we aangaan, worden niet alleen bepaald door de betekenis
die we toekennen aan het discours van de Ander en door de Ander, maar ook
door dat Ego waarlangs die pijl passeert
Aan de ene kant heb je dat uitwisselingsproces:
o
o
o
o

We interpreteren niet enkel vanuit wat de Ander effectief zegt, maar we
interpreteren ook wat de Ander zegt, de boodschap die hij ons geeft, ook vanuit
ons Ego
Bv. de Koran kan op veel verschillende manieren geïnterpreteerd worden
Het Ego, le moi bepaalt mee welke betekenis we abstraheren uit het discours dat
de grote Ander is
Als we een boodschap extraheren uit het discours van de Ander, gaat dat uiteindelijk
resulteren in de identificatie met een aantal idealen, maar ook dat (die pijl die vertrekt vanuit
de boodschap van de Ander, de S(A), naar het Ik-ideaal, (I(A)), naar de idealen waarmee we
ons identificeren) passeert langs het Ego
o

Het is dat beeld van de Ander, waarmee we ons identificeren, en waarvan we
zeggen ‘Voila, dat ben ik’
Het Subject/kind identificeert zich als Ego met dat beeld van de Ander, waarnaar
de bewondering van de moeder uitgaat
m = Moi = Ego = ideaal-Ik
De Ander, als schat aan betekenaars: het discours waartoe je je richt als kind (in de
eerste plaats het discours van de moeder)
Dat discours wordt ervaren als: ‘die ander zegt iets tegen mij, geeft mij een
boodschap, drukt uit wat hij wil van mij’  het subject geeft daar een bepaalde
betekenis aan: ‘het is dat wat hij wil’
Maar die betekenis, dat discours, verwijst tezelfdertijd ook naar een beeld van de
Ander (i(a)), waarmee je je gaat identificeren, die de basis van je Ego zal vormen
en die mede van invloed zal zijn op de betekenis die je extraheert uit het discours
Dus: de betekenis die je extraheert wordt bepaald door het discours van de Ander
zelf, en door het Ego
Er vertrekken twee pijlen vanuit de Ander (A):
o
o
De Ander geeft rechtstreeks een symbolische boodschap (bv. ‘je moet braaf zijn’)
(woordelijk proberen zeggen wat hij wil van het subject): A  S(A)
= SYMBOLISCH PAD
De Ander gaat ook het kind naar een beeld terugvoeren (bv. ‘kijk naar je broer, hij
is braaf’): A  i(a)
= IMAGINAIR PAD
De graphe 2

met woorden/betekenaars duidelijk maken, maar zal hij dat ook met beelden doen
 hij richt zich met zijn discours op een beeld van de Ander, op een image de
l’autre (bv. de vader)
Dat beeld wordt dan de basis van het ideaal ik (le Moi, het Ego)
65

Een kind moet in de keuze van het beeld van de Ander, niet noodzakelijk langs het discours
van de Ander passeren: er is een rechtstreeks imaginair pad van $  i(a)  m  S(A) / I(A)
o

In de kliniek is dat een zeer belangrijk gegeven: goed begrijpen hoe die twee niveaus met
elkaar verweven zitten: het discours van de Ander en het Ego
o
o

Maar Lacan spreekt hier nauwelijks over: in ‘Subversion du …’ zegt hij
uitdrukkelijk dat er twee wegen zijn naar het Ego:
 Via de Ander die een beeld aanduidt
 Maar: het verdeelde subject kan zich ook rechtstreeks identificeren met
het beeld van de Ander, wat rechtstreeks voor een deel bijdraagt aan de
constitutie van het Ego (maar Lacan komt hier zelden op terug)
Mensen in de kliniek: lijden vaak aan hun Ego
 Onmiddellijk afvragen: hoe is dat Ego geconstrueerd vanuit het discours
van de Ander?
 Je kan niet rechtstreeks met het Ego werken!
 Je kan werken met het discours dat tot die beelden leidt (vertel
eens: in de familie, …?)
 Je zal merken dat het langzaam loskomt, dat men daar meer en
meer afstand van kan nemen
Het menselijke Ego is vaak heel paradoxaal van aard
!! Belangrijk onderscheid tussen Ik-ideaal (I(A)) en ideaal-Ik (m) !!
o
Ideaal-Ik = een ideaal ik, een totaliteit: een globaal beeld van hoe ons ik er
idealiter zou uitzien
= ORDE VAN HET IMAGINAIRE
o
Ik-ideaal = een ideaal van het ik, een ideaal dat we als ‘ik’ hebben (goed zijn,
mildheid, veel studeren, …): abstracte, partiële idealen
= ORDE VAN HET SYMBOLISCHE (een betekenaar waarmee we ons identificeren)
 Liggen naast elkaar en staan in een spanningsveld t.o.v. elkaar
Het Imaginaire niveau bij de mens is – in tegenstelling tot bij dieren – gegrepen in een
verschuivend proces van betekenisverlening, waardoor het Imaginaire minder stabiel en
algemeen is dan bij dieren
o
Het is omdat de mens niet enkel en alleen gegrepen is in de orde van het
Imaginaire, maar ook in de orde van het Symbolische, dat het beeld verschilt/
fluctueert over de tijd en tussen/binnen mensen
De graphe 2

66
o
o
Het is het symbolische dat zorgt voor de differentiatie: elk mens kiest zijn eigen
ideaalbeeld én dat modificeert zich ook doorheen het leven (want het discours
van de Ander fluctueert ook voortdurend)
Dat is ook nodig: als mens leven we maar als we voortdurend veranderen, als we
onszelf als subject voortdurend kunnen vertalen (cf. Lacan, Subversion: ‘het ik van
de mens bereikt maar zijn voltooiing in de metonymische verschuiving van zijn
betekenis’: we bereiken maar onze werkelijke, volle draagkracht en diepte, als ons
Ik/Ego zich voortdurend vertaalt, metonymisch verschuift: ‘ik vind mijzelf
voortdurend opnieuw uit’)

Het Ego is vaak ‘paradoxaal’; niet altijd pronken met macht en agressief vermogen; ook
ensceneren van kwetsbaarheid, zwakheid, machteloosheid, zelfopoffering (SCS0020) (en dit
is heel vaak omdat een subject slechts gezien/opgemerkt werd in zijn leven als hij machteloos
of kwetsbaar was)

Het Ego is niet één imago maar een complexe set van imago’s die intern vaak gedeeltelijk
tegenstrijdig zijn
o
Dus: vanuit de wens om binnen het verlangen van de moeder te vallen, probeert het kind de
eigen driftmatigheid in termen van het moederlijke discours te vatten
o
o
o
o
o

Maar: door het structurele tekort in de taal vatten de woorden de drift nooit
helemaal, ze ‘cirkelen er om heen’
Het imago verschijnt als scherm over het reële, het tekort in het symbolische
afdekkend
Het is zeer belangrijk dat het Ego in zekere zin tegemoet komt aan de
symbolische manque-à-être (belangrijk begrip: goed proberen begrijpen!!!): er is
altijd een twijfel over onszelf, een factor van onzekerheid in ons leven (kliniek: ‘ik
weet echt niet meer wie ik ben, wat ik moet doen’)  onbepaaldheid in het
menselijk leven: de mens is een wezen met een gebrek aan zijn/existentie
Ons Ego geeft een vals gevoel van wél te weten wie we zijn (‘als ik samen val met
dat ideaal beeld, dan is het in orde, dan beteken ik iets’)
Dus: het Ego is een zeer broos iets om ons mee te identificeren, we verliezen het
allemaal vroeg of laat (besef dat we dat ideaalbeeld niet kunnen belichamen)
Als je kijkt naar de visuele voorstellingen die het ‘ultieme Ego’ van de mens belichamen (paar
100 jaar geleden, Louis XIV, en nu, Obama): enorme fluctuaties
o
o
Bij dieren: imago = generiek (over de soort en over de tijd)
Bij mensen: imago = enorm fluctuerend
De graphe 2

Voorbeeld SCS0020: identificatie met ‘revolutionaire’ en ‘onbuigbare’ aspecten
van vader; echter, ook identificatie met iemand die zich volledig opoffert voor
ander/buigt naar verlangen Ander (moeder)
67
DE ORALE EN ANALE FASE

Er zijn een aantal grote fasen die we kunnen onderscheiden, die gekoppeld zijn aan een
aantal typische specifieke driften die naar boven komen en waarbij in dat opzicht de
subjectwording gezien kan worden als een soort proces waarbij men de driften moet
integreren in de subjectiviteit
ORALE FASE (MAAND 0-21)

Zone waaraan het kind het meest plezier beleeft: de orale zone (niet enkel borstvoeding,
maar ook alles in het mondje steken): het kind probeert de wereld te verkennen, te
incorporeren, probeert te fusioneren met de wereld via de mond en via de lust dat het beleeft
o
o
In deze fase staat de aliënatie met de Ander centraal
Het kind moet die drift integreren in zijn subjectiviteit, in het verlangen van de
Ander: het kind moet die drift leren beleven op zo’n manier waarop de Ander het
goedkeurt (die drift moet gecultiveerd worden)

Gerichtheid op fusie met Ander; incorporatie van Ander (borstvoeding); libidinale
geladenheid van de orale zone

Aliënatie aan Ander; Wat moet ik doen om aandacht Ander te trekken?; Hoe kan ik zijn wat de
Ander wil?

Ontwikkelingstaak: integratie drift in ‘verlangen’ Ander – Leren wat en hoe men mag
‘incorporeren’ (vb. wat is er lekker en wat is er ‘vies’?’) – Leren hoe men wel en niet de Ander
mag ‘opeisen’, de aandacht mag vragen, etc.
ANALE FASE (MAAND 21-48)
Zone waarbij het kind iets wegduwt van zichzelf, iets anders expulseert
o
o
Vanaf spiegelstadium (onderscheid tussen Ik en Ander)
Het kind gaat de Ander – aan wiens vraag het voortdurend probeert tegemoet te
komen – meer en meer als iets aversiefs ervaren, en het kind gaat een eigen wil
ontwikkelen (cf. koppigheidsfase)
De graphe 2

68

Aanvang gecorreleerd aan ontwikkeling structuur Ego en onderscheid Ik-Ander

Gerichtheid op autonomie van de Ander (‘Ik’ en ‘Jij’); wegduwen/expulsie van Ander (‘Nee’);
koppigheidsfase: ontwikkelen eigen wil (‘Ik doe niet zomaar wat jij wil’); libidinale
geladenheid van de anale zone

Streven naar separatie/afstand creëren van Ander vanuit vervelend gevoel van
afhankelijkheid en onderworpenheid

Ontwikkelingstaak: integratie drift in ‘verlangen’ Ander: leren hoe men op een ‘propere’
manier zijn eigen ding kan doen; leren hoe men beleefd eigen gedacht kan zeggen, etc.
 In beide fasen wordt de Ander beleefd als een Ander zonder tekort: de Ander heeft alles,
kan alles, en vooral, weet alles
o
o
o
o
o
o
In beide gevallen, in gans dat onderste van de graphe, zie je een A verschijnen
zonder streep erdoor
Het gaat om een Ander zonder tekort
Lacan (over ‘gans de psychoanalyse’): het gaat om een verhouding tot het weten
 als therapeut is het dan de hoofdzaak om te weten hoe je gaat/moet omgaan
met dat verondersteld weten
Dat zie je in het volwassen leven bij sommige mensen ook nog aanhouden:
mensen die een figuur hebben van wie ze verwachten dat deze alles weet
Voor een kind onder de 4 jaar, zijn de ouders zonder tekort
In de oedipale fase zien we dat dat het voornaamste verschil wordt, en gaan we
ook zien dat de zaken klinisch plots nog veel herkenbaarder worden: van zodra er
een Ander met een tekort opduikt, zit je echt in de psychologie van het volwassen
leven
Die verhouding tot de Ander mét een tekort, wordt in het bovenste niveau van de
graphe gerepresenteerd
De graphe 2
o
69
70
De graphe 2
DE GRAPHE 3 EN 4
PRE-OEDIPALE PERIODE = IMAGINAIRE PERIODE
Het stuk dat er in graphe 3 bij komt, representeert dat deel van de subjectwording dat
toegevoegd wordt in de oedipale periode
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
Pre-oedipale periode (tot nu toe besproken: graphe 2) = imaginaire periode
Het subject identificeert zich met een aantal imago’s/beelden (eigen
spiegelbeeld, imago’s komend van de andere gelijke/rivaal, …)
Gans die pre-oedipale periode (het kind zit al in de taal; probeert zichzelf als reëel
driftmatig wezen in te werken in de moedertaal): tekort in het symbolische wordt
opgehoffen door de identificatie met dat imago
Op een bepaald manier vindt het kind een sluitend antwoord op zijn vraag, in het
beeld (imaginair)
Zeer kenmerkend voor die periode: de Ander – in dialectiek waarmee het kind zich
een stuk identiteit vormt – is een Ander zonder tekort: kan alles, heeft alles en
vooral weet alles (weet wat hij wil, kent het eigen verlangen)
Het kind legt het tekort aan zijn eigen kant
Het kind heeft het gevoel het object te zijn waarnaar de moeder verlangt  ‘ahaervaring’ (spiegelbeeld): “ik ben wat de moeder wil”
Je kunt twee imago’s onderscheiden:
 Het imago van de moeder waar ze geraakt is door de Ander, waar ze toont
dat de Ander/het kind iets betekent voor haar  kan op veel verschillende
manieren (bv. humor, prestatie, lief zijn, pijn, …) i.t.t. dieren (bv.
stekelbaarsjes: altijd zilverwitte buikje): medelijden, ontzag, vertederd, …
 typisch gekoppeld aan specifieke pathologieën
 kind maakt daar ook zelf onvermijdelijk een stuk een eigen keuze
 Het imago dat het kind kan belichamen om de moeder aan te spreken of iets
te betekenen voor de moeder: het kind kan zich identificeren met een
variëteit aan imago’s om iets te betekenen voor de moeder
In die fase is het verschil tussen meisje en jongen niet belangrijk voor het kind
zelf (prioriteit = moeder) (wat er wel gebeurt is dat de moeder, in het richten naar
een bepaald imago, wel al een onderscheid maakt)
Rivaliteit: het kind wil het liefst gezien worden door de moeder, het kind probeert
hét object te zijn van het verlangen van de moeder  rivaliteit en jaloezie gaan
het basisaffect vormen
Dat verschijnt in de overdracht/therapie: Lacan: je moet te weten komen wat
jouw ‘imago’ is volgens de patiënt  als je die vraag inwilligt, zal het subject nooit
te weten komen van zichzelf wat hij probeert te doen (bv. toon geen medelijden,
maar formuleer een vraag)
 Belangrijk: vermijden van het meestappen in die imaginaire overdracht!

Graphe 3 en 4 representeren de structuur die ontstaat in de Oedipale periode

Eerst even de pre-oedipale periode karakteriseren
o
o
Pre-oedipale periode = imaginaire periode
Kind zit in de taal, maar centraal staat de imaginaire verhouding tot een Ander
zonder tekort
De graphe 3 en 4

71
o
o
o
o
o
o
o
o
o
Ander zonder tekort = Ander zonder tekort op niveau van het Weten = Ander die
weet wat hij wil
De vraag wat de Ander wil, wordt in die periode tot op bepaalde hoogte
beantwoord a.d.h.v. betekenaars, maar het ultieme antwoord wordt gegeven in
het imago i(a)
In die periode heeft het kind totalitair gevoel van te ZIJN wat de moeder wil
Kind IS ideaalbeeld, de imaginaire fallus φ (kleine phi) die verlangen moeder
bevredigt
Onderscheid twee imago’s: imago van genietende moeder (zilverwitte buikje
vrouwelijk stekelbaarsje) en imago imaginaire fallus (rode buikje mannetje)
 Imago genietende moeder (cfr. zilverwitte buikje) zeer divers: lachende,
geïmpressioneerde, vertederde, of medelijdende, etc. moeder
 Imago dat moeder doet genieten (rode buikje, zigzagdans) eveneens zeer
divers: clown, krachtpatser, charmeur, lief, of meelijwekkend, etc. kind
 Meisje en jongen proberen beiden imaginaire fallus van moeder te
zijn. Meisje en jongen maken zèlf geen onderscheid tussen
geslachten, maar meestal oriëntatie naar andere imago’s door
moeder
 Sterke onderlinge jaloezie en rivaliteit om voorkeur moeder (zie
agressie bij stekelbaarsjes met rode buikje)
Overdracht: therapeut zowel bekleed met imago moeder als imago rivaal
Lacan: komt erop aan zo snel mogelijk te weten welke kleur je buikje heeft/wel
imago de analysant in jou wil provoceren
Door abstinentie therapeut wordt voor analysant duidelijk welke imago’s hem
determineren
Imaginaire drift = narcistisch, totalitair, egoïstisch, agressief, rivaliserend
 Het kind wil hét zijn voor de moeder, een ander kind mag hét niet zijn
 Kind in zijn totaliteit: is het helemaal
 De imaginaire driftregulatie wordt gekenmerkt door een scherpe
rivaliserende strijd om het liefdesobject
In volgende, Oedipale periode (bovenste deel graphe 3 en 4) naar voor komen
andere, niet-narcistische organisatie
 Maar: niet iedereen gaat naar die oedipale periode !
 Perversie: slechts een klein deel
 Psychose: helemaal niet: blijft steken in een wereld waarbij men
zich verhoudt tot een totalitaire Ander (maar: belet hen niet goed
te functioneren)
De graphe 3 en 4
o
72
GRAPHE 3: TEKORT – VERLANGEN – FANTASMA
 Bespreking van hoe die andere driftregulatie, andere organisatie van de subjectiviteit tot
stand komt
Wat wil ze?
Désir, verlangen
Formule van het fantasma: verhouding van
het verdeeld subject tot de kleine Ander (a)
DE ANDER MÈT EEN TEKORT
Rond 4e levensjaar: ontluikend besef dat de Ander/moeder een tekort heeft: Ander heeft het
soms lastig; Ander is niet altijd gelukkig; Ander weet niet alles; Ander verlangt zelf naar
iets/iemand (dat ze niet heeft)
o
o
o
Ervoor: moeder als iemand met een vraag, maar niet vanuit een wezenlijk tekort
Dat begint het kind rond het 4e levensjaar te dagen
Kantelpunt: meelevend, behulpzaam, … t.o.v. moeder

Zeer belangrijk kantelpunt: kind begint soms behulpzaam te zijn en medelijdend/medelevend
naar de moeder toe

Kind begint voeling te krijgen met het manque-à-être van de Ander/moeder (moeder =
getekend door het tekort op het niveau van het spreken, de taal en het verlangen)

De moeder, getekend door structureel tekort van de taal, door de kloof tussen het subject
van het uitspreken en het subject van de uitspraak, weet zelf niet precies wat ze wil
o
Wat ze vraagt, zit vol tegenstrijdigheden: weet zelf niet goed wat ze wil

Ze weet niet precies wat ze wil van het kind; maar ook niet precies wat ze zelf als mens wil

Ze verlangt naar iemand (vader?) die tegemoet komt aan manque-à-être; die haar als subject
laat existeren; die hoort en erkent wat ze wil/verlangt (uitleg zie verder)
o
o
De vader, door de manier waarop hij er is, komt daar aan tegemoet (aan dat
gebrek aan existentie)
Maar vaak in kliniek: ‘mijn moeder was niet gelukkig, en ook niet met mijn vader’
De graphe 3 en 4

73
o
“Ik voel mij bestaan, ik heb een gevoel van als mens te existeren”  vader =
functie van de garant van het symbolische
ANDER MÈT TEKORT: 4 GEVOLGEN/NIEUWE FENOMENEN
 Te zien op het bovenste niveau van de graphe
1.
Oprijzen van insisterende vraag: Ché vuoi?
o
o
De vraag verscherpt: ‘wat wil ze eigenlijk?’  omdat het kind begint te beseffen
dat de moeder haar verlangen zelf niet helemaal kent
Kernvraag in elk psychisme: wat wil de vrouw eigenlijk? (cf. Freud)
2. Besef dat men echt iets wezenlijks kan betekenen voor de moeder, aangezien ze werkelijk
iets mist. Dit wezenlijke kan ze zelf niet bepalen/is onbepaald. Dit creëert het fenomeen van
het verlangen (désir, d) bij het kind
o
o
o
Besef dat de moeder werkelijk een verlangen heeft (ervoor heeft het kind niet het
gevoel dat de vraag vertrekt vanuit een wezenlijk tekort)
Zorgt parallel voor het ontstaan van het verlangen bij kind zelf
 Cf. “le désir de l’homme, c’est le désir de l’autre”
 Maar ook: vanaf het moment dat het kind weet dat zijn moeder iets
wezenlijks tekort heeft, iets ontbeert, ontstaat het besef bij het kind dat
het écht iets kan betekenen voor de moeder (want daarvoor: wat kun je
geven aan iemand die al alles heeft?)
Vanaf dan: het streven om effectief datgene te kunnen geven wat de moeder
tekort heeft
3. Het oprijzen van het object a in de subjectieve ervaring. De moeder haar tekort valt samen
met haar manque-à-être, met wat ze zelf niet in woorden kan uitdrukken. Bij gebrek aan
woorden, ‘leest’ het kind de stem en de blik van de moeder als getuigen van haar
tekort/verlangen
o
o
o
o
o
o
Orde van het fantaseren, de dagdroom
Het subject verschijnt dat zich een imaginaire voorstelling maakt van het
bevredigen van het tekort van de Ander  in de fantasie fantaseren we dat we
effectief datgene kunnen geven dat de Ander tekort heeft
Psychose: geen dagdromen en geen fantasma  er is daar niets, enkel een waan
Neurose: rijkelijk aantreffen van gans die structuur van het dagdromen en
fantaseren (bv. hysterische neurose: vlucht in de fantasie) (belangrijk diagnostisch
criterium!)
Het subject verhoudt zich tot de kleine, imaginaire ander  de manier waarop
het subject zich voorstelt dat hij een beeld van bevrediging op het gelaat van de
ander kan toveren
Lacan:
 Grote A = grote Ander = Ander als symbolisch wezen (hogere orde dan het
imaginaire) = Ander in de mate waarin hij betekenaars/discours geeft
 Kleine a = ander in zijn imaginaire aspecten/beeld/uiterlijk = ander zoals hij
als imago verschijnt en als imago belangrijk is in het leven
De graphe 3 en 4
4. Oprijzen fantasme ($ <> a) als een specifieke verhouding van het Subject tot object a. Het
fantasme is gecentreerd op een Ander die het subject op een bepaalde manier bekijkt, die
met een bepaalde stem spreekt
74
1.
Oprijzen van insisterende vraag: Ché vuoi?
2. Besef dat moeder verlangen (d) heeft
3. Oprijzen fantasme: imaginaire voorstelling van/fantasmatisch antwoord op vraag wat
moeder wil (geschreven als $ <> a; de manier waarop het subject zich verhoudt tot
kleine/imaginaire ander; zie beschrijving imago liefdesobject/zilverwitte buikje)
‘Het fantasma is een ultieme poging van het subject om aan het wezenlijk raadselachtige en
onbepaalde karakter van het verlangen te ontkomen door er een (minimale) bepaaldheid aan te
geven’ Van Haute, p. 121

Vb. SCS0020: moeder was niet gelukkig, ze miste iets  Che vuoi?
o
o
o
o
Klinisch voorbeeldje van de manier waarop bij een bepaald subject het tekort naar
voor komt in de Ander, en de gevolgen daarvan
Hij zou het begrepen hebben mocht zijn moeder een affaire gehad hebben met
zijn oom, want die man was ‘zoeter’
DUS: moeder miste iets, verlangde naar iets, naar een ‘zoete’ man
Fantasme: zelf als subject een ‘zoete’ man zijn voor een vrouw
GRAPHE 4: GENITALE DRIFT – GARANT SYMBOLISCHE
Het stuk dat er boven bijkomt, heeft exact dezelfde structuur als het deel dat er al was:
hetzelfde als het proces uit de graphe 2, maar deze keer t.a.v. de Ander met een tekort
GENITALE DRIFT EN OEDIPUSCOMPLEX

Rond 4e jaar (cf. boven: besef dat moeder een tekort heeft) komt de genitale prikkel /
seksuele opwinding naar voor
De graphe 3 en 4

75

In anale fase (pre-oedipaal) staat onderscheid tussen ‘Ik’ en ‘Jij’, tussen ‘Ik’ en ‘Ander’
centraal

Vanaf genitale fase (oedipaal) staat onderscheid ‘jongen’ vs. ‘meisje’ centraal; het kind raakt
gefascineerd/geobsedeerd door het geslachtsverschil

Onderzoek van Bell (1902) voorafgaand aan Freuds hypothese van infantiele seksualiteit als
oorzaak van neurose (Oedipuscomplex)
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
Freud: infantiele seksualiteit ligt aan de basis van de neurose
o
o
o
o

Enige dat Freud echt toegevoegd heeft
Het Oedipuscomplex was eigenlijk al beschreven, maar Freud heeft dit verbonden
aan psychopathologie
Klassieke neurose (hysterie en dwangneurose): je botst altijd op het
oedipuscomplex, op het feit dat er iets van de seksualiteit niet geïntegreerd raakt
in het psychisme
M.a.w. dat het kind er niet in slaagt om seksualiteit binnen het symbolische te
krijgen, om zich een voorstelling te maken van zichzelf als seksueel wezen dat
verlangd wordt door de Ander
Klassieke neurotische symptomen? Ja. SCS0007, SCS0008, SCS0018
o
o
Vreemd dat het bij de andere vormen van pathologie niet zo vaak naar voor komt
Patiënt 18: paniekaanvallen en klassieke fobie: eerste paniekaanval in videotheek
in de pornohoek (6 jaar)
De graphe 3 en 4

Men veronderstelt vaak dat Freud de infantiele seksualiteit ontdekt heeft, maar
dat is niet waar
Er waren nog onderzoekers voor Freud die hiermee bezig waren en wezen op het
bestaan daarvan, bv. Bell
Beschrijft 2500 waarnemingen (waarvan 800 die hij zelf noteerde tijdens werk als
schoolpsycholoog) van infantiele seksualiteit (zie ook Freud, 1910)
Beschrijvingen van kinderen die doktertje spelen, met elkaar willen trouwen,
jaloers zijn als andere kinderen handje vriendje/vriendinnetje vasthouden, kussen,
knuffelen, etc.  allemaal in een uitgesproken ‘romantische sfeer’
Gepaard met tekenen van lichamelijke opwinding (zie p. 333-334) (maar: komen
niet altijd voor)
Vooral tussen leeftijd 4-8 jaar; veel minder tussen 8-12 jaar (oedipale periode
afgerond: structuur/persoonlijkheid ligt vast)
Merkwaardig: even veel onderzoekers (bv. Stern) die dit niet opmerkten (ligt
delicaat; men ontkent het liever)
Soms zijn kinderen ook verliefd op volwassenen
In het begin zijn de kinderen heel naïef in het beleven van de seksuele drift
(beseffen nog niet dat dit iets is dat cultureel gesanctioneerd wordt) (goed
voorbeeld dat elke drift moet ingepast worden in het symbolische) – ze
verstoppen het niet – maar door het toevoegen van specifieke regels gaan ze vlug
een vorm van schaamte ontwikkelen
Genitale drift vaak op familieleden (zus, broer, moeder, vader) gericht
Genitale drift zorgt voor spanningsveld met de ouder van het zelfde geslacht:
 Voorbeelden Bell (1902) en Westen (1998):
 ‘Mama zegt dat ze niet meer wil dat jij mijn papa bent. Ga dus maar weg’;
 ‘Mama, papa moet weggaan. Ik zie hem niet meer graag.’ ‘Waarom?’,
‘Omdat hij een grotere penis heeft dan mij’
76
o
Als je luistert naar mensen met klassieke neurotische symptomen, snijden ze al
heel snel het register aan van de infantiele seksualiteit en de strubbelingen op dat
vlak  verknoopt zich met gans het register van de relatie tussen de ouders
(misschien uit elkaar, bang, door mij?, …)  web breidt zich uit tot de volledige
subjectiviteit
DRIE FASEN VAN HET OEDIPUSCOMPLEX (JONGEN VS. MEISJE)
JONGEN – EERSTE FASE
 Wordt nog altijd puur imaginair beleefd (behoort meer bij de pre-oedipale fase)

Opmerken tekort bij moeder – oprijzen genitale drift – genitale bezetting moeder-imago (de
genitale drift richt zich op het imago van de moeder) – identificatie met imago vader
(hainamoration)(verschuiving van identificatie met het andere kind, naar een identificatie met
de vader als nieuwe rivaal) als imaginaire fallus/figuur – nog geen referentie naar vader als
garant symbolische – vader puur imaginair identificatiefiguur/rivaal
MEISJE – EERSTE FASE
 Idem/spiegelbeeld van bij de jongen

Opmerken tekort bij moeder – oprijzen genitale drift – genitale bezetting vader-imago –
identificatie met imago moeder (hainamoration) als imaginaire fallus – nog geen referentie
naar vader als garant symbolische
JONGEN – TWEEDE FASE (CFR. VAN HAUTE PP. 197-199; HET DERDE MOMENT VAN OEDIPUS)

Tweede fase vindt niet altijd plaats

Opmerken manque-à-être moeder gekoppeld aan symbolische functie vader: het kind snapt
dat de moeder voor dat tekort, een stukje beroep doet op de Ander (vader in het beste geval)
als symbolisch iemand

Identificatie met vader als de garant van het symbolische (‘verbrijzeling’ Oedipuscomplex):
belangrijk voor de moeder op het vlak van het spreken, rechtspreken, erkenning, …  zorgt
voor het wegebben van de spanning uit de verhouding tot de vader

Genitale prikkel op die manier gekoppeld aan ‘gevende’/actieve houding van de vader/garant
van symbolische, en het bezit van de fallus, datgene wat de vader bezit

Tweede fase vindt niet altijd plaats

Opmerken manque-à-être moeder gekoppeld aan symbolische functie vader

Identificatie met moeder als degene die verlangt naar de garant van het symbolische
(‘verbrijzeling’ Oedipuscomplex)

Genitale drift gekoppeld aan ‘ontvangende’/passieve houding van de manque-à-être (iemand
die de symbolische fallus ontvangt/krijgt)
De graphe 3 en 4
MEISJE – TWEEDE FASE
77
JONGEN – DERDE FASE

Derde fase vindt zeker niet altijd plaats

Merkt op dat vader ook niet alles weet; ook getekend is door manque-à-être en ook iemand
anders (moeder?) nodig heeft die hem laat existeren als subject

Jongen identificeert zich ook op dit punt met vader
MEISJE – DERDE FASE

Merkt op dat vader zelf ook niet alles weet; zelf ook getekend is door manque-à-être en ook
iemand anders (moeder?) nodig heeft die hem op dit punt tegemoet komt en hem laat
existeren als subject

Meisje identificeert zich ook op dit punt met de moeder
ALGEMEEN – DERDE FASE

In de derde fase verdwijnt de asymmetrie tussen man/vrouw voor een groot deel

Vrouw niet meer louter ‘ontvangend/passief’, man niet meer louter ‘gevend/actief’

Beiden participeren actief in de symbolische functie
BELANGRIJK VERSCHIL TUSSEN JONGEN EN MEISJE OP NIVEAU HECHTING/SPENING
o

De ontwikkeling van een subject bestaat voor een groot deel uit het loskomen
van de moeder als hechtingsfiguur
 Het kind ontwikkelt een eigen wil, neemt afstand en probeert echt als
wezen zich te verzelfstandigen van dat moederwezen  in het beste
geval helpt de moeder daarmee, helpt het kind naar loskomen van zichelf
 Op het einde van de anale fase is het kind daar al een flink stuk in
gevorderd
 Maar: belangrijk verschil tussen jongen en meisje:
 Meisje: in die eerste fase van het oedipuscomplex, wordt de
moeder haar rivale (‘concurrentiestrijd’), ontstaat er een bepaalde
vorm van agressie naar de moeder toe, wat het onafhankelijk/
matuur worden versnelt
 Jongen: tegenovergestelde: het loskomen dat aan de gang was
tijdens de anale fase, de jongen wordt door het opkomen van de
seksuele prikkel teruggeworpen naar de moeder: je krijgt een
teruggezogen worden naar de moederfiguur  zorgt voor een
hernieuwde hechting aan de moeder in de oedipale fase
 Dat is ook goed merkbaar in het latere liefdesleven: de man (klassieke
klacht van de vrouw) heeft altijd de neiging om terug te vallen in de
positie van een kind t.a.v. de moeder (vaak voorkomende klacht:
“verdoeme, hij denkt waarschijnlijk dat ik zijn moeder ben”)  regressie
Vanaf spiegelstadium, doorheen anale fase, progressie spening en loskomen van
hechtingsfiguur (moeder)
De graphe 3 en 4
 Grote verklarende kracht m.b.t. het verschil tussen man en vrouw op het vlak van de liefde
78

Bij de jongen richt de genitale drift zich op de hechtingsfiguur en zorgt voor een hernieuwde
‘aanklamping’/hechting

Bij het meisje zorgt de genitale drift voor concurrentie en bepaalde vijandigheid naar
hechtingsfiguur en bespoedigt/versterkt ze de autonomie

Merkbaar in latere liefdesleven: man plaatst liefdesobjecten gemakkelijk op positie van
zorgfiguur/moeder  neiging om terug kind te worden van de moeder
DE GARANT VAN HET SYMBOLISCHE

Verschillende keren vermeld dat de moeder, vanuit haar manque-à-être, verlangt naar de
vader als garant van het Symbolische
o
o
o
Het oedipuscomplex zorgt voor een transformatie op het symbolische niveau
Nieuwe dimensie door de oedipale identificatie in de referentie naar de vader
Vanaf dan meer een symbolische orde, waar bepaalde wetten gelden en die een
bepaalde verbondenheid tussen mensen creëert

Garant van het Symbolische = complexe functie met veel verschillende aspecten

Transformatie Symbolische: van moeder-taal naar symbolische orde met vaderfiguren als
garant
SYMBOLISCHE EN VERBONDENHEID

Ritueel zeezwaluw (Tinbergen): (groeps)euforie bij uitwisselen object (visje) en overstijgen
rivaliteit (verbondenheid > honger)  ook dieren kunnen in bepaalde mate een heel klein
beetje symbolische verbondenheid ervaren

Bij dieren uitzonderlijk; bij mens algemeen: voor mens is dat gevoel van verbondenheid een
veel frequenter observeerbaar fenomeen

Taal primair: oprijzen taal zorgt voor herkenning en mogelijkheid om ervaring te delen/uit te
wisselen; stimulans tot sociale interactie; als het woord komt, noopt het om te spreken (met
ander)  de taal faciliteert de mogelijkheid om zich verbonden te voelen

Ervaring van talige verbondenheid wordt kracht bijgezet door de uitwisseling van vitale
‘objecten’ (vrouwen, voedsel, kledij, etc.), de objecten van de drift
o
o
Taal verschaft structuur om verbondenheid van de groep te organiseren; woorden bakenen
functies/posities (man, vrouw, kind, jager, etc.) af binnen de sociale groep  taal als systeem
om een sociale orde af te bakenen en organiseren
SYMBOLISCHE EN MYTHE

Heel belangrijk bij het ontstaan van de verbondenheid (samenleving, cultuur) is het ontstaan
van de mythes
De graphe 3 en 4

Je ziet dat bij gans die imaginaire driftregulatie waaraan de mens tot op bepaalde
hoogte onderhevig is en die leidt tot een soort strijd om het liefdesobject, de
symbolische dimensie en verbondenheid via de taal daar via de cultuur overwicht
op probeert te krijgen
Levi-Strauss: gans de structuur van de cultuur (wetten en regels) moet ervoor
zorgen dat de verbondenheid primeert op de driften  door de uitwisseling van
objecten (eerste object: de vrouw)
79
o
Mythes vind je op individueel niveau in de kliniek, maar zeker ook op het niveau
van de cultuur: als je een cultuur wil samenhouden, moet je een
gemeenschappelijk verhaal/mythe hebben die de cultuur fundeert
o

Structuur sociale groep verankerd in mythes; mythes funderen wetten, regels, taboes die
groep duurzaam moeten organiseren en beschermen tegen imaginaire drift

Grote beschavingen ontstonden vanuit grote, gedeelde mythes

Om groep mensen te laten samenleven, heb je in eerste plaats gedeeld verhaal/mythe nodig

Eerste grote, stabiele beschavingen verankerden mythes in materiële wereld

Verhaal/symbolische/mythe primair: overschot landbouw leidde tot (mythische) cultus? Of
leidde de cultus/mythe tot landbouw/beschaving? (zie tempel Göbekli Tepe, Harari, 2014, p.
104)  meer en meer komt men tot de bevinding dat het dit laatste is: het is duidelijk dat de
landbouw ontstaan is in functie van die grote bouwwerken (gebaseerd op mythe,
materialisatie van de mythe)  het verhaal/de mythe is primair!

Claude Lévi-Strauss (1908-2009)
o
o
o
De man die gans de idee van het Symbolische heeft ‘uitgevonden’
Grootste antropoloog allertijden?
Lacan heeft daar zeer veel van zijn inspiratie gehaald (o.a. gans de idee van het
Symbolische ook, en ook gelinkt aan psychopathologie)
Onderzoek: aantal jaren in Brazilië geleefd en gedoceerd
Brazilië, Mato Grosso Staat: heeft daar een aantal maanden bij de Bororo indianen
geleefd (zeer kleurrijk volk) en geprobeerd om iets te vatten van wat die
samenleving organiseerde en determineerde
 Eerste wat hij opmerkte: alles van hun leven (wetten, gebouwen,
geneeskunde, …) was strikt gedetermineerd door één centrale mythe
 Voorbeeld (foto van een dorp, circulair opgesteld met een hut in het
midden):
 Acht groepen van drie hutten, en de drie soorten mensen leven
daarin
o Superieuren
o Middelmatigen
o Inferieuren
 Nog iets: een dorp is altijd gespiegeld rond de middenas
 Romantisch idee van een primitieve samenleving: ‘vrij’ leven 
realiteit: heel strenge/strikte wetten
De mythe van de Bororo indianen
 Goden schiepen de wereld met drie soorten mensen, en een reeks
geboden/ verboden/wetten
 De mythe fundeert een sociale structuur
De graphe 3 en 4
o
o
o
80
HET SYMBOLISCHE (MYTHE) ALS SOCIALE STRUCTUUR
Grondplan van dorp van Bororo indianen
o
o
o
o
In het midden het huis van de mannen en een plein waar men dansen uitvoerde
Op de rand de hutten van acht clans (families)
Elke clan ingedeeld in 1. superieuren, 2. middelmatigen en 3. inferieuren
De linker- en rechterhelft van het dorp zijn gespiegeld rond de Oost-West as (merk
bijvoorbeeld op dat de volgorde superieuren-middelmatigen-inferieuren anders is
in beide helften)

Superieuren trouwen altijd met superieuren, middelmatigen met middelmatigen en
inferieuren met inferieuren

Superieuren van een clan mogen echter 1. niet trouwen met superieuren van de eigen clan en
2. niet trouwen met de superieuren van de zes andere clans  beleving van de seksualiteit:
uiterst gelimiteerd (imaginaire georiënteerdheid/voorkeur kon niet gevolgd worden  het
Symbolische limiteerde dit)

Superieuren van een clan mogen slechts trouwen met superieuren van twee andere clans

Besluit: helemaal geen seksuele vrijheid in ‘wilde’ stammen, zeer restrictieve regels omtrent
seksualiteit
De graphe 3 en 4

81

Doel is om (imaginaire) driftbeleving (in bijzonder seksualiteit) ondergeschikt te houden aan
(symbolische) verbondenheid (zie Lévi-Strauss, 1951, p. 158)  alles in functie van de groep

Voorbeelden van (impliciete) regels omtrent seksuele verbintenissen (beleving van de drift):
 overblijfsels in onze hedendaagse samenleving: driftbeleving ondergeschikt aan de
maatschappelijke verbondenheid
o Vader – dochter
o Moeder – zoon
o Neef – Nicht
o Maar ook:
 Arts – Patiënt(e)
 Psycholoog – Patiënt(e)
 Leraar – leerling
 Sociale klasse?

Inwijdingsrituelen: plaats innemen in de symbolische structuur/orde (want een kind zit daar
niet vanaf het begin in)  vanaf dat moment wordt het kind geacht zich in te schakelen in die
symbolische orde, en op dat moment wordt er ook verwacht dat de persoon in kwestie ook
zijn specifieke functie vervult binnen de groep (symbolisch object leveren)
o
o
De mythe en het lichaam
o
o
Gans die mythe, sociale structuur en symbolische orde heeft implicaties/gevolgen
voor het lichaam (cf. eerder: Marcel Mauss en de effecten van het symbolische op
het lichaam  modelleren/beïnvloeden/manipuleren zowel bewuste als reflexieve
gedragingen)
De mythe determineert dus niet enkel de sociale structuur, maar ook het lichaam

Fictief voorbeeld

Marcel Mauss: symbolische structuur en het lichaam
o
o
o
De sjamaan bij de Bororo: L’efficacité symbolique (Lévi-Strauss)  maakten van
die mythe gebruik bij het genezen van ziekten (bv. bij blokkering kind in
geboortekanaal: in verband gebracht met de mythe)
Hedendaagse mythe? Materialistisch/mechanistisch wereldbeeld?
L’efficacité symbolique (= de effectiviteit van het symbolische) in de
geneeskunde? Cfr. Placebo effect (Wampold, 2012) – Cfr. sterftecijfer bij geboorte
bij Amish (Bonneux, 2011, p. 90)
 Beginnen we in onze huidige geneeskunde te beseffen
 Samenleving: mythe: symbolisch construct
 De dokter wordt als een soort garant van het symbolisch systeem
beschouwd
 We zijn nog altijd geneigd om enorm te onderschatten in welke mate het
symbolische werkzaam is en niet het chemische (cf. sterftecijfer bij
geboorte: even sterke daling bij Amish als in de Westerse samenlevingen
waar men wel hoogtechnologische geneeskunde toepast)
De graphe 3 en 4

Specifieke bijdrage leveren/symbolisch object bijdragen aan de samenleving
Equivalent van Oedipuscomplex (= eerste symbolische identificatie): het moment
waarop een kind zich identificeert met een symbolisch figuur (‘ik stap ook in die
symbolische orde’)
 Het Oedipuscomplex is een soort niet als dusdanig erkend
inwijdingsritueel: een stap waarbij iemand ‘boenk’ zich binnen een
bepaalde symbolische orde plaatst
82

Cfr. onderzoek naar het placebo-onderzoek: het feit dat we geloven in die
mythe die de dokter representeert, is voor de meeste effecten
verantwoordelijk
 Dit is een voorbeeld van hoe het symbolische beschouwd kan worden als een bepaalde
mythe, die een sociale structuur oplegt en tezelfdertijd ook het lichaam determineert én
een mythe/symbolisch systeem waar men moet binnen gevoerd worden
DE POSITIE VAN DE GARANT VAN HET SYMBOLISCHE

Stichting Babylonische rijk (zie Harari, 2014, pp. 117-119)

Code Hammurabi (1776 van Chr.):
o
o
o
De garanten van het Symbolische zijn zelden de personen met de grootste fysieke kracht
(Harari, 2014; p. 168); klemtoon ligt op weten: mensen bij wie een bepaald weten
verondersteld wordt
o
o

Functies van de garant van het Symbolische:
o
o

Binnen een patriarchaal systeem is de garant van het Symbolische de vader en
m.a.w. identificeert het kind zich bij het oedipuscomplex rechtstreeks (jongen) of
onrechtstreeks (meisje) met de vader als de garant van het Symbolische
 DAT is het moment waarop het kind binnen de orde van het Symbolische stapt
Zeer merkwaardig: bij niet-patriarchale samenlevingen is de garant van het
Symbolische de oom langs moeders zijde (de wet binnen de familie wordt door
hem gesteld: straft bij conflicten, …)
 Binnen die culturen heb je heel andere vormen van psychopathologie
 Het oedipuscomplex bestaat enkel in die culturen waarin de vader de
garant van het Symbolische is, wat voor een vreemd spanningsveld zorgt
(verbiedt de seksualiteit binnen de familie, maar overtreedt dit zelf) 
zorgt voor het ontstaan van de klassieke neurose in het oedipuscomplex
 In dit soort culturen heb je dan ook geen klassieke neurose
Recht op spreken/ruimte vrijwaren voor elk subject binnen de groep: ervoor
zorgen dat elk subject een bepaalde plaats heeft binnen het symbolisch systeem
Erkenning van de bijdrage aan de groep: ervoor zorgen dat elk lid van de groep
erkend wordt in de bijdrage dat hij levert (enorm belangrijk in het symbolische)
Daarnaast een aantal ‘subtielere’ symbolische functies (en vooral deze zijn belangrijk)
o
Gekoppeld aan manque-à-être en verschil subject van uitspreken – subject van
uitspraak:
 Een symbolisch figuur moet ook horen en zien wat de capaciteiten zijn
van iemand, de passies en verlagen
 Als mens proberen we allemaal iets te zeggen omtrent ons verlangen, en
we hebben allemaal iemand nodig die dit opmerkt, om ons er echt bewust
van te worden en echt te voelen dat we bestaan als subject: HOREN wie
De graphe 3 en 4

Mythe (Goden Anu, Enlil en Marduk hebben gesproken)
Wetboek (300 juridische uitspraken; 2 geslachten, 3 klassen)
Aanstelling Garant Symbolische (Hammurabi): de mythe specifieert dat er
bepaalde mensen zijn die ervoor moeten zorgen dat de wetten en regels die in de
mythe gespecifieerd worden, ook nageleefd worden
 Garanten van het Symbolische: mensen die er persoonlijk voor zorgen dat
het Symbolisch systeem nageleefd wordt
83
o
o

het subject is, wat hem drijft, en ervoor plaats maken in het spreken om te
tonen dat hij het subject hoort
Subject kan niet precies zeggen wat het wil; heeft Ander nodig om verlangen te
kennen; iemand die hoort/ziet wat subject passioneert/wil/verlangt zònder dat
hij/zij eigen verlangen oplegt (!!)
Garant symbolische moet ook deze functie vervullen: horen wat het subject graag
doet, helpen om het verlangen van het subject te symboliseren
Symbolische systemen hebben een inherente neiging om terug naar het imaginaire te
kantelen
o
o
o
o
o
o
Het Symbolische systeem is gemaakt om die imaginaire rivaliteit in te dijken, om te
zorgen dat de imaginaire driftbeleving ondergeschikt wordt aan de symbolische
verbondenheid
Maar: je ziet eigenlijk dat elk symbolisch systeem de neiging heeft om terug te
kantelen naar een imaginaire structuur
Bv. elke vorm van machtsmisbruik, iemand die een belangrijke symbolische
bekleedt (binnen de maatschappij of familie) heeft de kans om die symbolische
macht te gebruiken op het imaginaire niveau (bv. rivalen uitschakelen)  de
imaginaire dimensie haalt het dan op het symbolische
Symbolische posities worden gemakkelijk misbruikt in imaginaire strijd
Voorbeeld: De Bororo’s beslisten op basis van mythe dat een deel van de
bevolking inferieur is
Klinische voorbeelden:
 PTR 0008: ‘Ik aanvaard positie van ‘vrouw’ niet en zal zorgen dat jullie mijn
eigenheid respecteren via mijn symptoom.’
 PTR 0020: ‘Wat jij geeft, stelt niets voor.’
 PTR 0017: ‘Zwijgt gij, kleinen’. ‘Zwijgt gij, depressieven’
GARANT SYMBOLISCHE IN OEDIPUS
Elke familie heeft zijn mythe (?) (vb. SCS0020: vader als verzetsstrijder tijdens WOII); elke
familie heeft zijn garanten van het symbolische (?)
o
o
o
Elke familie heeft een bepaalde mythische geschiedenis, en het is door die mythe
te herschrijven en de eraan verbonden wetten/regels/taboes/beperkingen te
bespreken, bevragen  door erover te bespreken kan je als psycholoog een
impact hebben op de subjectiviteit
Cf. Freud: ‘familiemythe van de neuroticus’
Cf. Lacan: het is die familiemythe die geanalyseerd moet worden

Garant van het symbolische in Oedipus: vader komt tegemoet aan het manque-à-être van de
moeder, bewaakt de rechten elk familielid, geeft erkenning

Subject identificeert zich met de vader

Korte herneming m.b.t. garant van het Symbolische:
o
o
o
Een tekort in de Ander komt naar voor samen met de genitale drift
Daar richt het kind zich op een identificatie met de vader (voornaamste
identificatiefiguur + symbolische garant)
In het oedipuscomplex wordt de vader op het niveau van de identiteit het
voornaamste referentiepunt, terwijl het daarvoor de moeder was
De graphe 3 en 4

84
1.
Het kind probeert zich te vatten in termen van de moedertaal (Lacan: het
subject wordt gedeeld/verdeeld door de moeder): het kind meet zichzelf
af en drukt zichzelf uit in termen van het moederlijke discours (moeder =
maatstaf waaraan het subject zichzelf afmeet)
 pre-oedipale fase
2.
En de moeder heeft de vader, als symbolisch figuur, als maatstaf
 tijdens de oedipale fase wordt dit naast (1) gezet, ermee
vermenigvuldigd
3.
Je kunt de moeder tweemaal schrappen en dan krijg je een subject dat als
voornaamste referentiepunt die Symbolische Ander heeft
 Buitengewoon krachtig iets om te tonen hoe de realiteit fundamenteel
van referentiepunt verandert door de symbolische identificatie
 Dat verandert volledig de manier waarop het subject zichzelf een
realiteit construeert en zichzelf ook voelt
 Door die oedipale identificatie met de Symbolische Ander,
‘overschrijft’ gans die vroegere realiteit en vroegere vorm van
subjectiviteit: doordat er een ander referentiepunt komt, wordt
gans die eerste vorm van subjectieve ervaring overschreven  ze
verdwijnt, ze wordt een laag onder die Symbolische laag, onder de
laag die gevormd wordt door de oedipale identificatie
 En dus: gans die eerste realiteit waarin men zich direct verhield tot
het verlangen van de moeder, wordt het onbewuste  met de
oedipale identificatie, ontstaat het onbewuste, zijnde die
subjectieve ervaringen en resem betekenaars en imago’s die in
directe referentie naar het moederlijke verlangen werden
gevormd
 Daardoor verandert de realiteit totaal van karakter en kleur
1

2
3
De oedipale identificatie zorgt voor het ontstaan van het onbewuste: de pre-oedipale wereld
(‘wat wil de moeder?’) ‘kantelt/valt in de schaduw’ door nieuw referentiepunt (symbolische
Ander)
DE GRAPHE 4 – BOVENSTE NIVEAU
Het bovenste deel (niveau 4 en 5) van de graphe is exact hetzelfde als het onderste deel
(niveau 2 en 3)
o
o
Onderste deel:
 Niveau 3: symbolisch niveau: ketting van betekenaars – het niveau van de
betekenaar  betreft het spreken van de eerste ander
 Niveau 2: imaginair niveau: het niveau van het imago, van de identificatie
met een beeld
Bovenste deel:
 Niveau 5: symbolisch niveau: verwijst naar de betekenaar
De graphe 3 en 4

85

Niveau 4: imaginair niveau: verwijst naar het imago
 Er zijn ook verschillen tussen beide delen
 Het imaginaire niveau zit gegrepen in het symbolische niveau (zie pijlen)
Symbolische niveaus:
o
o
o
o
Op het onderste deel vind je een Ander zonder streep/tekort die een discours
vertegenwoordigt en een aantal betekenissen genereert (retroactief): het kind
gaat ervan uit dat de Ander weet wat hij zegt en wat hij wil  “ik moet die
boodschap weten te interpreteren” (lukt niet volledig  kind = verantwoordelijk)
Het onderste deel opent zich op een bepaald moment door de ontdekking/besef
van het tekort en daaruit ontstaat er een totaal andere psychologische
fenomenologie en register van subjectieve ervaringen die het kind tot dan toe niet
had
In die ervaring staat ($ <> D) centraal, is dat het eerste dat oprijst
Als je naar die bovenste helft kijkt, valt er iets onmiddellijk op:
 De Ander is getekend met een streep, heeft een tekort
 De twee mathemen zijn complexer
 ($ <> D) lees je als de verhouding van het subject t.o.v. de vraag
o D = demande (= schat aan betekenaars) (= matheem van
de drift/pulsie)
o <> drukt een bepaalde verhouding én afstand uit t.o.v. de
vraag van de Ander  zeer kenmerkend voor die bovenste
verdieping: afstand ( samenvallen met betekenaar, met
verlangen van de Ander)  interpreteren, invulling geven,
zelf iets maken van de vraag  vrijheid: vraag wordt
minder dwingend
o Die schat aan betekenaars hier is bijzonder gemaakt door
Lacan: het betreft de vraag van de Ander: vanaf dat het
kind opmerkt dat de Ander een tekort heeft, wordt deze
voor een stuk gereduceerd tot de vraag dat hij stelt (‘Wat
is het dat hij vraagt?’)  de volledige aandacht van het
kind wordt gefocust op dat aspect van tekort
o De schat aan betekenaars bestaat op dat moment uit het
geheel aan vragen dat de Ander stelt aan het kind
o ‘Matheem van de pulsie/drift’: verschillende interpretaties
en invullingen mogelijk???
o Elk subject verhoudt zich op zijn typische manier tot die
vraag; er is daar enorm veel verschil in (bij het ene subject
leeft die vraag veel meer dan bij een ander)  strikt
gecorreleerd aan de totale gedrevenheid van het subject
(drift van het subject is fundamenteel verschillend van het
instinct bij het dier!)
 S(A/) is de betekenaar voor het tekort in de Ander
o Dat is het moeilijkst te begrijpen van heel de graphe
o De moeder in haar tekort, haar spreken daarover en de
vraag die ze daarbij formuleert, verwijst in haar spreken
ook naar een Ander: ze geeft een hint omtrent datgene
wat er haar tekort invult
De graphe 3 en 4

86
o
o
o
Die hint kan subtiel zijn (nooit uitgesproken): bv. casus
Kaat: hint van liefde bij de moeder bij foto van halfbroer 
op die manier wordt die foto en het discours daarrond,
betekenaars voor het verlangen/tekort van de moeder
o Op dezelfde plaats noteert Lacan (in het 5e seminarie)
soms de symbolische functie/fallus: het eigen gebrek aan
weten van de moeder, wordt ingevuld door iemand aan
wie ze wel een weten toeschrijft
o Lacan: “de liefde richt zich tot het weten” (weten omtrent
verlangen, omtrent wie we zijn als verlangende wezens)
o “Macht erotiseert”
o Cf. aan het begin van een therapie moet er zoiets ontstaan
als een ‘sujet supposé savoir’, m.a.w.: de persoon in
kwestie die bij jou komt, moet je ergens op de positie van
die S(A/) stellen (“ik geloof dat jij iets weet over mijn
verlangen, dat jij me daarover iets kan bijbrengen”): je
moet gezien worden als iemand die een symbolische
functie kan vervullen
 MAAR: je moet als therapeut heel voorzichtig
omgaan met dat weten dat je toegeschreven
wordt!
 Geen meesterpositie
 Beter analytische positie
Op het onderste niveau is er ook een vraag, een zeer aliënerende vraag: zorgt
ervoor dat het kind iemand wordt vóór een Ander (het kind aliëneert zich qua
verlangen aan diegene die de vraag stelt)
De vraag op het bovenste niveau is een subjectiverende vraag die vertrekt vanuit
het tekort (aan weten) bij de moeder, en de moeder getuigt daar ook van in haar
vraag  die vraag laat ruimte voor invulling/interpretatie open (= intransitieve
vraag)
Je hebt op het bovenste niveau ook jouissance en castration
 Onderste deel:
 Naarmate iemand spreekt en de ketting van betekenaars zich
ontrolt, gebeurt er een bepaald proces van betekenisverlening, en
in die situaties waar er veel betekenisverlening gebeurt schiet er
weinig over en is de stem als subjectief gegeven weinig belangrijk
(restproduct)  hoe groter de betekenisverlening die
geëxtraheerd wordt uit de betekenaar, hoe minder van de stem
als subjectiviteit overschiet
 Op het bovenste niveau kun je die pijl op dezelfde manier
interpreteren: je hebt die symbolische functie, betekenaar voor
het tekort van de Ander, die sowieso beladen wordt met een stuk
genot: jouissance (psychisch genot)
 Jouissance: hoe meer er een discours (verhaal, betekenaars) is omtrent
dat tekort, hoe meer er van dat genot/jouissance op een symbolische
manier gebonden wordt en daarbinnen beleefd wordt, en m.a.w. hoe
minder castratie er over schiet als restproduct
 Zeer gelijklopende structuur, behalve dat het hier gaat om een Ander mét
tekort
De graphe 3 en 4
o
87
Imaginaire niveaus:
o
o
Onderste deel graphe: er is een boodschap, het kind gelooft dat de Ander die
boodschap kent, maar begrijpt het zelf niet helemaal  het imago geeft een
sluitend antwoord op wat die Ander wil van het kind: image de l’autre waarnaar
het discours van de moeder/Ander, het kind richt + identificatie daarmee (moi:
vormt het ideaal-ik die mee de boodschap die geëxtraheerd wordt uit het discours
van de moeder, mee gaat bepalen)
 hetzelfde fenomeen krijg je op de bovenste helft
Bovenste deel graphe: er is een Ander (bv. moeder) die iets zegt over zijn tekort,
over zijn verlangen, en op welke manier hij dit vindt in een twee Ander  daaruit
ontstaat er een verlangen/désir (‘dat wil ik’, ‘dat wil ik zijn’) en dat verlangen
wordt onmiddellijk fantasmatisch ingevuld (fantasie, dagdroom op imaginair
niveau, een reeks visuele voorstellingen van hoe het zou zijn om dat tekort van de
Ander effectief in te vullen)
 Dat fantasme wordt op de graphe voorgesteld door ($ <> a), die we lezen
als de verhouding van het subject tot het imago van de kleine ander
 Lacan: imago van de kleine ander: identificatiefiguur die hét heeft
op imaginair niveau (imago, uiterlijk, sociale status, …)
 Het niveau van het imaginaire op de bovenste helft van de graphe wordt
daardoor gekenmerkt: het niveau van het imaginaire in de zin van de
dagdroom en fantasie
  Onderste niveau: niveau van het Ego  men neemt het Ego
serieus omdat men denkt dat beeld te zijn, met dat Ego samen te
vallen
 Bovenste niveau: de mens, het subject, beseft heel goed dat het
dat beeld niet is (daarom: na elke periode van dagdromen volgt er
een ‘lichte depressie’)
 Opnieuw ‘<>’: de verhouding van het subject tot het imago van de
Ander  er is afstand, het valt er niet mee samen
 Freud gebruikt de term ‘imaginair’ alleen in verwijzing naar de soort
imaginaire fenomenologie op het bovenste niveau van de graphe (niveau
4)
 “Hoe neurotischer mensen zijn, hoe meer ze in het rijk van de
fantasieën en dagdromen leven”
 Maar: bij psychoses vindt je dat totaal niet: als het register van het
fantaseren en dagdromen totaal ontbreekt, kan dat een indicatie
zijn van een psychose (en omgekeerd: als je het wel aantreft, is het
geen psychose)
 De openheid die in het symbolische zit, zit op het bovenste niveau
ook in het imaginaire: je hebt een Ander met een tekort, die ruimte
laat voor het subject en aangeeft ook niet alles te weten, én een
kind die de Ander ook als dusdanig ervaart (in de psychose
ontbreekt die Ander met tekort)
 Twee soorten antwoorden op het tekort van de Ander:
o Symbolisch: het oprijzen van een verhaal, betekenaars,
iemand die iets zegt over waar het verlangen naar uitgaat
o Imaginair: stroom van beelden, dagdromen, fantaseren, …
waarin men zich voorstelt van tegemoet te komen aan het
tekort van de Ander
De graphe 3 en 4

88

Herhaling met variatie van onderste niveau

Symbolische onderste vs. Symbolische bovenste niveau: op bovenste niveau een Ander met
tekort (manque-à-être) die verwijst naar de garant van het symbolische als S(A/)
o
o
o

Imaginaire niveau onderste vs. bovenste niveau
o
o
o
o
o

($ <> D) = manier waarop voor dit subject de vraag (Demande) van de Ander
verschijnt
Vraag van de Ander: de Ander vraagt vanuit manque-à-être aan het subject om
bepaald iemand te worden
Radicaal verschil met vraag op onderste niveau, die niet vertrekt vanuit tekort (of
niet als dusdanig gepercipieerd wordt)
Op onderste niveau identificatie met ideaalbeeld; sluitend antwoord op vraag
wat ander wil
Op bovenste niveau fantasmatisch antwoord op tekort Ander (fantasme,
verlangen, zie ook dagdroom)
Imaginaire onderste niveau: narcisme, valse zekerheid te weten wie men is
Imaginaire bovenste niveau: sfeer van fantasie en dagdroom (zie invulling Freud
imaginaire), besef van ‘irrealiteit’, besef dat beleving van orde van wens en niet
realiteit is
De vraag van de moeder zegt iets omtrent haar verlangen (d); het verlangen d
leidt tot het fantasme; het fantasme beïnvloedt hoe/waar men de betekenaar van
het tekort situeert (vb. SCS0008)
Vector jouissance – castration
Niveau 5
Niveau 4
Niveau 3
Niveau 2
Niveau 1

Garant van het symbolische in therapie: therapeut komt eveneens op de positie van de
garant van het symbolische:
o
o
(Recht spreken)
Erkenning bijdrage subject
De graphe 3 en 4
THERAPEUT ALS GARANT VAN HET SYMBOLISCHE
89
o

Horen wat het subject verlangt (zonder eigen verlangen op te leggen)
Verder uitgelegd a.d.h.v. discourstheorie
DE GRAPHE 4 – BOVENSTE NIVEAU

Onderste niveau: Imaginaire (niveau 2) gegrepen in symbolische (niveau 3)

Bovenste niveau: Imaginaire (niveau 4) gegrepen in symbolische (niveau 5)

‘Idea vera debet cum suo ideato convenire’ (Spinoza, Ethica)
SYMBOLISCHE BOVENSTE HELFT GRAPHE

Symbolische onderste helft: A zonder streep – consistent verlangen – tekort aan weten
wordt door kind langs eigen kant ervaren

Symbolische bovenste helft: A met streep – Ander met een tekort – Ander weet zelf niet wat
hij/zij wil/verlangt

Mathemen:
o
($<>D): equivalent A op onderste helft – schat aan betekenaars – gelezen als
‘verhouding subject tot vraag (van Ander) – het matheem van het drift/pulsie
De <> (‘poinçon’) duidt op bepaalde afstand van subject tot ketting
betekenaars/vraag. Typisch voor bovenste niveau Graphe

Op bovenste niveau meer afstand wegens besef tekort Ander

Opening ruimte voor subject binnen de grenzen van de (symbolische) wet (Zie eerder
‘symbolische als sociale structuur’)

De vraag (la Demande) op bovenste vs. onderste niveau
o
Onderste niveau:
 Aliënerende vraag
 Vraag van meester naar ondergeschikte (cfr. slaaf Hegel) toe
De graphe 3 en 4
o
90
o
‘L’amour, c’est donner ce qu’on n’a pas …’ (Lacan)
o
o
o

‘When you get what you want, you don’t want what you get’ (Irwing Berlin, componist)
o
o

‘De liefde, dat is geven wat je niet hebt’
Het is een bepaalde vraag geven: iets vragen van de Ander, de Ander nodig
hebben als de mens die men is, als subject  “Ik geef je mijn vraag, ik geef je mijn
tekort als mens”
Iets vragen, maar het niet invullen
Als de Ander in de liefde precies dat is wat je kon onder woorden brengen, wat je
wilde, voel je dat het niet echt dat is
Wat we echt willen en wat echt ons verlangen bevredigt, is iets wat we niet
precies kunnen uitdrukken
De man die precies wist waarom hij verliefd was op Simonne De Beauvoir …
o
o
Eigenschap/kenmerk van de verliefdheid is dat je het eigenlijk niet goed weet
Er zit iets in het verlangen, de liefde, dat niet precies determineerbaar is en dat
precies uitgedrukt wordt door een onbepaalde, intransitieve vraag

De vraag is slechts constituerend voor ons als subject, als er ruimte/plaats in is voor het
subject (zodat men niet verdwijnt als mens)

S(A/): betekenaar voor het tekort bij de Ander – in de confrontatie met het tekort verwijst de
Ander naar iemand Anders – symbolische functie
o
o
o
o
De subtielere symbolische functies
‘De liefde richt zich tot het weten’ (Lacan) vs. ‘Macht erotiseert’; symbolische
(bovenste helft) vs. Imaginaire (onderste helft) liefde
‘L’amour c’est donner ce qu’on n’a pas … et recevoir ce qu’on ne peut pas
posséder’ (Lacan)
 Draagt op beide niveaus een paradox in zich:
 Je kunt in zekere zin niet geven wat je niet hebt, maar op het
niveau van het tekort wel
 En het is krijgen/ontvangen en toch aan de verleiding weerstaan
om het als een verworven iets te gaan beschouwen: niet zomaar
zeggen “ja ik heb dat, ik bezit dat (weten)”
 Liefde ~ therapeutische positie
‘Jij geeft jezelf als subject met een tekort aan mij, ik ontvang je, ik hoor je, maar ik
geef je ook telkens aan jezelf terug.’

Essentie van de positie van de analyticus: zie discourstheorie

De betekenis [s(A)] van de Ander vs. de betekenaar van het tekort van het Ander [S(A/)]
De graphe 3 en 4

 Vraag inhoudelijk strikt bepaald ‘Ik wil dat je x doet’
 (zie Transitieve vraag, Lacan, 1966, p. 617)
Bovenste vraag:
 Subjectiverende vraag
 Vertrekt vanuit tekort Ander
 ‘Ik heb je nodig zoals je bent als subject’
 Inhoudelijk ONbepaalde vraag
 Intransitieve vraag (Lacan, 1966, p. 617)
91
o
o
o
Het tekort in de Ander verwijst precies naar het punt waar de Ander zichzelf en
zijn verlangen niet begrijpt, waar hij geen betekenis kan genereren, en enkel kan
verwijzen naar een Ander die dit wèl kan
Op het onderste niveau vinden we s(A), een betekenis van de Ander, een
betekenis gegenereerd door de Ander  het kind interpreteert het discours van
de Ander in bepaalde mate en geeft er een invulling aan
Op het bovenste niveau vinden we S(A/) de betekenaar van het tekort van de
Ander (en NIET de betekenis van het tekort in de Ander)  het tekort in de Ander
is precies dat punt waar de Ander zelf geen betekenis kan genereren (‘ik weet niet
alles, als mens ben ik zelf op zoek’) (de verwijzing naar de Ander wordt een pure
betekenaar, en gaat niet over in het register van de betekenis)
IMAGINAIRE BOVENSTE HELFT GRAPHE

Imaginaire op onderste niveau: imago is sluitend antwoord op vraag naar verlangen moeder
o
o
o

Narcistisch, totalitair, ego-centrisch
His majesty the baby
Ideaal-Ik
Imaginaire op bovenste niveau:
o
o
o
Verschuivend en dromerig karakter
‘Opener’ van aard dan op onderste niveau
Openheid sluit aan bij aard van symbolische op bovenste niveau

d: Verlangen, ontstaat uit besef van tekort in de Ander

($ <> a): fantasme; verhouding van subject tot imago gelijke/rivaal/perfecte kleine ander
o
o
o
o

Dwangneurose: perfecte vriend/vriendin
Concrete fenomenen: dagdromen – fantaseren
Imaginaire in Freudiaanse zin
 In dagdromen/fantaseren verbeelden we ons imaginaire invulling van het
tekort van de Ander; Ander verlangt iemand met perfect imago/die
succesvol is in imaginaire
Zie stationsromannetje – romantische film
Bespreking vectoren waarmee imaginaire ingebed zit in symbolische op bovenste niveau
VERDERE VERGELIJKING BOVEN-ONDER
Verschillende soorten liefde/relaties (elk niveau van de graphe gaat samen met een typische
vorm van relaties/liefde):
o
o
Liefde Ego: ander is statussymbool door uiterlijk, positie, rijkdom, etc. (Imaginaire
onderste niveau)  een relatie met zo’n persoon zou mezelf op imaginair niveau,
als Ego, strelen (het zou mij perfecter maken op het imaginaire niveau)
Liefde op niveau hechting: veiligheid door duidelijke vraag/verwachting; ‘Blijf bij
mij en ik zal alles doen wat je vraagt’ (Symbolische onderste niveau)  men zoekt
veiligheid in duidelijkheid: ‘ik wil bij jou zijn, en zeg mij wat ik moet doen, ik zal
alles doen wat je vraagt’ (kom je in de kliniek enorm vaak tegen: heeft bij veel
mensen een enorm wurgend effect)
De graphe 3 en 4

92
o
o
o

Angst: angst om uit verlangen almachtige Ander te vallen vs. angst voor wet
o
o

Fantasmatische liefde; alsof dagdroom werkelijkheid wordt (Imaginaire bovenste
niveau)  dolle verliefdheid op het niveau van het dagdromen, fantaseren (past
perfect binnen de manier waarop men fantaseert over de Ander)
Liefde gelinkt aan kwaliteit spreken (Symbolische liefde op bovenste niveau): de
manier waarop die persoon bestaat, geeft mij het gevoel dichter bij mezelf te
komen en beter te voelen/weten wat ik wil
Vaak mengvormen
Onderste niveau graphe (cf. automatische, primaire angst): een angst die ultiem
gekoppeld is aan de vrees om in de handen van een almachtige Ander (zonder
tekort) te vallen die het niet goed met je voor heeft
 Vind je in het extreme in die structuur die eenvoudigweg zich geen andere
voorstelling van de Ander kan maken dan de Ander zonder tekort (bv.
paranoia: achtervolgingswaan)
 Zie je ook in de neurose: bv. vrees om iets te doen (bv. plots bepaalde
agressie plegen) waardoor er mij niemand nog graag zou zien (almachtige
Ander waardoor ze verworpen zouden worden)
Bovenste niveau graphe (cf. angst voor de angst): de verwijzing naar/identificatie
met een symbolisch figuur die een bepaalde wet handhaaft en zorgt dat er ruimte
is voor elk subject en die ervoor zorgt dat het subject zich veilig kan voelen als het
aan de wet gehoorzaamt  angst om gestraft te worden als het de wet niet volgt
 Bestaat niet bij de paranoia (de wet volgen telt niet, want die Ander staat
erboven)
 De wet limiteert én beschermt
Seksualiteit: gebaseerd op machtsverhouding vs. subjectiverend
o
o
Hoe meer iemand zich op dat onderste niveau van de graphe bevindt, hoe meer
de seksualiteit getekend wordt door een zekere machtsverhouding (cfr. ‘macht
erotiseert’, JA: in zoverre je je ophoudt op dat onderste niveau)
Op het bovenste niveau is de seksualiteit veel meer gekoppeld aan het spreken en
een proces van subjectivering: de seksuele prikkel die verbonden is aan het
iemand ontmoeten die je als subject ziet, als subject doet bestaan en opmerkt
GRAPHE IN HET DAGDAGELIJKSE LEVEN
Zoektocht naar duidelijke verwachtingen Ander (prof. vs. duidelijk omschreven job;
studenten die moeite hebben als proffen elkaar tegenspreken, etc.)
o
o
In de kliniek kom je heel vaak tegen dat een subject door de Ander naar het
onderste niveau van de graphe gepusht wordt
Ook zeer vaak in het dagelijkse leven zie je dat mensen zelf zoeken om terug naar
beneden te geraken (duidelijkheid m.b.t. wat de Ander verwacht, terug op z’n
gemak zijn, …)

Vrijheid/creativiteit vs. duidelijkheid en veiligheid

Lacaniaanse teksten (= multi-interpretabel) dwingen subject naar bovenste niveau Graphe

Mens wil naar onderste niveau Graphe, maar wel op eigen keuze …

Verschil tussen subjecten die naar onderste niveau Graphe willen en subjecten voor wie
bovenste niveau niet bestaat (!)
De graphe 3 en 4

93
KLINISCHE VIGNETTEN

Kaat

SCS0020

SCS0008

SCS0017

SCS0023
GRAPHE EN DISCOURSTHEORIE
Garant symbolische in therapie: therapeut komt eveneens op de positie van de garant van
het symbolische  de therapeut komt op de positie te staan van een symbolisch figuur,
iemand waarop beroep gedaan wordt in zijn symbolische functie (vooral de subtielere
invullingen van die symbolische functie)
o
o
o
(Recht spreken) (moet je in therapie toch ook tot op bepaalde hoogte doen; maar
let hier mee op!)
Erkenning bijdrage/kwaliteiten subject (moet je ook soms doen als therapeut)
Horen wat het subject verlangt (zonder eigen verlangen op te leggen)

Discourstheorie gaat over manieren waarop subjecten zich kunnen verhouden tot elkaar
 exact 4 types manieren waarop 2 mensen zich talig tot elkaar kunnen verhouden

Lacan states that there are exactly four types of conversations, which he calls the four
‘discourses’:
o
o
o
o

The discourse of the master
The academic discourse
The hysterical discourse
The psychoanalytic discourse
Lacan formalizes these four discourses in four formula’s:
= meesterdiscours
= hysterisch discours
De graphe 3 en 4

94
= psychoanalytisch discours
= academisch discours
 overall zelfde structuur: 4 posities met pijlen errond
o
4 soorten effecten in psychotherapie
Roterende structuur: zie pijlen
Linker- vs rechterkant:
 Linkerkant: verwijst naar de ‘dominante’ persoon: in elke talige interactie
is er één persoon die dominant is en een andere persoon die min of meer
volgt (één van de twee personen bepaalt altijd het type interactie)
 Rechterkant: de persoon die volgt, die meegaat in het discours
Boven- vs onderkant:
 Bovenkant: manifest niveau: hetgeen in de conversatie gebeurt dat
duidelijk is (bv. lesgeven)
 Onderkant: latent niveau: de reden waarom iets gebeurt, verwijst naar de
waarheid en het effect van het spreken

Rotating structure

4 positions

Represents a conversation between two persons

Left = person that determines the type of discourse (conversation), called ‘the dominant’ by
Lacan (Lacan, 1969, p. 48; English translation, p. 43)

Right = person that experiences (undergoes) the discourse

Upper part = manifest part of the discourse

Lower part = latent part of the discourse
De graphe 3 en 4
o
o
o
95
o
Over die 4 posities (waarheid, ander, agens en effect) roteren er vier termen:
 Kleine a (≠ kleine a uit graphe!!) als object a
 Het verdeelde subject $
 S1
 S2
 Die termen zijn in elke formule van de discourses gelijk! (en in zelfde
volgorde; maar altijd één kwartje doorgeroteerd)

Four terms are always in the same order

Every term has a causal impact on the next term; the last term has a causal impact on the first
term

Explanation of the four terms within the context of the master discourse
o
o
o
Verwijst met het word ‘meester’ naar de antieke cultuur (Grieken, Romeinen) en
de antieke slaaf, onderworpen aan de meester, alsook naar Hegel en de meesterslaaf dialectiek
 Meester = diegene die zegt wat hij wil
 Slaaf = diegene die moet uitvoeren wat hij wil
Agens (linksboven) = S1 = meesterbetekenaar (het weten van de meester)
 De uitspraak, de woorden, waarmee de meester zijn verlangen kenbaar
maakt
 De betekenaar waarmee de meester zijn verlangen oplegt aan de slaaf
 De meester wordt verondersteld van te weten wat hij wil en dit via de
meesterbetekenaar te communiceren
 Maar: zeer opmerkelijk (volgens Lacan): de meester weet zelf niet wat hij
wil (zit zelf boordevol twijfel)
 De meester (links; bepaalt het discours) legt zijn verlangen op (zie pijl),
maakt duidelijk wat hij wil, en de slaaf (rechts) probeert het uit te voeren
 De slaaf reageert en probeert dat verlangen uit te voeren, en ontwikkelt
zo een S2
Ander (rechtsboven) = S2 = de ‘savoir faire’ van de slaaf (een soort stielkennis)
 Terwijl de slaaf probeert uit te voeren wat de meester van hem vraagt,
ontwikkelt hij een bepaalde ‘savoir faire’, ‘know-how’, stielkennis
De graphe 3 en 4
 Meesterdiscours
96

o
o
Dat heeft alle soorten echo’s naar Hegel zijn discours, die zei dat
uiteindelijk op het einde van de geschiedenis, de slaaf wint (heeft leren
werken en heeft voldoening om wat hij gerealiseerd heeft)
 Als effect heb je het gevoel van monddood gemaakt te zijn (rechtsonder)
Effect (rechtsonder) = a = het object a = de positie van diegene die het recht
niet heeft om te spreken (monddood gemaakt)
 Er zijn ook een aantal andere invullingen van het object a, die op het
eerste zicht radicaal anders zijn (bv. dat deel van de drift dat niet
gesymboliseerd is), maar die schijnbaar verschillende invullingen komen
op hetzelfde neer
 Het is in de mate dat je je drift niet kan regelen volgens de vraag en de wet
van de Ander, dat je geen recht hebt op spreken
 Bv. een pedofiel: krijgt een vorm van drift niet geregeld conform de wet 
nauwelijks recht op spreken
Waarheid (linksonder) = $ = het verdeelde subject = de meester die op een
bepaalde manier zijn verlangen uitdrukt
 Hij spreekt iets uit, maar is niet voldaan  geconfronteerd met een
verschuivend verlangen en met het manque-à-être (‘ik weet niet juist
waarom ik dat allemaal wil’)
 Dit is een beetje het ‘drama’ van de meester: brengt hem niet echt naar
het punt waar dat hij wilde zijn
 Voor de meester: alleen bij een ontmoeting met de Ander die hij echt
graag ziet, krijgt hij het gevoel te existeren als subject

Lacan (1969) refers to Hegel’s master-slave dialetics

The master = the one who knows what has to be done and consequently is allowed to impose
his knowledge to others (the slaves)

The Master Signifier S1 = the knowledge of the master that is imposed to the slave
o
o
The secondary signifier S2 = the know-how of the slave
o

Example: the know-how to construct a road
Several definitions of the object a in the theory of Lacan
o
o
They finally all converge and boil down to the same thing
In the context of the discourse theory, the object a refers to the slave’s
experience that he doesn’t have the right to speak because he doesn’t know,
because he doesn’t have the knowledge (Lacan, pp. 42-43)

Lacan, sem. XVII p. 32 English translation: ‘The slave knows many things, but what he knows
even better still is what the master wants, even if the master does not know it himself, which is
the usual case, for otherwise he would not be a master’

In the final analysis, the master – although he articulates his desire in a firm way to his slaves –
doesn’t know his desire either. The ultimate object of his desire, remains unclear
o
o
Human desire is constantly divided, we constantly feel more or less intense levels
of conflict
Therefore, human subjectivity, which is based on desire, is fundamentelly divided
De graphe 3 en 4

Example: ‘I command you to construct roads and to build ships’
When a slave is confronted with the master’s imperative (‘Construct a road’), the
slave tries to do as he is told, and in doing such, he develops know-how
97
HYSTERISCH DISCOURS
Agens
Ander
Waarheid
Effect
o
o
o
o
o
o
o
o

De psychoanalyse is ontstaan in de confrontatie met een hysterisch discours
Hier wordt er vertrokken van een verdeeld subject: het hysterisch subject
demonstreert de verdeeldheid en brengt die naar het manifeste niveau
Typische subject dat je tegenkomt in de praktijk: een subject die het niet meer
weet, verdeeld is, …  “mijn verdeeldheid als mens wordt ondraaglijk”
Het gehysteriseerd subject (links boven: subject dat het discours bepaalt) richt
zich tot de Ander met die verdeeldheid
De Ander wordt initieel (meestal) aangesproken als meester: zal iets weten, iets
kunnen zeggen, advies kunnen geven waarmee die verdeeldheid kan opgelost
raken (= verwachting van het hysterisch subject)
Degene die luistert ontwikkelt iets (leert het subject kennen; cf. Freud), een soort
‘savoir faire’, een S2, een stielkennis, een manier waarop je kunt luisteren naar dat
subject
De waarheid (langs de kant van het hysterisch subject) is het object a: de ervaring
van monddood gemaakt te zijn schreeuwt uit de kliniek: “ik krijg geen adem, kan
niet spreken, wat ik ook zeg …”
Die formule vat de interactie van het hysterisch subject die zich tot de Ander
wendt, in de hoop dat die Ander via het geven van de meesterbetekenaar, hem uit
de verdeeldheid zal helpen
Paradox: het subject is monddood gemaakt en wendt zich opnieuw tot de Ander
met de vraag ‘zeg mij wat ik moet doen’
 Dat is de reden waarom je zeer goed moet opletten in de kliniek van hoe je
daarmee omgaat, daarop reageert
Maar natuurlijk: het subject (dat zelf met een vraag binnen komt en het discours
bepaalt), verwacht dat de therapeut aan de linkerkant gaat staan, het discours
zal bepalen en de leiding zal nemen  en dat gebeurt ook effectief: binnen de
kortste keren zal je als therapeut iets moeten doen, een bepaalde richting moeten
aangeven  daar begint het: dat kun je doen op drie verschillende manieren
 De eerste, historisch de oudste en meest voor de hand liggende manier, is
dat je als therapeut effectief die positie zal innemen die de patiënt je
toeschrijft: meesterdiscours  je geeft die meesterbetekenaar waarnaar
gevraagd wordt (verdere bespreking; zie onder)
 Academisch discours (verdere bespreking; zie onder)
 Analytisch discours (verdere bespreking; zie onder)
Hysterical discourse = conversation in which a hysterical subject is at the dominant position
(left side of the discourse formula)
o
Hysterical subject = divided subject = someone who is confronted with conflicting
desires (= everybody from time to time)
De graphe 3 en 4
o
o
98
o
o
o
Conflicting desires usually provoke confusion and anxiety and manifest as
neurotic symptoms
People who are confronted with conflicting desires usually turn towards a master
figure (S1 = priest, doctor, psychologist) to know what they have to do and how
to get rid of it
‘Tell me what I have to do, because I don’t know it anymore’

The effect (at the lower-right position in the discourse formula) is that the therapist develops
a certain know-how to deal with this kind of symptoms

In the hysterical discourse, the therapist is on the right side, the patient on the left side. This
means that the patient determines the structure of the discourse
o
o
o
This, however, is only the case in the beginning of the conversation
The patient, of course, expects the therapist to react, to take the lead, to become
the dominant
According to Lacan, the therapist can do such in exactly three ways
MEESTERDISCOURS
Agens
Ander
Effect
o
o
o
o
o
o
o
Je stapt als therapeut van de rechterkant naar de linkerkant, neemt de leiding, en
doet dat als meester  meesterbetekenaar
De patiënt staat nu langs de andere kant, in de positie van diegene die volgt en
probeert te luisteren: ‘wat bedoel je juist dat ik moet doen?’ (typisch vb.:
paniekaanval: ‘wat kan ik op korte termijn doen?’)  patiënten zullen altijd verder
blijven vragen en langzaam een S2 beginnen ontwikkelen (een weten van hoe ze
met zichzelf als verdeeld subject moeten omgaan)
Het uiteindelijk effect van het meesterdiscours is dat de patiënt zich nog meer
object a voelt, nog meer gereduceerd voelt tot iemand die monddood gemaakt
wordt
Cf. paradox in het hysterisch discours: vertrekt vanuit een lijden (ik word
monddood gemaakt) en stellen dan ook nog de vraag (wat moet ik doen?)  als
je daar effectief aan tegemoet komt, produceer je als effect datgene wat
oorspronkelijk de oorzaak was van het lijden, het object a
De waarheid die de therapeut drijft is zijn eigen verdeeldheid als mens, eigen
subjectiviteit, eigen ervaringen, … (je spreekt als therapeut vanuit jezelf)
Daar valt mee op te letten!
MAAR: betekent niet dat een meesterdiscours altijd slecht is
 Lacan: kan op korte termijn zeer substantiële effecten hebben (bv.
anesthesiste die op basis van hypnose werkte)
 Soms is het meesterdiscours perfect verantwoord
De graphe 3 en 4
Waarheid
99



In sommige situaties moet je niet de analyticus uithangen (bv. in de oorlog
als iemand de moed verliest om te vechten, moet je niet gaan nagaan hoe
dat komt)
Freud: ‘soms moet je het pure goud van de analyse, mengen met het
koper en brons van de suggestie’
MAAR: op lange termijn heeft het zelden goede effecten
 Als je mensen suggestief behandeld hebt, komen ze om de zoveel
tijd terug (om wat bij te suggereren)  het vormt geen duurzame
oplossing
 Het meesterdiscours zorgt eerder voor een vergroting van het
gevoel van afhankelijkheid, dan voor een soort werkelijk duurzaam
en goed effect op het niveau van de subjectiviteit

First, the therapist can react as a master

In this case, the discourse makes a quarter turn back and the therapist goes from the right to
the left part of the formula
o
o

This means that the therapist takes the lead as an S1, meaning that he imposes his
knowledge to the patiënt
For example: ‘I want you to take this or that pill to get rid of your symptoms’
While the master discourse can be a solution in the short run, it is seldom a solution in the
long run, because it exactly creates what was at the origin of suffering: the object a (see
explanation master discourse above)
Agens
Ander
Waarheid
Effect
o
o
o
o
o
o
‘Regressie’ van het meesterdiscours, waar je een meester hebt die uit eigen naam
spreekt (“ik weet wat je moet doen”)
Academisch/universitair discours: je hebt iemand die in naam van een meester
spreekt
 Bv.: “onderzoek heeft aangetoond dat …”
 Op de plaats van de agens staat er iemand die een S2 beweert te zijn, die
zegt ‘ik heb stielkennis, anderen hebben iets onderzocht wat ik kan
toepassen om jou te genezen’
De S1, de meesterbetekenaar, staat op het niveau van de waarheid
Op het niveau van de Ander staat er iemand die als een object behandeld wordt
(min of meer op een geobjectiveerde manier)
Op het niveau van het effect staat het verdeeld subject  typisch effect van een
academisch discours is dat iemand zich verdeelder en verdeelder begint te voelen
Ook dit moeten we nuanceren: ook dit is in sommige gevallen een zeer
verantwoorde manier van aan therapie doen
De graphe 3 en 4
ACADEMISCH DISCOURS
100

The second possibility is that the therapist reacts as an academic

In this case, the therapist takes the lead (moves to the left part of the formula and makes the
discourse turn), by manifesting himself as know-how (S2)

In doing such, he has to refer to the knowledge (S1) of a master, i.e. someone who
guarantees that his know-how is effective

The other then is treated as an object (a) that can be adequately manipulated on the basis of
the know-how S2

The ultimate effect of this discourse in the long run – at the latent level – is that the other
feels more and more a divided subject (as a consequence of being treated as an object)
ANALYTISCH DISCOURS
Agens
Ander
Effect
o
o
o
o
o
o
Verdere formele bepaling van “L’amour c’est donner ce qu’on n’a pas … et recevoir
ce qu’on ne peut pas posséder” en “De liefde richt zich tot het weten”, enz.
 Al die zaken zitten gevat in die positie die beschreven wordt door dat
analytisch discours
Je vindt iets paradoxaals: langs de linkerkant (van diegene die het discours
bepaalt), vindt men de term van het object a (monddood, geen recht om te
spreken)
 Dat object a zit hier op de positie van de therapeut: therapeut als iemand
die het recht niet heeft om te spreken en die moet luisteren
 “De enige die echt kan weten wat de problemen zijn en hoe die in elkaar
zitten, dat ben jij”
Weliswaar gebeurt dit vanuit een ‘savoir-faire’ = S2: je bent niet zomaar eender
wie die dit zegt (ik weet hoe ik moet luisteren, op wat ik moet letten): de
therapeut stelt zich op als een symbolisch iemand die ruimte laat (die het niet
invult voor de patiënt)  stelt zich op als diegene die ultiem het recht niet heeft
om te spreken
Langs de rechterkant, diegene die dat ‘ondergaat’, de Ander, zien we dat er zich
een verdeeldheid manifesteert  het verhaal opent zich en alle verdeeldheden
komen langzaam naar voor (tot op het punt dat het subject zegt van ‘eigenlijk ben
ik mijn leven zo proberen te zijn, onder invloed van die en die ander…’)  het is
dan, als die verdeeldheid, na een lang proces, naar voor komt, in staat wordt om
bepaalde zaken niet meer te doen, …
Er ontstaat als effect een meesterbetekenaar S1 langs de kant van het subject:
het subject zegt/bepaalt voor zichzelf wat hij zal doen in zijn leven (‘dat is mijn
verlangen’)
De structuur van het analytisch discours kun je direct verbinden met het bovenste
en onderste deel van de graphe: het lang genoeg volhouden van het analytisch
De graphe 3 en 4
Waarheid
101
o
o
discours, leidt tot een vastberaden intreden in het bovenste deel van de graphe
waar er iets van het eigen verlangen kan gerealiseerd worden, waar de persoon
zegt van ‘ik leef uit mezelf’
 Vandaar dat Lacan de finaliteit van de analysekuur soms beschrijft als
‘devenir maître de soi-même’ (= zijn eigen meester worden): niet meer
gaan zoeken naar een meester buiten zichzelf, de eigen koers varen
 Wil niet zeggen dat er geen Ander meer nodig is!
 Iemand die een stukje dit vermogen heeft ontwikkeld, beseft vaak veel
beter nog dat hij iemand nodig heeft en hoeveel behoefte hij heeft om
met anderen te spreken over zijn plannen
 Maar: het neemt wel de pathologische verscheurdheid weg en het gevoel
te moeten luisteren naar iemand
Soms moet je ook de andere posities kunnen innemen
Vandaar: psychotherapeut is een stiel: je moet het leren aanvoelen wanneer je
welke positie moet aannemen, …

The third way to react is the psychoanalytic way. In this case, the therapist takes the lead of
the discourse by embodying the object a

This means that the therapist basically positions as someone that doesn’t have the right to
speak (= definition of object a)

It means that he considers the patient to be the only one who can really know the truth
about his symptoms

In this way, the patient can continue to manifest his dividedness at the level of his desires ($)

The effect is that the S1 appears on the side of the patient

Throughout the analytic cure, the patient develops knowledge about the conflicting desires
that constituted his symptoms and slowly disentangles the impact of the different masterfigures on his life

In doing such, he manages to separate the desire of these master-figures from his own
desire
ANALYTISCHE TECHNIEK – MANUALS
Psychoanalyse heeft te maken met de logica in een verhaal, de logica van het verlangen, …
o
o
Psychoanalyse: terughoudendheid om te zeggen hoe je een analyse moet doen
Maar toch zijn er een aantal werken die proberen te beschrijven hoe
psychoanalytische therapie eruit kan zien

Freud (technische geschriften): heeft dat zeer goed samengevat op een aantal punten

Luborsky (manual): ‘Principles of psychoanalytic psychotherapy’

Fink: ‘The fundamentals of psychoanalytic technique’ (overzicht van hoe je concreet tewerk
gaat in een analytische cultuur)

Algemene/gemeenschappelijke structuur:
1.
Afspraken tijdens preliminaire/inleidende gesprekken (omtrent geld, tijd, wat er
gebeurt als een patiënt niet op tijd of niet afzegt, …  moet je op voorhand goed
vastleggen!): je schetst een symbolisch kader met bepaalde regels en wetten
waaraan beide partijen moeten tegemoet komen
De graphe 3 en 4

102
2. (Ondersteunende vs. exploratieve) technieken in de body, het centrale deel van
de kuur/therapie: bestaat hoofdzakelijk uit de kunst van het luisteren/HOREN (laat
je toe om dingen te horen als iemand spreekt)
3. Afrondende gesprekken (vb. casus schijnzwangerschap): buitengewoon moeilijk:
op het juiste moment afronden  op dat punt (verdwenen symptomen) kom je
op een heel moeilijk interpreteerbaar iets (‘moet ik nog komen?’ OF ‘mag ik nog
komen?’)
De graphe 3 en 4
 Elk van die onderdelen is zeer belangrijk!
103
104
De graphe 3 en 4
KLINISCHE IMPLICATIES VAN DE OVERDRACHT
(GASTCOLLEGE)
OVERDRACHT EN TEGENOVERDRACHT
Valse opdeling (Freud, Lacan)
o

Overdracht en tegenoverdracht maken deel uit van hetzelfde concept, staan in
verband met elkaar
 Overdracht = herhaling van geschiedenis van verhouding tot de Ander
binnen de therapeutische relatie
 Tegenoverdracht = eigenlijk hetzelfde, maar dan langs de kant van de
therapeut
Bij de patiënt: een zich herhalend cliché
o
o
Overdracht is het door de patiënt herhalen van een cliché binnen de
therapeutische verhouding
Tegenoverdracht is hetzelfde langs de kant van de therapeut

Bij de therapeut: abstinentie (de therapeut probeert niet op de gevoelens van de cliënt in te
gaan, therapeut mag niet meegaan in overdracht)

Problematisch concept: theoretisch, onderzoek, kliniek  overdracht is overal mee
verbonden en is moeilijk te bevatten
o
o
o
o
o
o

Theoretisch: overdracht is moeilijk te omschrijven
Onderzoek: overdracht is moeilijk te onderzoeken
Klinisch: overdracht is moeilijk te reduceren/vast te stellen binnen kliniek
In het onderzoek naar psychotherapie speelt overdracht een rol  moeilijk om
overdracht te reduceren: patiënt en therapeut spelen beiden een rol
Klinisch gezien zou men zich kunnen afvragen of overdracht een probleem is (is
het bv. problematisch als de patiënt je doet denken aan je vader?)
Overdracht komt in elke vorm van behandeling voor (bv. medisch, gedragsmatig,
...)
In elke vorm van therapie (CBT, systeem): overdracht vind je dus niet enkel binnen de
psychoanalyse!!
o
o
Binnen gedragstherapie (CBT): men erkent een bepaalde manier van zich
gedragen tegenover de therapeut
 Er kunnen vragenlijsten ingevuld worden om de verhouding te bepalen
(bv. roos van Leary)
 Tegenoverdracht is een geconditioneerde respons op de patiënt
 Het doel is dan ook om functieanalyses van jezelf te maken
 Het verschil met de psychoanalyse is dat er bij de gedragstherapie geen
rekening gehouden wordt met het onbewuste: het onbewuste wordt
minder onderzocht
Binnen systeemtherapie: de therapeut is iemand die een actieve rol toebedeeld
krijgt
 De therapeutische relatie staat centraal:
Klinische implicaties van de overdracht (Gastcollege)

105



 Meervoudige partijdigheid
 Interpersoonlijke betrokkenheid
Het gaat om het feit dat je binnen een systeem zit als therapeut en het je
taak is om de homeostase van dat systeem te doorbreken
Systeemtherapeuten gaan daar ook voor in leertherapie
Interpersoonlijke betrokkenheid (wie is er nog aanwezig in de
therapieruimte?): bv. eerst zaken vermelden aan de partner en dan pas
aan de therapeut
WAT WE GAAN ZIEN

Casus gedreven

De overdracht als motor van en rem op de behandeling

De overdracht als herhaling: het Symbolische

Over tegenoverdrachtsliefde
OORSPRONG VAN DE PSYCHOANALYSE
Breuer en Anna O.
o
o
o

Freud en de valse verknopingen
o
o
o

Voorbeeld: onder hypnose stelt de patiënt zelf voor om koude baden te nemen
(terwijl ze dit niet wilde) en de dag erna is ze depressief
Freud laat haar verder spreken
Binnen de overdracht verplaatst er zich iets, wat we valse verknopingen noemen
 Valse verknoping = dingen bij de therapeut leggen die eigenlijk elders
horen
 Valse verknoping = vorm van overdracht
Freud en Dora
o
o

Bij de eerste analytische behandeling kwam overdracht naar voor als een grote
moeilijkheid
Breuer paste daarvoor de catharsische methode toe, waarbij de persoon alles
uitspreekt onder hypnose (soort trauma), wat ervoor zorgt dat het probleem
verdwijnt
Voorbeeld Anno O.: kwam in therapie met lichamelijke symptomen
 Er werden veel roddels verspreid over Breuer en Anna O., waarop hij de
therapie stopzette
 Er ontstond een schijnzwangerschap en Anna O. beweerde dat Breuer
haar zwanger had gemaakt (geërotiseerde overdracht)
 Freud zei dat je haar verder moet laten spreken en moet zien op welk
materiaal je daarbij botst
Voorbeeld Dora: zal de therapie stopzetten en de therapeut verwerpen  Freud
zal dit linken aan haar geschiedenis
Overdracht = iets verschuift naar een andere inhoud
Overdracht wordt aanvankelijk gezien als een probleem: het bezorgt de analyticus extra
werk en is niet eenvoudig te handhaven (én over tegenoverdracht is er amper sprake)
Klinische implicaties van de overdracht (Gastcollege)

106
DYNAMIEK VAN DE OVERDRACHT
Overdracht als motor van en rem op de psychoanalyse
o
o

Motor: mogelijkheid om te werken in therapie (= positieve en bewuste
overdracht)
Rem: onbewuste, negatieve overdracht, het niet willen weten (= weerstand)
Lustprincipe
o
o
Het lustprincipe is één van de basisprincipes: de mens streeft lust na en wil onlust
vermijden
Daartegenover staat het realiteitsprincipe (je kan niet alles hebben: niet alle lust is
mogelijk)
 Lust die niet in de realiteit kan beleefd worden, wordt dan in de fantasie
beleefd
 Maar: ook de fantasie wordt niet draaglijk
 Mensen gaan die fantasieën dan verdringen
 Overdracht zien we dan wanneer het verdrongene terug naar
boven komt  maakt het mogelijk om te werken met de patiënt
binnen therapie

Overdracht als cliché

Noodzakelijke voorwaarde

Positieve & negatieve overdracht

Onbewust en bewust
o
o
o
o

Er zit zowel een bewuste als onbewuste kant aan de overdracht
Op een bewust niveau moet er een positieve overdracht zijn (klik met de
therapeut)  overdracht als een motor voor de therapie
Maar: botsen op de onbewuste overdracht is moeilijk (kan zowel positief als
negatief zijn)  dan begint de overdracht te werken als een rem: men wil om
bepaalde redenen stoppen met de therapie
Materiaal betrekken op de overdracht gebeurt ook in therapie: men gaat andere
zaken erbij betrekken om over sommige zaken niet te willen spreken
Herinneren versus herhalen
o
We zien een imaginaire en een symbolische as
 Symbolische as: revelerend spreken (verspreking die zaken duidelijk
maakt)
 Imaginaire as: het communicerend spreken
Klinische implicaties van de overdracht (Gastcollege)

107
o
 Vrije associatie nodig om spreken bloot te leggen !
De bedoeling is dat de patiënt tijdens de therapie zoveel mogelijk vrij associeert;
wanneer men botst op iets dat men niet wil weten, krijgt men een kanteling naar
de arts








“Puberproblemen”
Verhouding t.a.v. de seksualiteit
Actieve houding van de therapeut
Verhouding met de ouders
Verhouding met de zus
Studies en geld
Herhaling
Interpretatie van de overdracht

De patiënte is nog jong (17 jaar) en wordt door de huisarts doorverwezen omwille van
‘puberproblemen’

Haar grote klacht is dat ze moeite heeft om haar ‘grote liefde’ te vergeten met wie het nooit
iets geworden is  hindert haar om nieuwe relaties aan te gaan

Ze komt ook op het thema van haar seksualiteit/maagdelijkheid terug

Tijdens de therapie leert ze iemand nieuw kennen en zet ze de therapie stop  een paar
maanden later komt ze terug omdat haar lief haar heeft afgewezen (want: ze kon alleen maar
denken aan haar eerste liefde)

Het eerste waar ze veel over spreekt, zijn haar ouders (jong getrouwd, eerste liefde) die nu
gescheiden zijn  ze wilde liever dat haar ouders samen gebleven waren voor haar

Ze spreekt ook over haar zus die sport en iedereen is daar veel mee bezig  er is een zekere
rivaliteit met die zus en ze voelt zich vaak alleen

Dit weerspiegelt zich ook op vlak van relaties; vooral de verhouding met haar vader is
problematisch: hij is dominerend en zit achter haar studies, ze mag niet uitgaan, …  ze gaat
hier weinig tegenin

Ze kiest uiteindelijk zelf voor haar studies maar ze controleren haar uitgaven

Ze komt eerst met het verhaal van haar eerste liefde, maar verder zie je ook dat ze er niet in
slaagt om los te komen van haar vader (herhaling): ze klaagt erover dat ze niet kan loskomen,
MAAR wil ze wel loskomen?

Ze praat over dat ze vroeger goed kon spreken met haar eerste lief en haar vader, en de
therapeut wordt ook in die reeks ingeschreven
o
o
o
o
Ze maakt het moeilijk om de therapie te beëindigen omdat ze monotoon spreekt,
stopt bij koppelwoorden, ...
Ze heeft ook moeite om los te komen van de therapeut: ze wil de goedkeuring
krijgen om de therapie te beëindigen
Wat zich herhaalt binnen de overdacht, manifesteert zich in haar leven (wil
loskomen van ander door iets te krijgen; maar wat wil ze krijgen?)  ze wil
ondervragen wat ze wil krijgen om los te komen van iemand
Op een bepaald moment is de overdracht dus ook een rem: het is iets wat haar
tegenhoudt om los te komen van iemand en dat ligt bij haarzelf
Klinische implicaties van de overdracht (Gastcollege)
CASUS 1
108

Herhaling:
o
o
o
o

Kan niet loskomen van eerste liefde  herhaling: kan niet loskomen van vader
Wil ze wel loskomen?
Ze kan ook niet loskomen van de therapeut (wil zijn goedkeuring)
De verhouding uit haar geschiedenis herhaalt zicht: ze wil er iets voor krijgen om
zelfstandig te zijn…, MAAR WAT?
Interpretatie van de overdracht:
o
o
Motor: kon veel vertellen in de therapie
Rem: wil stoppen met therapie maar iets houdt haar tegen…
 Eigenlijk wil ze niet echt stoppen met de therapie maar uit ze haar
frustratie tegenover haar vader
 Het willen stoppen is gemakkelijker te zeggen tegen de therapeut dan
tegen haar vader
OVERDRACHT EN HERHALING
Wat herhaalt zich binnen de overdracht?
o
Freud heeft het hierbij over onbewuste zaken

Lustprincipe en daar voorbij

Wat gebeurt er als iemand tot je spreekt?
o
Cf. film: “Another woman”; hoort andere vrouw waarvan haar verhaal een impact
heeft op haar leven
 Tegenoverdracht: hoe verhoudt de therapeut zich tegenover de patiënt?
 Tegenoverdracht: wat gebeurt er als de patiënt tegen je spreekt?
 Luisteren heeft een sterke invloed, heeft ook effect op jezelf als therapeut

Hoe zit het met de tegenoverdracht binnen deze casus?

Hoe overdracht linken aan het concept tegenoverdracht?

Slechts één proces !!
TEGEN DE AANPASSING

Vanwaar die titel?
o
o

In de vroege theorieën van Lacan gaat het vaak over het symbolische
Het boek van Lacan ‘Tegen de aanpassing’ is een repliek op een ander boek die
uitgaat van het lustprincipe: een onaangepaste verhouding ten opzichte van de
realiteit door onbewuste fantasieën
 Het doel van therapie is dan dat fantasieën bewust gemaakt en aangepast
moeten worden
Onaangepastheid en het lustprincipe
o
o
Men gaat uit van het lustprincipe
Volgens hen hebben mensen een onaangepaste houding ten opzichte van de
realiteit
Klinische implicaties van de overdracht (Gastcollege)

109
Aanpassing en bewustmaking
o

Anna Freud: het Ik en de defensiemechanismen
o
o
o
o

De therapie komt neer op het bewust worden van de fantasieën en adequaat
leren omgaan met de realiteit (bepaald door therapeut)
De oorsprong ligt bij Anna Freud
Principe karakterneurose: neurose waarbij de persoonlijkheid één groot
symptoom is (bv. oraal karakter)
Het is de bedoeling om voorbij de karakterneurose te gaan
Anna Freud spreekt over het Ik en de rest is verdrongen: het Ik bestaat uit
defensiemechanismen
De alliantie met de therapeut: het gezonde Ik versus het neurotische Ik
o
o
Het Ik heeft een rationeel onderdeel waarmee de therapeut een alliantie kan
aangaan: de therapeut gaat een alliantie aan met het ‘rationele Ik’ om tot een
‘volledige Ik’ te komen
VEEL KRITIEK: dit was niet naar de zin van Lacan of Beck: volgens hen is er geen
aangepaste verhouding mogelijk tegenover de realiteit omdat het subject een talig
wezen is !!!

Een kwestie van overtuigen

Tegen de aanpassing (cf. Lacan, Beck)

Cultuur, Symbolische orde, grote Ander

Antropologie
o

Cultuur en natuur zijn concepten binnen de antropologie die Lacan inspireerden
Marcel Mauss: Essai sur le don (de potlatch)
o
o
De grondlegger van de moderne antropologie is Marcel Mauss
Hij beschrijft in zijn boek hoe mensen omgaan met giften
 Bv. de potlatch: stammen overtreffen elkaar door extreem veel giften te
geven  door cadeaus te geven komt de ander in een schuldpositie
terecht
 Hij stelt vast dat dit terugkeert in verschillende culturen die onmogelijk
contact hebben met elkaar  Is dit dan biologisch bepaald gedrag?
 Dit zien we ook terug in therapie/analyse, bv. schuld (voorbeeld onder
vorm van betaling)

De gift binnen de analyse: cadeaus binnen therapie zien we onder de vorm van betaling
(materiële schuld)

Claude Lévi-Strauss
o
o
o

Claude Lévi-Strauss heeft hierop verder gewerkt: onderzocht het incestverbod
Geen materiële uitwisseling maar uitwisseling van vrouwen en kinderen
Grens natuur en cultuur
Het incestverbod: universeel en toch niet biologisch
o
o
Enerzijds is het incestverbod universeel (in elke cultuur), maar anderzijds krijgt het
in elke cultuur een andere invulling
Dat verbod bevindt zich op de grens tussen cultuur en natuur: er zijn
uitwisselingen mogelijk en sociale structuren volgen bepaalde regels (bv. tussen
vrouwen, stammen)
Klinische implicaties van de overdracht (Gastcollege)

110
o

Lacan merkt ook op dat er zaken zijn die zich herhalen en die men niet zomaar
moet invullen (structuren binnen een verhouding die zich herhalen)  Hoe gaat
iemand om met andere mensen?
Basis van het uitwisselingsysteem
LÉVI-STRAUSS
Linguïstiek & structuralisme
o
o

Sociale structuren
o

Binnen de linguïstiek stelt men vast dat een taal zich structureert rond bepaalde
regels (bv. woorden bestaan uit klankeenheden, verschillen per cultuur, …)
We zien hetzelfde principe bij verwantschapsverhoudingen (structuralisme)
 Bv.: het totemsysteem van een stam bevat regels (bv. niet trouwen met
iemand van dezelfde totem)
 Hij past dit toe naar andere culturele gebruiken (bv. culinaire gebruiken)
 Hetzelfde gebeurt bij de mythologie
 Zo worden complexe schema’s uitgewerkt
Culturen zijn op structureel niveau ongeveer gelijk
Eetgewoontes, mythes, etc.
o
Betekenis ten opzichte van elkaar

L’efficacité symbolique

Collectieve en individuele mythe

Het symbolische circuleert, herhaalt
o
o

Zaken herhalen zich en moeten niet zomaar ingevuld worden: structuren binnen
verhouding herhalen zich
Je moet niet aanpassen: je moet kijken welke positie je moet innemen bij het
herhalen van de verhouding
E.A. Poe – The purloined letter: brief = verschuiving van verhoudingen
o
o
De koningin heeft een brief ontvangen en verstopt die voor de koning
De minister ziet dit als hij binnen komt en neemt de brief van de koningin
ongezien mee: hij wil de brief gebruiken om macht uit te oefenen op haar en zij
schakelt de politie in
o De detective gaat naar de minister en ziet de brief daar liggen, en kan de brief
wisselen met een andere brief
 Het gaat hem voor Lacan over de verhouding: deze verhouding herhaalt zich in
het tweede deel van het verhaal (bv. koningin/minister: denken dat niemand het
ziet)
 De verschuiving van de verhoudingen ziet men in wie de brief heeft: wie
de brief bezit, bepaalt welke positie je in de verhouding inneemt
 Binnen de overdracht in de therapie ziet men iets gelijkaardig: de
therapeut krijgt ook ‘een brief in handen’, hij krijgt een bepaalde positie
toegewezen
 Dit heeft ook een effect op de therapeut zelf en zegt iets over de
tegenoverdracht

De analyticus en de brief
Klinische implicaties van de overdracht (Gastcollege)

111
CASUS 2












Huilen
“Er is minder kans dat u zal sterven”
Passage van de dood
Positie ten aanzien van de vader
Positie ten aanzien van de man
Differentiaaldiagnostiek?
Casus 2
Tegenoverdrachtssymptomen
Supervisie
Verhouding ten aanzien van de dood
Positie binnen de symbolische structuur?
Spreken over de dood

De patiënte is een vrouw van 40 jaar van Zwitserse origine

Ze werd doorverwezen door een collega om therapie in het Frans te doen

Ze is eerder al naar een psycholoog geweest maar heeft daar meer gehuild dan wat anders 
ze wil nu spreken in therapie, ze wil tegen de therapeut spreken omdat hij jong is en
waarschijnlijk niet zal dood gaan tijdens de sessies

De dood is al vaak aan bod gekomen in haar leven
De eerste keer was toen ze vier jaar was en haar zus omkwam in een huishoudelijk
ongeval (wordt weggestoken)
 Haar vader is volgens haar de boosdoener: zeer dominant/manipulatief en
iemand die dood van haar zus verzwijgt
 Ze verwijt hem ook de dood van haar broer (werd vroeger onder druk van
haar vader gezet en kreeg geen zelfstandigheid; heeft zelfmoord
gepleegd)

Haar man heeft ze leren kennen in het buitenland en maakt vaak carrièreswitches; hij heeft
ook een drankprobleem

Haar kinderen hebben allemaal een ontwikkelingsstoornis

De therapeut vindt het een moeilijke therapie omdat het verhaal vlak klinkt en er geen
dubbelzinnigheden inzitten




De patiënte stelt haar eigen positie ook nooit in vraag
Zou het kunnen gaan om een psychotische vrouw?
Ze praat ook over extreme zaken
Therapeut stelt zich vragen over de diagnose en over de waarheid van het verhaal

De therapeut stelt zich ook de vraag of het aan haar of hem ligt (tegenoverdracht)?  de
therapeut ondervindt moeite om te spreken en besluit om in supervisie te gaan !

De vraag verschuift naar ‘houding ten opzichte van de dood’  Welke positie wordt de
therapeut toegewezen?
o
o
De patiënte haar vraag in het begin gaf aan dat therapeut niet mag sterven dus
ook niet mag spreken
Het niet kunnen spreken voor de patiënte over de overleden personen in haar
leven weegt op haar
Klinische implicaties van de overdracht (Gastcollege)
o
112
o
o
o
o
o
o
o
o
De vraag van de therapeut duikt op in haar eigen verhaal
Achter die vraag ligt een andere vraag: wat was mijn aandeel in het ongeluk van
mijn zus? (was er op dat moment bij)
Ieder kind heeft fantasieën, soms ook doodswensen, maar op het moment dat het
echt gebeurt, heeft dit een enorme impact; deze patiënte is daar ook mee bezig
Ze spreekt daar nu over in haar familie, maar iedereen heeft zijn eigen verhaal
Het belangrijkste is echter dat ze erover spreekt
Ze ondervraagt ook waarom ze nooit veel gesproken heeft ervoor, ook over haar
broer  er herhaalt zich ook hier een structuur en de therapeut krijgt er een
positie in (hier: positie van de cliënt)
Haar eigen positie werd niet in vraag gesteld toen
Dit had ook effect op de therapeut; hij ging zich anders gedragen  de eigen
gevoeligheden kunnen getriggerd worden door cliënten (tegenoverdracht)
OVER TEGENOVERDRACHTSLIEFDE
Het verlangen van de analyticus (Lacan)
o
o
o
o
o

De analyticus betaalt met zijn persoon
o
o

We moeten aan het werk blijven, zodat het verhaal zich verder ontwikkelt
Binnen de overdracht krijgt men een positie en men moet dit aanvaarden/
verdragen
Supervisie is hier belangrijk in!
Als analyticus neem je een bepaalde plaats in in het verhaal en je moet het
stopzetten van therapie/verlies kunnen aanvaarden
Tegenoverdrachtsliefde = je inzetten om het verhaal te reconstrueren en jezelf
engageren in therapie
De therapeut krijgt een positie toegeschreven en moet deze aanvaarden
Supervisie is van belang
Functie van de liefde binnen de analyse
o
o
Liefde = bereidheid om te aanvaarden
Vb. je moet het verlies van een patiënt kunnen aanvaarden
Klinische implicaties van de overdracht (Gastcollege)

113
114
Klinische implicaties van de overdracht (Gastcollege)
PSYCHOANALYSE ALS DRIELUIK ETHIEK –
PRAKTIJK – THEORIE
INLEIDING
Het gaat over de ethiek, de praktijk en de theorie van de psychoanalyse
o
o
Er moet daar een duidelijke correctie aan toegevoegd worden: dé psychoanalyse
bestaat eigenlijk niet
 Er zijn daar veel verschillende invullingen van, die aansluiten bij de
verschillende praktijken
 Psychoanalyse is echt een containerbegrip geworden (UGent: combinatie
Freud en Lacan)
 Men koos voor Freud omdat hij nog altijd de basislegger is van
deze theorie
 Men koos ook voor Lacan omdat men dat omwille van bepaalde
redenen een betere Europees-continentale benadering vindt dan
de meer Anglosaksische richting
Dat drieluik kan meteen aangevuld worden met een bepaalde uitspraak/boutade
van Freud die hij terloops geproduceerd heeft (bij het schrijven van een inleiding
voor een boek van Aichorn): “Er zijn drie onmogelijke beroepen: opvoeden,
psychotherapie en politiek”
 DUS: wij hebben gekozen voor een ‘onmogelijk’ beroep
 Vandaag kunnen wij daar eigenlijk met de Lacaniaanse theorie een vrij
goede structurele verklaring voor geven (dat is één van de winstpunten
van de Lacaniaanse theorie): de discourstheorie
 We hebben het meesterdiscours waarbij iemand het weten bij de
Ander gaat leggen

Daartegenover staat een ander discours: het analytisch discours

Als je beide formules visueel vergelijkt (qua structuur), zie je dat
het één exact het omgekeerde is van het ander: de posities zijn
verwisseld  toont meteen de heel speciale verhouding die het
analytisch discours inneemt t.o.v. de meesterpositie
o Dit heeft te maken met het onmogelijke van die 3
beroepen
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie

115

Wat is de verhouding tussen de psychoanalytische praktijk en die therapeutische/
meesterpositie?
o
o
o
Lacan zal op een bepaald ogenblik zeggen dat je je als analyticus zo ver mogelijk
verwijderd moet houden van elke meesterpositie tijdens de behandeling
 Bij het meesterdiscours vertrekt het weten van bij de meester die het bij de
Ander gaat leggen  het meesterdiscours heeft dat als doel en heeft die
beweging in zich: het weten gaat vanuit één bepaalde figuur naar de
Ander
 Bij het analytisch discours zien we iets helemaal anders: het weten staat
onder de breukstreep (speelt dus nauwelijks een rol) en langs de andere
kant zien we dat het product de meesterbetekenaar is (dat wordt dus heel
enigmatisch, er gebeurt daar iets heel vreemds!)
 Het weten heeft daar een heel ander statuut (niet meer kennis,
cognitieve) maar iets dat op een of andere vreemde manier werkt
 En ook waarbij het weten op een of andere manier aangevuld
wordt met het affectieve
Het onmogelijke van de meesterpositie binnen het psychoanalytische en ook
ruimer het psychotherapeutische: de onmogelijkheid om die meesterpositie in te
nemen kunnen we concreter gaan invullen
 Die onmogelijkheid heeft te maken met het feit dat geen enkele meester
of therapeut in staat is om een sluitend antwoord te formuleren op de
vraag die van de cliënt/patiënt komt
 Elke meester zal wat dat betreft mislukken
 Als je dat gaat proberen, of denkt dat je dat kan/moet doen (invullen van
dat tekort), heb je wel een probleem
Op dit ogenblik komen we bij de ethiek (zie onder)
ETHIEK

Drie onmogelijke beroepen: opvoeden, regeren, analyseren
o
Gemeenschappelijke kern: onmogelijke meesterpositie, kwestie van ethiek

Freud: “Dass die analytische Beziehung auf Wahrheitsliebe gegrundet ist, das heist auf die
Anerkennung der Realität und jeden Schein und Trug ausschliesst”

Lacan: “mi-dire de la vérité

Analytische ethiek
↔
postmoderne ethiek
ethiek van het tekort
ethiek van het verschil
vs
vs
ethiek van het object
ethiek van de conformiteit

Toepassing op geestelijke gezondheidszorg: omgekeerd effect

Noodzakelijk subversief (zie analytisch discours)
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie

In elk van die drie ‘beroepen’ wordt eigenlijk (van de man of vrouw die
zich daaraan waagt) gevraagd dat iemand een meesterpositie inneemt
(die een garantie, zekerheid, weten, waarheid, … biedt)  verklaart al
onmiddellijk de mislukking
 Een dergelijke positie is onmogelijk
 Vandaar: ‘een onmogelijk beroep’
116

Indien niet, dan succesvolle mislukking (zie USA)

Ethiek heeft een heel duidelijke invloed op de praktijk – de analytische ethiek is niet iets
“naast” het werk, het is bepalend zowel voor het doel (“maximale verschil”) als de techniek
(zie abstinentieregel)
o
Er bestaat een soort spanningsverhouding tussen de psychoanalyse enerzijds en andere
psychotherapeutische benaderingen anderzijds
o
o

Een mensvisie is belangrijk: psychotherapie heeft op een of andere manier altijd de bedoeling
om de mens te brengen tot bij een ‘ideaalbeeld’ (wij hebben een bepaalde invulling van hoe
mensen het best kunnen functioneren, …)
o
o

Dat spanningsveld wordt dan heel vaak vanuit een wetenschappelijke invalshoek
bekeken (tot op zekere hoogte zijn daar ook argumenten voor)
Maar: er is een veel belangrijkere reden waarom er een spanningsveld is
daartussen: deze heeft alles te maken met de achterliggende mensvisie (manier
waarop men denkt over de ‘ideale’ mens of over de mens als dusdanig)
Iemand die bij ons komt, beantwoordt duidelijk niet aan dat ideaalbeeld, en wij
zullen hem of haar helpen om dichter bij dat ideaalbeeld te komen
Dat is natuurlijk een ethisch vraagstuk: hoe ziet die ideale mens eruit?
Als we die vraag (Hoe ziet de ideale mens eruit?) gaan stellen vanuit het psychotherapeutisch
perspectief (heel ruim: perspectief van de geestelijke gezondheidszorg) zien we dat erop dat
vlak de laatste 15-20 jaar een heel merkwaardig iets opgetreden is (in vgl. met de voorbije
2000 jaar)
o
o
De psychoanalyse is vrij ouderwets en sluit zich aan bij de voorbije 2000 jaar (en
niet bij die voorbije 20 jaar)
Het idee dat de voorbije 20 jaar – meestal impliciet – naar voorgetreden is en
overal aanwezig is: op alles bestaat er een perfect antwoord (op voorwaarde dat
je de juiste methode gebruikt, de juiste persoon zoekt en maar hard genoeg je
best doet)  dan zal het probleem per definitie opgelost zijn
 Bv. ruimere mediawereld de dag van vandaag: beeld dat de perfectie
bereikbaar is (als je je voldoende inspant, kun je het perfecte lichaam
hebben, de perfecte relatie met de perfecte seks, de perfecte kinderen,
…)
 Dat betekent dat het TEKORT ontkend wordt: er is géén (structureel)
tekort (als er al ergens iets ontbreekt of fout loopt, is dat een accidentje,
per toeval)
 Dus: het tekort bestaat eigenlijk niet als een structureel gegeven, en
hoogstens als toeval of een accident, waar we perfecte oplossingen voor
hebben
 Dat is heel vreemd, want we hebben de laatste 20 jaar een ethiek die net
uitgaat van het tekort: vertrekt vanuit het idee dat er in het menselijke
leven een tekort is, iets dat ontbreekt, en wat het motief is dat ons in gang
houdt
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie

Concrete invulling: abstinentieregel
117
PSYCHOTHERAPIE

Dit heeft ook te maken met psychotherapie: die veralgemeende opvatting die op dit ogenblik
maatschappelijk gezien in het westen nagenoeg overal aanwezig is, heeft zich ook neergezet
op de natuurwetenschap, en dan vooral binnen de menswetenschappen
o Binnen de menswetenschappen hebben we ondertussen het idee dat er voor elk
probleem, of toch voor het merendeel van de problemen, een evidence-based
behandeling bestaat die berust op wetenschappelijk goed onderbouwde
methodes, en bovendien in veel gevallen protocollair uitgewerkt
o Dan is het alleen een kwestie om deze op de goede manier toe te passen, en dat
probleem zal dan ook verdwijnen (want: de methode is evidence-based: we weten
het, we kennen het, het werkt)
o Dit zal zich ook vertalen in de overtuiging bij de cliënten/patiënten
o Je ziet daar wel een klein beetje twijfel: die behandeling en methode werkt, maar
we moeten wel de beste therapeut vinden  dat zie je overal vandaag de dag:
topdokter, second opinion, … (als er iets verkeerd loopt, is het niet de methode)
o De eventuele foutfactor ligt bij diegene die de methode toepast: vandaar het
enorme belang om de juiste persoon te vinden (bv. de juiste school, de juiste arts
voor x, de juiste therapeut voor y, …)
o “You have to deliver”: je moet het waarmaken
 MAAR: het lukt niet zoals je verwacht  wat ga je dan doen?
 Dan heb je twee mogelijkheden:
 De schuld bij jezelf leggen (pijnlijkst: één van de klassieke effecten
van die onmogelijkheid van die positie, is een burn-out of
depressie)
 De schuld bij de patiënt leggen (dat betekent dan dat die patiënt
‘therapieresistent’ is)
 In beide gevallen blijven we het geloof houden dat het tekort of
probleem ophefbaar is
o De psychoanalyse heeft op dit vlak een andere ethiek!

De psychoanalyse gaat uit van het idee dat het tekort als dusdanig niet ophefbaar is: er is
sowieso geen antwoord
o
o
o
Vandaar dat we dan ook niet in staat zijn om daar een antwoord op te bieden,
een definitief antwoord dat het tekort definitief zou invullen
Dat betekent ook (en nu wordt het frustrerend) dat wij vanuit de psychoanalyse
geen duidelijke regelgeving en technieken, geen duidelijke manual, geen
duidelijk protocol, … hebben (en de protocollen die er zijn, blinken uit door
vaagheid)
 Vandaar dat het zo frustrerend is, moeilijk is
 Vandaar ook de aantrekkingskracht van een therapie en praktijk die dat
wel biedt
 Aangeraden: beginnen in de praktijk met een min of meer protocollaire
aanpak
De psychoanalyse heeft geen antwoorden en oplossingen, maar: Wat is dan de
bedoeling? Wat is dan de mensvisie? Wat is de visie op psychopathologie? Wat kan
men dan doen?
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie
PSYCHOANALYSE
118
Ruime definiëring van de psychoanalytische visie op psychotherapie en op de
finaliteit/bedoeling van de behandeling: men wil nagaan hoe iemand tot nu toe met het
tekort omgegaan is
o
o
o
o

Als we het ethisch aspect hernemen, zien we dat er geen definitieve invulling is: de formule
blijft altijd
o
o

Maar: er zijn invullingen die duidelijk veel meer ellende opleveren dan andere
invullingen
Onze finaliteit is dan om na te kijken hoe iemand met dit in de knoei geraakt is en
kijken hoe we hem/haar kunnen helpen om daaraan een betere invulling te
geven
Wanneer we terug gaan naar het idee van het meesterdiscours en de onmogelijkheid: we
hebben de bedoeling, maar we zijn nooit bij machte om dat in te vullen voor de patiënt, in
plaats van de patiënt
o
o
o
o

Op welke manier heeft iemand daar antwoorden op geconstrueerd? Wat is de
geschiedenis daarvan? Op welke manier zit die man of vrouw daaraan vast? Zijn er
betere manieren voor hem/haar om om te gaan met dat tekort?
Structureel gezien: basisfantasma:
 Het subject (diegene die bij ons komt) heeft een bepaalde manier om om
te gaan met het tekort a in verhouding tot de Ander A/
 Als die verhouding zich herhaalt, als er daar een systeem in zit,
beschouwen we dat als een basisfantasma
 Als iemand in de knoei geraakt (neurose, psychose, …) is men in de knoei
geraakt met deze manier van zich op te stellen tegenover de Ander, met
betrekking tot het tekort
Dat tekort kunnen we ook ‘vrolijker’ benoemen: het gaat ook over het verlangen
(want: datgene wat ontbreekt, is ook datgene waarnaar we verlangen), en het
gaat ook over het genot (want dat ontbreekt altijd)
DUS ook: we zijn op zoek naar de manier waarop iemand omgaat met het
verlangen of het genot in verhouding tot de Ander  dat is dezelfde uitdrukking
Integendeel: de enige die dat uiteindelijk kan doen, is de patiënt zelf
Wij kunnen daarbij op een of andere manier een context leveren, maar we
kunnen het niet in zijn/haar plaats doen
M.a.w.: wij kunnen hier niet zorgen voor een invulling: dat is niet onze taak en
bovendien is het iets dat – zelfs mochten we dat proberen – per definitie zou
mislukken
We krijgen op dat punt een heel belangrijk ethisch concept uit de
psychoanalytische ethiek: het concept van de abstinentie (< Latijn: de
onthouding)
Concept van de abstinentie:
o
o
Platte invulling: je mag geen seks hebben met je patiënten
Correcte invulling: wij als therapeuten, mogen de patiënt niet lastig vallen met
ons verlangen, met onze invulling van het verlangen
 Dit om de heel eenvoudige reden dat wij geen invulling hebben waarvan
wij zeker zijn dat die juist is
 Het enige waar wij zeker van zijn: dat die man/vrouw lijdt onder zijn/haar
invulling en dat er best iets aan kan veranderen (maar wat er precies moet
veranderen, is niet onze invulling)
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie

119
o
o
o
o

Ethiek van het tekort:
o
o
o

De boodschap is dus niet: “doe zoals ik, neem mijn invulling van het
verlangen over en dan komt alles goed”
Abstinentie betekent dat wij die ander niet gaan besmetten of lastig vallen met
onze invulling van het tekort of verlangen, dat wij allemaal hebben
Dit klinkt zeer eenvoudig, maar het is ontzettend moeilijk: dit is het punt waar
iedereen van ons vroeg of laat fouten tegen maakt
 We maken fouten omdat die fout inbegrepen ligt in onze manier van zijn
en van ons te verhouden tegenover de Ander
 De fundamentele verhouding die wij innemen tegenover de Ander, kan
samengevat worden in één formule/uitdrukking: “le désir de l’homme est le
désir de l’Autre”  het verlangen van het subject is het verlangen van/naar
de Ander (dubbele invulling): dat is onze basishouding
 Als wij geconfronteerd worden met het tekort van de Ander, gaan wij dat
in het merendeel van de gevallen proberen in te vullen
 Heel banaal voorbeeld: je praat met 2 of 3 personen en er valt een stilte: die
stilte wordt zeer snel ondraaglijk en men gaat dat invullen, om dat tekort
weg te nemen en op het op te vullen
 Het laten bestaan van die opening, zal zich anders in een aantal
gevallen vertalen in angst
 Vandaar het belang in therapie om te kunnen zwijgen
 Als therapeut moeten we leren om dat tekort in het spreken van de Ander
aan bod te laten komen
 Het is moeilijk omdat onze basishouding eigenlijk neerkomt op het willen
invullen van het tekort van de Ander, het willen beantwoorden van het
verlangen van die Ander  als therapeut mag je dat nu net niet doen!
Wanneer je dit vergelijkt met een niet-professionele houding (bv.
‘psychotherapie op café’ waarbij iemand een probleem vertelt aan de ander) 
twee typische reacties:
 “Ik/iemand die ik ken heeft dat ook meegemaakt en ik of iemand anders
heeft dat ook meegemaakt”
 “Je moet daar niet zoveel aan denken, het is mooi weer, het zal wel over
gaan, …”  banalisering van de klacht
 In beide gevallen wordt de persoon in kwestie niet gehoord en zal
diegene die antwoordt, een antwoord geven dat voortvloeit uit zijn/haar
verlangen, en vaak ook uit zijn/haar angst
Professioneel mag je dat net niet doen: je moet eigenlijk die Ander aan bod laten
komen en je mag hem/haar niet besmetten met je eigen invulling daarvan
Dit is meteen ook de ethiek van het verschil: we worden geconfronteerd met een
bepaalde invulling van het tekort bij iemand: een invulling waar hij/zij onder lijdt,
en in het beste geval zal dat veranderen en komt er een andere invulling
Die nieuwe invulling zal in nagenoeg alle gevallen niet de invulling zijn die de
onze is (soms gebeurt dat wel dat het goed gelijkt op onze invulling, soms niet)
Sowieso gaan wij uit van het idee van verschil: er zal een verschil zijn tussen de
invulling die gemaakt wordt door de patiënt/cliënt, en dat is ook een goede zaak
Binnen de hedendaagse opvattingen gaat men niet meer uit van een tekort, en niet meer uit
van een verschil: men gaat uit van een uniformiteit en van een tekort dat ophefbaar of
behandelbaar is
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie

120
o
o

Op het einde van de psychotherapeutische tunnel komen de subjecten eruit en
trekken ze allemaal op elkaar  conformiteit
Men gaat ervan uit dat behandelingen ook zullen leiden tot een soort volledigheid
Dit perspectief op het vlak van ethiek, bepaalt ook heel sterk de praktijk
THEORIEGESTUURDE PRAKTIJK – PRAKTIJKGESTUURDE THEORIE

Ondertussen grotendeels gerecupereerd door psychologie/psychiatrie, zij het meestal
afgezwakt en herbenoemd

Kern blijft behouden:
o
o
o
o
Gewijzigd:
o
o
o
Oedipale theorie
Theorie over seksualiteit
Visie inzake therapeutisch werkzame factoren: van cognitief-inzichtelijk via
interpretatie naar “durcharbeiten” via vrij associatie en overdrachtsanalyse

Paradox: omvangrijke klinische theorie versus “sujet supposé savoir”; de “docta ignorantia”
van de analist

Die theorie is redelijk paradoxaal: er zijn heel veel verschillende invullingen van de term
psychoanalyse, maar ondanks die vaak verregaande verschillen, zijn er ook een aantal
overeenkomsten
o
o
Een van de overeenkomsten die je overal zal vinden in alle psychoanalytische
scholen, is de volgende: de theorie die vaak heel complex is en vrij omvangrijk,
op het ogenblik dat je begint aan je praktijk, moet je vergeten
 Dit is paradoxaal: je moet je jaren inspannen om deze meester te worden
en te doorgronden, … en dan zegt men dat op de dag dat je met je
praktijk begint, je die theorie moet vergeten en die niet mag gebruiken
Je krijgt daar een spanningsveld tussen het weten en het individu, het
particuliere
 Elk individu is particulier en is anders, en als je je theorie te veel gaat
toepassen, verlies je precies dat particuliere
 Dat is net waarover het gaat: je weet nooit waarmee je begint op het
ogenblik dat je een nieuwe consultatie opstart
 De nieuwe patiënt maakt van jou als therapeut een expert: un sujet
supposé savoir (een verondersteld wetend subject): een subject dat
verondersteld wordt de kennis in pacht te hebben, te weten wat de
problemen en de oplossingen daarvoor zijn, …
 Als goede therapeut weet je dat die positie niet klopt: over die
persoon weet je niets
 De kennis, die je wel hebt, kun je eigenlijk niet toepassen, ondanks
het feit dat je die positie toegeschreven krijgt
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie

Onderscheid bewust – onbewust
Symptoomvisie
Overdrachtsverhouding
Vrije associatie
121



We hebben een dubbele theorie:
o
o

Uit hoofde van het feit dat die persoon ons die positie toeschrijft,
spreekt hij, en beantwoordt hij onze vraag: we krijgen een
voortdurende kennisoverdracht van de patiënt naar ons toe
M.a.w.: daardoor is die positie waardevol: op grond van het ons
toeschrijven van die positie, zullen wij precies die particuliere
kennis krijgen
o En gaandeweg zul je inderdaad, samen met die man of
vrouw, die theorie herontdekken
o Freud: “iedere keer dat je met iemand begint, herontdek
en corrigeer je de theorie”: het is altijd geparticulariseerd,
de theorie is altijd complexer dan de theorie (meer
complex, eigenzinnig, …)
Een theorie buiten de consultatiekamer die we moeten verwerven
Binnen de consultatiekamer/praktijk moet die theorie als het ware van de kant van
de patiënt komen (en het is ook zo dat deze theorie ontstaan is)
Freud (cf. inleiding): het loont nog altijd om die theorie te bestuderen, maar er zijn
ondertussen ook al een aantal zaken verouderd
 Wat is er overgebleven en wat is er veranderd?
OVERBLIJFSELEN
ONDERSCHEID BEWUSTE – ONBEWUSTE
Freud heeft dat onderscheid geleidelijk ontdekt en er verschillende benamingen voor
gebruikt
o
o
o

Het zijn niet zomaar statische begrippen: het is een poging van Freud om het volgende te
begrijpen: hoe komt het dat er blijkbaar psychische processen aan het werk zijn, waar de
patiënt geen kennis van heeft? (= kern van de zaak)
o

Eerste topologie: bewust – onbewust – voorbewust
Tweede topologie: Es – Ich – Über-Ich (als een soort poging om dat bewuste en
onbewuste op een andere manier te gaan beschrijven)
Derde topologie (minder bekend)
Wij weten dat die processen aan het werk zijn, omdat wij er de effecten van zien
(= zijn klinisch uitgangspunt)
Dat conceptapparaat of die ideeën zijn overgebleven en hebben zelfs furore gemaakt
o
o
o
o
Jaren ’70: het merendeel van de psychologen waren ervan overtuigd dat het
onbewuste niet bestond
20 jaar later is ongeveer elke psychologie bezig met de ‘impliciete’ of niet-bewuste
processen
Ondertussen zijn er ook razend interessante koppelingen gemaakt met de
neurologie of neuropsychologie, en zelfs met de studie van neuroaffectieve
processen (limbisch systeem, amygdala, …  de koppeling met het affectief
onbewuste): je kan daar eigenlijk de neurologische bevestiging vinden van Freuds
verdringingstheorie
DUS: dat is zeker overgebleven
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie

122

MAAR: het belangrijkste binnen die theorie – zoals gaandeweg ontwikkeld door Freud – is
vandaag de dag niet overgenomen door de mainstream psychologie
o
o
Er ontbreekt iets: datgene wat ontbreekt, heeft weer te maken met die mensvisie
(zie eerder)
De ontdekking door Freud van bewust en onbewust, en later dan dat Es, Ich en
Über-Ich, heeft Freud tot de volgende stelling gebracht: ons psychisme, onze
identiteit is fundamenteel verdeeld (wij vallen uit elkaar)
 De makkelijkste manier om dat voor te stellen is $
 Maar: eigenlijk is dat veel te makkelijk, want dat laat uitschijnen dat je zo
twee helften hebt (bewust en onbewust, links en rechts, …)
 In het merendeel van de gevallen is het een flink stuk complexer dan dat
en zien we dat de ‘persoonlijkheid’, identiteit, … complex verdeeld
functioneert
 Dat is een vrij belangrijke stelling, want vanuit het psychoanalytisch
perspectief zullen wij daar juist het idee van pathologie aan koppelen: het
is die verdeeldheid – die overigens bij ieder van ons aanwezig is – die de
basis kan vormen van pathologie, het is daar dat er iets serieus verkeerd
kan lopen
 Dat heeft men veel minder, en eigenlijk zelfs niet overgenomen: dat idee
vind je nauwelijks in de ruimere psychologie vandaag: daar gaat men nog
altijd impliciet uit van het idee dat er toch nog zoiets is als een
persoonlijkheid, eenheid, ‘ik’ dat op het voorplan treedt en dat één en
onverdeeld zou zijn
SYMPTOOMVISIE
De symptoomvisie is behouden en zelfs uitgebreid
o

De psychoanalyse gaat ervan uit dat eerst en vooral een symptoom strikt noodzakelijk is: als
iemand geen symptomen heeft, is men er erg aan toe
o
o

Op dat vlak (visie op het symptoom) is er tot vandaag een heel duidelijk verschil
tussen een psychoanalytische benadering en een klinisch psychologische of
psychiatrische benadering
Een symptoom is dé manier waarop wij omgaan met die verdeeldheid, met dat
tekort
Onze particulariteit, onze eigenaardigheden, onze symptomen, … = onze manier
om om te gaan met dat tekort en die verdeeldheid (‘copingsstijl’)
Een symptoom: een constructie die gemaakt wordt bovenop iets, omdat hetgeen dat
eronder ligt, ondraaglijk is
o
o
o
Een symptoom heeft een oplossingsfunctie, is een genezingspoging (= klassieke
freudiaanse stelling) bovenop een onderliggend probleem
Dat onderliggend probleem heeft altijd op een of andere manier te maken met
een onderliggende verdeeldheid, die te maken heeft met een tekort en met de
verhouding tegenover de Ander
Deze visie op het symptoom, en ruimer op de problemen, heeft een heel sterk
effect op de manier waarop wij een behandeling gaan denken en uitvoeren
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie

123

o
Een symptoom is dus ook een balans tussen winst en verlies
o
o
o

Als constructie biedt een symptoom steeds winst, aangezien men met die
onderliggende verdeeldheid of dat onderliggend conflict, daar veel minder of zelfs
niet meer mee geconfronteerd wordt
Het verlies, dat ook in elk symptoom zit, heeft dan te maken met de negatieve
effecten ervan (heel vaak op sociaal vlak, bv. niet meer ruim/vrij kunnen bewegen,
…)
Een symptoom is een balans tussen winst en verlies, en dat verklaart waarom
bepaalde mensen jarenlang een bepaald symptoom hebben en niet op
consultatie komen: men komt niet op consultatie zo lang de winst duidelijk veel
groter is dan het verlies
 Mensen komen op consultatie op het ogenblik waarop die balans
doorslaat naar de negatieve kant: te veel verlies en te weinig winst
 Interessante diagnostische vraag: “Wat is er veranderd waardoor die
balans – die oorspronkelijk positief was – omgeslaan is?”
Dan zien we ook meteen dat we onze therapeutische bedoeling op twee niveaus kunnen
zien:
o
Een groot aantal psychotherapieën ‘knutselt’ aan het symptoom en aan de balans
van het symptoom (en de patiënt vertrekt wanneer de balans min of meer terug
in evenwicht is), MAAR het probleem dat eronder ligt, is niet veranderd
 Dat is de pretentie die analytici hebben dat wij ‘daaronder’ willen werken,
dat wij dat onderliggende willen aanpakken
 In veel gevallen slagen wij daar niet in, zitten wij ook een beetje te
knoeien, te knutselen, aan dat symptoom erboven
 Ook al omdat nogal wat mensen, op het ogenblik dat die balans hersteld
is, dan vertrekken (‘het lukt weer’)
 Dan krijg je bv. iemand in je consultatiekamer die je 25 jaar geleden ook al
gezien hebt
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie

Het symptoom waarvoor de patiënt komt, is NIET het probleem, het is op
dat ogenblik de oplossing voor hen (het is geen goede oplossing, maar het
is een oplossing)
 Wij moeten op een of andere manier proberen voorbij het symptoom te
geraken (eronder, erboven, erachter, …) om die onderliggende
problematiek vast te krijgen, want daar zit het hem
 Daar moet dan op een of andere manier een betere oplossing voor
bedacht/gevonden worden (EEN betere oplossing, want DE oplossing
bestaat niet)
Met een dergelijke visie op symptomen (symptoom als oplossing, als constructie
bovenop een onderliggend probleem) kun je ook begrijpen dat Freud stelt,
wanneer we een behandeling opstarten, dat we ons altijd de volgende vraag
moeten stellen: “Hebben wij iets beters te bieden?”
 Want: sommige mensen zijn beter af met hun symptoom, en het is dan
geen goed idee om die symptomen zomaar te de-construeren
 Helaas weet je dat niet altijd op voorhand
 Maar: je zal die fout niet zo vaak maken, omdat je die macht niet hebt
 Het verklaart wel iets anders, een bepaalde metafoor, een bepaalde
beeldspraak die gebruikt wordt, nl. het symptoom als een balans tussen
winst en verlies
124


Wij gaan op zoek naar een symptoom
o Onze visie op symptomen heeft alles te maken met onze visie op pathologie,
namelijk dat elk subject functioneert op grond van een verdeeld zijn (dubbele
verdeeldheid)  dit zorgt onvermijdelijk voor moeilijkheden en deze worden een
symptoom wanneer de verdeeldheid bewerkt wordt door er een bovenbouw op
te zetten
o Dus: een symptoom is een talige constructie bovenop de verdeeldheid 
hanteringsfunctie, bewerkingsfunctie
 een symptoom kan gezien worden als een genezingspoging, dat dient om een
onderliggend conflict leefbaar te houden

Deze visie op pathologie en symptomen heeft belangrijke diagnostische implicaties:
o Men moet zich de vraag stellen waarom men nu precies komt (wat is veranderd?)
o Het doel van de behandeling is niet het wegwerken van het symptoom, maar wel
geraken tot bij wat eronder zit en daaraan werken (cf. deconstructie)
o Het symptoom zal zich ten volle tonen tussen patiënt en therapeut, en zal aldus
binnen die verhouding liggen
o Een symptoom hoeft per definitie niet pathologisch te zijn (vb. van Freud op): het
gelukt/mislukt zijn van een symptoom heeft te maken met de mate waarmee het
de verdeeldheid overdekt, alsook de mate waarin het symptoom geaccepteerd
wordt door de Ander (bv. faalangst vs slaagdwang)
OVERDRACHTSVERHOUDING (‘TRANSFER’)

Dit blijft ontzettend belangrijk om zowel conceptuele redenen (theorie) als pragmatischtherapeutische redenen (de praktijk)

Conceptueel (zie ook KPSD II): heeft te maken met de ontstaansgeschiedenis: zowel van de
identiteit als van de problematiek
o Wij gaan ervan uit dat een psychopathologie tezelfdertijd ontstaat als de
identiteitsontwikkeling, en dat die ontwikkeling altijd in verhouding tot de Ander
plaatsgrijpt: de subjectontwikkeling gebeurt in verhouding tot de Ander, en als er
iets verkeerd loopt zal dat zich ook tonen in de verhouding tegenover de Ander
o Dus: een symptoom heeft altijd een overdrachtsbetekenis
o Identiteit en pathologie ontstaat in verhouding tot de Ander, en symptomen
hebben altijd een betekenis t.o.v. de Ander
 Pathologie zal zich dan ook herhalen en tonen tegenover de Ander (bv. je
bent altijd neurotisch in verhouding tot de Ander)
 De volgende stap is dan dat die zich ook gaan tonen in de behandeling
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie
Het gebeurt soms ook dat je bij een eerste behandeling al aan die
onderliggende problematiek geraakt (heeft meestal te maken met
mensen die een vrij ernstige angstproblematiek hebben en bereid zijn het
te blijven bevragen)
 Het is bv. typisch voor een neurose dat het over een
keuzeproblematiek gaat: voor wie kies je?
o De psychoanalyse zal niet werken aan het symptoom op zich, maar wel aan wat
eronder zit: de bedoeling is om daartoe te komen
 Symptoomvisie, de manier waarop wij een symptoom begrijpen, is vrij bepalend
voor de manier waarop wij denken over de behandeling!
125

o
o
Het therapeutisch belang heeft te maken met het feit dat dit precies het punt is waarop er
een verandering moet plaatsgrijpen
o
o
o
Binnen de therapie wordt het een speciale situatie
 In de normale wereld is er altijd sprake van twee overdrachten (van twee
personen) die met elkaar in interactie treden:
 Als je iemand leert kennen, ga je die benaderen vanuit je eigen
verwachtingen tegenover de ander
 En de ander zal jou ook zo benaderen, volgens zijn eigen
verwachtingen
 Binnen de context van de behandeling, is er een die niet meespeelt: de
therapeut: als therapeut mag je je eigen subjectieve verhouding
tegenover de Ander niet laten meespelen (je overdracht is enkel in functie
van de behandeling, cf. abstinentie)
 Dus: in de behandeling betekent de overdracht dat de
problematiek die de patiënt opgebouwd heeft tegenover de
Ander, dat die zich zal herhalen tegenover ons
 Wij worden in die verhouding mee betrokken, wat de mogelijkheid
opent om dat te bewerken
Het is binnen de verhoudingen dat er iets moet veranderen
 Als therapeut moet je neutraal zijn (als reactie op die overdracht), wat
betekent dat je je eigen invulling niet geeft
 Als je dat wel doen, zal je tegenoverdracht de behandeling moeilijker
maken
 Vandaar het belang van die abstinentie
Ook dit is ondertussen ruim onderkend binnen zowat alle therapeutische
stromingen, en ook dit is vrij sterk aanwezig in alle effectiviteitsstudies (cf.
‘common factors’: therapeutische relatie en actieve deelname aan de eigen
behandeling)
 De therapeutische relatie: authenticiteit, integriteit, …  maar: volstaat
niet om de werkzaamheid van die therapeutische verhouding te vatten
(zal je eerder wel vinden in het psychoanalytische of systeemtherapeutische denkkader)
VRIJE ASSOCIATIE
///
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie

De problematiek is fundamenteel gekoppeld aan de Ander: het is daar
ontstaan en toont zich daar ook
Het is precies omdat het zich gaat voordoen tegenover ons in de behandeling
(overdracht), dat we de mogelijkheid krijgen om daar iets aan te veranderen
De overdracht bestaat al vóór dat iemand in behandeling komt: beperkt zich niet
tot de therapeutische relatie  de overdracht toont zich overal waar er
belangrijke verhoudingen zijn
 Verhouding tegenover de Ander van de autoriteit, van het andere
geslacht, de gelijke, …
 In elk van die verhoudingen krijg je overdracht
126
VERANDERINGEN
OEDIPALE THEORIE

Zeer ingrijpende verandering op dit vlak

Karikaturale versie van het oedipuscomplex: het jongetje dat verliefd wordt op zijn mama en
met haar wil trouwen, maar de vader zit in de weg en op grond daarvan zal het jongetje
allerlei agressieve fantasieën koesteren tegenover zijn vader, waardoor hij zich schuldig gaat
voelen en op grond van dat schuldgevoel wordt het jongetje braaf en neurotisch
(oedipuscomplex van het meisje: hetzelfde, maar omgekeerd)
 Daar hapert vanalles aan (zeker met de bijkomende begrippen castratieangst en penisnijd)
o
o
Abstractie van die Freudiaanse invulling en poging om het iets sociologischer te bekijken:
het oedipuscomplex is de sociale machinerie (het traditionele gezin) om iemand binnen
bepaalde rolpatronen te duwen
o
o
o
o
o
o

Want het oedipuscomplex zoals Freud dat beschrijft, past uitdrukkelijk binnen het
patriarchaat van de eerste helft van de vorige eeuw (met een strikte rolverdeling)
Het oedipuscomplex installeert die verhoudingen op grond waarvan het jongetje
zich zal identificeren met die vader (en hetzelfde zal verderzetten) en het meisje
zich zal identificeren met de moeder, enz.
Op grond daarvan worden vooral de onderliggende driften (het driftmatige)
‘gesocialiseerd’: het onderliggende driftmatige wordt verdrongen
DUS: het oedipuscomplex is eigenlijk bij uitstek iets dat thuishoort in het
patriarchaal model
En de neurose zoals Freud die beschrijft (de hysterie, dwangneurose en fobie)
horen ook uitdrukkelijk thuis in dat maatschappelijke, patriarchale model
En wanneer Freud dat oedipuscomplex beschrijft, gaat hij ervan uit dat deze
structuur eeuwig en onveranderlijk is (behalve bij primitieve volkeren)
Ondertussen zijn we 100 jaar verder: het patriarchaat is op sterven na dood (zeer goede
zaak) en we leven in een totaal andere gezinsstructuur (het huidige gezin deelt eigenlijk enkel
nog de benaming met het gezin uit de eerste helft van de vorige eeuw)
o
o
Dit heeft als gevolg dat we een heel ander socialisatiepatroon krijgen, en een heel
andere invulling van de man-vrouw verhouding, alsook de ouder-kind verhouding
Dus: dat model dat door Freud beschreven werd en toen al een aantal fouten
bevatte, is nu verdwenen en is niet meer van toepassing  heeft een aantal
gevolgen (vanuit metastandpunt bekeken):
 Eerste helft vorige eeuw: we hebben meer dan genoeg wetenschappelijke
argumenten om te stellen dat de psychopathologieën die we toen
aantroffen, voor een flink stuk het gevolg waren van een toenmalig
maatschappelijk bestel (Victoriaanse maatschappij met die patriarchale
structuur)
 Dat is in het midden van de vorige eeuw gekanteld  uiterst belangrijke
maatschappelijke veranderingen  andere verhoudingen tussen mensen
(man-vrouw en ouder-kind), en het is in die verhouding dat we onze
identiteit en problematiek ontwikkelen
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie

Het is vrij duidelijk dat er aan die theorie vanalles hapert, en dat er iets inzit dat op
een of andere manier juist is
Maar: zeker bij Freud krijg je het niet goed te pakken
127

o

DUS: als de determinerende verhoudingen en de cultuur, het
maatschappelijke, veranderd is, krijg je andere problematieken en
pathologieën
 De stoornissen uit het Victoriaanse tijdperk, komen vandaag niet of
nauwelijks nog voor zoals ten tijde van Freud
DUS: die oedipale theorie klopt vandaag niet meer
 Cruciale verandering: betrekking van de moederfiguur
 Oedipale theorie = theorie over het patriarchaat
 Freuds theorie = theorie over de vader (altijd)
o De eerste uitbreiding van de analisten na Freud, is de
figuur van de moeder
o Bij Freud ontbreekt de moeder nagenoeg altijd compleet
 Vanaf de jaren ’60-’70 krijg je ook een uitbreiding naar een meer abstracte
invulling daarvan: de verhouding tegenover de eerste en de tweede
Ander
 Het onderscheid tussen een duale en een triangulaire verhouding
(waarbij een verschil geïntroduceerd wordt)
 Die nieuwe woorden duiden op een fundamentele verandering
 De oedipale structuur zoals Freud deze beschreven heeft, kennen we
eigenlijk niet meer
Gevolg: we krijgen de dag van vandaag te maken met andere stoornissen die nauwelijks
voorkwamen ten tijde van Freud: we hebben nu veel meer te maken met persoonlijkheids- en
identiteitsstoornissen, genderproblematieken, angstproblematieken, en problematieken die
rechtstreeks geënt zijn op het lichaam  dit is op 30 jaar tijd veranderd
o
Cf. voorbeeld uit KPSD II: eetstoornissen: (jaren ’70: weinig aandacht voor, want
kleine kans dat je daarmee geconfronteerd wordt in de praktijk)
o
o
o
o
Naast de oedipale theorie, is ook de penisnijd is helemaal verdwenen
De idee van castratie is wel behouden, maar op een heel andere manier
(uitsluitend binnen de Lacaniaanse analyse): de castratie is niet de aanduiding van
iets wat gevreesd wordt, of wat uitgevoerd zal worden door iemand anders, maar
het is de aanduiding of aanwijzing voor het tekort als een existentieel gegeven
Lacan: castratie: omdat de plaats/verhouding waar we het tekort zullen voelen,
nog steeds de seksuele verhouding is (angst om tekort te schieten)
Heel andere invulling dan deze die we bij Freud hadden
THEORIE OVER SEKSUALITEIT

De verandering op vlak van de theorie over de seksualiteit, is eerder een verschuiving

Freud:
o
o
o
In het westen kregen wij, de 150 jaar voor Freud, gaandeweg een enger en enger
seksualiteitsbegrip
Ten tijde van Freud betrof seksualiteit alleen maar de genitale seksualiteit (alles
daarbuiten: afwijkend, pervers, ziekte)
M.a.w.: seksualiteit had een heel beperkte invulling
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie
 Dit is een eerste, maar heel fundamentele verandering
128
o
o
o
o

Freud ontdekt in zijn klinische praktijk dat seksualiteit een flink stuk ruimer is
dan enkel genitale seksualiteit, en dat het niet beperkt blijft tot de volwassen
leeftijd (ook kinderen beleven al plezier aan het eigen lichaam)
Bij Freud krijgen we een uitbreiding: seksualiteit als de verhouding die we
aannemen tegenover ons eigen lichaam, en het lichaam van de Ander, m.b.t.
genot (= invulling die we hebben tot 1750)
Seksualiteit als begrip was geen apart iets, maar maakte deel uit van de ruimere
verhouding tegenover het genot (tot de 18e eeuw)
Freud heeft dat terug uitgebreid op basis van wat zijn patiënten hem kwamen
vertellen (die uitbreiding was nodig, want de pathologie was heel sterk gefixeerd
op het verbod van dat seksuele)
 Dit verklaart waarom Freud eetstoornissen kan begrijpen als iets wat te
maken heeft met een seksuele stoornis (in de betekenis van de
verhouding tgov. het eigen lichaam, m.b.t. genot en verlangen)
Wat is er nu veranderd?
o
o
o
VISIE
Die beschrijving die Freud daar gaandeweg over ontwikkelde, is ondertussen
compleet banaal geworden: de problematieken waarvoor zijn patiënten op
consultatie kwamen m.bt seksualiteit, zijn vandaag de dag compleet banaal
Betekent dat dat er niet meer geluisterd moet worden naar problematieken op dat
vlak? Neen…
De problematieken die we nu horen, hebben te maken met genderinvullingen:
Hoe vul ik mijn identiteit in als man/vrouw? Hoe vul ik mijn identiteit in tegenover een
andere man/vrouw? Enzovoort
INZAKE THERAPEUTISCH WERKZAME FACTOREN
(DE
THERAPEUTISCHE TECHNIEKEN ALS

Dat is al veranderd ten tijde van Freud zelf: die visie op wat de therapie werkzaam maakt

Van cognitief-inzichtelijk via interpretatie naar “durcharbeiten” via vrij associatie en
overdrachtsanalyse

Wat werkt er eigenlijk binnen een behandeling, binnen een psychoanalytische therapie?
o
o
o
Karikaturale invulling/beeld van de psychoanalyticus: het beeld van de man die
luistert naar iemand die op een divan ligt, en die op grond van dat luisteren een
aantal heel diepzinnige interpretaties produceert, waardoor die man of vrouw dan
plots een nieuw inzicht verwerft, en die inzichten werken genezend
Die karikatuur (maar dan in een minder karikaturale versie) blijft Freud handhaven
tot pakweg 1912-1913: vanaf die periode zal hij ze laten vallen en gaat hij
gaandeweg een heel andere richting uit
Die karikatuur is ontzettend belangrijk, omdat ze het gevolg is van een opvatting
die wij allemaal hebben en delen, want het is een overtuiging die deel uitmaakt
van onze cultuur (waardoor je ze zowel vindt in een religieuze, als in een seculiere/
vrijzinnige versie)
 Religieuze versie: gaat ervan uit dat als je iemand de juiste weg toont, die
man of vrouw die juiste weg bijna vanzelf gaat volgen (met wat
overtuiging, …)
 Cf. Christus: “Ik ben de weg en de waarheid”
 Het idee van juiste kennis die aangereikt wordt, zorgt ervoor dat
iemand de juiste weg bewandelt
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie
DUSDANIG)
129



We zien daarbij een fundamentele overeenkomst: in beide gevallen (religieuze + verlichting)
gaat men ervan uit dat de juiste kennis genezend werkt
o
o
o
o
o

In de zin van: als je die kennis kent en verworven hebt, zal je automatisch de
juiste dingen doen
Belangrijkste verschil: juiste kennis komt bij de religie vanuit de godsdienst, en bij
de verlichting komt de kennis vanuit de wetenschap
Vanaf die periode worden psychiatrische patiënten in Frankrijk en Duitsland ‘les
deraisonables’ genoemd (= mensen die de rede niet volgen)
Men doet een appèl op de rede
Dit model klopt niet: het is niet de kennis op zich, het verwerven van de kennis
op zich, dat genezend werkt
 Freud had wel dat idee tot pakweg 1912 (= kind van de Verlichting)
 Heel zijn theorie over psychopathologie, kun je in dat licht interpreteren:
iemand is een bepaalde kennis kwijt, want het zit in het onderbewuste,
het is verdrongen en defensief bewerkt  vandaar dat die persoon geen
toegang meer heeft tot die kennis
 We moeten die onbewuste kennis weer in het bewustzijn brengen, en
dan volgt de genezing bijna automatisch
 DUS: kennis werkt genezend (Freud zal dat 10-15 jaar proberen en moet
dan toegeven dat dit niet werkt, en al helemaal niet als die kennis vanuit
de therapeut aangeboden wordt)
Dit is zeer belangrijk, omdat dit in onze cultuur zit (en tot vandaag de dag!)
o
o
Het zit in onze cultuur, zowel religieus als seculier/vrijzinnig, en dit tot vandaag de
dag
Andere aspecten binnen de psychotherapie: bv. heel de beweging rond de
‘cognitieve therapieën’ (alleen al de term)  aantal fundamentele
overeenkomsten met de vroege psychoanalyse:
 Het idee dat er een aantal ‘foute beliefs’ zijn die gecorrigeerd moeten
worden
 Freud stelde zich ook uitdrukkelijk op als een ‘leermeester’ die de juiste
kennis had en door wilde geven aan zijn patiënten (via interpretatie) 
veel patiënten: weerstand
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie

= Indoctrinatie
Vanaf de 14e-15e eeuw begint men daaraan te twijfelen, en vanaf de
16e eeuw krijgt men dan de Verlichting
Seculiere/vrijzinnige versie (Verlichting):
 Allemaal mensen die afstand nemen van dat religieuze idee dat de
waarheid in pacht pretendeert te hebben (in de plaats daarvan zal
men stilaan de wetenschap ontwikkelen)
 De wetenschap kan maar ontwikkeld worden op grond van een
bepaalde overtuiging, cf. Kant
o Kant: de rede/ratio
o “Vergeet religie, je moet voor jezelf durven denken, en je
moet bij dat denken de rede volgen. Dat zit bij ons, dus
moeten we hard werken om dat naar buiten te kunnen
brengen”
o Dat wordt als model geplaatst tegenover de godsdienst
130
o
o
Freud zal jaren werken aan de weerstandsanalyse (maar: werkt
niet)
 Hedendaags model: therapieresistente patiënten die daar eigenlijk
niet van willen weten, en niet ‘rede-lijk’ zijn
Het cognitieve: dit is vandaag hét centrale begrip binnen de volledige
psychologie
 Maar: het affectieve ontbreekt
 Dit is geen toeval: het feit dat het cognitieve zo naar voor geschoven
wordt, heeft te maken met onze basisopvatting die al 1000 jaar naar voor
geschoven wordt: het gaat om kennis, begrijpen, … en op basis van dat
begrijpen zal men veranderen
 Maar: wij lossen geen problemen op via kennis, via het redelijke, via de
uitleg  dit werkt niet
 Want: problemen zijn affectief: je moet een koppeling kunnen
maken tussen het cognitieve en het affectieve, en dan werkt het
 en dan zit je met overdracht: dat cognitieve en affectieve zal
zich in de overdrachtsverhouding tonen
 Dat kun je niet in dat cognitief model krijgen
 Ander voorbeeld van de huidige invulling over kennis, redelijkheid, …:
psycho-educatie
 Het onderliggende idee is weer hetzelfde: we gaan iemand
‘opvoeden’ (educare), iemand de juiste kennis geven, en die
kennis zal genezend werken  dat werkt goed (dus zullen we dat
in computers steken, …: en dan blijkt plots dat dat niet meer
werkt)
 Maar: psycho-educatie gebeurt in een verhouding tussen een
patiënt en therapeut (en die geeft in het beste geval om de
patiënt, wil iets betekenen, …)  het is de therapeutische
verhouding die centraal staat!
 De therapeutische verhouding (en niet de kennis die doorgegeven
wordt) zal het lukken of mislukken van de behandeling bepalen
(en ook Freud zal dat ontdekken: zijn behandeling lukt bij
sommige patiënten wel en bij sommige patiënten niet)
 Cf. boek (1930, Engelse anlayticus): ‘the therapeutic impact of
inexact interpretations’: het is niet de juistheid of foutheid van de
interpretaties, en het is niet de kennis die genezend werkt, maar
het is wel de overdrachtsverhouding en overdrachtsanalyse die
bepalend zal zijn voor het al dan niet werken
 Fundamenteel veranderd: het belang dat gehecht wordt aan de factor
kennis als een therapeutisch/genezend iets, iets dat heilzaam zou zijn
Oppositielijn: vroege Freud die alles begreep en alles ging interpreteren (perfecte
karikatuur van de alleswetende analyticus) en Lacan met zijn uitspraak “Gardezvous de comprendre”
 Wij moeten als beginnende therapeuten leren zwijgen (want dan komt er
na verloop van tijd plots heel ander materiaal, dat het vorige in een
compleet andere context plaatst)
 Op grond van het verkeerd begrijpen kunnen we de patiënt de
mogelijkheid ontnemen om die andere zaken naar voor te brengen
 = Technische maatregel (maar: niet comfortabel: we krijgen een appèl)
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie

131
132
Psychoanalyse als drieluik ethiek – praktijk – theorie
FREUD IN VOGELVLUCHT

Zie Thomas Kuhn: “Structure of scientific revolutions”:
o
o
Eerst: paradigmatische shift
Daarna: “normaalwetenschap” waarin ongemerkt aanpassingen en veranderingen
optreden, en dit terwijl alles schijnbaar “hetzelfde” blijft
 Dit is NIET het geval: de psychoanalyse is nu serieus anders dan ten tijde van
Freud, zowel op vlak van theorie als op vlak van praktijk
Toch nodig: kennis van basisauteur!
o
o
o

Belangrijkste risico: psychoanalyse toepassen als theorie die perfect toelaat ‘alles’ te
begrijpen, ZONDER dat er iets verandert; vaak in combinatie met psychoanalyse als verplichte
ideologie
o
o

Cf Lacan: “Il ne s’agit pas d’expliquer pourquoi votre fille est muette; il s’agit de la
faire parler” (sem. XI)
Pas op voor Het Grote Begrijpen, ook bij de patiënt
Startpunt: “Studien Ueber Hysterie” 1895, Breuer & Freud
o
o

Tégen de verwording en om het warm water niet opnieuw te moeten uitvinden
MAAR: geen scholastiek, d.w.z. uitsluitend tekststudie als was het een bijbel
Nodig: confrontatie met de praktijk en met de huidige maatschappelijke
veranderingen
= eerste VERBALE psychotherapie, eerste patiënte (Anna O)
= paradigmatische shift: dementia paralytica model werkt niet, zoektocht naar iets
anders  spreken, in combinatie met hypnose & suggestie
Cfr. hedendaagse shift: genetica
o
o
Dergelijke kantelingen tussen psyche/soma telkens herkenbaar in ons vakgebied,
en ook in de klinische psychologie
Belangrijk om dit te begrijpen in termen van discours: universitair en/of
meesterdiscours versus analytisch discours (en dit los van de inhoudelijke theorie)

Dit stuk is eigenlijk vrij ‘onmogelijk’ om te brengen, omdat prof. Verhaeghe de bedoeling
heeft om ons een beeld te brengen van de evolutie in het werk van Freud (= overambitieus):
we moeten vooral onthouden dat het werk van zo iemand inderdaad een evolutie bevat, en
dat we niet zomaar een tekst kunnen lezen uit 1906 en die kunnen plaatsen naast een tekst
uit 1930

We moeten ruimer beginnen: met de periode voor Freud en dan ook nog eens een stuk van
de periode die daarna komt

Thomas Kuhn: ‘The Structure of Scientific Revolutions’: epistemoloog die de geschiedenis van
verschillende wetenschappen bestudeert: hij bestudeert wetenschap als een organisme dat
schoksgewijze ontwikkelingen doormaakt
o
Heel kort geschetst: een wetenschap (bv. psychologie, scheikunde, geologie, …)
kent op een bepaald ogenblik een paradigma dat dominant is, omdat het
oorspronkelijk vertrokken is bij iets dat zeer succesvol was
Freud in vogelvlucht

133




Maar: het wordt super dominant en het omvat alles (men gaat alles
verklaren met dat ene paradigma)  dat dominant paradigma wordt
gedurende een bepaalde periode de zogenaamde ‘normaalwetenschap’
Gevolg: het mislukt (er is niet één paradigma dat in staat is alles te
verklaren)
Die mislukking betekent dat er een ander paradigma die dominantie
overneemt
19e eeuw: de psychiatrie is in volle ontwikkeling en rond 1850 gebeurt er een heel belangrijke
ontdekking: men ontdekt dat er een organische oorzaak is voor psychiatrische
aandoeningen
o
o
o
o
Dat blijkt op dat ogenblik vrij succesvol te zijn
Dat wordt het startpunt van de psychotherapie, en het dominante paradigma tot
pakweg de jaren ’50 (dan: aflossing van de wacht door de toenmalige
psychotherapie en de farmacologie)
Het is ontstaan als een vrij ‘revolutionair’ model, in de zin van afstand nemen van
een vorig paradigma en de installatie van iets compleet nieuws
 De ‘jonge Freud’ is 40 jaar als hij begint met psychoanalyse (voordien:
neurologie en lijken ontleden) in zijn privépraktijk
 Hij komt in zijn praktijk tot de vaststelling dat datgene dat hij op de unief
onderzocht en geleerd heeft, in de praktijk niet werkt
 Joodse milieu (vrij gesloten gemeenschap) en oudere collega met
‘wereldfaam’ (Breuer): Freud zet een soort samenwerking op met Breuer,
die hem over een ‘vreemde patiënte’ zal vertellen waarbij hij een nieuw
behandelingsmodel geprobeerd heeft (en dat deels gelukt en deels niet
gelukt is)
 Dit was bij een patiënte waarbij Breuer heel veel twijfels had over
de diagnose (in die tijd was zij met haar symptomen geen
uitzondering)
 Freud zal die methode van Breuer overnemen en een beetje
veranderen  startpunt van de psychotherapie
Freud in vogelvlucht

Men ontdekt de oorzaak van één van de toenmalige ziektebeelden die toen in de
psychiatrische instellingen vrij frequent aanwezig was (combinatie van paranoia
en verlamming: dementia paralytica): een besmetting met een bepaalde bacterie
(en die bacterie wordt veroorzaakt door syfilis)
o Paradigma: psychiatrische ziektebeelden worden veroorzaakt door iets
organisch (vergeet het morele: dat is ouderwets)
o Gevolg: men gaat zich vanaf dan toeleggen op het zoeken naar de organische
oorzaak van alle ziektebeelden
 Voornaamste
wetenschappelijke
onderzoeksmethode:
anatomopathologie
 Alles wordt in dat model gedacht: men doet dat 50-60 jaar en men vindt
niets
o Het paradigma brokkelt af en is op sterven na dood
Dan komt Freud (en daarvoor eigenlijk Breuer) die een heel ander model naar voor schuift: zij
gaan niet meer in het lichaam kijken, maar naar de persoon luisteren
134
Breuer: het is bijna – letterlijk en figuurlijk – van-zelf-sprekend: symptomen die niet goed te
vatten zijn  een goede arts stelt vragen
o
o
o

Breuer zal zijn methode de ‘hypnocathartische methode’ noemen
o
o

Het wordt een vraag- en antwoordspel, met de bedoeling om greep te krijgen op
die anamnese en om te proberen een diagnose te hebben
Maar: vanuit ons standpunt bekeken is dat vraag- en antwoordspel iets anders
(het trekt op hetgeen wij doen)
Het lukt niet: omdat die patiënte op heel veel vragen ‘ik weet het niet’
antwoordt
 Je krijgt antwoorden, en je ziet ook dat die vragen over het weten gaan
(zelfde redenering: we moeten het weten)
 En dan komt het toeval (1890): in 1890 is er iets nieuws in de medische
wereld (men probeert in die tijd vanalles): hypnose
 De meningen daarover zijn verdeeld: kwakzalverij vs bruikbaar
 Breuer is een wetenschapper en is nieuwsgierig, en hij wil het
proberen (want de antwoorden die hij wil, komen niet)
 Breuer zal dezelfde vraag, iedere keer gefocust op een bepaald
symptoom, stellen onder hypnose: vragen naar de geschiedenis
van het symptoom
o Wonder: onder hypnose krijgt hij antwoorden: die patiënte
kan plots wel een min of meer coherent verhaal brengen
o Tweede wonder: de verhalen zijn juist (want: de moeder
van de patiënte had een dagboek bijgehouden)
o Nog verwonderlijker: al naargelang de patiënte terugkeert
in de tijd, naar de oorsprong van het symptoom (= hetgeen
waar Breuer het meest naar op zoek was), gebeurt er iets
helemaal anders (~ hysterische aanval): er komt een
massale ontlading
 Emotioneel: vaak met angst en huilen en lachen
door elkaar
 Iets waarbij het bewustzijn nog nauwelijks aan bod
komt
 Er komt geen verbale uitleg meer: cf. catharsis
(effect van een tragedie op het publiek): een soort
reinigend effect op emotioneel vlak: affecten
worden afgevoerd, verdwijnen, …
Die patiënte is niet genezen: het is helaas niet alleen maar een succesverhaal,
want er ontstaat een massale overdrachtsverhouding van de patiënte op de
therapeut
 Breuer kan die overdrachtsverhouding niet meer hanteren en loopt weg
 Gevolg: alle resultaten verdwijnen en ze wordt voor een paar jaar
opgenomen in de psychiatrie
Het is nog niet zo slecht afgelopen met haar: zij is de eerste geweest die een huis
opgericht heeft voor alleenstaande moeders en die haar leven daarop gericht
heeft (ze wordt als één van de basisfiguren gezien binnen het sociaal werk)
Dit was het verhaal dat Breuer aan Freud vertelde: Freud denkt van ‘ik ga dat ook proberen’
en hij kan Breuer overtuigen om samen een aantal patiënten (met ongeveer diezelfde
problematiek: conversiehysterie) op diezelfde manier te behandelen
Freud in vogelvlucht

135
o
o

Bij Freud zal het hypnotisch aspect compleet mislukken: hij kreeg zijn patiënten
niet gehypnotiseerd (dit was niet zo gek: Freud was, in tegenstelling tot Breuer,
‘niemand’: hij had het niet gemaakt aan de universiteit)
Gevolg: Freud zal diezelfde methode toepassen zonder hypnose (veel moeilijker,
maar werkt ook): “cathartische methode”
 Dit is het vertrekpunt geweest van de verbale psychotherapie: een
mislukte, uit de hand gelopen, behandeling waarbij de diagnostische fase
(zonder dat de therapeut het wist) heel snel een therapeutische fase werd
en waarbij toen al duidelijk werd (in terugblik) dat het niet zozeer de
kennis was die werkte, maar wel de affectieve ontlading: abreaktion, het
afreageren
Freuds werk: evolutie daarbinnen
o
o
o
Nodig om dit te weten: die theorievorming is zo rijk en complex, dat we minstens
moeten weten dat die evolutie er is
Nadeel van een dergelijk oeuvre is dat hij heel selectief geciteerd kan worden:
meest progressieve feminist van die periode vs meest archaïsche patriarchale ‘lul’
 DUS: let op met citaten! (vooral van mensen met zo’n complex oeuvre)
 Belangrijk om de ruimere context te zien
Freud heeft heel wat van zijn ideeën fundamenteel herzien (bv. Freud van 1900 vs
Freud van 1920)
EERSTE PATIËNTE: ANNA O. (“STUDIEN UEBER HYSTERIE”, 1895)
Casus conversiehysterie:
o
o
o

Verlammingen, hallucinaties met zware angst, hysterisch mutisme, enkel kunnen
spreken in andere talen dan moedertaal
A.h.w. twee persoonlijkheden & twee bewustzijnstoestanden
Aanleiding: “overwerkt” door verzorging van stervende vader (‘surmenage’)
Behandeling:
o
o
o
Suggestie werkt niet, dixit Breuer
Via hypnose verbale exploratie van de symptomen met als doel de ondergrond
ervan terug te vinden (anamnese) en komen tot “Abreaktion”
= “Hypnokathartische methode”
 Elk symptoom wordt als uitgangspunt genomen voor een retroactieve
associatiereeks, ‘alles’ moet herinnerd worden, dan verdwijnt symptoom
 Breuer beschouwt hysterie als het resultaat van opgestapelde onbewuste
traumatische herinneringen én ingeklemde emoties die NIET meer tot het
bewustzijn kunnen doordringen
 De symptomen functioneren als SYMBOOL daarvoor, en dit terwijl
het psychisch functioneren zelf GESPLITST is ( dissociatie,
opdeling in bewustzijn en onderbewustzijn)
o Voorbeeld: verlamde rechterarm: gaat terug op een
hallucinatie tijdens de verzorging van haar vader
 De patiënte hallucineert over een zwarte slang die
haar vader wil bijten
 Zij wil de slang afweren, wat niet lukt
Freud in vogelvlucht

136

o
Kenmerken behandeling:
o
o
o
o
o
o

Freud: neemt die lijn op maar verlaat de hypnose en ontwikkelt in plaats daarvan de
“cathartische methode”:
o
o
o

Verbaal = nieuw! (des te verrassend omdat Breuer duidelijk een medicus is, zie
“Hering-Breuer reflex”)
Patiënte neemt minstens gedeeltelijk de leiding: autonomisering
Maar: overdracht wordt niet bewerkt
Symptoomfocalisatie & hypnose waarbij symptomen = herinneringssymbolen
Doel: bewustwording (én inhoud én emotie) + “abreaction” van de ingeklemde
affecten
Etiologie: accent op trauma
Divansituatie, met als doel het spreken te bevorderen
Eerst nog: symptoomfocalisatie, zonder hypnose
Daarna, door interventie andere patiënte (Emmy von N.): meer en meer accent op
vrije associatie, d.w.z. de patiënte beslist waarover gesproken wordt = nog meer
autonomisering van de patiënt, met dien verstande dat de vrije associatie niet vrij
is
Andere theorie: meer en meer accent op de seksuele achtergrond
o
o
Zowel op vlak van seksuele praktijk (abstinentie) als op vlak van trauma
(verleidingstheorie)
Duidelijkste illustratie: “Katherina”: seksueel misbruik door de vader
“ABWEHR-NEUROPSYCHOSEN” (1894, 1896) EN “DIE TRAUMDEUTUNG”
(1900)

Centrale vraag: waarom zijn bepaalde psychische inhouden niet meer beschikbaar voor het
bewustzijn?
o
Antwoord: intern conflict plus afweer of defensie, steeds gefocaliseerd rond
seksualiteit
Freud in vogelvlucht

Op de koop toe veranderen haar vingers in kleine
slangen met doodskoppen
 Ze wil roepen, maar kan niet
 Het enige wat opduikt zijn Engelstalige
kinderrijmpjes
 Gevolg: hysterisch conversiesymptoom (verlamde
arm) plus switch naar Engels i.p.v. Duits
 De herinnering aan het ontstaan is volledig
verdwenen bij de patiënte zelf
o Benaming, gegeven door patiënte zelf: “chimney
sweeping” en “talking cure”
Kritiek: NIET gezien: overdrachtsverhouding
 Breuer komt in de plaats van de vader, zij doet ‘alles’ voor hem
 ‘Suggestie’ is op een andere manier aanwezig
 De behandeling mislukt wegens geen overdrachtsanalyse
 Maar: er is toch een bepaalde vorm van resultaat
137
o
Vragen:
o
o

Freud moet zijn praktijk uitbouwen (als arts) en moet werken met patiënten  botst op
allerlei moeilijkheden: zal in eerste instantie proberen te begrijpen met welke problematieken
hij te maken heeft
o
o

Hoe symptoomopbouw?
 Ruimer: theorie over psychisch functioneren
Hoe bewustwording bewerken?
 Ruimer: behandeling
Heeft daarmee de basis gelegd van de huidige diagnostiek (buiten het veld van
de psychose dat al vrij goed gekend was): neurosen en persoonlijkheidsstoornissen  waren toen niet zo gekend
 Niet zo vreemd, want hoorden niet onmiddellijk thuis in de 19e eeuwse
psychiatrie
 Daar gaat het allemaal van start
Hij wordt in zijn ambulante praktijk geconfronteerd met een aantal
problematieken die tot dan toe niet beschreven waren (dan wel enkele
vuilbakcategorieën, bv. neurasthenie)  gaat op zoek om dat te proberen
begrijpen, wat zich zal kristalliseren in twee heel belangrijke diagnostische
artikels, die tezelfdertijd meteen ook al een duidelijke aanzet geven voor zijn
manier van kijken naar het psychisch functioneren: ‘Die Abwehr-Neuropsychosen’
Centraal begrip: afweerneuropsychosen
o
o
o
Freud heeft al door, op grond van de ervaringen van Breuer (Anna O.), dat die
vreemde symptomen te maken hebben met inhouden die verdwenen zijn uit het
bewustzijn, uit de bewuste kennis van die patiënten
Met hypnose komen die antwoorden er wel (Breuer), maar er blijkt dat er een
reden is waarom die inhouden/kennis niet beschikbaar waren in het bewuste
Dat is een heel merkwaardig iets: niet zozeer omwille van dat feit op zich
(iedereen heeft dingen die hij/zij liever niet meer wil weten  resultaat: dringt
zich nog veel sterker op), maar wel omwille van het feit dat het gelukt is die zaken
te verdringen
 Maar: half succes: ondanks het feit dat ze verdwenen zijn, oefenen die
‘verdwenen inhouden’ toch een duidelijke invloed uit
 Zowel Freud als Breuer komen daar voor een raadsel te staan: er bestaan
een aantal gedachten/Vorstellungen/associatieve complexen die uit het
bewuste denken van iemand verdwenen zijn, en toch oefenen ze een
invloed uit, aangezien ze een aantal van die vreemde symptomen gaan
Freud in vogelvlucht

Gevolg:
 Splitsing van het psychisch functioneren in bewustzijn en onderbewustzijn
 De afgeweerde inhouden verdwijnen NIET en blijven werkzaam
vanuit een andere plaats, gaan de symptomen determineren
 Symptomen zijn betekenisdragers
 De oorspronkelijke afweer verschijnt opnieuw tijdens de behandeling, als
vorm van WEERSTAND: niet willen/kunnen weten
 Behandeling moet daar tegenin gaan: terug bewustwording van +
bewerking in het bewustzijn
138


bepalen (gaande van conversiesymptomen, meestal verlammingen, tot
fobische symptomen, hallucinaties, enz.)
Ze weten dat er een verband is (‘toevallig ontdekt’): als Breuer er via de
hypnose in slaagde die verdwenen inhouden terug in het bewustzijn te
brengen, en dit met de affectieve ontlading erbij, verdwenen die
symptomen en was er plots een soort coherentie hersteld (men heeft het
dus proefondervindelijk, “evidence-based” ontdekt)
Raadsel: hoe komt het dat er bepaalde psychische inhouden verdwenen zijn uit het bewustzijn,
maar toch nog een invloed uitoefenen op het functioneren?
o
Het antwoord daarop zal hij gaandeweg ontwikkelen, maar het eerste antwoord
zit in die titel: de afweer (vandaag: defensie)  er zijn bepaalde
defensiemechanismen aan het werk geweest, die ervoor gezorgd hebben dat die,
om een of andere reden gevaarlijke psychische inhouden, verwijderd zijn uit het
bewustzijn en ‘elders zitten’, maar vanuit die andere plaats toch nog een invloed
uitoefenen  dat is wat Freud vaststelt
o Hij stelt dat des te meer vast, omdat hij anders moet werken dan Breuer
o Freud weet dat die associatieve complexen daar nog ergens moeten zitten en hij
begint ‘aan te dringen’ bij zijn patiënten (zagen) om dat naar boven te brengen
 Patiënten hebben daar weinig zin in + nog fundamenteler dan dat: zelfs
als de patiënt dat zou willen bereiken of willen formuleren, dan nog lukt
het niet
 Hedendaagse illustratie: werken met traumatische patiënten: iemand die
weet dat hij/zij een trauma meegemaakt heeft en dat dat een invloed
heeft op de symptomen, zal je bij zo iemand het volgende horen: “ik weet
dat het ergens zit, maar ik krijg het er niet uit”
 Freud zal dat allemaal samenvatten in de idee van afweer: bepaalde psychische
inhouden of associatieve complexen zijn afgeweerd geworden (om een aantal
redenen) en het is zo goed gelukt dat ze uit dat bewustzijn verdwenen zijn, maar
ze oefenen wel nog een invloed uit
 Dus: het is eigenlijk toch niet zó goed gelukt
 Het pathologisch proces zit dus ook daar in
Op grond van die redenering, krijgt Freud natuurlijk onmiddellijk een aantal andere vragen:
die associatieve complexen zijn verdwenen uit het bewustzijn, MAAR: Waar zitten ze dan?
Waar zijn ze naartoe?
o
o
Eerste instantie: twee aparte psychische functioneringswijzen die naast elkaar
staan
 Gewone manier van psychisch functioneren en denken
 Andere manier van psychisch functioneren en denken
 Freud zal aanvankelijk niet het idee van bewust en onbewust gebruiken
 Interessant: dit vinden we weer terug in de hedendaagse studies over
trauma: dissociatie (twee aparte denkmodi)
 Ook: Franse psychiater Janet: dissociatie en Spaltung
Pas gaandeweg zal Freud daar een andere term voor gebruiken: bewust vs
onbewust
 De associatieve complexen die afgeweerd zijn en waartegen een
afweermechanisme gebruikt geworden is: zijn op een andere plaats
gebracht, het onbewuste
 Daartegenover staat het bewuste
Freud in vogelvlucht

139
 Freud zal nooit tevreden zijn met die opdeling
 Vrij ‘logisch’: het idee van het onbewuste, zeker als je het als een soort
plaats gaat beschouwen (en dat roept dat bijna onmiddellijk op, cf.
“topologie”), wordt het een soort ‘kelderverdieping’ waar al het materiaal
ingestopt wordt en blijft zitten
 MAAR: dat is het nu net niet, want die inhouden die verdwenen zijn uit
het bewustzijn zijn zeer actief en hebben een aantal effecten: ‘dynamisch
onbewuste’

Het is veel interessanter om het onbewuste te gaan denken als een proces dat buiten het
bewustzijn verloopt
o
o

Er zijn twee manieren van denken: het bewuste en het onbewuste denken, of het
primair proces en het secundair proces (vandaag:
‘impliciete psychisch
functioneren’)
Die ideeën zorgen ook onmiddellijk voor een aantal vraagtekens (waar is dat
materiaal naartoe en hoe functioneert dat?) maar het heeft bovendien ook een
belangrijke impact op de visie op de mens, en het psychisch functioneren van de
mens als dusdanig  Freud zal gaandeweg de idee ontwikkelen dat wij
fundamenteel verdeeld zijn, dat elke mens (ook de niet-neurotische mens) per
definitie een verdeelde persoonlijkheid (omdat wij functioneren met die twee
verschillende pscyhische modi) (cf. Lacan: gedeeld subject)
Er komen nog vragen bij: hoe gaat de symptoomopbouw in zijn werk?
SYMPTOOMOPBOUW & PSYCHISCH FUNCTIONEREN

“Falsche Verknüpfung”: foutieve associatieve koppeling tussen afgeweerde psychische
inhoud enerzijds en ‘neutrale’ voorstelling anderzijds = symptoom (vgl.: conditionering & leerprocessen)

Psychisch functioneren: opsplitsing tussen bewustzijn en onderbewustzijn
o
o
o
Onbewuste: niet zozeer onbewuste inhouden, dan wel onbewuste processen
o
o

D.w.z. het “dynamisch” onbewuste: hoe verloopt dit denken, op grond waarvan
een symptoom ontstaat als eindproduct?
Belangrijkste uitwerking: “Die Traumdeutung” (1900)
 Zie droomanalyse: “droomarbeid”, mechanismen van verdichting,
verschuiving, omkering
 Vrije associatie als omgekeerde van droomarbeid: analytische arbeid
Centraal: idee van “Uebertragungen” (in het mv.)
o
Betekenissen (in het mv.) die bij voorstelling X horen, worden overgedragen op
voorstelling Y, waardoor Y overgedetermineerd wordt, buiten het bewustzijn van
het subject om
Freud in vogelvlucht

Vaststelling: kan veralgemeend worden
“Psychopathologie des Alltagslebens”
Bv. vergeten van titel boek “Ben Hur”
 Verklaring: wordt geassocieerd aan “Bin Hure” (ik ben een hoer), mag niet
bewustworden, dus “vergeten” en substituutnamen in de plaats daarvan
= “Fehlleistungen”
140
Hetzelfde gebeurt met de persoon van de therapeut: hij/zij wordt betekenissen
toegeschreven die van elders komen

Later: geen geïsoleerde visie meer op overdrachten als geïsoleerde fenomenen, wel
uitbreiding naar overdrachtsNEUROSE

Hoe gaat de symptoomopbouw in zijn werk?
o
o
o
Iets is uit het bewuste verdwenen, maar het heeft wel effecten, want het bepaalt
de symptomen
Symptomen zijn gedetermineerd: ze zijn niet toevallig, er zit een logica in  er
moet dus een verband zijn tussen het bewuste symptoom en hetgeen dat er
achter schuilt: die symptomen zijn een “Falsche Verknüpfung” (volgens Freud)
 Foutieve verknoping: het symptoom is verknoopt met iets anders dat er
niet bij hoort (cf. operante conditionering)
 Freud ontdekt dat bepaalde psychische inhouden geassocieerd liggen met
bepaalde zaken die er niet bij horen, maar er wel het gewicht van
gekregen hebben, van het affect dat erbij hoort (meestal angst, schuld en
schaamte)
 Bv. Freud bespreekt een patiënt die een paniekaanval krijgt op het
ogenblik dat hij een insect (klein zwart kevertje) ziet, alsook bij de
herinnering aan dat klein zwart kevertje  valse verknoping
 Het affect is verkeerd verknoopt: het hoort eigenlijk bij datgene wat
verdwenen is uit het bewustzijn, maar het wordt gekoppeld aan iets
anders  analyse/associatie nodig om die link terug te kunnen vinden
Freud zal er ook nog een andere term voor gebruiken (en zijn termen kwamen uit
het normale, niet uit het medische taalgebruik): de “Uebertragungen” of
overdrachten
 Het affect of de affecten die oorspronkelijk bij bepaalde ideeën of
associatieve complexen hoorden, worden overgedragen of foutief
verknoopt aan een andere uitdrukking, die dan een soort gewicht krijgt
dat er intrinsiek eigenlijk niet bij hoort (en vandaar dat het ook een
symptoom
wordt)

klassiek:
fobische
symptomen
en
conversiesymptomen
 Dat idee van overdrachten in het meervoud, zal later in het enkelvoud ook
verschijnen in de term van overdracht en zal dan een heel specifieke valse
verknoping aanduiden, waarbij bepaalde affecten gekoppeld worden aan
de figuur van de therapeut (dus: zelfde mechanisme: iets dat foutief
gekoppeld wordt aan een ander ideeëncomplex)

Gedurende de 20-25 jaar die daarop volgen, zal dit stuk theorie overeind blijven, maar
voortdurend uitgebreid worden in grotere gehelen en toegepast worden op andere
pathologieën en alles wat daarmee samenhangt

Bijkomende vraag (belangrijke vraag): hoe gaan we dan de behandeling gaan denken?
Freud in vogelvlucht
o
141
BEHANDELING = BEWUSTWORDING
Methode: interpretatie
o
o

D.w.z. via de vrije associatie moeten onderliggende betekenissen terug bewust
gemaakt worden, waarna ze verondersteld worden hun pathogene werking te
verliezen
Vgl.: cognitieve aanpak, correctie van “beliefs”
Interpretatiestijl: meesterdiscours & Sherlock Holmes-stijl (zie gevallenstudie Dora) en dus
suggestie
o
Gevolg: weerstand verhoogt bij patiënt  noodzaak aan “weerstandsanalyse”

Mislukking: ofwel drop-out (Dora), ofwel wordt behandeling eindeloos (blijvende
afhankelijkheid van de therapeut)

Later: kanteling van meesterdiscours naar analytisch discours (zie: “Herinneren, herhalen &
doorwerken”)

Hoe gaan we de behandeling denken?
o
o
Hier krijgen we een wijziging in vergelijking met Breuer: Freud zal die uit het
bewustzijn verdwenen associatiecomplexen heel snel gaan benoemen in termen
van kennis
 Dat betekent eigenlijk iets anders: door iets als kennis te benoemen zit je
in een ander, minder neutraal veld dan dat je het als associatiecomplexen
gaat benoemen
 Het zijn stukken kennis die verdwenen zijn uit het bewuste functioneren
 Dat betekent dan dat de behandeling zich erop moet richten om die
stukken kennis terug in het bewustzijn te brengen (cf. idee van de
verlichting/ratio – zie eerder)
 Er is maar één klein nadeel aan verbonden, en dat is dat het niet werkt !
 Verschil mat Breuer: bij hem lag de nadruk op het affect, de ontlading
 Dat zal er bij Freud gaandeweg afvallen: dat verdwijnt
 Hoogstwaarschijnlijk zal het nog aanwezig zijn in zijn
consultatiekamer
 Maar: in zijn theorievorming moeten we wachten tot na WOI
voordat het terug aandacht krijgt
De therapeutische techniek die daarbij hoort, is die van de interpretatie (maar: in
de stijl van het meesterdiscours)
 De therapeut wordt dan een soort Sherlock Holmes die op zoek gaat naar
verdwenen betekenissen in de associatiereeks van de patiënt  hij moet
die proberen zo snel mogelijk mede te delen en op te leggen
 Vergelijking met Breuer: hij kreeg via de hypnose vrij vlot toegang tot de
verdwenen associatiecomplexen, die o.i.v. de hypnose samen met het
affect naar boven kwamen
 Freud slaagt er niet in patiënten te hypnotiseren en moet dus via andere
manieren proberen aan die associatiecomplexen te geraken: via
aandringen en andere therapeutische manipulatietechnieken  op den
duur begint Freud zélf, op grond van zijn ervaring, die inhouden mede te
delen: hij gaat die interpretaties geven én opleggen (meesterdiscours)
Freud in vogelvlucht

142

o

Je ziet eigenlijk een meestertherapeut die zijn patiënten tot leerlingen
gaat maken en die verveeld zit met die leerlingen die teveel weerstand
vertonen en die interpretaties niet willen aanvaarden (periode van de
weerstandsanalyse)
We krijgen daar een heel belangrijke verschuiving op het vlak van de bedoeling
van de behandeling en de technieken die daarbij gebruikt worden
 Die verschuiving is belangrijk om twee redenen:
 Eerste reden: dit werkt niet (dus hou je daar ver van!)
 Tweede reden: het zal precies dit karikaturaal beeld zijn dat
overblijft van de psychoanalyse, het beeld van de figuur die
interpretaties produceert, op grond waarvan iemand tot inzicht
komt en dan ook zal genezen (terwijl Freud dit zelf zal verlaten
vanaf pakweg 1920)
Dit is dus de tweede periode uit Freud zijn oeuvre
INFANTIELE SEKSUALITEIT EN OEDIPUSCOMPLEX: “CHILD IS THE FATHER TO
MAN”

Verschuiving van accent op trauma naar accent op fantasma, van externe realiteit naar
psychische realiteit

Derde periode:
o
Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie, of de drie afhandelingen over de theorie
van de seksualiteit
o Oedipuscomplex (heel bekend, maar als je daarnaar op zoek gaat in het werk van
Freud, vind je daar bijna niets over)
 Men gaat er eigenlijk van uit, ook Freud zelf, dat zo vanzelfsprekend is dat
dat eigenlijk niet zoveel uitleg behoeft
 Die twee zaken hangen nauw samen
 Het belangrijkste is niet het Oedipuscomplex, maar het klein boekje, de
‘Drei Abhandlungen …’, omdat Freud daar de drift zal uitwerken, zijn visie
op seksualiteit

Verlaten van trauma als exclusieve etiologie, accent op onderliggende eigen drift en
psychische bewerking ervan via fantasma’s

Ontdekking van de infantiele seksualiteit: partiële pulsies en genot, d.w.z. drift als reële
factor: orale en anale seksualiteit, voorafgaand aan genitale drift

Daarnaast: maatschappelijke ontkenning
o
o
Resultaat: verplichte verdringing ten gevolge van schuld, schaamte en moraliteit
Gevolg: intern conflict op vlak van verlangen en ontstaan van onbewuste seksuele
fantasieën
Freud in vogelvlucht
“DREI ABHANDLUNGEN ZUR SEXUALTHEORIE” (1905): INFANTIEL DRIFTLEVEN EN HET
REËLE
143

Dus: neurose is veel ‘ouder’, gaat terug op kindertijd, “infantiele amnesie”, en terug
geactiveerd na puberteit, telkens als de drift eisen stelt (cfr. declencheringen bij
volwassenen: steeds t.g.v. driftmatige eis); in die zin wordt de neurose gekenmerkt door
herhaling

Maar: reeds besef bij Freud dat iets anders een rol speelt, voorbij de maatschappelijke
hypocrisie en de daardoor veroorzaakte verdringing (later: idee van confrontatie met eigen
drift als intern trauma)

Accentverschuiving: het seksuele kadert binnen een fantasmatische

Freud ontdekt dat seksualiteit zich niet beperkt tot de volwassen leeftijd, noch tot de manvrouw verhouding, de heteroseksualiteit, … (hij stampt daar heel wat ‘heilige huisjes’ in) 
seksualiteit begint al heel vroeg in de kindertijd, is in eerste instantie auto-erotisch en is in
eerste instantie bovendien gericht op andere lichaamszones en andere activiteiten dan de
genitale
o
o
Die drifttheorie zal eigenlijk de kern worden van de psychoanalyse, tot vandaag
de dag
Het is duidelijk dat dat in de toenmalige maatschappij, en eigenlijk tot vandaag de
dag, niet echt verteerbaar was/is
OEDIPUSCOMPLEX EN OVERDRACHT ALS HERHALING
Oedipuscomplex: het driftmatige van de infantiele seksualiteit wordt binnengevoerd in wat
later “gender identity” zal heten: ontstaan van mannelijke en vrouwelijke positie binnen de
oedipale driehoek
o
= via Freuds zelfanalyse:
 Ontdekking van liefde voor de moeder, rivaliteit met en dus haat voor de
vader
 Omgekeerd: nood aan de vaderlijke autoriteit voor driftregulatie, en dit via
speciale identificatie (Ueber-Ich), met als gevolg stopzetting van infantiele
seksualiteit en verdringing van infantiel-seksuele fantasieën (zie: “Tussen
hysterie en vrouw”, pp. 169-194)

Angsttheorie: castratieangst aan de kant van de jongen, penisnijd en angst voor het verlies
van de liefde aan de kant van het meisje; theorie over vrouwelijke oedipus eerder zwak

Stelling: het niet-opgelost zijn van de oedipale verhoudingen geeft aanleiding tot onbewuste
(seksuele) oerfantasieën ( basisfantasma’s), die later (na de zogenaamde latentieperiode)
terug geactiveerd worden; de symptomen zijn daarop gebaseerd (als compromisoplossingen
van onderliggende conflicten) en worden bovendien overgedragen op andere figuren,
waaronder de therapeut

Voorbeeld: gevalsstudie Dora: infantiele liefde voor de vader, rivaliteit met de moeder; wordt
overgedragen op de figuur van Mr. K, zij het met ontkenning daarvan door de patiënte; de
symptomen tonen zowel het infantiel verlangen naar de vader als de defensie daartegen;
wordt vervolgens ook overgedragen op de figuur van de therapeut, samen met de defensieve
ontkenning

Wat ontbreekt:
o
Theorie over de “pre”-oedipus en het belang van de moeder
Freud in vogelvlucht

144
o
Theorie over de angst als vooreerst traumatische angst ten gevolge van het niet
psychisch bewerkt zijn van de eigen aandrift, en vervolgens als secundair
bewerkte oedipale angst
 Lacans eerste herwerking blijft freudiaans: metafoor van de naam-van-de- vader; verbod
treft moeder (niet het kind)
 Lacans tweede herwerking verlaat Freuds theorie: jouissance is a priori onmogelijk, dit
wordt via het sociale hervertaald in een verbod, met een bepaalde rolverdeling: moeder
als zetel van een verboden genot, vader als operator van het verbod

Voorbeeld: Dora: Freud heeft niet gezien dat Mevr. K. de centrale figuur is, en dat het
uitgangsprobleem alles te maken heeft met de vraag naar de invulling van haar identiteit als
vrouw binnen een oedipale driehoek (zie: “Tussen hysterie en vrouw”, pp. 59-64)

Het oedipuscomplex zal door Freud naar voor geschoven worden als dé structuur waarlangs
het driftleven in de ‘juiste wegen’ geduwd wordt en waarmee we onze genderidentiteit
gaan verwerven
o
o
o

Deze oedipale theorie is grotendeels achterhaald
Fout die Freud maakt: wat op dat ogenblik hét systeem van socialisatie is (het
patriarchale gezin) zal hij naar voor schuiven als een eeuwig en onveranderlijk iets,
iets dat tot de essentie behoort  vandaag weten we dat dat niet het geval is 
vandaag: uitdaging (maatschappelijk gezien): dat driftleven moet op een of
andere manier gesocialiseerd worden en binnengevoerd worden binnen de
sociale verhoudingen (het klassieke traditionele gezin werkt daar niet meer voor,
is verdwenen)
Maar: er blijft dus wel een of andere manier van socialisatie nodig, en we zijn die
nu aan het “heruitvinden”
Verband met pathologie en psychotherapie: Freud zal ontdekken dat zeker de neurosen heel
veel te maken hebben met fout gelopen zaken op het vlak van seksualiteit en de bijhorende
affecten (angst, walging, schuld, schaamte, …) en dat die affecten niet zozeer gekoppeld zijn
aan de driften op zich, maar wel aan de drift in verhouding tot de Ander (vader, moeder,
opvoeding die men daarover gekregen heeft, …)  daar ontstaan de neurosen: in dat
socialisatieproces, in de partiële pulsies van die driften binnen het traditionele gezin
o
o
Vandaar het belang van de vader, van de moeder én van de overdracht (want
later zal de therapeut heel vaak geassocieerd worden met één van die twee
figuren, of soms ook met alletwee)
Wat Freud daarbij uit het oog verliest is de figuur van de moeder (Freud:
vadertheorie) én dat de oudste angst de separatieangst is  het is die theorie die
later zal herwerkt worden in andere postfreudiaanse uitwerkingen

Dubbele aanleiding:
o
o
Mislukking: negatief therapeutische reactie in combinatie met het eindeloos
worden van de behandeling  “laatste” woord kan niet gezegd worden;
Hernieuwde confrontatie met traumatische neurose t.g.v. WO I
Freud in vogelvlucht
“JENSEITS DES LUSTPRINZIPS” (1920): TRAUMA EN HERHALINGSDWANG
145
Hername van traumatheorie, zij het op een ander niveau: impact van het Reële als wat nietsymboliseerbaar is (≈ hedendaagse opvattingen over PTSD) en als wat ook te maken heeft
met de eigen aandrift (≠ hedendaagse opvattingen over trauma)
o
o

Indien enkel intern trauma, dan neurose en herhaling
Indien ook reëel extern trauma, dan herhalingsdwang (≠ herhaling)
Paradigma: “fort da”-spelletje bij kleuter
o
o
= bemeesteringspoging van separatie-angst in functie van eigen arousal (= intern
trauma)
Bovendien later in combinatie met reëel overlijden van de moeder (= extern
trauma)

Herhaling: het niet-ophefbare van het oorspronkelijk tekort (drift in combinatie met separatieangst) geeft aanleiding tot een eindeloze herhaling (= overdracht) in gevarieerde contexten,
met mogelijkheid tot creatie van iets nieuws; indien accent ligt op de herhaling (en niet op het
creatieve), dan neurose

Herhalingsdwang: het niet-ophefbare van het oorspronkelijk tekort in combinatie met een
trauma in de realiteit (dood, seksueel misbruik, ....) geeft aanleiding tot een niet-gevarieerde
herhaling binnen een dissociatieve context

Gevolg: doel van de behandeling is overdrachtsanalyse; symptoomanalyse is daarbij slechts
een middel, meer niet. In geval van combinatie met trauma in de realiteit moet er bovendien
eerst een werkzame overdrachtsverhouding geïnstalleerd worden

1920 (na WO I: breukvlak in het denken – einde van het patriarchaat): iedereen die in onze
sector werkt (psychiatrisch, psychotherapeutisch, sociaal) wordt massaal geconfronteerd met
wat we vandaag PTSD noemen  in de consultatiekamers wordt men overspoeld met PTSD’s
die op de meest vreselijke manieren behandeld werden (er zijn ook heel wat processen over
gevoerd)
o
o
Freud zal altijd heel duidelijk ingaan tegen alle wreedaardige methodes die
gebruikt werden
De confrontatie met die patiënten verplicht Freud een fundamenteel
idee/axioma te herzien
 Werken in de GGZ: je vertrekt altijd uit een bepaald mensbeeld (want: het
is altijd pre-wetenschappelijk)
 Één van de axiomata waar Freud bij vertrokken was (niet zelf
uitgevonden, maar bij die Duitse denkpsychologen gehaald): de mens –
net zoals elk levend organisme – functioneert op basis van het
lustprincipe
 Lustprincipe ≠ Freudiaanse term!
 Basisidee: elk levend organisme streeft ernaar om zoveel mogelijk
lust te hebben (in de betekenis van positieve bekrachtiging, iets
dat aangenaam voelt, …  geen specifieke seksuele betekenis,
maar wel een gevoel van algemeen welbehagen) + elk levend
organisme vermijdt zoveel mogelijk onlust
 Dat is het idee waarop Freud zijn theorie tot pakweg 1920
grondde: het lustprincipe  MAAR: dat klopt niet
o Dat dat niet klopt, moet hij vaststellen op grond van twee
redenen:
Freud in vogelvlucht

146



De eerste reden had hij al, maar hij was nog wat
blijven twijfelen: de negatieve therapeutische
reactie  confrontatie met die getraumatiseerde
mensen zal dan de doorslag geven
Tweede bevestiging dat het lustprincipe niet het
exclusieve principe is: de getraumatiseerde
patiënten: iemand die een traumatische
voorgeschiedenis heeft, lijdt daaronder omdat
fragmenten van die traumatische voorgeschiedenis herhaald en herbeleefd worden, wat
voor de nodige ellende zorgt
Twee redenen om het lustprincipe te herzien:
o
De therapeutische negatieve reactie: de therapie slaagt vrij goed (o.b.v. alle, min of
meer geobjectiveerde criteria), en de patiënt voelt zich daardoor slechter  Freud
zegt: er klopt iets niet, dit is iets wat ingaat tegen dat idee van het lustprincipe
 Hij had dat ook al min of meer vastgesteld, maar niet begrepen, binnen
heel de studie van de seksualiteit en voornamelijk binnen heel de studie
van de impact van het Victoriaanse tijdperk, enz.  toont dat hij toch een
zekere genialiteit in zich had
 Victoriaanse tijdperk: op vlak van seksualiteit is alles verboden  Freud
stelt vast dat heel veel van de neurotische problematieken daarmee te
maken hebben
 Maar: tezelfdertijd schrijft hij al heel vroeg het volgende: bij mensen die
niet blootgesteld zijn aan een dergelijke negatieve maatschappelijke
impact van maatschappelijke restrictieve toestanden (mensen die ‘vrij’
zijn), vinden we ook een problematiek op het vlak van seksualiteit
 DUS: die neurotische ellende kan niet alleen maar te maken hebben met
dat Victoriaans tijdperk  er moet ook iets intern/intrinsiek in de drift en
seksualiteit zitten waardoor dat perfect lustfunctioneren nooit perfect
mogelijk is (schrijft hij reeds in 1898)
o De herhaling en herbeleving bij getraumatiseerde patiënten: moest men vanuit het
lustprincipe werken, zou men dat niet doen, dan zou het gedaan zijn eenmaal het
trauma of de traumatiserende gebeurtenis stopt
 Daarnaast zijn er ook PTSD-symptomen die pas nadien optreden
 Jenseits des Lustprinzips: er ligt iets voorbij het lustprincipe, iets dat dat
lustprincipe tegengaat

L. Ellenberger. The discovery of the unconscious. The history and evolution of dynamic
psychiatry. Harper & Collins, Fontana Press, London, 1994 (ook in Franse vertaling; nog steeds
het beste historische en inhoudelijke overzichtswerk inzake Freud en zijn onmiddellijke
leerlingen)

Laplanche & Pontalis. Vocabulaire de la psychanalyse. PUF, Paris (ook in Engelse vertaling;
zonder twijfel het beste conceptuele naslagwerk i.v.m. Freuds theorie, waarbij de concepten
in alfabetische volgorde besproken worden)
Freud in vogelvlucht
AANBEVOLEN LITERATUUR
147
POSTFREUDIAANS: OBJECTRELATIE-THEORIE; EGO-ANALYSE; ATTACHMENTTHEORIE; LACAN
Na Freud zowel enorme uitbreiding (qua toepassingen) als inperking (qua theorie)
o
o
Uitbreiding:
 Naar psychotherapie, met Ferenczi als hoofdfiguur (leeranalyse,
abstinentie, authenticiteit, therapeutische relatie als dé werkzame
factor,...)
 Naar kinderen: Anna Freud, M. Klein,..
 Naar ‘lichaamswerk’: Reich, Pankow,..
 Naar psychose: Jung, Rosenfeld, Pankow, Bion, Lacan,…
 Naar groepen: Balint, Bion, Yalom, ..
 Naar persoonlijkheidsstoornissen: Reich, Kernberg, Kohut,..
 ...
Inperking: hoofdzakelijk op vlak van theorie (zie Kuhn: “normaalwetenschap”)

Die theorie zal slachtoffer worden van zijn eigen succes  theorie is breed uitgewaaierd en
daar zijn veel verschillende theorieën aan gekoppeld

De theorie zal zich aanpassen aan de nieuwe plaats en het veranderde tijdskader

Grosso modo:
o
o
o
o
GB: objectrelatietheorie
VS: ego-analyse
Dichter bij ons in tijd: attachmenttheorie
Daarnaast: lacaniaanse theorie

Objectrelatietheorie: zal twee belangrijke uitbreidingen kennen: zal met kinderen beginnen
werken, waarbij dan de moederfiguur naar voor geschoven zal worden

Ego-analyse: zal zich toeleggen op de ‘persoonlijkheidsstoornissen’: Kernberg werkt met de
zwaar gestoorden (Borderline) en Kohut met de minder gestoorden (narcistische
persoonlijkheidstheorieën)

Attachmenttheorie: maakt een combinatie tussen de objectrelatietheorie en infant studies,
en werkt met de vroege moeder-kind verhoudingen, dat men uitdrukkelijk zal gaan
toepassen op volwassenen (leunt heel dicht aan bij het Freudiaans-Lacaniaans model: meer
overeenkomsten dan verschillen)

Lacaniaanse theorie (zal hij beginnen uitbouwen vanaf pakweg 1950):
o
o
o
Context: op dat ogenblik keert de psychoanalyse terug uit Amerika (vrij sterk egoanalytisch) naar het Europese continent (in GB was het blijven bestaan met de
objectrelatietheorie)  Lacan zal zich tegen dat ego-analytische verzetten dat
niets te maken heeft met de Freudiaanse analyse
Lacan zal terugkeren naar de oorspronkelijke teksten van Freud
Het echte belang van Lacan begint op het ogenblik dat hij de koppeling zal maken
tussen die Freudiaanse analyse en de linguïstiek + structuralisme en antropologie
 soort kruisbestuiving
 Koppeling met de linguïstiek en het structuralisme: zal toelichten waarom
zoiets als ‘vrije associatie’ werkt
Freud in vogelvlucht

148

Koppeling met de antropologie: zal toelaten dat Lacan een aantal tijds- en
plaatsgebonden zaken kan loslaten
 Lacan was zelf iemand die eerst heel traditioneel dacht
(patriarchaal, naam-van-de-vader)
 Op het einde van zijn oeuvre zal hij dat klassieke denken (dat
aansloot bij het Victoriaanse tijdperk) verlaten en meer spreken in
termen van eerste en tweede Ander, …
 Claude Lévi-Strauss: Franse antropoloog die jarenlang met
indianenstammen gewerkt heeft en heel mooi kon aantonen dat
zij heel andere gezinsstructuren hadden, en dat die effecten
hadden op de identiteitsontwikkeling, seksualiteit, seksuele
verhoudingen, …
OBJECTRELATIONEEL MODEL (KLEIN, MAHLER, WINNICOTT, BION)

Objectrelatie = innerlijke representatie van de relatie met belangrijke ander(en) die volledig
gedetermineerd wordt vanuit de infantiel-libidineuze ontwikkelingsstadia
o
o

Pathologie = fixatie op pregenitale verhouding
Daardoor ligt het accent op de pre-oedipale determinanten (= pregenitale
objecten) en de bijbehorende onbewuste fantasieën
Behandeling: accent ligt op separatie en individuatie, d.w.z. op het doorwerken van de
infantiele angsten om tot autonomie te komen
o
o
De therapie wordt beschouwd als een emotioneel corrigerende ervaring via de
therapeutische verhouding, waarbij de therapeut niet abstinerend optreedt, maar
zichzelf aanbiedt als een nieuw object waartegenover een nieuwe verhouding kan
opgebouwd worden
Kritiek: de oedipale structuur wordt in de theorie uit het oog verloren, met als
risico dat de therapeut in de praktijk de Algoede Moeder wordt
EGO-ANALYTISCH OF EGO-PSYCHOLOGISCH MODEL (KOHUT, KERNBERG)

Geen accent meer op onderliggende drift, wel op een deficiënte identiteitsontwikkeling 
deze dient bijgestuurd te worden tijdens en door de behandeling

Vooral gericht op (narcistische en borderline) persoonlijkheidsstoornissen met voortdurende
wankeling tussen (over)idealisering en verwerping, telkens op basis van een tekort in de
identeitsontwikkeling  pathologische vormen van het “Zelf”

Kernberg: accent op agressie & conflict binnen persoonlijkheid en primitieve
afweermechanismen als conflicthantering

Behandeling: bewustwording onderliggende conflicten en
afweermechanismen, vooral analyse van de negatieve overdracht
pathologische
Kohut: accent op deficiënte persoonlijkheidsorganisatie en gestagneerde ontwikkeling ten
gevolge van het falen van oedipale figuren
o
Behandeling: aanbieden van corrigerende emotionele ervaring via positieve
(tegen)overdracht
Freud in vogelvlucht
o
149

Overzicht:

Kritiek: risico op verglijding naar een bewustzijnspsychologie met accent op een louter
cognitieve aanpak, bovendien vaak in combinatie met maatschappelijke adaptatie als
therapeutisch doel
RECENTE COMBINATIE EN
(FONAGY ET AL.)
AANVULLING VAN DE TWEE VORIGE: ATTACHMENTTHEORIE

Wetenschappelijke
(ontwikkelingspsychologische) onderbouw van identiteitsontwikkeling en overdrachtsverhoudingen

Zelfde nadelen: vergeten van de oedipale dialectiek (vooral: vergeten van de vaderfunctie)
en risico dat de behandeling uitsluitend een in dit geval cognitief corrigerende ervaring wordt
in de richting van adaptatie

Voordeel: combinatie van driftregulering en identiteitsontwikkeling: wordt beschreven als
één en hetzelfde proces

Standaardwerk, zowel conceptueel als klinisch zeer goed: Fonagy, Gergely, Jurist, Target
(2003), Affect regulation, mentalization and the development of the self (The Other Press,
New York)
STRUCTUREEL MODEL: LACAN EN “RETOUR À FREUD”
Terugkeer naar basistheorie:
o
o
o
Via linguïstiek (de Saussure): wetenschappelijke ondergrond van vrije associatie
Via antropologie (Lévi-Strauss): intersubjectieve determinering van gender- en
generationele identiteit
Via structuralisme: verlaten van individu-model en van naïef interactionisme

Functioneert samen met Freud als constante achtergrondstheorie voor deze colleges

Voor een goed overzicht van de belangrijkste post-Freudiaanse auteurs, zie: M.Kinet, Freud &
Co in de psychiatrie. Klinisch-Psychotherapeutisch Perspectief. Leuven, Garant, 2006
Freud in vogelvlucht

150
PSYCHOANALYSE
EN
PSYCHOANALYTISCHE
PSYCHOTHERAPIE
DRIE INLEIDENDE BEMERKINGEN
 Deze bemerkingen gelden voor élke vorm van psychotherapie !
PSYCHOANALYSE IS OP ZICH GÉÉN PSYCHOTHERAPIE

Klassieke psychoanalyse hedendaagse leeranalyse ≠ psychoanalytische psychotherapie

Zijn verschillend op vlak van motief, organisatie en doel:
o
Leeranalyse binnen de klassieke IPA-scholen:
 Motief: zelf analyst(e) worden
 Organisatie: klassiek
 Doel: minimaal analyse van het motief, hopelijk overdrachtsanalyse, maar
op vlak van dat laatste loopt het nogal eens verkeerd
Psychoanalytische psychotherapie:
 Motief: lijdensdruk (“rencontre manquée”)
 Organisatie: in functie van angst en overdracht (cfr. Infra: materiële
situatie)
 Doel: overdrachtsanalyse via symptoomanalyse

(Nb: Lacaniaans wordt er theoretisch geen onderscheid gemaakt tussen leeranalyse en
therapeutische analyse)

Indicatiestelling voor psychoanalytische psychotherapie:
o
o
o
o
Zelden of nooit ‘verse’ patiënten, meestal reeds voorafgaandelijk therapeutisch
parcours (steeds ondervragen, vooral in termen van vroegere
overdrachtsverhoudingen)
Klassiek: neurose en persoonlijkheidsstoornissen
 Bij de neurose meestal duidelijke symptomen
 Bij de persoonlijkheidsstoornissen is de ‘persoonlijkheid’ het symptoom
 Begrijp: de overdrachtsverhoudingen, ook buiten de behandeling
Recent ook: aktuaalpathologie en niet-acute psychose, mits aanpassingen
techniek
Meest bevorderlijk startpunt: confrontatie met een “rencontre manquée” op
grond waarvan de symptoombalans overgeslagen is naar de negatieve kant
 Voorbeeld:
relatiebreuk,
met
heropduiken
van
vroegere
somatisatiefenomenen  aandacht voor differentiaaldiagnostiek:
aktuaalpathologie?  indien ja, andere therapeutische houding (minder
accent op interpretatie, meer op constructie, zie verder)
 Voorbeeld: nachtmerrie waarin patiënt zijn zoon vermoordt,
angstdoorbraken overdag, heropduiken oedipale problematiek t.o.v.
eigen vader
 Beide gevallen: bereidheid tot analytische arbeid op grond van lijdensdruk;
cfr. Onbewuste als “boordproces” (Lacan, sém. XI): de subject-
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie
o
151
o
o
Oorspronkelijk was er bij Freud alleen maar psychoanalyse, maar hij zal gaandeweg een
onderscheid maken tussen psychoanalyse en psychoanalytische therapie
o
o
Psychoanalytische therapie is vandaag het meest frequente
Psychoanalyse in de klassieke betekenis van het woord is eigenlijk een vrij
zeldzaam iets geworden
 Vrij karikaturaal beeld (dat nog altijd vrij goed klopt): 4 keer per week op
de bank, met de analyticus achter de analysant die bijna niets zegt
 Freud zelf zegt dat je psychisch zeer gezond moet zijn om dat te kunnen
verdragen  dus niet direct de bedoeling om daar een therapeutisch
effect bij te hebben
 Dit kun je eventueel zelf meemaken binnen je leeranalyse, al zijn deze ook
al meer geëvolueerd naar een psychoanalytische therapie
 Freudiaans model: analyses die minimum 3 maand duren en dit 5 keer per
week (toen hadden mensen nog tijd, wat vandaag ondenkbaar is)
 Als je te maken hebt met serieuze problematieken is 2 keer week
samenzitten een minimum, anders werkt het niet! (en minstens een jaar)
 Belangrijkste verschil: binnen het psychotherapeutische ligt de finaliteit anders
 Iemand komt met een bepaald (vaag, niet afgelijnd) klachtenpatroon 
niet zo eenvoudig om daar zicht op te krijgen (maar is wel de bedoeling)
 Praktische raad bij de eerste sessies: probeer je een beeld te
vormen van wat volgens die man of vrouw het probleem is: “Wat
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie

verdeeldheid ligt aan de oppervlakte met een dwingende eis om er iets mee te
doen
Aard van de subjectstructuur in combinatie met een negatieve symptoombalans
is niet voldoende om te besluiten tot psychoanalytische psychotherapie
Daarnaast noodzakelijk: mogelijkheid tot implementatie van de overdracht met
die bepaalde therapeut, waardoor de analytische arbeid kan plaatsgrijpen
 Dit onderzoeken is hét doel van de preliminaire gesprekken of “proefanalyse”:
 In eerste drie gesprekken nagaan of een werkzame therapeutische
verhouding geïnstalleerd kan worden (naast differentiaal-diagnostiek)
 Indien negatieve overdracht: interpreteren
 Indien positieve overdracht: hanteren, pas later interpreteren
 Indien geen werkzame verhouding: nù doorverwijzen (en niet
later!)
 In eerste drie gesprekken nagaan of patiënt bereid/in staat is tot
analytische arbeid, d.w.z. In staat is om voorbij het symptoom te gaan naar
onderliggende structuur
 = Het onderscheid tussen “to recover” en “to uncover”
 De meest voor de hand liggende reactie op de opening van de
subjectverdeeldheid is “to re-cover”, d.w.z. het terug dichtlijmen
van de opening, al dan niet met behulp van een ondersteunende
behandeling
 Psychoanalytische psychotherapie bedoelt “to un-cover” ten einde
voorbij de symptomatische oplossing ook te komen tot een
structurele verandering in de verhouding tussen subject en Ander
 Als de patiënt kiest voor “to recover”, dan doorverwijzing
152

Wat zijn de klassieke indicatiestellingen? Welke problematieken kunnen we behandelbaar
achten volgens de psychoanalytische psychotherapie?
o
o
Onderscheid: je kan eigenlijk de psychische en zelfs de psychiatrische
problematiek indelen in twee groepen: conflictgebonden pathologieën en
defectpathologieën
Conflictpathologie: heeft te maken met die interne verdeeldheid, dat intern
conflict (dat Freud eigenlijk al vrij vroeg ontdekte, cf. afweerneuropsychosen) 
symptoomconstructie bovenop dat conflict  moet gedeconstrueerd worden
 Hier krijg je de klassieke neurosen en voor een flink stuk ook de
psychosen
 Dit is het klassieke veld waar psychoanalytische therapie bij uitstek op
van toepassing is
 Je kan dit ook nog op een andere manier nog gaan verwoorden
(klinisch/diagnostisch meer bruikbaar): als je tot de vaststelling komt dat
de problematiek waar iemand mee worstelt zich voor de zoveelste keer
weer herhaalt (= historische lijn), heb je te maken met een
conflictpathologie: iemand die systematisch dezelfde conflicten
meemaakt, intern en extern
 Intern conflict: binnen, subject  beste manier om dit te
bewerken: dat ene (meestal slechte) stuk bij iemand anders
leggen en daar gaan bevechten (en in het merendeel van de
gevallen is dat iemand die men graag ziet en waar men dicht bij
staat), cf. belang huisdier
 Extern conflict: buiten, Ander
 Voorbeeld: van hoe dat in zijn werk kan gaan en van hoe een therapie het
best kan werken: wanneer iemand ‘gedwongen’ wordt tot vrije associatie
en ‘gedwongen’ om die weerstand (cf. conflict) te overwinnen
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie

vindt hij/zij dat het probleem is?” + van wat volgens hem of haar de
oplossing is (= beeld van de verwachtingen)
 Daarnaast moet je ook uitdenken wat volgens jouw (vanuit jouw
benadering) het probleem en daarbij aansluitend de oplossing is
 We zullen vaak merken dat er een verschil is tussen wat de patiënt
denkt en tussen wat je zelf denkt: spanningsveld
Psychotherapie zal eruit bestaan om te kijken in welke mate dat die twee
visies op elkaar afgestemd kunnen worden: wat kan ik met mijn
methodiek bieden, en in welke mate gaat dat beantwoorden aan wat die
man of vrouw verwacht?
 Cf. fameuze indicatiestelling: waarvoor is deze behandeling wel en
niet geschikt?
 Ook tweede vraag stellen (maar: meer privé): zal een behandeling
bij deze man of vrouw lukken bij mij?
o Het kan zijn dat er iets is in de verhouding dat wringt, dat
niet werkt
o Dan moet je doorverwijzen (helemaal in het begin!)
o Als je aanvoelt dat het niet zal werken bij jou, maar dat die
man/vrouw wel geholpen kan worden door die methode,
moet je doorverwijzen naar een collega
153
o

Voor Freud zal het uitsluitend conflictpathologie geweest zijn die in aanmerking kwam voor
het klassieke Freudiaanse model
o

Man, tegen de 40 jaar  dringend op consultatie (dringend =
meestal angstproblematiek)
 Heeft droom gehad waarin hij zijn zoontje (enige zoon, ongeveer
12 jaar) vermoordt met een mes  in paniek wakker geworden 
rijdt naar zijn werk en heeft indruk dat hij een kind geraakt heeft
 schrik blijft toenemen, tot hij zelfs niet meer met de auto durft
rijden
 Hij beseft dat zijn angst compleet irrationeel is, maar eigenlijk
heeft hij enorm veel angst
 Symptoomfocalisatie: wil enkel maar spreken over zijn zoon, enige
kind
 Iemand met een dwangneurotische structuur  moet verplicht
worden die vrije associatie aan te passen  wegduwen van angst
 dan komt het heel snel (= voordeel van iemand die door zo’n
angst gedreven wordt): hij heeft een week voordien een telefoon
gekregen dat zijn vader gediagnosticeerd is met een kanker die
vergevorderd is en geopereerd moet worden, en zijn vader gaat
ervan uit dat hij hem zal opereren, wat hij absoluut niet ziet zitten
(slechte verhouding)
 Het conflict breekt hier door wanneer er iets in de realiteit een
appel gaat gaan uitoefenen, wanneer hij gesommeerd wordt om
op een plaats te gaan staan waar hij niet wil staan
Defectpathologie: iets ontbreekt, er is iets wat niet voldoende of geen doorgang
gevonden heeft  andere vorm van psychisch functioneren met een aantal
compensatiemechanismen, maar er is nauwelijks een conflict (en als die er zijn,
zijn die niet vergelijkbaar)
 Vandaag de dag is dit het best te begrijpen als aktuaalpathologie:
ontbreken van mentalisatie, psychische bewerking, …
 Dan zitten we heel snel in het veld van de persoonlijkheidsstoornissen 
in artikels: vaak onderscheid tussen low functioning Borderline en higher
functioning Borderline
 Het onderscheid zit hem in de mate van het defect, en in het soort
defensiemechanisme dat gebruikt wordt
 De defensiemechanismen bij de conflictpathologie zitten in de
taal, zijn talig (verdringing, verschuiving)
 De lagere defensiemechanismen zijn pre-talig: acting-out,
automutilatie, …  zaken die zich op het lichaam gaan fixeren
 Bij persoonlijkheidsstoornissen heb je een mengeling van de twee
De laatste 50 jaar begon men ook met defectpathologie, maar daar worden
andere technieken voor gebruikt
Opening van de behandeling: was voor een stuk een diagnostische fase, maar ook een
diagnostische fase die zich moet richten op de mogelijkheid van psychotherapie bij jou als
therapeut
o
Er zijn verschillende aspecten die daar een rol in spelen en die je zeer moeilijk
kunt formaliseren
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie

154
o
o
o
Overdracht:
o
o
Is in die eerste sessies vrij beperkt, in de betekenis van: het is nog geen complexe
overdracht, het is nog geen overdrachtsneurose waarbij de figuur van de
therapeut vervat wordt in die complexe betekenisverlening uit de geschiedenis
van die man/vrouw
Drie vormen: negatief, positief en relatief onverschillig
 Positieve overdracht: plaatst je in de expertpositie, in de positie van het
verondersteld wetend subject weten  daar blijf je af, dat gebruik je (om
vragen te kunnen stellen, antwoorden te kunnen krijgen, …)
 Negatieve overdracht (zeker binnen de context van conflictpathologie):
moet je heel snel gaan interpreteren en duiden
 Bv. heel vaak bij mensen met een dwangneurotische structuur
(want heel sterk getekend door intrusie-angst)
 Deze negatieve overdracht is meestal vanaf het begin sterk
aanwezig  als je dat niet duidt of interpreteert, zijn die weg
 Hoe interpreteren? Hoe duiden?
o In die gesprekken of dat gesprek dat je met hem/haar
hebt, kun je zo snel mogelijk proberen op het spoor te
komen waar hij/zij elders al vertrokken is (andere
consultaties, …)  duiden/pointeren (“daar ben je
vertrokken, … en je gaat dat hier ook doen, en zo werkt
dat niet”)  shock-effect
o Zet mensen aan tot nadenken
 Een negatieve overdracht bij een defectpathologie (persoonlijkheidsstoornissen, vooral Borderline) kun je niet interpreteren:
interpretatie werkt daar niet, want het besef van historisering
ontbreekt bij die patiënten (er is geen geschiedenis)  negatieve
overdracht heeft daar te maken met het enorme wantrouwen
t.o.v. de Ander in het algemeen, en die negatieve houding is
eigenlijk ook een manier van uittesten  juiste therapeutische
houding: daar niet in meegaan (je zeker niet geviseerd voelen) en
telkens dezelfde boodschap geven dat je ze de week nadien
verwacht (en als ze niet komen, hen opbellen en vragen voor
nieuwe afspraak)
 Wat bij de een bruikbaar en nodig is, mag je bij de ander niet
doen (bv. hysterisch subject vs defectpathologisch subject): je
moet opletten welke subjectstructuur (en pathologie) je voor je
hebt en in functie daarvan kun je je houding bepalen
 Onverschillige houding: vaak het meest werkzaam en kan alle kanten
uitgaan
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie

Bv. bovenstaand voorbeeld: duidelijk dat die man met zijn angstproblematiek op
het juiste moment kwam
De idee dat er voor iets een juiste en een foute tijd kan zijn, is moeilijk te vatten of
uit te leggen
Wat je dus ook moet nakijken: is het eigenlijk het juiste moment om daarmee van
start te gaan?
155
HET “AANLEREN” VAN PSYCHOTHERAPIE

Kennis & techniek: noodzakelijk en liefst zo grondig mogelijk, maar niet voldoende; cfr. Het
eisenpakket van de overkoepelende Europese organisatie voor psychotherapie: steeds
noodzaak tot “leertherapeutische” ervaring, en dit voor alle richtingen
 Zwart wit regel: eigen analyse is noodzakelijk

Reden: zonder leertherapie is het risico zeer groot dat de patiënt als spiegel functioneert
waar men de eigen barsten wil gaan lijmen; concreet: abstinentie wordt onmogelijk

Achtergrond:
o
o
Dit idee is veel ruimer dan het strikt klinisch psychologische veld
 Cfr. Wat W. James “The psychologist’s default” noemt: “Whilst part of
what we perceive comes through our senses from the object before us,
another part (and it may be the larger part) always comes out of our own
mind” (The Principles of Psychology)
Ongeveer alle recente outcomestudies leggen het accent op de therapeutische
relatie als de meest werkzame factor
 Zie Freud: overdracht en tegenoverdracht, zie Lacan: “le désir de l’analyste” en “le
désir de l’homme, c’est le désir de l’Autre” (gevaar dat de therapeut
zelfbevestigende spiegels creëert)
Centraal concept: de abstinentie = de therapeut moet zich onthouden van het maken van
keuzes in de plaats van de patiënt (ruimer: de therapeut weigert de rol te spelen die de
patiënt hem/haar oplegt, en houdt de nodige afstand)
o
o
o
o
Sluit het geven van steun niet uit, wèl het in de plaats treden van
Gaat in tégen de idee van ‘hulpverlening’; cfr. “je veux le bien des autres à l’image
du mien” (Lacan, sém. 7) = de patiënt dwingend genezen naar het eigen
spiegelbeeld van de normaliteit
Heeft alles te maken met de psychoanalytische invulling van “authenticiteit” van
de therapeut (als werkzame factor binnen de therapeutische verhouding): respect
voor het verschil met en de autonomie van de patiënt als ander
Consequentie: patiënten die onmogelijk in staat zijn tot eigen keuze, komen niet
in aanmerking voor psychoanalytische psychotherapie (toxicomanie, acute
psychose)

Indien abstinentie ontbreekt, dan risico (bij élke vorm van psychotherapie) dat de
behandeling een “traitement moral” wordt, d.w.z. het opdringen van een (al dan niet
alternatieve) ideologie als oplossing

Leertherapie: bewustwording en doorwerken van eigen keuzes, d.w.z. van de eigen positie
t.o.v. het tekort en de Ander (aldus: spiegel veranderen in venster)  op grond daarvan
wordt een werkzame therapeutische verhouding mogelijk

Overigens: leertherapie is op zich niet voldoende, daarnaast kennis (differentiaaldiagnostiek;
psychisch functioneren) en kunde (controle-analyses) vereist  vertoont artisanaal karakter
o
Risico: het zelf therapeut/analyst worden via identificatie met de meester, als
symptomatische ‘oplossing’ voor niet-onderkende problemen
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie

156

Psychoanalytische therapie leer je niet uit een cursus (je leert geen enkele therapie uit een
cursus, dat kan je hoogstens wat helpen!): de eigenlijke praktijk zul je leren, deels door zelf in
therapie te gaan, en deels door intervisie en supervisie
o
Idee dat als je als psychotherapeut wil werken, je zelf een leertherapie moet
doormaken (daarbij moet niet het accent liggen op ‘leer’, maar wel op ‘therapie’)
o Achterliggende redenering: idee komt van Sander Ferenci (leerling van Freud die
alle therapieën uitgeprobeerd heeft)  botste op het feit dat psychotherapie kan
mislukken door de figuur van de therapeut (zelf onverwerkte conflicten of
problematieken, die een negatieve rol speelden in de behandeling van patiënten)
 Oplossing: vooraleer iemand zelf aan de slag kan gaan, moet die minstens
voldoende tijd besteed hebben in het oplossen van de eigen conflicten en
problematieken  minimaal nodig: een zicht hierop
o Tweede concept (eveneens van Ferenci): idee van abstinentie
 Op grond van je leertherapie, waarin je liefst je problemen voldoende
bewerkt hebt en kent, om ze buiten de behandeling te houden (zodat je je
patiënten daar niet mee gaat besmetten)
 Belangrijkste plaats (leertherapie) waarin je psychotherapie kan leren
o Daarnaast zijn ook intervisie en supervisie belangrijk om psychotherapie te leren
ELKE VORM VAN PSYCHOTHERAPIE IS NAAR DE LIMIET TOE ONMOGELIJK
Stelling Freud: opvoeden, regeren en genezen zijn drie onmogelijke beroepen
o
o

Welke keuzes? T.o.v. drie punten waar het Symbolische geen antwoord geeft op het Reële:
seksuele identiteit, autoriteit, seksuele verhouding; waar we een vierde aan kunnen toevoegen:
dood
o

Elke psychische problematiek draait rond (het vermijden van) keuzes op die
vlakken (cfr. supra: afweer, conflict)
Onmogelijkheid: betreffen telkens ethische vragen waarop geen definitief antwoord
mogelijk is; toch vrààgt de patiënt gegarandeerde antwoorden daarop van de therapeut
o

Gemeenschappelijk punt: het moeten incarneren van de autoriteit (S1), d.w.z.
diegene van wie verwacht wordt dat hij/zij de keuzes aanbrengt en de juistheid
ervan garandeert
Merk op: gaat telkens over de installatie van een bepaalde verhouding
Bv. relatieproblematiek: echtscheiding of niet?
 Cfr. Achterliggende ideologie, eventueel in karikaturale vorm (puriteins vs.
progressief)
Hierbij onderscheid maken tussen twee fundamenteel verschillende opties:
o
o
Psychotherapie (1) = iemand duidelijk maken dat zijn/haar vroegere (gebrek aan)
keuzes verkeerd zijn, en hem/haar de juiste aanleren
 Impliceert therapeut in de positie van garanderende meesterfiguur
 Almachtsgevoelens bij de Wilde Weldoener
Psychotherapie (2) = iemand in een dusdanige context (d.w.z.: verhouding)
brengen dat hij/zij vroegere keuzes (meestal: het vroeger vermijden van keuzes
via symptomen) kan herzien en tot (nieuwe) keuzes kan komen
 Impliceert afstandname van de meesterpositie
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie

157
Merk op: een dergelijke therapeutische houding is een a priori houding, los van de
aangeleerde technieken, en in het beste geval het resultaat van de leertherapeutische
ervaring  het is een dergelijke houding die de werkzaamheid van de therapeutische relatie
zal bepalen:
o
o
Bij (1):
 Blijvende “werkzaamheid”, d.w.z. afhankelijkheidsrelatie, waarbij de
meesterfiguur vroeg of laat ingeruild wordt voor een verondersteld
betere
 Basishouding therapeut: “wetend subject” dat zijn/haar weten oplegt aan
de patiënt (verdringing wordt afgelost door opdringing)
Bij (2):
 Tijdelijke werkzaamheid: doel van de psychotherapie is het overbodig
maken van de psychotherapie (en dus van de therapeut ...)
 Basishouding therapeut: “verondersteld wetend subject” en precies daar
het weten losmaken bij de patiënt (verdringing wordt afgelost door
bewustwording)

Ter info: het belang van de therapeutische relatie (onafhankelijk van de gevolgde theorie of
techniek) en dus van de manier waarop de therapeut daarin functioneert, verklaart waarom
er in alle psychotherapeutische stromingen goeie en slechte therapeuten zijn

Elke psychotherapie (dus niet enkel psychoanalyse) is naar de limiet toe onmogelijk
o
o

Waarbij je het accent moet leggen op ‘naar de limiet toe’
Hier zijn twee redenen voor:
 Enerzijds leidt therapie altijd tot existentiële problemen doordat men
geconfronteerd wordt met zijn/haar onderliggende problematiek
 Anderzijds zijn er heel wat zaken die voorbij het woord of de taal liggen,
terwijl men binnen therapie hoofdzakelijk verbaal te werk gaat
Conflictpathologie heeft te maken met een verdeeldheid waar het nagenoeg altijd over
dezelfde vraagstukken gaat: seksualiteit, gender(identiteit), trauma, autoriteit, …  Hoe
regelen wij dit?
o Dat is problematisch op het ogenblik dat je je daar bewust van bent (het
merendeel is zich daar nauwelijks van bewust) omdat je keuzes moet maken (en:
er zijn daar geen juiste antwoorden op)
o Je hebt bij conflictpathologie te maken met een aantal problematieken die op een
symptomatische manier bewerkt zijn  er zitten daar symptomen bovenop die
meestal angstbeladen zijn, enz.
o Therapie lukt daar waar die symptomen gedeconstrueerd kunnen worden en
waar een affect bijgebracht kan worden  dan zal dat symptoom en ingeklemde
affect kunnen loskomen en afgevoerd kunnen worden, en dan heb je op dat
ogenblik een therapeutische winst (vooruitgang, verandering)
o MAAR: er is ook een “verlies”: die onderliggende problematiek waar de patiënt
liever niet mee geconfronteerd werd, komt in alle hevigheid naar boven  daar
hebben wij geen antwoord op
 Maar het probleem is dat er van ons gevraagd wordt om daar wel een
antwoord op te geven: positie van meesterfiguur
 Dan kom je terecht in heel het parallelle veld dat altijd naast de
psychotherapie bestaan heeft: dat van de goeroes, sjamanen, … die op
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie

158
o
De tweede onmogelijkheid heeft te maken met het werkinstrument: psychotherapie is in
essentie een verbale therapie (werkt via het woord, het spreken en via de
overdrachtsverhouding)  MAAR: er zijn heel wat zaken die voorbij het woord/de taal liggen
en waar men geen greep op heeft
o
o

Cf. Freud: “Jenseits”
Een ideale therapie zou waarschijnlijk een combinatie vormen tussen een verbale
therapie en een gedragstherapie
 Gedrag ligt voorbij het woord: wij bestaan niet enkel uit woorden en
denkbeelden, maar ook uit gedragspatronen en gewoontepatronen (die
heel moeilijk te veranderen zijn!)  er zit daar zeker een factor die
bruikbaar is binnen een psychotherapeutische context
 Bij de limiet van het spreken, begint het handelen en het gedrag
Deze opmerking is des te belangrijker in het licht van de hedendaagse illusie dat alles
perfect behandelbaar en oplosbaar is, met de perfecte methode
o
o
Die overtuiging wordt vandaag de dag ‘populair’ geïnstalleerd en het is dan ook
een verwachting die in de buitenwereld bestaat (+ patiënten delen deze
overtuiging meestal)
We worden vaak geconfronteerd met die dwingende vraag naar antwoorden
WAT MAAKT EEN PSYCHOTHERAPIE TOT EEN PSYCHOANALYTISCHE
PSYCHOTHERAPIE?

Karikatuur: praten over seks, kindertijd en ouders?  komt in elke ontdekkende
psychotherapie aan bod, inhoud is geen criterium

Karikatuur: divansituatie met grotendeels zwijgende therapeut in een donkere Victoriaanse
setting?  Freud heeft een aantal analyses al wandelend gedaan, en was alles behalve
zwijgzaam; de divan is een middel, geen doel op zich, en zwijgen is vaak een poging om de
meesterpositie te handhaven
 Karikaturale invullingen zijn helaas legio
o
o
Technieken moeten steeds begrepen worden in functie van hun bedoeling en zijn
nooit de essentie!
Finaal doel: overdrachtsanalyse
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie

een of andere manier pretenderen de waarheid in pacht te hebben (over
seksualiteit, genderposities, …)
 Als je de geschiedenis van de psychotherapie (vanaf jaren ’70) bekijkt, is
het niet zo moeilijk om te zien dat elke psychotherapeutische school, een
soort ‘paraschool’ ernaast heeft waarbij het serieuze en het nuchtere en
het operationele van dat bepaald therapeutisch model, uitgeleidt naar iets
volledig anders, naar het ‘alternatieve circuit’  risico dat altijd in dit
werkveld aanwezig is, omdat de vraag gesteld wordt
Therapie mondt altijd uit op existentiële problemen  dan vraag je als cliënt ook
antwoorden, die niet gegeven kunnen worden: dat is de limiet waar
psychotherapie onmogelijk is
159

Wat maakt bv. het verschil tussen een psychoanalytische psychotherapie en een experiëntiële
of gedragsmatige psychotherapie?
o
o
o

Jonge therapeuten zullen volgens het boekje werken en daardoor heel
verschillend zijn
Maar: eigenlijk zijn er niet zoveel verschillen zijn (de confactors die de
therapeutische werkzaamheid bepalen, zullen dominant aanwezig zijn, waardoor
de verschillen uitgewist worden)
Maar: er zijn natuurlijk wel verschillen
Karikaturale invulling van psychoanalytische therapie: beeld van een setting waar er een
divan of bank bij gebruikt wordt, waarachter een bepaalde figuur zit (meestal man met grijze
bank) en de patiënt op de bank wordt vooral verondersteld te praten over seks of over zijn
ouders
Onderwerp: seksualiteit, kindertijd, ouders, …  dit gebeurt in ongeveer elke
psychotherapie waar mensen de kans krijgen hun eigen agenda naar voor te
schuiven
 Merendeel van de gevallen: vooral over kindertijd en ouders gepraat, en
minder over seksualiteit (want: “als er niet naar gevraagd wordt, spreek je
daar toch niet over?”)
 Je zal die onderwerpen automatisch zien verschuiven (in combinatie met
hedendaagse situatie)
 Dat betekent dat die onderwerpen niet typisch zijn voor
psychoanalytische therapie  dus daar kan het verschil niet mee te maken
hebben
 Dus: andere antwoorden nodig: 3 antwoorden (allen nauw gekoppeld):
 Bepaalde spreekstijl die gevraagd wordt langs de kant van de analysant
 Onbepaalde manier van luisteren langs de kant van de therapeut
 “Materiële” situatie: de manier waarop dat spreken en luisteren
georganiseerd wordt door een aantal materiële factoren
o
Spreekstijl: vrije associatie  dit is het allerbelangrijkste: dat maakt het verschil
o
o
o
Normaal voorbeeld van een beginnende psychotherapie waarbij de therapeut, in
hoofde van zijn opleiding, vooral de patiënt laat spreken: de cliënt bepaalt waar
hij/zij over wil praten  gewoonlijk is men na 3-4 sessies uitgepraat
(familieverhaal, levensverhaal, …) en in een aantal gevallen gaat dat zelfs nog veel
sneller (bv. mensen die al een psychiatrisch circuit doorliepen)
 Daar kun je niet veel mee doen: men vertelt een verhaal dat men ‘wel zo
moest geworden zijn’ in het licht van wat men meegemaakt heeft  dit is
een gesloten, secundair ge-elaboreerd, verklarend verhaal
 Zolang we daarbij blijven, wordt verandering eigenlijk onmogelijk
Tijdens het vertellen van het verhaal, luisteren wij niet enkel naar het verhaal,
maar ook naar wat er niet klopt: tegenstrijdigheden, hiaten, …  we vragen
daar een stuk naar door
Tijdens die eerste gesprekken zijn we ook bezig met onze diagnostiek
 Iemand voor psychoanalytische therapie? Juiste moment? Bij mij?
 Wanneer op die vragen ‘ja’ komt, komt er een moment waarop de
overgang geïnstalleerd wordt (tussen vorige manier van spreken en de
vrije associatie)
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie

160
o

Overgang van ‘zelf gekozen’ spreken, naar vrije associatie:
 Die overgang is belangrijk, en zal bovendien een aantal maal herhaald
worden (niet eenmalig)
 Het is ook een overgang waarbij je uitleg heeft (over het technische
aspect, en over de bedoeling ervan)
 Technisch aspect: je geeft aan dat je verwacht dat hij/zij vanaf nu
het verhaal als volgt brengt: “je spreekt je gedachten uit zoals ze
zich aan jou aandienen” (= ‘je denkt luidop’)  betekent dat je
twee zaken niet meer doet:
o Je laat de inhoudelijke censuur vallen (op agressieve en
erotische inhouden, al dan niet m.b.t. de figuur van de
therapeut, alsook op de banale dingen)
 90% van onze gedachten en associaties zijn banaal,
maar ze zijn wel belangrijk als schakel: het zijn
netwerken (associatieve connecties)
 Bv. Freud: hoofdstuk over het belang van
getallen/cijfers (liet mensen associëren rond een
zelfgekozen cijfer)
 Ook: uitleggen: “vroeg of laat ga je toch iets
verzwijgen, maar dat zal systematisch blijven
terugkeren tot je het zegt”
o Men moet de coherentie laten vallen: het opbouwen van
een logisch, semantisch verhaal
 Als wij een bepaalde boodschap overbrengen,
kiezen wij in ons spreken een bepaalde logica
(corpus – staart – besluit)
 De bedoeling is om een andere coherentie aan bod
te laten komen, een interne coherentie,
netwerken, … (cf. Freud: valse verknopingen)
 Uitleg over het waarom, en waarom je denkt dat deze manier van
werken zou kunnen helpen
o Uitleggen dat zijn/haar problematiek duidelijk te maken
heeft met de geschiedenis, en dat er daar een herhaling in
zit, die besloten zit in het levensverhaal, waartoe men
toegang kan krijgen via het associatieve en het spreken
o Je kan ook aangeven dat je niet begrijpt hoe dat werkt
Dit werkt! Iemand op deze manier laten spreken en hen op deze manier
beluisteren (belangrijke voorwaarde dat er iemand luistert en af en toe ook
tussenkomt)
De gelijkzwevende aandacht (als bepaalde manier van luisteren door de therapeut/analyticus)
o
o
o
Je zit niet met een soort ‘a priori’ focus: alles wat door de analysant gezegd
wordt is even belangrijk of onbelangrijk
De belangrijke zaken zijn die zaken die systematisch terugkeren, en daar moet je
zelfs niet veel voor doen
Dit betekent wel dat je luistert (en dat is absoluut niet simpel)
  normaal gesprek: twee mensen die praten en niemand die luistert
 Echt gesprek: een iemand die spreekt en een iemand die luistert (en dat
luisteren is i.f.v. dat spreken)
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie
o
161
o
o
Betekent ook dat je systematisch ingaat op versprekingen, raar woordgebruik,
…
Bedoeling hiervan (te maken met de finaliteit van de behandeling en met de vraag
wat werkzaam is):
 Freud: belangrijke verschuiving:
 Het eerste idee is dat die vrije associatie en gelijkzwevende
aandacht moeten leiden tot het vinden en formuleren en
verbaliseren van de ultieme inhouden (bv. onderliggend trauma)
 dat is niet het geval!
 Wat het therapeutisch effect heeft, is het overlopen van die
associatieve reeksen, in combinatie met het affect (dat vroeg of
laat de kop op steekt  bewegingen die zich voortdurend
herhalen, zonder eindpunt of catharsis)
o Deze bedoeling maakt het een stuk minder moeilijk om er
een eindpunt aan te zetten: wanneer is men klaar?
o Meestal eindigt een behandeling in een soort ‘leeggelopen
iets’, de vaststelling dat men daar geen last meer van
heeft, maar wel van andere zaken waarbij men keuzes
moet maken
 Met die gewijzigde visie op de bedoeling, kunnen we meteen ook de
wijziging in de techniek bespreken
 Ten tijde van Freud (tot pakweg 1920): de interpretatie was
betekenisverlenend (ultieme waarheid reveleren, waarna een
soort inzicht zou volgen): deze nam het symptoom als een soort
betekenisdrager, en die ‘verborgen’ betekenissen moesten
gegeven worden aan de patiënt, waarna de problemen zich
automatisch zouden oplossen
o Voorbeeld (pc-probleem): een neurotisch iemand is
iemand die vastzit, en die schermen die vastzitten zijn de
symptomen  het heeft geen zin om uit te leggen
waarom die schermen vastzitten
o Dat is een voorbeeld van de klassieke interpretatie, maar
daar ben je niet mee geholpen
 Vrije associatie: een symptoom is een fixatie in een betekenaarsketting (cf. “dit moet iets betekenen”): de associatie zorgt ervoor
dat de associatieve reeksen weer beginnen voortschuiven
o De nieuwe interpretatie is niet zozeer betekenisverlenend,
maar betekenis in vraag stellend (interpretatie komt in
vraagvorm, waardoor er iets naast komt)
o Helpt mensen los te komen van het gefixeerde, wat wel
helpt en ervoor zorgt dat er andere betekenisverleningen
kunnen komen
 Paradoxale uitdrukking bij Lacan over de interpretatie: de
interpretatie is paradoxaal in het licht van de klassieke opvatting
(betekenis blootleggen): “l’interpretation psychoanalytique, vise le
non-sens”
Technisch aspect:
 Drie technieken: zwijgen – interpretatie/duiding – constructie
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie
o
162

Zwijgen is het moeilijkst, omdat het niet in ons zit (we zijn geneigd om
tussen te komen)
 Er zijn verschillende soorten zwijgen, met bepaalde effecten
 Je kunt zonder twijfel een genealogie van stiltes opstellen:
o Dragende stilte: samen met iemand anders iets dragen (bv.
wanneer de patiënt iets vertelt dat erg is, zoals het verlies
van een kind)
o Vijandige stilte: iemand die zwijgt door kwaadheid (mag
niet bij de therapeut)
o Confronterende stilte: wanneer iemand iets vertelt met de
impliciete vraag dat wij in een soort medeplichtigheid
meegaan (en waarbij je op dat ogenblik moet zwijgen, wat
niet simpel is aangezien men een appel doet op je)
 Zwijgen heeft minimaal als voordeel dat de ander meer
spreekruimte krijgt, en een heel groot voordeel dat je een aantal
fouten zal vermijden (bv. gesproken/tussengekomen met iets
foutief of op fout moment)
 De bedoeling is dat de vrije associatie weer kan verder gaan
 Interpretatie
 Constructie: Freud zal dit naar voorschuiven bij getraumatiseerde
patiënten waarbij iets ontbreekt of ze iets niet gezegd kunnen krijgen
 Dit idee is bij Freud niet zo sterk ontwikkeld
 Postfreudiaans heeft dit aanleiding gegeven tot de idee dat we bij
getraumatiseerde patiënten de gebeurtenissen volledig zouden
kunnen reconstrueren  dat is FOUT
 De moderne invulling daarvan (cf. defectpathologie) is
mentalisatie: iets mee gaan construeren dat er niet was  werkt
bij die groep van defectpathologie, maar heeft een gevaarlijk
kantje: men gaat automatisch een aantal zaken mentaliseren die
raken aan die existentiële vragen
Materiële context: gebruik van de fameuze bank/sofa
o Je moet dit een stuk ruimer bekijken: het al dan niet gebruiken van een divan,
maakt deel uit van de ‘materiële context’ waarbinnen psychoanalytische therapie
plaatsvindt
o Ideale situatie: therapie op vaste tijdstippen en op vaste dagen  dit schept een
kader/structuur waarbinnen kan gewerkt worden
 Factor weerstand en verdeeldheid in het subject: altijd aanwezig
 Dit kan zich zeer snel vertalen (als die weerstand actief wordt) in het ‘plots
geen tijd meer hebben’
 Dat wordt in de hand gewerkt als je niet met zo’n vast raster werkt
 Als iemand afwijkt van dat raster, kun je dat ook gaan duiden
 Vast stramien helpt om die behandeling te beveiligen
o Belangrijkste doel van een materiële context: beveiliging
 Een psychotherapie is altijd tot op zekere hoogte ‘onveilig’ (confrontatie
met een aantal, al dan niet gekende, affecten, zaken bespreken die dicht
op de huid zitten, …)  eerste reactie: vluchten
 Dus: belang van een beveiliging waardoor men toch binnen dat kader kan
werken
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie

163
o
Een ander aspect van beveiliging: een soort ritualisering van het geheel,
waarbij er op een zelfde manier begroet wordt, afscheid genomen wordt,
…  terugkerend aspect
 Ander aspect: het behouden van afstand, je moet geen vrienden worden
met je patiënten (je niet laten aanspreken met je voornaam)  door die
professionele barrière zal men veel beter in staat zijn om iets te zeggen
(minder sociale wenselijkheid, …)
 Deontologisch en pragmatisch gezien: nooit iemand uit je
kennissenkring, vrienden of familie in therapie nemen
Wat is nu de plaats van de divan daarin?
 Interessant om de achtergrond daarvan te weten (anekdotisch en
toevallig): Breuer
 Hij was een arts (Freud ook) en zijn patiënten lagen in een bed 
de arts ging naast het ziektebed zitten en de gesprekken
gebeurden op die manier (eerst: naast het ziektebed, later uit het
blikveld)
 Het is nog niet zo lang geleden dat de psychiatrische patiënten
nog in een bed lagen met een pyjama aan en dat de
verpleegkundigen een witte schort droegen (1950-1960): wij
komen eigenlijk uit een medische voorgeschiedenis, waarvan de
sporen nog altijd aanwezig zijn
 Freud heeft dat vanaf een bepaald ogenblik geïnstalleerd omwille van de
functie van angsthantering: bescherming, praktische organisatievorm om
de angst hanteerbaar te worden
 Verklaart waarom het gebruik van de divan de dag van vandaag bij
een aantal mensen nodig is, niet nodig is, of contra-geïndiceerd is
 Maar: welke angst?
o De angst bij de klassieke neurotische patiënt (Freud): angst
die te maken heeft met schuld, schaamte en straf  die
patiënten moeten spreken (associatie verplicht hen
daartoe) over seksualiteit, ideeën die absoluut niet zomaar
gezegd kunnen worden, …
o Het gaat over sociale wenselijkheid en verbod, en een bod
die beschouwd wordt als controlerend, veroordelend 
dat zorgt ervoor dat men een aantal dingen niet kan of
durft zeggen
 Tweede reden: als je face-to-face zit, nodigt dat veel meer uit toe een
dialoog  dat is ook niet de bedoeling van vrije associatie
 In die situaties (= eerste groep) is het gebruik van een sofa zeer goed
 De controlerende blik is weg, de uitnodiging tot dialoog is weg, en
de vrije associatie verloopt een flink stuk vlotter
 Tweede groep (meerderheid vandaag): mensen bij wie het niet uitmaakt
 Je start een diagnostisch, psychotherapeutisch gesprek met
iemand, en op grond van een aantal gesprekken kom je tot de
vaststelling dat psychoanalytische therapie aangewezen is, je legt
dan de werkwijze en bedoeling uit, …
 In het merendeel van de gevallen zijn mensen in staat tot een
‘normale’ positieverdeling waarbij men de blik kan vermijden 
typisch: hoek van 90°
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie

164
o
Daardoor kruisen de blikken elkaar niet constant, en kan
de blik voor een stuk afgewend worden
o Dan is het naar het aanvoelen van de prof niet nodig om
die divan te gebruiken
 Bij de derde groep is een divansituatie ten stelligste af te raden: de
volledige groep van de persoonlijkheidsstoornissen (vooral mensen met
een traumatische voorgeschiedenis of Borderline)
 Drie redenen waarom het afgeraden is om de divan te gebruiken
(met een onderlinge koppeling):
o Deze groep heeft absoluut geen vertrouwen in de mens:
basic distrust (op grond van hun ontwikkeling, ervaring
met anderen, …), die ook naar ons terugkeert
 Iemand die achter hen zit, is angstuitlokkend (
angsthantering bij eerste groep)  zorgt ervoor
dat ze een aantal zaken niet kunnen formuleren en
dat de angst absoluut onhanteerbaar wordt
o Bij deze groep is de identiteit veel minder stevig
uitgebouwd: zowel de object- als subjectpermanentie is
zwak  als ze de blik van de ander niet hebben, bestaan
ze niet en worden ze geconfronteerd met een innerlijke
leegte (men bestaat eigenlijk enkel via de blik van de
ander)
o De behandeling: de mentalisatie gebeurt onder andere via
de spiegeling die we geven met ons gezicht, met ons
lichaam (dus: we moeten zichtbaar zijn)
 Bij deze groep zal je meemaken dat je zelf
gespiegeld wordt: verrassend
 De spiegelprocessen zijn daar heel sterk aanwezig
 Dus: face-to-face werken met deze groep is zeker noodzakelijk
Je hebt natuurlijk datgene wat zich binnen de consultatiekamer afspeelt, maar je
hebt ook de ‘wisselmomenten’: het binnenkomen (beginnen) en het buiten gaan
(vertrekken)  dit zijn geen neutrale momenten: deze maken deel uit van de
materiële situatie! (bv. na langere periodes (weekends), vakantieperiodes, …)
 Cf. aliënatie (samenvallen met de Ander, het dicht willen zijn met de
Ander, het zich willen identificeren met het verlangen van de Ander) en
separatie (afscheid nemen van de ander, zelf maken van keuzes, weggaan
van de ander)
 Mentale stoornissen en psychiatrische problematieken kun je bekijken op
die twee assen: welke as overweegt?
 Separatie-angst of intrusie-angst?
 Die twee verschillende groepen zullen zich vertalen in de manier
waarop iemand binnen komt en buitengaat, en in de manier
waarop iemand omgaat met onderbrekingen van de behandeling
o Negatieve reacties of gevolgen, kun je vermijden door dat
op voorhand te bespreken, of iemand aangeven dat ze
tijdens die onderbreking een mail mogen sturen
(principiële bereikbaarheid wordt door heel veel mensen
als belangrijk ervaren)
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie
o
165

Dezelfde problematiek zul je ook vrij gemakkelijk herkennen op
het moment dat men wegblijft: op voorhand afspreken dat
gemankeerde sessies betaald moeten worden (tenzij er een
grondige reden is)  cf. simpele vraag: “kon je komen?”
o Dat opent de mogelijkheid om de reden bespreekbaar te
maken waarom iemand wegblijft, een paar sessies
overslaat
o Je zal zien dat daar bij langdurige therapieën vaak een
systeem in zit (bepaalde onderwerpen, conflicten, …)
PSYCHOANALYTISCHE
PSYCHOTHERAPIE WORDT GEKENMERKT DOOR EEN BEPAALDE
SPREEKSTIJL BIJ DE PATIËNT: DE VRIJE ASSOCIATIE
Vrije associatie: hét technische middel bij uitstek
o
o
o

Is alles behalve ‘vrij’: wordt ten volle gedetermineerd door het onderliggende
associatieve netwerk
Laat aldus toe de betekenisverlenende verbanden te ontdekken (nb: het ‘weten’
ligt bij de patiënt) die de symptomen bepalen
 ‘Vrije’ associatie voert automatisch tot interpretatie, op voorwaarde dat
de therapeut het proces niet belemmert/stuurt (cfr. Lacan: de
voornaamste weerstand is de weerstand van de analyticus; zie Freud t.o.v.
Dora, hij ‘weet’ hoe een jonge vrouw zich hoort te gedragen tegenover
een man; zie “Tussen hysterie en vrouw” pp. 55-71)
Interpretatie als activiteit van de therapeut is vaak een kwestie van t
 Timing: interpunctie
 Recombinatie: reeds geproduceerd materiaal combineren met nieuw
associatief materiaal  werkt dus altijd op de associaties van de patiënt
zèlf
 Vb. In de eerste sessie vertelt patiënte over een jeugdtrauma:
vader gestorven toen zij puber was, geen afscheid kunnen nemen,
ervaren als in de steek gelaten zijn; binnen dezelfde sessie vertelt
ze dat ze haar vorige therapeut heeft laten stikken (sic) omdat hij
een sessie afgebeld had
o Interpretatie: hier tussenkomen (= interpunctie, er komt
een “point de capiton” van waaruit retroactief
betekenisverlening ontstaat) met de vraag of er een
verband is met het gevoel in de steek gelaten te zijn door
de vader (= recombinatie)
o Gezien het een eerste sessie is, meteen ook een kans om
de mogelijkheid tot analytische arbeid te wegen = functie
van de preliminaire gesprekken
Psychoanalytische psychotherapie begint niet met vrije associatie (slechts sporadisch in de
preliminaire gesprekken)
o
Daarbinnen komt in eerste instantie het secundair geëlaboreerde verhaal van de
patiënt aan bod, dat wat hij/zij reeds weet, een heel vaak defensief vervormd
sjabloon  als dat verhaal ‘klaar’ is, dan wordt de therapeut vervolgens
verondersteld het op te lossen
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie

166
Analytische houding: het “van-zelf-sprekende” van het secundair geëlaboreerde verhaal
doorbreken, luisteren naar de haperingen (verdeeldheid)
o
o
o
Cfr. Freud & Dora: hij vraagt naar haar subjectieve implicatie binnen de
driehoekssituatie (Lacan: “rectification des rapports du sujet au réel”)
Merk op: vragen naar, niet: beschuldigen van
Bedoeling: to un-cover, in combinatie met een erkenning van de subjectieve
problematiek (erkenning in plaats van toedekkende banalisering)

Wanneer het secundair geëlaboreerde verhaal ten einde is, en de mogelijkheid tot een
analytische behandeling bevestigd is, dan pas overgang naar de ‘vrije associatie’ als
dusdanig  installatie van een bepaalde spreekstijl bij de patiënt: hoe en waarom?

Het ‘hoe’ van de vrije associatie:
o
o
o
o
o

Gegroeid uit Freuds ervaring: hypnose lukt niet, symptoomfocalisatie levert ook
niet het gewenste resultaat op  daarom precies het tegenovergestelde:
associatieve denkprocessen zo breed mogelijk laten uitwaaieren om aldus
onderliggend conflict bewust te maken
Gaat in tégen de normale (norm-ale) manier van spreken, dat 1) geordend is om
2) een boodschap over te brengen  een dergelijke ordening impliceert steeds
censuur en selectie, en precies dat moet doorbroken worden
Vandaar de regel van de vrije associatie: alles uitspreken op de manier en in de
volgorde waarop de gedachten zich aanbieden op het psychisch oppervlak
 d.w.z. :
 Alle inhoudelijke censuur laten vallen
 Klassiek: op vlak van seksualiteit, agressie en overdracht
 Minder verwacht maar minstens even belangrijk: de censuur op de
verondersteld onbelangrijke, banale inhouden  achterliggende
gedachte: ik mag hier enkel belangrijke dingen vertellen (mag mijn
therapeut toch niet vervelen), kan toch niet spreken over de prijs
van de tomaten...
 élke schakel in de betekenaarsketting is belangrijk, al was het
maar als verbinding !
 Formeel: de logische ordening laten vallen, d.w.z. de “entrelignes”, de
tussengedachten, die zogenaamd wegleiden van de hoofdlijn van het
verhaal, moeten eveneens uitgesproken worden
 Indien niet, dan enkel secundair geëlaboreerd verhaal, d.w.z.
defensief (“hij/zij kan het nogal goed uitleggen” = rationalisaties)
Een dergelijke vorm van spreken is alles behalve eenvoudig: de technische regel
moet duidelijk uitgelegd worden
 De opdracht is: “vertel uw levensverhaal, maar dan wel op een vrij
associatieve manier, begin met wat U nu bezig houdt” (karikatuur: alleen
praten over eerste vijf levensjaren, of omgekeerd, alleen over hic et nunc
 houden alle twee een selectie in, en dus anti-analytisch)
Heeft tot gevolg dat heel wat privé-materiaal aan bod komt  noodzaak tot
allerstrikste discretie  onmogelijk om mensen uit eigen sociale/familiale
kring in behandeling te nemen  ruimere abstinentieregel: geen sociaal contact
buiten behandeling
Het ‘waarom’ van de vrije associatie:
o
Hangt samen met het therapeutisch doel
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie

167
o


o
o

Oorspronkelijk bij Freud: via vrije associatie volledige bewustwording van
alle onbewuste inhouden
 Cfr. droomanalyse: volledige vertaling van de latente inhoud in de
manifeste inhoud
 Dit mislukt: de associatieketting is eindeloos, er is een structureel
bepaald tekort
 Bovendien: technisch gezien is het onmogelijk alles uit te spreken
omdat het denken synchroon verloopt (= meerdere gedachten
terzelfder tijd) en het spreken diachroon (= lineaire
uitgestrektheid in de tijd)
 Vrije associatie heeft dus zijn beperkingen
Herdefiniëring van het doel: via vrije associatie analyse van de symptomen
mogelijk maken
 = Terugkeer van symptoomfocalisatie, zij het dan niet als uitgangspunt,
maar eerder als effect
 Het herstellen van de betekenaarsketting in al zijn vertakkingen heft de
betekenisfixatie op, die voordien besloten lag in het symptoom
 Nb: doel van de interpretatie is niet het terugvinden van betekenis, wel het
opheffen van een pathologische betekenisfixatie
 Zie definitie van het symptoom (colleges Klinische
Psychodiagnostiek II)
Dit lijkt een herdefiniëring in de zin van: van totaal (‘alles’ zeggen) naar partieel
(een deel blijkt onzegbaar); vanuit een andere invalshoek is het evenwel precies
het omgekeerde: de behandeling mikt nu op het subject als dusdanig, in diens
verhoudingen ten opzichte van (a) en Ander
Daardoor nieuw probleem: hoe en wanneer een behandeling beëindigen? Cfr.
infra: separatieproblematiek
Subject = narratieve identiteit in verhouding tot de Ander en tot (a), d.w.z. een
aaneenschakeling van betekenaars
 Pathologie: komt neer op een pathologische verhouding t.o.v. A en (a),
waarbij de symptomen fixaties zijn aan een pathologische betekenis (merk
op: huidig ‘verdwijnen’ van symptomen, meer accent op persoonlijkheid
als pathologie)
 = Subject lijdt aan een betekenis die hij/zij niet kent (het
symptoom), maar dit symptoom is slechts een onderdeel van de
ruimere verhouding tussen subject en Ander & (a)  dit laatste is
het doel van de behandeling
Vrije associatie = reconstructie van de subjectwording in verhouding tot de
therapeut als Ander, die daarbij het gewicht van de geschiedenis toegeschreven
krijgt (= overdracht)  interpretatie van de symptomen wordt dan een middel om
tot analyse van de overdracht te komen
Een dergelijke manier van spreken veronderstelt langs de andere kant een bepaalde manier
van luisteren (= gelijkzwevende aandacht) en van spreken (interpretatie, constructie)
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie

168
PSYCHOANALYTISCHE
PSYCHOTHERAPIE WORDT GEKENMERKT DOOR EEN BEPAALDE

Ook hier afstand doen van de ‘normale’, d.w.z. gefocaliseerde aandacht, waarbij de focus
bepaald wordt door een voorafbestaand weten bij de therapeut (paradigmatische luisteren
versus docta ignorantia!) – de focus wordt bepaald door het spreken van de patiënt

Heeft alles te maken met leeranalyse en abstinentie: op grond daarvan moet de eigen
weerstand van de therapeut voldoende bewerkt zijn, zodat zijn/haar vooroordelen (morele en
conceptuele) binnen het luisteren geen rol spelen; komt neer op het vermijden van het
paradigmatisch redeneren

Positie van de therapeut = “sujet supposé savoir”: de patiënt veronderstelt dat hij weet, en op
grond van die positieve overdracht zal de patiënt aan de therapeut vertellen wat hij moet
weten, en precies daardoor wordt het bewerkbaar; als de therapeut ervan overtuigd is dat hij
weet, dan hoeft luisteren niet meer  daardoor ook geen ont-dekken mogelijk, enkel
bevestigen van wat hij op voorhand reeds wist en dit bovendien opleggen aan patiënt

Op grond van de gelijkzwevende aandacht kan de therapeut tussenkomen met: 1) zwijgen 2)
interpretatie 3) constructie
o
o
o
Interpretatie en constructie kunnen zowel op het symptoom als op de
overdracht gericht zijn  dergelijke tussenkomsten kunnen slechts begrepen
worden in functie van hun eerste bedoeling, met name de vliegwielbeweging van
de vrije associatie op gang te houden
Zwijgen: kan heel verschillende gewichten hebben;
 Zwijgen om de ander te laten spreken
 Is vermijden van een normaal gesprek (twee die spreken, niemand
die luistert) en vervangen door één sprekende en één luisterende
 Zwijgen om de ander te doen spreken
 Is vermijden van invullingen te geven op het ogenblik dat er een
duidelijke vraag komt, waarbij het antwoord een soort compliciteit
zou scheppen (klassiek: patiënt plus therapeut tégen partner,
veronderstelde bron van alle ellende) = gezamenlijke sluiting van
de verdeeldheid;
 Nb: dit betekent niet dat alle vragen per definitie onbeantwoord
moeten blijven!
 Dragende stilte (“porter la parole”):
 Zwijgen als interpunctie, vaak steunend bedoeld
 Interpretatie: gericht op symptoom en/of overdracht, met als
bedoeling een vastgelopen associatieketting (vastgelopen
subject) weer op gang te krijgen, sleutel die volgende deur opent
Dus NOOIT: x betekent y !!!
 Op dit vlak enorme evolutie: oorspronkelijke interpretaties waren
betekenisverlenende interventies van de therapeut (cfr. populaire
droomduiding) in de zin van x = y
 Dit is precies anti-analytisch en vooral symptoomvervangend: de ene
betekenisfixatie (van het subject) wordt vervangen door een andere (van
de therapeut), maar aan de structuur verandert er geen zier
 Zie het onderscheid tussen het imaginaire (= symptoom) en het
symbolische: het imaginaire bevat een betekenisfixatie, het symbolische
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie
LUISTERSTIJL BIJ DE THERAPEUT: DE GELIJKZWEVENDE AANDACHT
169
o
o
Bedoeling van gelijkzwevende aandacht en daarop gebaseerde interventies: analyse van het
onderliggend basisfantasma via analyse van de overdracht
PSYCHOANALYTISCHE PSYCHOTHERAPIE
MATERIËLE SITUATIE: TIJD EN RUIMTE

Klassiek: divansituatie, 2 à 3 maal per week, bij voorkeur op vaste tijdstippen, en dit in
combinatie met minimaal sociaal contact buiten de behandeling
o

Onderliggende conflicten en verdeeldheid hebben steeds te maken met angst, die
via de behandeling bewust zal worden, en dit vaak in combinatie met depressieve
reacties  een op voorhand stevig geïnstalleerd kader maakt dit hanteerbaar
Verwar het kader niet met de bedoeling!
o
o

Moet begrepen worden in functie van (1) en (2), hebben als doel de installatie van
een bepaalde veiligheid (= meesterdiscours om analytisch discours mogelijk te
maken) waardoor spreken en luisteren mogelijk worden
Waarom veiligheid?
o

WORDT GEKENMERKT DOOR EEN BEPAALDE
Bv. vrije associatie liggend op de divan heeft als doel de verondersteld
beoordelende en daardoor beangstigende blik van de therapeut-als-ander uit te
schakelen  aldus minder censuur, vlottere associaties
Maar: voor bepaalde patiënten (borderline, aktuaalpathologie) is het loslaten van
de blik van de ander zeer beangstigend, omdat daardoor controleverlies ontstaat
 in dit geval is de divansituatie contraproductief en moet dus precies vermeden
worden
Belangrijk op vlak van tijd en ruimte: separatieproblematiek & beëindigen van de
behandeling  Waarom?
o
Elke pathologie wordt begrepen binnen de verhouding tussen subject en Ander,
d.w.z. binnen aliënatie en separatie, met als risico dat het beëindigen van de
behandeling een herhaling is van die problematiek
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie

impliceert een betekenisverglijding en dit laatste is het doel van de
interpretatie (Lacan: “l’interprétation vise le non-sens”, sém. 11)
Interpretatie ligt inbegrepen in het associatief materiaal van de patiënt zèlf,
maar het is de therapeut die ervoor zorgt dat de patiënt het eruit haalt
 Zie bv. in oefening: Freuds “Käfer”-analyse; = bevroren woordbrug die
weer bewandelbaar gemaakt moet worden
Dus: geen toevoegingen door therapeut, wel interpunctie en recombinatie
 Constructie:
 Voornamelijk binnen de context van de aktuaalpathologie, waar
de psychische bewerking ontbreekt
 Meestal in combinatie met het ontbreken van een werkzame
overdracht (nodig: snelle interpretatie van negatieve overdracht)
o Hierbij moet de therapeut veel actiever tussenkomen en
wèl materiaal aanbieden dat niet rechtstreeks uit de
associaties van de patiënt komt
o Doel: mentalisatie en opbouw van een werkzame
verhouding tussen subject – Ander & (a)
170

Separatie:
o
o
Ofwel te veel en te vroeg:
 Patiënten kunnen de behandeling niet stoppen: het stoppen wordt
ervaren als een wegzenden
 Resultaat: eindeloze behandelingen, Freuds probleem van de “unendliche
analyse”
Ofwel te weinig en te laat: patiënten willen de behandeling zo snel mogelijk
beëindigen, drop-out
 In beide gevallen: nood aan overdrachtsanalyse, en dit reeds vanaf het begin van
de behandeling
Besluit: het doel van een psychoanalytische psychotherapie is niet “het leegpompen van het
onbewuste”, wel (1) het mogelijk maken van een bewuste reflectie over onbewuste
processen, via de vrije associatie en de interventies van de analist(e) gebaseerd op de
gelijkzwevende aandacht, waarlangs (2) een bewustwording én een doorwerkende
verandering mogelijk wordt van de onderliggende verhouding tussen subject en A & (a)
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie

171
172
Psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie
PSYCHOPATHOLOGIE
INTERPRETATIE – DUIDING – CONSTRUCTIE

Worden beschouwd als de klassieke analytische technieken, waarbij onbewuste
betekenissen gereveleerd worden via de analyse  maar: kan zeer snel verglijden naar een
karikaturaal meesterdiscours

Bij Freud onderscheid tussen:
o
o
o
Belangrijk:
o
o
o
o

Het geven van duidingen, interpretaties, constructies mag niet beschouwd
worden als een soort louter kennisverwervingsproces waardoor de patiënt nu,
op grond van betere inzichten, ook betere keuzes zal maken
De werkzaamheid van duidingen/interpretaties/constructies wordt volledig
bepaald door de overdrachtsverhouding, en niet door hun verondersteld juist
of fout zijn (zie Freuds droomanalyses bij Dora: inhoudelijk vermoedelijk juist,
therapeutisch effect nul of negatief) – zie discourstheorie!
Operationeel doel is niet zozeer het vinden van de juiste betekenissen, wel het op
gang brengen van een betekenisverleningsproces waarlangs de patiënt los kan
komen van een gefixeerde betekenis
Zie symptoomvisie: het symptoom overdekt een onderliggend conflict via een
constructie binnen de betekenaar; operationeel doel van de behandeling is
hier dan deconstructie (bij interpretatie/duiding) waarlangs het onderliggend
conflict weer zichtbaar wordt, met inbegrip van de daarbij behorende
verhouding tegenover de Ander (dit laatste wordt te vaak vergeten)
Dit gaat over de manier waarop wij interveniëren (duiding – interpretatie – constructie)
o
o
Let op: dit zijn niet zomaar technieken, niet iets dat je puur technisch kan gaan
toepassen (wat Freud aanvankelijk dacht)
De draagwijdte/werkzaamheid van élke interventie die we doen, wordt bepaald
door de overdracht: de verhouding die de patiënt installeert tegenover ons, én de
manier waarop wij daarmee omgaan
Psychopathologie

Duiding: iets wordt aangeduid door de analist in de vrije associatie van de
patiënt – de aandacht wordt erop getrokken. Gebeurt meestal simpelweg door
bepaalde uitspraken te herhalen, al dan niet in vraagvorm (patiënt: “en toen ik in
team verband met hem wilde werken”; analist: “in welk intiem verband?”)
Interpretatie: ruimer dan duiding; hierbij worden meestal verschillende
uitspraken van de patiënt door de analist gebundeld en terug gegeven
 Let op: steeds werken op de uitspraken van de patiënt zelf, niet iets er
bovenop gaan gooien (verkeerde aanpak: zie Freuds droomanalyses bij
Dora)
Constructie: hier wordt er effectief iets toegevoegd aan het verhaal van de
patiënt door de analist, weliswaar op grond van wat de patiënt zelf gebracht
heeft; volgens ons nagenoeg uitsluitend bruikbaar bij aktuaalpathologie
173
o
o
Psychoanalyse staat wat de techniek betreft eigenlijk voor interpretatie (= klassiek beeld van
de psychoanalyticus: de man die interpreteert en een bepaald weten naar voor zal schuiven)
o
o
o
Bij Freud is het minstens gedurende 20 jaar zo geweest (Freud als meesterfiguur
die zijn patiënten een nieuwe kennis wil meegeven, de symptomen gaat
interpreteren en dat op een ‘meesterlijke manier’ bij hen gaat opleggen)
Meesterdiscours

analytisch discours
Dit zijn de twee vertogen in de discourstheorie die exact tegenover elkaar staan:
het analytisch discours is het omgekeerde van het meesterdiscours
 Dat is geen toeval: als we ons toeleggen op het meesterdiscours, zitten
we in een compleet andere verhouding (die eventueel ook kan werken) en
het zal niet zorgen voor een therapeutisch-analytisch proces
 Het is niet zo dat het gaat om goed vs slecht: zo eenvoudig is het niet
 In een aantal zaken is men verplicht het meesterdiscours te hanteren (bv.
in een crisissituatie, zoals een acute psychotische doorbraak)
 MAAR: de grote vraag is of je nadien kan switchen van een
meesterdiscours naar een analytisch discours
Psychopathologie

Dat betekent dat we daar (andermaal) afstand moeten nemen van het
oorspronkelijke idee van Freud, dat vandaag de dag nog steeds bestaat: het idee
dat psychotherapie neerkomt op een leerproces waarbij een aantal
kenniselementen moeten doorgegeven worden, foute opvattingen moeten
gecorrigeerd worden, enz.
 Illustratie bij onszelf: wij hebben geleerd bij leerkrachten/personen met
een goede verhouding tussen lesgever en klas
 De meeste leerkrachten laten ons volmaakt onverschillig, en daar
leer je technisch
 Je hebt ook leerkrachten waarbij je een negatieve verhouding
hebt, en daar komt de leerstof zelfs niet binnen
 Een aantal leerkrachten slaagt erin een dragende verhouding t.o.v.
de groep te ontwikkelen, en daar leer je wel
 Leren is dus voor een groot deel i.f.v. het opbouwen van een
werkzame verhouding
 Ook in de therapie zal de verhouding dus bepalend zijn voor het al dan niet
‘doorgeven’ van bepaalde inhouden  de cliënt/patiënt gaat deze
verhouding installeren vanuit zijn/haar geschiedenis ( pedagogische
situatie: leerkracht gaat voor een flink stuk de verhouding installeren), en
de vraag is hoe wij daarmee omgaan
 Die verhouding zal bepalend zijn voor het welslagen van de behandeling
De therapeutische verhouding is hierbij zeer belangrijk:
 Cf. effectiviteitsonderzoek: het is de therapeutische verhouding die vrij
sterk zal bepalen of de behandeling lukt of niet
 Deze verhouding moet je goed in acht nemen, en die technieken zijn een
stuk minder van belang dan dat je zou vermoeden
174
o
Bij sommigen lukt dit wel, sommigen niet
Dit is alleszins geen eenvoudig iets
Zo gaan sommige klinieken de crisisafdeling apart houden van de
gewone psychiatrische afdeling
Voorbeeld uit de vroege periode van Freud, waarbij we kunnen begrijpen hoe dat
interpretatie werkt, en van waar deze komt (van de meesterfiguur): brief van
Freud aan Flies
 Freud voerde een briefwisseling met een collega van hem in Berlijn
(minstens 2 à 3 per week) en daarin zien we hoe hij gaandeweg zijn
theorie ontwikkelt
 Het grote voordeel daarvan is dat Freud niet hoefde te censureren
 Laat ons toe een onderscheid te maken tussen een analytische en een
niet-analytische aanpak
 Patiënt met dwangneurotische structuur: bij Freud op consultatie met als
centraal symptoom de besluiteloosheid (kan niet beslissen, niet kiezen):
over het relationele leven (man-vrouw verhouding) en professionele leven
 Dit is hét kenmerk van de neurose: een neuroticus kan niet kiezen
en blijft bij wijze van spreken jarenlang ‘in de wachtkamer zitten’
 Zo gaat het leven ondertussen voorbij en verergeren de
symptomen alleen maar
 Een aantal van de symptomen zijn duidelijk gekoppeld aan die
besluiteloosheid
 Mogelijke aanpak: twee manieren
 Gefocuste aanpak: mensen met schema’s proberen helpen,
bepaalde opdrachten, hiërarchie maken, … (in een aantal gevallen
zal dat ook lukken)  op het probleem zelf proberen focussen
 Niet-gefocuste aanpak (aanpak die Freud ‘toevallig’ toepast): het
komt eigenlijk ‘vanzelf’
 Wat gebeurt er: terwijl de man over zijn besluiteloosheid aan het spreken
is, duikt er plots een herinnering op (die hij vroeger al verteld had)
 Het is altijd interessant om te kijken wannéér het terugkeert
 Als klein jongetje is hij op een bepaald ogenblik aan het spelen,
waarbij hij een zwarte kever probeert te pakken te krijgen 
tijdens die poging, krijgt hij een paniekaanval
 Die herinnering is vooral interessant omdat ze terugkeert, en dat op
bepaalde momenten
 Hier komt ze terug op het moment dat hij bezig is met over die
besluiteloosheid te praten
 Freud weigert de betekenis die de patiënt daaraan geeft
(waarschijnlijk zonder goed te beseffen wat hij met die interventie
teweeg brengt)
 De volgende sessie komt er een hele cascade aan betekenissen
(“woordbrug”): daarin zal de patiënt beginnen met een herinnering aan
een gesprek tussen zijn tante en zijn grootmoeder, die het hebben over
zíjn moeder, die ondertussen al overleden is (het is dus allemaal in
retrospect)
 Ze praatten over de periode waarbij zijn moeder nog niet
getrouwd was, en vooral over de twijfel van die moeder of dat ze
Psychopathologie



175




Psychopathologie

wel zou trouwen, met een bepaalde man, de man die later dan de
vader geworden is van die patiënt
 Historisch detail: in die periode was Frans dé taal van de
Bourgeoisie in Europa
 Uitdrukking waar die moeder haar twijfel mee ter sprake bracht:
“Que faire?” (= homoniem van het Duitse woord voor kever)  je
krijgt daar een woordbrug die die twee begrippen samenvoegt, en
dan krijg je een soort cascade
Er zitten in zijn verhaal een aantal sleutelbetekenaars die samen een
woordbrug vormen (rond die twijfel, moeder, herinnering, …)
We kunnen hier een soort technische analyse maken (cf. Lacan: werken
op de ‘materialiteit’ van de betekenaar, op de klanken)  dit leert ons,
voorbij de ‘woordspelletjes’ dat het symptoom van die patiënt een
identificatie met het symptoom van zijn moeder betreft (besluiteloosheid)
Zijn symptoom, en de deconstructie ervan, heeft te maken met angst
(achtervolging kever  paniekaanval die hem bijgebleven is)
Maar: wat blijft er over, wat weten we niet?
 Waarom komt die associatie NU op? Wat maakt dat die jongeman
daar NU mee geconfronteerd wordt?
 Dat is een vraag die je eigenlijk altijd moet stellen (als er iets
terugkeert): waarom komt het nu terug?
 Cf. Freud: “de verdringing komt ons tegemoet uit de toekomst”
o We worden geconfronteerd met die verdringing en
vroegere processen, omdat er iets NU daar een appel op
doet
 We kunnen veronderstellen dat die man waarschijnlijk zelf ook aan
het twijfelen is over een bepaalde liefdesverhouding, en zit daar
een hele geschiedenis in verweven (maar dit is ‘fantasie’, want
daar hebben we geen enkele informatie over)
Hamvraag: wat is de werkzaamheid daarvan, en waarom is het werkzaam?
 Dit is zo’n eenvoudig en kort fragmentje, dat je erover leest en het
niet eens opmerkt
 Als je er niet op let, ga je ervan uit dat die duiding en interpretaties
van Freud komen
 Maar: Freud heeft niets gezegd: de patiënt komt de sessie nadien
binnen en herneemt zelf het vorige: “moet je nu weten wat er mij
ingevallen is?!”  de patiënt vertelt deze lezing, deze connecties
als iets wat hem ingevallen is tussen de sessies (we krijgen het
post factum te horen: nadien)
 Dit is vrije associatie! De interpretatie rijst op en komt vanuit de
vrije associatie zelf (mooie illustratie van het analytisch discours)
 Doel van de vrije associatie (en van de ‘interpretatie’, die hier
vanzelf gekomen is):
o Werkzaamheid hiervan: de betekenissen worden van de
zwarte kever afgetrokken, en er vervloeit weer iets
 Deze jongeman weet nu niet wat zijn symptoom
betekent, of wat de verborgen betekenis ervan is
176

o
o
o
Freudiaanse idee vs postfreudiaanse of lacaniaanse idee over therapeutische werkzaamheid
o
Freud: duidelijk zicht op een eindpunt: een behandeling moet kunnen afgesloten
worden (wanneer een aantal zaken die uit het bewustzijn verdwenen zijn, terug in
het bewustzijn komen)  idee: “het laatste woord moet kunnen gezegd worden”
 Dat lukt niet, en dat zal Freud serieus ambeteren
 Dat leunt aan bij een praktijk die een meesterdiscours, of minstens een
universitair discours is, en bij een praktijk die ervan uitgaat dat
Psychopathologie

Wat je hier krijgt, is dat als gevolg van dit proces, er
een betekenisverlies ontstaat (die zwarte kever
was overgedetermineerd)
  klassieke aanpak van Freud: interpretatie meegeven  2
mogelijke reacties:
o Afwijzend: vergezocht, …  geen enkele werkzaamheid
o Aanvaardend: goed gezien, akkoord, …  eventueel
therapeutisch effect (maar: alleen maar van de orde van
de suggestie)
 In beide gevallen hebben we géén analytisch proces
 Wat het therapeutisch effect had kunnen geweest
zijn bij die man: dat hij minstens geconfronteerd
kon worden met zijn eigen besluiteloosheid, en
niet die van zijn moeder
 Zijn besluiteloosheid heeft een ‘surplusgewicht’,
dat van zijn moeder (die weggevallen is)
 Als we deze casus even gaan bekijken in termen van de discourstheorie,
kunnen we zien dat het analytisch discours subjectiverend werkt: we
krijgen het verdeelde subject dat op de plaats van de Ander komt te staan
 Het meesterdiscours werkt objectiverend: het subject wordt daar eigenlijk
buiten gehouden
De bedoeling is om subjectiverend te werken, waarbij het subject dan zelf vanuit
die verdeeldheid een aantal dingen kan doen
 Het objectiverende werken is iets anders, een compleet ander discours
 Pragmatisch: als je objectiverend werkt (als de interpretatie gegeven
wordt vanuit een soort betekenisverlening, of werkt vanuit een
behandelingsmodel dat een soort oplossing gaat geven), zit je hier in een
eindpunt
 Freud: heeft door wat het betekent, en deelt die betekenis mee 
eindpunt: het is gedaan (“we weten het nu, het is dat, en nu moet
het genezen zijn”)
 Als je subjectiverend werkt is er geen eindpunt, en gaat er zich iets
openen: er is geen duidelijk eindpunt aangekoppeld
De therapeutische werkzaamheid begint eigenlijk op het ogenblik waar dat die
verschuivingsmogelijkheid zich opent en er andere zaken aan bod komen, enz.
We kunnen dit verder proberen begrijpen door de link te leggen tussen het
symptoom en het fantasma
 Het symptoom functioneert binnen een ‘ruimere context’, het
basisfantasma
 Deze verhouden zich t.o.v. elkaar, en de therapeutische werkzaamheid zal
daarbij aansluiten
177


Het subject in zijn verdeeldheid (en problematiek)
geeft een bepaalde invulling aan de Ander, rond
datgene wat ontbreekt en waarrond een tekort
ontstaat
 Cf. voorbeeld Freud: vergeten van de naam
Signorelli (basisfantasma: hij wil een meesterfiguur
zijn die hét antwoord heeft)
o Het basisfantasma zal zich tonen in de verhouding tot de
Ander
 De overdracht is dan de installatie van de verhouding die
uit het basisfantasma komt
 Elk van ons zal een bepaalde basisverhouding
installeren tegenover de Ander op grond van onze
geschiedenis, ontwikkeling, …  dat wordt dan
voor ons dé verhouding
De winst van de Lacaniaanse formule, is dat die verhouding daar zo ‘leeg’
getoond wordt
Psychopathologie
o
interpretaties een soort eindpunt (en niet beginpunt) markeren: “nu
weten we wat het is en wat het betekent; nu is het ongeveer klaar”
 In een dergelijke praktijk ligt alle accent ook op symptoomanalyse:
symptomen aanpakken via de omweg van de vrije associatie, met de
uiteindelijke bedoeling om ze te interpreteren, waardoor ze hun kracht
verliezen
Postfreudiaans en Lacaniaans: open systeem ( gesloten systeem) waarbij het
idee van eindpunt verdwijnt: er is een structureel tekort en verdeeldheid ($) als
interne reden waardoor er geen eindpunt bereikt kan worden
 Lacan zal ervan uitgaan dat het subject symptomen opbouwt als een
verwerkings-/antwoordpoging (~ Freud) binnen een onderliggende
structuur, namelijk het basisfantasma
 Symptoom: is meestal relatief eenvoudig te achterhalen, omdat
dat precies datgene is waar de patiënt over klaagt en waarvoor
iemand op consultatie komt (maar: vandaag minder het geval dan
vroeger, door de persoonlijkheidsproblematiek)
o Het symptoom verschijnt (samen met de interpretatie)
automatisch in het spreken
o Een symptoom is altijd (imaginair) gekoppeld aan de Ander
 Basisfantasma: een onderliggende structuur waarbinnen het
symptoom op een bepaalde manier functioneert  hierover hoor
je eigenlijk niets
o Het fantasma komt niet automatisch in dat spreken of de
vrije associatie aan bod
o Het fantasma is iets dat de therapeut moet ‘de-canteren’:
iets dat eruit gehaald kan worden (uit de associaties,
symptoomanalyse, de manier waarop dat aan bod komt,
…)
o Het basisfantasma bepaalt de identiteit van het subject en
de identiteit van de Ander
178
Invulling van overdracht in de verschillende therapeutische modellen:
o
o
o

o

Freud: overdracht gaat altijd over de vaderfiguur  voor hem lijkt het alsof er
geen andere overdracht mogelijk is
Melanie Klein: overdracht gaat alleen maar over de moederfiguur, en dan
bovendien nog een verslindende moederfiguur
Adler: de overdracht gaat alleen maar over de minderwaardigheid (mensen die
zich minderwaardig voelen t.o.v. de Ander)
Je krijgt daar een heel mooie illustratie van het feit dat tegenoverdracht heel
sterk de overdracht zal determineren (als effect van het eigen basisfantasma, op
grond waarvan men blijkbaar niet in staat is om te zien dat er andere
mogelijkheden zijn)
Doel/pretentie van een psychoanalytische behandeling, is dat men iets kan
veranderen aan die basisverhouding (niet enkel sleutelen aan het symptoom),
waardoor iemand een andere verhouding kan installeren tegenover de Ander
 De deconstructie van een fantasma veronderstelt minimaal dat de
behandeling een tijd duurt (lukt niet bij kortdurende behandelingen) 
die basisstructuur wordt bij wijze van spreken ‘blootgelegd’ omdat ze
systematisch terugkeert
 Dat veranderen betekent dat men voor een flink stuk zijn identiteit zal
moeten veranderen (= niet eenvoudig)
Onderscheid tussen de klassieke Freudiaanse interpretatie en de hedendaagse:
o
o
Freud is eigenlijk de geschiedenis ingegaan als de man die voor een nieuw soort
interpretatie/betekenisverlening gezorgd heeft  kunnen we op 3 vlakken zien:
 Hij is de man geweest die gezorgd heeft voor een nieuw betekenisveld
binnen het symbolische, nl. dat van het verdrongene (en toen
hoofdzakelijk seksuele)
 Hij heeft gezorgd voor een nieuw veld van interpretatie: hij zal aandacht
besteden aan een aantal randfenomenen waar voordien niet op gelet had
(‘symptomen’): versprekingen, dromen, fouthandelingen, … (werden
voordien als onbelangrijk beschouwd)
 Hij zorgde voor een nieuwe methode: de vrije associatie om tot betekenis
te komen
Postfreudiaanse betekenis van interpretatie ( Freud: dé betekenis vinden): niet
op zoek naar dé betekenis  zal zich uitdrukken in de manier waarop de
interpretatie ‘gegeven’ wordt
 Vroegere invulling: geven van betekenis
 Hedendaagse invulling: creëren van een context waardoor de betekenis bij
de patiënt kan komen  3 technieken:
 Werken op de interpunctie (‘leestekens’): andere leestekens
plaatsen in het spreken van de patiënt
o Linguïstiek: spreken = lineaire opeenvolging van
betekenaars, die een arbitrair verband hebben met het
onderliggende betekende, en de betekenis rijst op uit de
context  betekenis ontstaat altijd retroactief (eerst een
bepaald eindpunt, interpunctie nodig)  elke betekenis is
voorlopig
o Wij kunnen interveniëren door de interpunctie te leggen,
of op een andere plaats te leggen
Psychopathologie

179
Interpunctie verleggen  andere betekenisverlening
Dit gebeurt altijd in vraagvorm en nooit als betekenismededeling
 De allusie: alluderen op iets (~ duiding): wijzen op iets, er iets
uithalen (bv. vreemde uitdrukking) en vragen dat de analysant
daarbij stilstaat
 Het homofone/homonieme (cf. woordbruggen van Freud):
betekenaars die hetzelfde klinken, maar een andere betekenis
hebben
 Die technische kant is eigenlijk niet zo belangrijk: wat wel belangrijk is,
is de stijl waarin ze gegeven wordt: altijd aanbiedend en vragend
o De interpretatie is nooit mededelend, uitleggend
o ≠ stilleggend
o
o
TOEPASSING VIA DROOMANALYSE

Droomduiding is bij een breed publiek zogenaamd bekend  ‘zogenaamd’, want de
essentie van Freuds droomleer wordt vaak miskend, zijnde:
o
o
o
Onderscheid tussen manifeste inhoud en latente gedachten
Onmogelijkheid om droom te duiden zonder te beschikken over de
bijhorende associaties van de dromer
Proces van de droomarbeid is het wezenlijke aan de droom
DE ANALYSE VAN EEN DROOMVOORBEELD: DE ‘TABLE D’HÔTE-DROOM’
De table d’hôte-droom zoals Freud die zich herinnert en neerschrijft:
o
o

‘Een gezelschap, dis of table d’hôte… Er wordt spinazie gegeten…Mevrouw E.L. zit
naast mij, keert zich geheel naar mij toe en legt vertrouwelijk haar hand op mijn
knie. Ik verwijder haar hand afwerend. Zij zegt dan: “U hebt altijd zulke mooie ogen
gehad”…Ik zie daarna onduidelijk iets als een tekening van twee ogen of iets als
de omtrek van een brillenglas…’ (Freud, S. (1901/1990). ‘Over de droom.’
Psychoanalytische duiding 4, pp. 26-31)
Deze droom is voor Freud aanvankelijk onduidelijk, verward en onzinnig
 Hij heeft nooit vriendschappelijke banden gehad met Mevrouw E.L.
 Hij heeft bij zijn weten ook nooit een meer hartelijke relatie gewenst met
deze vrouw
 Het is lang geleden dat hij deze vrouw zag
 Deze vrouw is ook niet ter sprake gekomen de voorbije dagen
 De droom ging niet gepaard met een of ander gevoel
Verder ‘nadenken’ over deze droom brengt hem geen stap verder  Wat doet hij in de
plaats?
o
o
Past regel van de vrije associatie (die hij aanvankelijk enkel in een
psychotherapeutische context gebruikte) toe op deze droom
Gaat er dus vanuit dat de droom net als het hysterisch symptoom een zin
(Sinn) heeft (gaat er m.a.w. vanuit dat de droom net als het symptoom
analyseerbaar is)
Psychopathologie

180
Technisch: hoe gaat Freud concreet te werk?
 In drie stappen
o
o
o

Toepassing op de table d’hôte-droom
o
o

Freud laat zijn associaties starten bij het eerste brokstuk van de droom: ‘Een
gezelschap, dis of table d’hôte’
Voor de verdere analyse: zie Freud, S. (1901/1990). ‘Over de droom.’
Psychoanalytische duiding 4, pp. 26-31
Resultaat:
o
o
o
o

Vertellen of neerschrijven van de droom
Neemt de droom niet in zijn geheel, maar splitst deze op in verschillende delen
Laat de vrije associatie aanknopen bij de verschillende onderdelen
Het volgen van de associaties bij de brokstukken van de droom leidt tot een
reeks van gedachten en herinneringen die in het psychisch leven van Freud
een belangrijke rol spelen
Dit psychisch materiaal staat in een duidelijk verband met de droominhoud (al
hadden we dit verband echter onmogelijk op een rechtstreekse manier uit de
droominhoud kunnen afleiden)
In tegenstelling tot de verwarde droominhoud is dit psychisch materiaal wel op
een logische manier geordend en gaat het gepaard met duidelijk
gemotiveerde gevoelens
Bepaalde voorstellingen of thema’s die niet zijn voorgesteld in de droom
blijken som herhaaldelijk terug te keren in dit psychisch materiaal
Voorlopige conclusies:
o
o
o
Het lijkt waarschijnlijk dat de droom een soort surrogaat is voor het
psychisch materiaal waar Freud via vrije associatie op uitkomt (de droom
drukt dit psychisch materiaal m.a.w. uit)
Een onbelangrijk voorval van de avond voordien werd als droomverwekker
blootgelegd  Freud noemt dit de dagrest van de droom
De analyse van deze droom is niet volledig
 Praktisch: omwille van discretie
 Structureel: ‘navel van de droom’
 Een punt waar een soort kluwen van de droomgedachten begint,
een knooppunt dat zich niet laat ontwarren, het is de plaats waar
de droom aan het onbekende (Unerkannte) vastzit
 Vandaar Freuds waarschuwing tegen de opvatting dat men
over elke droom het laatste woord zou kunnen zeggen
o Er zijn ‘grenzen aan de duidbaarheid’ van elke droom
o Zie later: kern van het Reële in elke analyse is de
driftmatige kern (object a)
TERMINOLOGIE

Enkele begrippen op een rijtje:
o
Manifeste inhoud (manifeste droom) = de droom zoals die in de herinnering
beschikbaar is (m.a.w. de droom zoals hij verteld of neergeschreven wordt)
Psychopathologie

181
o
o
o

M.a.w.: de manifeste en latente inhoud kunnen we beschouwen als twee verschillende
uitdrukkingswijzen van hetzelfde psychisch materiaal
o

De droomarbeid is het proces waarbij dit psychisch materiaal van de ene in de
andere uitdrukkingswijze wordt omgezet
 De uitdrukkingswijze van de latente gedachten is zonder meer
begrijpelijk (het is een logisch en coherent geheel)
 De uitdrukkingswijze van de manifeste inhoud is veel minder begrijpelijk
(zie dan de verwarde en onzinnige indruk die de table d’hôte-droom op
Freud maakte)
Gevolg: hoe groter het verschil is tussen de manifeste inhoud en de latente gedachten,
hoe groter de verwarde indruk zal zijn die een droom op ons maakt, en omgekeerd 
vandaar dat we dromen op basis van dat verschil tussen de manifeste en de latente inhoud
kunnen classificeren in twee grote groepen:
o
o

Latente inhoud (latente droomgedachten) = het door analyse gevonden
bijbehorend materiaal
Droomarbeid = proces van verandering van de latente gedachten in de manifeste
inhoud (wijze waarop de droom dus door het psychisme geconstrueerd
werd uit de latente gedachten)
Analytische arbeid = omgekeerde van de droomarbeid, wijze waarop men via
analyse van de manifeste droom opnieuw bij de latente gedachten terecht komt
Zinvolle en begrijpelijke dromen (dromen waarbij de manifeste en latente
inhoud quasi samenvallen, waarbij er dus bijna geen droomarbeid werkzaam
was en er bijgevolg ook geen analytische arbeid nodig is om ze te
begrijpen: het gaat om dromen die we zonder verder beletsel kunnen
inpassen in ons psychisch leven, meestal zeer korte dromen)
Gecompliceerde, onzinnige of verwarde dromen (dromen waarbij er een duidelijk
verschil is tussen de manifeste en de latente inhoud: het merendeel van onze
dromen)
Hierbij aansluitend: 2 vragen
o
o
Hoe werkt het psychisch proces dat de latente gedachten in de manifeste inhoud
van de droom omzet (m.a.w.: hoe werkt die droomarbeid? )
Wat zijn de motieven die een dergelijke vertaling (van latente inhoud in manifeste
inhoud, van begrijpelijk naar onbegrijpelijk) noodzakelijk maken?

Om een antwoord te vinden op bovenstaande vragen beginnen we bij de meest
eenvoudige, want meest begrijpelijke categorie van dromen (categorie 1): de meeste
kinderdromen zijn van deze vorm (voorbeelden, zie Freud ‘Over de droom’, pd 4, pp. 34-36)

Twee zaken vallen onmiddellijk op bij deze dromen:
o
o
Ze vervulllen zonder uitzondering een wens: et zijn m.a.w. eenvoudige en
onverhulde wensvervullingen
Er blijkt steeds een samenhang te zijn met het leven van overdag: de wensen die
erin vervuld worden, zijn wensen die overdag opgewekt en onvervuld gebleven
zijn
Psychopathologie
DE DROOM IS EEN WENSVERVULLING
182

Opmerking: ook volwassenen hebben dergelijke dromen (zie bv. ‘gemakzuchtige
dromen’: i.p.v. op te staan om zich te wassen en aan te kleden slaapt men verder en
droomt men dat men reeds gewassen en aangekleed in de les aanwezig is)

Elk van deze dromen kan worden vervangen door een zin die een wens uitdrukt:
o
o
“Was ik maar alvast gewassen en aangekleed”
“Had ik de kersen maar mogen houden i.p.v. ze aan oom te moeten geven”

Meer nog: die dromen geven zelfs steeds meer weer dan deze zinnen die in de
wensende wijs of optatief staan: ze stellen de wensen als vervuld voor, ze beelden die
vervulling als iets reëel en actueel uit  het materiaal van de droomuitbeelding bestaat
in grote mate uit situaties en zintuiglijk waargenomen beelden (zie verder: het gaat om een
bepaalde vorm van hallucinaties)

Conclusie: bij deze begrijpelijke dromen heeft er dan toch een minimale vorm van
droomarbeid gewerkt, er is een kleine vervorming van de latente gedachten: een in de
optatief staande gedachte is door een voorstelling in de indicatief praesens vervangen
 Freud noemt dit proces van minimale droomarbeid: ‘dramatisering’

De wensvervulling geldt ook voor de gecompliceerde dromen, zij het dat de afstand
tussen de manifeste en latente inhoud daar zo groot is, dat de onderliggende wens vaak
nauwelijks herkenbaar is

Ultiem heeft elke droom bovendien één centrale wens: helpen om de dromer verder te
laten slapen
o
Vandaar dat een droom die ons wakker maakt, een mislukte droom is
ONBEWUSTE DENKPROCESSEN = DROOMARBEID

Vanwaar de noodzaak aan droomarbeid, en dan blijkbaar vooral bij volwassenen en minder bij
kinderen?

Reden: onderliggend conflict en bijbehorend verlangen plus weerstand daartegen
o
De droom is het prototype van een symptoom, in de analytische betekenis van
het woord

Droomanalyse is bijgevolg symptoomanalyse (vandaar: vrije associatie, duiding en
interpretatie), waarlangs het onderliggend conflict en verlangen bewust gemaakt kan
worden, en dit steeds in verhouding tot (a) en A

NB: dit is zelden of nooit van de orde van een volledige interpretatie, eerder integendeel:
de bewerkingen ervan (van alle symptomen) cirkelen rond een kern die precies daardoor
meer en meer afgelijnd wordt

Opvallend bij gecompliceerde dromen: de omvang van de latente gedachten waar men
na analyse op uitkomt, is veel groter dan de omvang van de manifeste droominhoud
o

Het lijkt dus alsof de droomarbeid bij het creëren van de droom die latente
gedachten samengeperst heeft tot een gebald geheel
Dit proces van besparing noemt Freud: verdichting
Psychopathologie
Verdichting
183
o

Toepassing ‘table d’hôte droom’: tafelscène verbergt eigenlijk drie verschillende
tafelscènes
Voorwaarde voor die ineenschuiving van verschillende gedachten (voor die
gemeenschappelijk uitbeelding van verschillende gedachten) is de aanwezigheid van
gemeenschappelijke trekken in die componenten
o
Toepassing ‘table d’hôte droom’: bij die tafelscènes is dat zeer duidelijk: 3 x aan
tafel

Ontbreken die gemeenschappelijke trekken, dan zal de droomarbeid die daar waar nodig
zelf creëren om zo toch een gemeenschappelijke uitbeelding in de droom mogelijk te maken
o Vaak gebeurt dit door op de taal (de betekenaar) te spelen: zie metafoor en
homoniemen
o Toepassing ‘table d’hôte droom’: dubbelzinnig woord ‘Kosten’ brengt twee
verschillende voorstellingssferen samen

Gevolg van deze verdichting voor de interpretatie: elk der elementen van de manifeste
droominhoud is overgedetermineerd
o
o
M.a.w: X ≠ Y !!!
Elk element uit de manifeste inhoud is via verschillende associatieve ketens
verbonden aan meerdere latente droomgedachten en omgekeerd
Verschuiving

Hoofdzaken uit de manifeste inhoud blijken vaak slechts bijzaken te zijn in de latente
gedachten en omgekeerd  tussen de manifeste en de latente inhoud gebeurt m.a.w. een
“herwaardering van de psychische belangrijkheid”

Deze herwaarderingsarbeid noemt Freud verschuiving
o
Toepassing table d’hôte droom: de manifeste droom is anders gecentreerd
dan de latente inhoud. In de manifeste droom staat de situatie waarin een
vrouw avances maakt tot Freud op de voorgrond, in de latente gedachten
daarentegen staat de wens om eens onbaatzuchtige liefde te kennen centraal.
Op deze wens worden slechts zeer vage toespelingen gemaakt in de manifeste
inhoud via de zegswijze van de ‘mooie ogen’ en de ‘spinazie’

Via het proces van verschuiving kan ook verklaard worden waarom in de manifeste
droom soms alleen sporen van onbeduidende dagresten zijn terug te vinden

Talig mechanisme: de metonymie, waarlangs betekenissen voortdurend verglijden doorheen
de betekenaarsketting, zonder een eindpunt te vinden

Opmerking: droomverschuiving en droomverdichting zijn de twee belangrijkste
processen van droomarbeid  ze zijn de grootste oorzaak van het feit dat men de latente
droomgedachten nauwelijks herkent in de manifeste inhoud

Dit proces heeft alles te maken met de beperking die in de droom aanwezig is: gedachten
moeten uitgedrukt worden via beelden, ze moeten “darstellbar” zijn
o
o
De taal die de droom hanteert, is in hoofdzaak een visuele taal: het zijn
beelden
Dit betekent dat het visueel materiaal dat zich onder de latente gedachten
bevindt een bevoorrechte plaats zal innemen in de manifeste droom (zij het
Psychopathologie
Rücksicht auf Darstellbarkeit (inachtneming der uitbeeldingsmogelijkheid)
184
onder een verminkte vorm), terwijl de latente gedachten zonder visueel
karakter een omwerking tot aanschouwelijkheid zullen moeten ondergaan

Concreet heeft de droom het zeer moeilijk met het uitdrukken van logische relaties en
ingewikkelde verbanden
o

Cfr. vergelijking van Freud: “Stel je eens de taak voor om de zinnen van een
politiek hoofdartikel of van een pleidooi in een rechtszaal te vervangen door
een reeks getekende prenten en dan zal men zonder moeite begrijpen waartoe
de droomarbeid wordt genoodzaakt door deze inachtneming der
aanschouwelijkheid.”
Voorbeelden:
o
o
o
Logische samenhang tussen latente gedachten zal de droom weergeven door
convergentie in tijd en ruimte
Het alternatief ‘of-of’ zal in de droom visueel uitgedrukt worden door ‘en-en’
De negatie bestaat niet voor de droom
Rücksicht auf Verstandlichkeit (inachtneming der begrijpelijkheid, secundaire elaboratie)

Freud gaat ervan uit dat deze laatste factor van de droomarbeid pas achteraf inwerkt op
de reeds voorbereide droominhoud
o
o

Concreet is de secundaire elaboratie te beschouwen als een soort eerste en voorlopige
duiding door de patiënt zèlf, waarlangs lacunes ingevuld worden, logische verbanden
toegevoegd worden, enz.
o

De functie van de secundaire elaboratie is de droombestanddelen zodanig te
ordenen zodat ze zich min of meer tot een samenhang aaneenvoegen
Het is een proces van rationalisering waarbij men van de droom een coherent en
dus begrijpelijk geheel maakt
Deze eerste bewerking levert meestal een flagrante misvatting van de
droomgedachten, er wordt een verhaaltje van gemaakt
Bij de analyse van de droom moet men zich dan ook daarvan bevrijden  vandaar is
de eerste stap in de techniek van het droomduiden na het vertellen van de droom: de
droom opnieuw opsplitsen in verschillende brokstukken waarop men dan in tweede
instantie de regel van de vrije associatie toepast
MISLUKTE DROMEN: NACHTMERRIE (ANGSTDROOM) EN TRAUMATISCHE DROOM
De droom is in eerste instantie te beschouwen als een psychische bewerking van een
onderliggend Reële (d.w.z. de drift) in verhouding tot de Ander
o
o

Het kunnen uitdrukken in betekenaars (in dit geval meestal visuele) houdt een
defensieve bewerkingsmogelijkheid in, waardoor de dromer bovendien kan
verder slapen
Hoe beter de droom gelukt is, des te beter de slaap (cfr. “ik heb zeer goed
geslapen” = zeer goed gedroomd, zonder dat men zich de dromen nog herinnert)
Omgekeerd, dromen die op dit vlak mislukken zijn dromen die er niet in slagen dit Reële
te bewerken en de dromer te “beschermen”
o
Vandaar de typische reactie: wakker worden
Psychopathologie

185
o
Nog een stap verder binnen hetzelfde proces: niet in slaap geraken
Nachtmerrie (of angstdroom)

Volgens Freud slechts schijnbaar in tegenspraak met de wensvervullende tendens van de
droom
o
o
o
Ook de nachtmerrie poogt een vervulling van een verdrongen wens uit te
drukken
Het verschil met de normale droom is dat de droomarbeid (droomvervorming
die normaal bescherming biedt tegen de verboden latente gedachten) bij deze
dromen faalt: de verdrongen wens dreigt hierdoor onverhuld tot uitdrukking
gebracht te worden
Om deze rechtstreekse confrontatie te vermijden, treedt de angst in de plaats
van de droomarbeid, waardoor de dromer gewekt wordt uit zijn slaap voordat
de verdrongen wens zich volledig in de droom zou tonen
Traumatische dromen

Volgens Freud zijn dit de enige dromen die werkelijk in tegenspraak zijn met de stelling dat
de droom een poging tot wensvervulling is
o
o

Deze dromen hebben een andere, meer primaire taak in vergelijking met
wensvervulling, met name het psychisch binden van de spanning (voortvloeiend
uit het Reële van het trauma) waardoor het trauma en de angst psychisch
hanteerbaar zouden worden
Deze dromen vallen onder de herhalingsdwang, net zoals heel wat andere
symptomen bij de traumatische neurose
In tegenstelling tot de wensvervullende dromen draait het hier dus niet om een
conflict/defensie t.a.v. A en a maar uitsluitend om conflict/defensie tov (a)
o
Deze dromen zijn a.h.w. therapeutisch op zich: ze betreffen de (re)constructie
van het Reële

De droom is de ‘koninklijke weg’ naar het onbewuste (meest rechtstreekse weg naar het
onbewuste), is hét symptoom bij uitstek

Geen duiding van de droom mogelijk zonder associaties van de dromer (zie Freuds
mislukking bij Dora: meesterdiscours, Tussen hysterie en vrouw, pp. 55-71)

Associaties laten aanknopen bij stukken van de droom (de manifeste droom dus opsplitsen)

Via de vrije associatie rond die fragmenten krijgt de analysant toegang tot het verlangen en
tot het onderliggend conflict (combinatie van volwassen en infantiel verlangen in verhouding
tot A)
 Functie van de droomduiding is hier: bewustwording en assumeren van verlangen &
bewerken van conflict

Nagenoeg alle dromen behoren tot de categorie van de wensvervulling en dus tot de in
betekenaars uitgedrukte verhouding tussen subject, (a) en Ander
Psychopathologie
BESLUIT: DROOMDUIDING EN THERAPEUTISCHE WERKZAAMHEID
186
o
Uitzondering: bij traumatische dromen staat de verhouding tussen subject en (a)
centraal: functie van de droom en therapeutische werkzaamheid van de
droomanalyse heeft in dit geval alles te maken met de constructie: d.w.z. poging
om de angst voor het traumatische reële te bewerken via representatie → zie
aktuaalpathologie
 Traumatische dromen tonen ons dus een ander (en meer oorspronkelijk)
niveau waarop de droom naast het niveau van de wensvervulling
eveneens werkzaam is
 Elke droom bevat een verwijzing naar dit niveau, naar die verhouding
tussen subject en (a)
 Dit is voor Freud: het Unerkannte, de navel van de droom
 Dit idee zal hij later veralgemenen
 Lacaniaans kunnen we dit als volgt uitdrukken: elke
subjectwording bevat een kern van Reële dat nooit in betekenaars
uitgedrukt kan worden
 Elke analyse (als behandeling) ontmoet dan ook daar haar limiet –
zie dan Freuds “Unendliche Analyse”
OVERDRACHT ALS MIDDEL EN DOEL VAN DE BEHANDELING

Zonder twijfel het belangrijkste onderwerp, zowel conceptueel als therapeutisch
 Drie freudiaanse basisteksten, liefst later herlezen vanuit een eigen klinische praktijk:
Dynamiek van de overdracht (KB 4)
Opmerkingen over de overdrachtsliefde (KB 4)
Wegen der psychoanalytische psychotherapie (KB 4)
o
o
Intervention sur le transfert (Ecrits)
Le séminaire, livre VIII: le transfert
Lacan:

Waar Freud mee geëindigd is, waar Breuer mee begonnen is: de overdracht of
‘therapeutische verhouding’

Technische betekenis: dat iets van vroeger/elders met andere figuren, overgedragen wordt in
het hier en nu en daar een invloed gaat uitoefenen

Twee frequente problematieken in de consultatiekamer: depressie en verslavingsproblematieken  beiden notoir moeilijk om te behandelen
o
In beide gevallen botsen we op een onmogelijkheid, of minimaal een
moeilijkheid, op vlak van de overdracht
 Depressie: geen beweging meer (en dus ook geen beweging naar ons toe)
 Cf. “Ik verlang naar niemand”, “Niemand verlangt naar mij”, “Ik
beteken niets”
 Bevroren dialectiek  we moeten daar op een of andere manier
toegang toe proberen krijgen, je moet de psychotherapie in gang
krijgen
 Confrontatie met een afwezigheid van de overdracht
Psychopathologie

o
o
o
187

o
Het concept van de overdracht is pas gaandeweg bij Freud van belang geworden
o
o
o
o

Eerst had hij het over verschuivingen, valse verknopingen, … en dan over
overdrachtEN  ambetant iets dat zo snel mogelijk moet weggewerkt worden:
overdracht als weerstand
 In dezelfde optiek (overdracht als weerstand) zal Freud overdracht in
eerste instantie ook beschouwen als een pure herhaling: hij of zij zal dat
overal gaan herhalen
 Dit klopt niet
 Maar: wel een verhouding/verband, eventueel het omgekeerde (bv. een
andere en betere versie zoeken)  sowieso is het er wel aan gerelateerd
Het herhalingsaspect opent meteen ook de mogelijkheid tot verandering, en dat
is cruciaal: elke nieuwe overdrachtssituatie houdt potentieel ook de mogelijkheid
tot verandering in
 Zo is het basisfantasma ook meteen een manier om de overdracht aan te
duiden
 Die verhouding gaat zich opnieuw implementeren tegenover een nieuw
iemand  daardoor ontstaat de mogelijkheid om er een andere
bewerking van te geven
 Die mogelijkheid is er altijd: elke serieuze verhouding begint op basis van
overdracht en zal ook iets nieuws installeren
 Bij elke serieuze verhouding krijg je twee overdrachten, MAAR: binnen de
context van psychotherapie mag een van de twee partijen zijn bagage niet
meebrengen, wat de kans vergroot dat er iets verandert
Freud zal gaandeweg tot de ontdekking komen dat overdracht ook een
instrument is, maar hij zal die dubbelheid (weerstand vs instrument) blijven
behouden, wat we ook terugvinden bij andere auteurs na Freud
 overdracht als iets dat twee kanten kan uitgaan:
 Belangrijkste middel om deze vorm van therapie (en niet alleen deze vorm
van therapie) te laten slagen
 Belangrijkste bron van mislukking
Freud heeft hier drie belangrijke teksten over
Bij Lacan zal het één van de vier belangrijke concepten worden
Psychopathologie

Toxicomanie: negatieve overdracht
 Eigenlijke verslaving (= iemand die zijn problemen opgelost heeft
via een product)  omgeving niet akkoord: verplichte
behandeling
 Dan ontstaat een heel andere verhouding, waarbij de therapeut in
de rol geplaatst wordt van controleur  er ontstaat een soort
paranoïde verhouding, en dit werkt niet
 Heeft vaak het gevolg dat vrije associatie niet mogelijk is (cf.
sociaal wenselijke uitspraken)
Toont aan dat overdracht de mogelijkheidsvoorwaarde bepaalt om een
behandeling te kunnen opstarten
 Als er geen overdracht is, werkt het niet
 Als er een negatieve overdracht is, werkt het ook niet (cf. toxicomanie)
188
HET “WAT” VAN DE OVERDRACHT

Overdracht = de manier waarop iemand zijn/haar interpersoonlijke relaties installeert,
gebaseerd op een interne structuur die het resultaat is van de levensgeschiedenis, met als
doel het hanteren van angst, verlangen en genot

Klassieke driedeling: positief (liefde) versus negatief (haat); daaraan toegevoegd door
Lacan: het niet-willen weten

Onderliggend: altijd de angst

Klassieke vraag: is overdracht “echt” of niet?
o
o
Merk op dat de vraag quasi uitsluitend gesteld wordt met betrekking tot de
overdrachtsliefde, zelden in verband met de overdrachtshaat ( narcisme van de
therapeuten…)
Nochtans is de vraag daar even legitiem

Antwoord van Freud daarop (“Opmerkingen over de overdrachtsliefde”, KB 4, p.158 ff) =
subversie van de vraag, d.w.z. élke liefde (ruimer: zie driedeling) heeft te maken met
overdracht, ook buiten de analytische situatie in het zogenaamde ‘echte’ leven

Die interne structuur bestaat los van een eventuele analyse, en is bepalend voor élke manier
van in interactie treden met de ander
o
o
De vraag verschuift:
o
o
Hoe doet de overdracht haar intrede tijdens de behandeling?
 Via overdrachtssymptoom
 Ruimer: overdrachtsneurose (cf. infra)
Wat is het verschil met het optreden van die structuur in het ‘echte’ leven
in vergelijking met het optreden binnen de behandeling?
 Het verschil heeft alles te maken met het feit dat binnen de behandeling
de ander (zijnde de analyticus/ca) zich anders opstelt via een “positieve
non-respons”
 In het ‘echte’ leven gaat de ander er wel op in (desnoods via
afwijzing) gebaseerd op zijn/haar eigen interne structuur, met
als gevolg dat het resultaat niet-ontwarbaar wordt: wat komt er
van wie?
 Gevolg: ping-pong spel
 Dit verschil heeft alles te maken met het doel van de behandeling
 Overigens: de vraag of liefde/haat “echte” liefde of haat betreft,
kan derhalve eveneens in het ‘echte’ leven (buiten de
behandeling) gesteld worden
 Freuds subversie zegt veel over liefde en haat op zich, met
name dat het aandeel van het imaginaire daarin meestal
levensgroot is
o Imaginair betekent hier onder andere een duale
gelijkschakeling:
Psychopathologie

Niet alleen in het liefdesleven, maar ook in een onderwijssituatie, werksituatie, …
Kortom: telkens we het tekort in de Ander ontmoeten (cf. Freud: opvoeden,
regeren, analyseren: dit zijn bij uitstek de situaties waarin liefde en haat patent
zijn, en de meest negatieve reactie onverschilligheid is; cf. Lacan: de drie tekorten
in het symbolische: seksuele identiteit, autoriteit, seksuele verhouding)
189


Op grond van de hoger gegeven definitie: idee dat overdracht enkel en alleen herhaling is,
zowel binnen als buiten de behandeling
 Klopt slechts gedeeltelijk:
o
o
o
De mate van herhaling de mate van psychopathologie:
 Hoe meer pathologie, des te sterker het herhalingsaspect (belang van
anamnese!)
 Hoe minder pathologie, des te meer de mogelijkheid tot variatie
 Begrijp: er is géén éénduidig antwoord op het tekort in het Symbolische,
in het beste geval getuigen de antwoorden steeds zowel van een keuze
als van creativiteit (“Ce qui ne cesse pas de ne pas s’écrire”)
De mate van herhaling `de hantering van de “tegenoverdracht” precies dit
laatste kan en moet iets nieuws introduceren, voorbij de loutere herhaling
Aanbevolen literatuur: Yalom, “When Nietzsche wept” (Nietzsches tranen)

Overdracht = de manier waarop iemand zijn/haar interpersoonlijke relaties installeert, een
soort interne structuur, als resultaat van de levensgeschiedenis en ontwikkeling, met als
doel het hanteren van angst, verlangen en genot

De meest bekende invulling gaat het accent leggen op het affect  dan krijg je al heel snel
een reductie van overdracht tot hetzij positieve, hetzij negatieve overdracht
o
o

Positieve overdracht: te maken met liefde, verliefdheid
Negatieve overdracht: te maken met haat
Lacan heeft daar een derde ‘passie’ aan toegevoegd (verrassend): de passie van het nietwillen-weten
o
o
o
In eerste instantie is dit compleet onbegrijpelijk
Bv. in een relatie: irritatie omdat de ander van je uitleg niet wil weten
Het niet willen assumeren van een aantal betekenaars, van de implicatie van een
aantal zaken  dit zit in ons dagelijks leven inbegrepen!
 Dat is één van de cruciale vaststellingen die Freud naar voor zal schuiven
in één van zijn kleinere teksten
Psychopathologie

De ander heeft/is het antwoord op mijn tekort
(liefde)
 De ander wil mij datgene afnemen/niet geven wat
ik nodig heb voor het antwoord op mijn tekort
(haat)
o Merk op dat de twee tendensen dicht bij elkaar liggen en
hetzij vermengd (hysterie), hetzij successief (dwangneurose) kunnen optreden
o Dit heeft alles te maken met het tekort en de verdeeldheid
van het subject en van de Ander daartegenover
In beide gevallen: spiegelrelatie waarin de Ander nooit als anders
onderkend wordt met zijn/haar verhouding ten opzichte van het tekort
en het verlangen
 Het onderscheid tussen een imaginair/narcistische liefde en een
symbolisch gestructureerde liefde heeft alles te maken met de
erkenning van het tekort en het verschil als dusdanig
190

Freud stelt zich de vraag of de overdracht echt is of niet
o
o
o

Overdrachtsgevoelens, gevoelens van liefde of haat, …  echt, of een kunstmatig
bijproduct/artefact/gevolg van de relatie? (laatste = voor de hand liggend
antwoord)
Freud kiest niet voor dat voor de hand liggend antwoord: hij zegt dat we de
vraag moeten omdraaien: buiten de analytische situatie, in het echte leven, als
daar iemand iemand anders haat of daar iemand verliefd wordt op iemand anders
 is dat echt?
 Daar is iets bezig dat de situatie als dusdanig overstijgt
 Elke vorm van initiële verliefdheid of haat, heeft altijd een overdrachtsaspect  typisch daaraan: het feit dat het zich ‘ogenblikkelijk’ installeert
 Die initiële indruk is heel sterk en installeert zich onmiddellijk en in alle
situaties
Freud zal stellen dat overdracht geen artefact is dat zich beperkt tot die heel
bijzondere situatie van psychoanalytische psychotherapie  het bijzondere
daaraan is dat datgene wat ook daarbuiten voorkomt, in het ‘echte’ leven, naar
een laboratoriumsituatie gebracht wordt, waarbij één van de twee niet meespeelt
en ‘blanco’ blijft, zich niet in die rol of patronen zal gaan duwen
Wanneer ontstaat overdracht? Waarom ontstaat overdracht?
 Overdracht structureel proberen begrijpen: als gekoppeld aan het basisfantasma:
o
o
Ontmoeting Subject – Ander
Moment: op het ogenblik dat het tekort op een of andere manier naar voor komt
 Overdracht in elke situatie waarbij het aspect van tekort, genot en verlangen aan
bod komt (liefdesverhoudingen, werkverhoudingen en onderwijssituaties)
OVERDRACHT STRUCTUREEL BESCHOUWD

Nadeel van (1) is nadeel van meeste besprekingen inzake overdracht: leggen teveel accent
op het affectief-emotionele, met als risico
o
o

Verstrikt raken in het imaginaire spiegelgevecht (“le sentiment ment”; “un
sentiment en cache un autre”
Een verglijding naar “le frotti-frotta affectif” (therapeutische “cocooning”)
Bijkomend nadeel: overdrachtsverhouding lijkt plots beperkt 1) tot de herhaling van de
verhouding tot de ouders 2) als wat gereactiveerd wordt in de man-vrouw verhouding 3)
met de vrouw als patiënte en de man als therapeut
 Wat doe je met therapeutische verhoudingen man/man, vrouw/vrouw, en dit nog los van de
eventuele homoseksuele/heteroseksuele objectkeuzes?
Wat daarin vergeten wordt:
o
Oorspronkelijke verhouding betreft de Ander, die nadien uitgesplitst wordt in
eerste en tweede Ander, maar ook eventueel naar broers en zussen toe het
‘oorspronkelijk’ object bestaat niet, en zelfs de eerste invullingen ervan kunnen
zeer divers zijn (cfr. impact van broers/zussen in Freuds gevallenstudies!)
 Een verwachting, bij de therapeut, van een ‘vaderlijke’/’moederlijke’
overdracht maakt ten volle deel uit van zijn/haar imaginaire, en kan in die
zin een dergelijke verhouding implementeren (cf infra, tegenoverdracht)
Psychopathologie

191
o
Een overdrachtsverhouding bevat steeds een dubbele laag (net zoals elk
symptoom): één op het niveau van de drift (a) en één op het niveau van de
betekenaars (A)  anders gesteld: genot en verlangen, rond een tekort

Antwoord tégen reductie tot affectief-emotionele en tot het parentale: structurele
redenering = de overdracht is een functie van het basisfantasma

Enorme voordelen van een dergelijke formulering:
o
o
Is structureel, dus leeg, dus ruim van toepassing
Is variabel in functie van verschillende subjectstructuren (zie colleges klinische
psychodiagnostiek)
o Bevat binnen een verhouding de twee niveaus: subject in verhouding tot drift
en ander, en dit bovendien in relatie tot het tekort en dus tot de angst:
overdrachtsangst
o Legt ten volle het verband met de subjectwording/identiteitsontwikkeling:
overdracht is géén geïsoleerd fenomeen: de overdrachtsverhoudingen van het
subject zijn het subject, in diens verdeeldheid
o Wat meteen betekent dat binnen de overdrachtsverhouding de twee centrale
mechanismen van de subjectwording aan het werk zijn en blijven: aliënatie
(identificatie) en separatie
Aldus noodzakelijke coherentie tussen etiologie, diagnostiek en behandeling:
 De identiteit, ook de (psycho-)pathologische, ontstaat in de verhouding
ten opzichte van de Ander en het tekort
 De diagnose dient zich op die verhouding te richten
 De behandeling impliceert een automatische implementatie van die
verhouding met als doel er een verandering in teweeg te brengen door
een bepaalde hantering van die verhouding als doel en als instrument
 Cfr. besluit van ongeveer alle effectiviteitsonderzoekingen: de therapeutische
relatie is dé bepalende factor van het therapeutisch resultaat, en dit
onafhankelijk van de therapeutische school of strekking
Recapitulatie (zie “Over normaliteit en andere afwijkingen”, hoofdstuk 6 & 8):
o
o
o
Het subject verwerft een verdeelde identiteit via de verhouding ten opzichte
van de Ander, met als doel een antwoord te formuleren op (a)
 Concreet: met als doel de spanningsstijging (angst & genot) hanteerbaar
te maken
Deze identiteit is steeds talig (representatie, “theory of the mind”), omvat
het subject en de Ander in een bepaalde verhouding, en is steeds dubbel
verdeeld (verdeeldheid van het subject ten opzichte van a; verdeeldheid van
subject en Ander door de betekenaar)
 Het basismotief (angst/genot) gaat verscholen onder de ver-taling
ervan, waarvan de verschijningsvorm het verlangen is
Binnen de verschuiving van (a) naar (A), d.w.z. van genot/angst naar verlangen,
en van subject naar Ander, treedt een aspect van defensie op: eigen impulsen
worden bewerkt via de Ander, die daarvoor de ver–antwoord–elijkheid krijgt
 Cfr. het niet-willen-weten van de eigen implicatie
 Dit gebeurt in een dubbele richting: 1) de A is verantwoordelijk voor mijn
tekort 2) ik ben verantwoordelijk voor het tekort van de A
Psychopathologie

192
o
Belangrijk gevolg: symptomen kunnen derhalve nooit geïsoleerd begrepen worden
o
o
o
o

Een vergelijking tussen symptoom en fantasma levert het volgende op (J.A.Miller, 1984 ;
zie ook Tussen hysterie en vrouw », pp. 141 – 194, vooral de tekstgedeeltes over Anna O
en over de kleine Hans):
o
o
o
o

De verschillende betekenislagen moeten telkens opnieuw geïnterpreteerd
worden binnen de onderliggende verhouding, concreet: binnen het basisfantasma
Het doel van een analytische psychotherapie is derhalve NIET het reveleren van
“de” betekenis(sen) van het symptoom, wèl de (re-)constructie van het
onderliggende basisfantasma (als verhouding) waaraan de symptomen hun
betekenis(sen) ontlenen én het doorwerken ervan
Cf. Freud: “durcharbeiten”
Cf. Lacan: “traversée du fantasme”  cognitief inzicht is niet voldoende
Het subject klaagt over het symptoom, maar geniet van het onderliggende
fantasma; het fantasma lijkt een ‘troostende’ functie in te nemen tegenover het
pijnlijke symptoom. Cf. Anna O en haar “Privattheater”
Dit wordt vooral duidelijk omdat het symptoom quasi voortdurend in het
spreken verschijnt, terwijl de patiënt in alle talen zwijgt over de bewuste
vormgevingen van het basisfantasma, met name de dagdromen
 Cfr. hysterie: eigen dood
 Cfr. dwangneurose: dood van de ander
 Ruimer: alle dagdromen/fantasieën waarin de verhouding van het subject
ten opzichte van de anderen en het verlangen/genot gerepresenteerd
worden
 Reden voor het zwijgen: de verdeeldheid, want in de dagdroom komt
een genot aan bod dat niet bekend mag worden, en dat nauwelijks
toelaatbaar is voor het subject zelf (schaamte, schuld & angst)
 Cf. het niet-willen-weten
Het symptoom is voer voor interpretatie via de vrije associatie  meer nog:
de vrije associatie levert quasi automatisch de interpretatie van het symptoom op
 Het basisfantasma, als onderliggende structuur, moet gedecanteerd
worden uit de symptoomanalyses en vooral: uit de overdrachtsanalyse
 In tegenstelling tot de interpretatie van het symptoom betreft het bij
het fantasma veeleer de (re)constructie
 Omgekeerd, al naargelang het onderliggend basisfantasma
duidelijk wordt, zullen de betekenissen van de symptomen
makkelijker aan bod komen
 Symptomen halen hun betekenis steeds uit de onderliggende
basisfantasmatische structuur
Het basisfantasma is steeds het antwoord van het subject op de Ander, in
termen van verlangen en genot
De koppeling tussen overdracht en subjectwording laat toe de twee centrale richtingen
in de overdracht (liefde/haat) structureel te begrijpen, in combinatie met het niet-willenweten
Psychopathologie

Aangezien deze bewerking binnen het talige (ruimer: het representationele)
plaatsgrijpt, zullen de concrete verschijningsvorm daarvan betekenisvolle
symptomen zijn binnen een bepaalde structurele verhouding
193
o
o
o
Steeds daaraan gekoppeld: de onderliggende angst
o
o

Op het bovenliggende niveau (verlangen): angst om niet genoeg te kunnen
voldoen aan het verlangen van de Ander (hysterische structuur), angst om
teveel te voldoen aan het verlangen van de Ander (dwangneurotische structuur)
 Vergeet niet: in beide gevallen (hysterie, dwangneurose) is de
tegenovergestelde angst eveneens aan het werk, zij het minder duidelijk
Op het onderliggende niveau: angst voor de eigen aandrift, het zich verliezen in
het oncontroleerbare van het Reële
Typische situaties waarin overdracht aan bod zal komen: situaties waarin tekort, genot en
verlangen aan bod komt (liefdesverhoudingen, werkverhoudingen en onderwijssituaties)
o
o
o
In die drie gevallen gaat het over het tekort en speelt overdracht een rol
Het is ook geen toeval dat dat juist de drie velden zijn waar er misbruik van kan
gevonden worden  misbruik vindt binnen dergelijke verhoudingen plaats
 Telkens waar we een situatie hebben waarin het tekort centraal staat
(verlangen, genot en angst), heb je zonder de minste twijfel potentieel
een situatie waarin overdracht aan bod zal komen
 Dit betekent ook dat er een aantal situaties zijn waar die structuur zich
niet in voordoet en waar overdracht dus niet aan bod zal komen
Overdracht is dus géén particuliere situatie die zich enkel voordoet binnen
psychotherapie: het is een algemeen iets
 Overdracht kan zich overal voordoen: in die interpersoonlijke
verhoudingen waar dat tekort op één of andere manier aan bod komt
 Als je overdracht op die manier gaat definiëren, betekent dat dat we een
andere vraag kunnen stellen, m.b.t. de psychotherapie: als overdracht
algemeen is, wanneer zal het zich dan gaan aandienen in het verloop van de
behandeling? Wanneer zal het zich specifiek daar gaan aandienen?
 Het zal gebeuren binnen de context van de behandeling
 Op een bepaald ogenblik gaat die overdracht, die al klaar lag, zich
daar gaan implementeren  de vraag is: waarom? En waarom op
dat ogenblik?
 Freud: “op een bepaald ogenblik zal de neurose, een
overdrachtsneurose worden”: de neurose, die op zich te maken
heeft met de verhouding tussen Subject en Ander, zal zich a.h.w.
Psychopathologie

“Liefde”  incorporatie, identificatie, aliënatie: het in zich opnemen van
(betekenaars van) de Ander, ten einde een antwoord te hebben op (a)
 Klassiek: “positieve” overdracht maakt de therapeutische verhouding en
vooral de therapeutische interventies (interpretaties) verteerbaar voor de
patiënt; ‘alles’ wordt overgenomen
“Haat”  separatie: het afwijzen van (betekenaars van) de Ander, omdat de
Ander, ten einde beschermd te zijn tegen het opgegeten worden door die
Ander
 Klassiek: “negatieve” overdracht maakt de therapeutische verhouding
onwerkzaam en zorgt voor de kortste keren voor een drop-out
In beide gevallen: een onderliggend niet-willen-weten, de ver- antwoordelijkheid in de positieve of negatieve zin wordt unilateraal toegeschreven aan de
Ander
194

Een structurele visie op overdracht klinkt op het eerste zicht vreemd, omdat overdracht alles
te maken heeft met een gevoel
o
o

De werkzaamheid van een behandeling heeft ook alles te maken met het
affectieve, met het doorwerken van affectieve gegevens (en niet echt met het
cognitieve aspect)
Maar: waarom bekijken we de overdracht dan op een structurele manier?
Het structurele perspectief belet ons om twee fouten te maken:
o
Een verglijding naar het emotionele:
 Een accentlegging op het affectieve binnen de ruimere klinische
psychologie en binnen de toepassingen daarvan, verglijdt zeer snel naar
het emotionele
 Daarenboven gaat men het emotionele vaak nog eens in een “Flair-versie”
bekijken en dit wil je niet binnen de context van therapie
 Het louter emotionele is iets anders dan een ‘gevoel’
o Terugvallen op de meest klassieke invulling van de overdracht (ernstigere fout):
 Iedereen bouwt een bepaalde verhouding uit tegenover zijn ouders
(klassiek Freudiaans: ten opzichte van de vader) en iedereen van ons zal
die verhouding tegenover de ouders (vader) later gaan herhalen, overal,
ook in de context van een psychoanalytische therapie
 De overdracht wordt hier klassiek Freudiaans gereduceerd tot de
verhouding tegenover de vader
 Nog een stap verder: overdracht als herhaling van de verhouding van de
vrouwelijke patiënte tegenover de mannelijke therapeut, waarbij de
mannelijke therapeut in de positie van de vader geschoven wordt
 Hier zitten we helemaal in een karikatuur
 De overdracht is veel ruimer en complexer dan dat!
 Vandaar de formule van het basisfantasma:



Dit is ook een formule waarmee we de overdracht kunnen
begrijpen
Die formule laat ons ook toe om het verband te begrijpen tussen
identiteitsontwikkeling, overdracht, pathologie en behandeling
De basisidee blijft echter hetzelfde hierbij: wij ontwikkelen onze
identiteit in verhouding tot de Ander
o Die Ander staat voor een verzameling van zowel concrete
anderen als de taal
o Op grond van die omschrijving kan je begrijpen dat een
reductie van de grote Ander tot enkel de vader of de
moeder, veel te beperkt is: wij zijn opgegroeid in een
Psychopathologie

gaan kristalliseren op de figuur van de analyticus  die
overdrachtsneurose zal zich gaan toespitsen op het veld van de
therapie
De neurotische problematiek focust zich en kristalliseert zich op
één figuur: die van de therapeut
o Als therapeut moet je dat leren verdragen én bewerken
o Overdracht als turnus: die overdracht kan dan een andere
verhoudingsmodaliteit openen
195
omgeving waar heel veel andere figuren aanwezig zijn,
buiten onze ouders
 Een aantal figuren zullen daar zeer belangrijk zijn
en een aantal andere figuren veel minder
belangrijk
 Het is perfect mogelijk dat de overdrachtsfiguren
niet meteen de ouders zijn, maar dat andere
figuren daar veel meer centraal stonden
 Je weet dus niet op voorhand als je met iemand
een gesprekstherapie begint welke de overdrachtsfiguren van de cliënt zijn
o
De formule van het basisfantasma is structureel en dus leeg  dit is een voordeel: we
kunnen er verschillende invullingen aan geven
o
De overdrachtsverhouding richt zich niet alleen op de Ander maar ook op het
driftmatige: wij hebben allemaal ook een overdracht tegenover onszelf
 Hoe ga je om met je eigen lichamelijkheid, met je driften, en hoe zal die
manier van omgaan daarmee, zich gaan vertalen in de verhouding tegenover
de Ander? Waarom is dit belangrijk?
 Als je dit er niet bijneemt, is de overdrachtstheorie louter een variant op
de intersubjectieve theorie, op de systeemtheorie; dan hebben we de
psychoanalyse niet nodig en kan je beter op systeemtheorie overstappen
 Maar: wat is dan het verschil?
 Bij de psychoanalyse krijg je de verhouding van het ik tegenover de
aandrift er bij  die verhouding zal zich gaan vertalen/uitdrukken
tegenover de Ander  er is dus een binnen- en buitendialectiek
Psychopathologie

Voorbeeld van of correctie op Freud: Freud was geobsedeerd door de verhouding
tegenover de vader
 Freud heeft een zeer eigenaardige kant: ondanks zijn preoccupatie met
die verhouding tot de vader, vinden we in zijn beschrijvingen altijd
voldoende argumenten om datgene wat daarbuiten is, ook te kunnen
lezen
 De Dora-analyse is een perfect voorbeeld van een mislukte analyse, van
een manier waarop je het niet moet doen  Freuds beschrijving is daar
echter zo ruim dat we zijn fouten kunnen zien: we krijgen voldoende
materiaal om op basis daarvan te zien wat er verkeerd gelopen is
 Wat betekent dit binnen de context van de overdracht?
 Freud is geobsedeerd door de vaderfiguur, maar in al zijn studies
vind je evidentie om te zien hoe belangrijk de broers en zussen ook
zijn
 Freud zag dit niet, maar hij moet het op een bepaalde manier wel
gezien hebben, gezien het in zijn gevalsstudie zat  hij heeft er
gewoon niks mee gedaan
 Het is dus perfect mogelijk dat een overdracht verschuift: op een
bepaald ogenblik zal je als therapeut een andere positie worden
toegewezen dan die waarbij je vertrokken bent, dit is perfect
mogelijk
196
o
Door het feit dat we de overdracht binnen die structuur gaan plaatsen, kunnen we ook
verwijzen naar de subjectwording
o
o
o
Dan zie je dat overdracht en subjectwording heel nauw bij elkaar aansluiten
De subjectwording vindt plaats in die verhouding tot de Ander, draaiend rond het
reële van het lichaam, rond dat tekort
 Onze identiteit is ten volle gekleurd door die verhoudingen die wij gaan aannemen tegenover de Ander
Los van de inhoud, kunnen we ook in die verhoudingsmodaliteit (subject – Ander)
twee richtingen onderscheiden
 Een richting waarbij het subject voornamelijk zoveel mogelijk wil
samenvallen met de Ander (aliënatie/identificatie)
 Een richting waarbij iemand zoveel mogelijk afstand wil houden van de
Ander (separatie)
 Dit zal zich ook tonen in de consultatiekamer, tegenover de therapeut
(overdracht)
 Dit zegt iets over de richting, niet over de inhoud
 Afhankelijk van die twee richtingen en van de dominantie van een daarvan
(aliënatie – separatie), kun je voorspellen welke overdrachtsangst het
meest dominant aanwezig zal zijn
 Bij mensen met een dominante neiging tot identificatie/aliënatie, is
er de angst om afgewezen te worden, om niet goed genoeg
bevonden te worden
 De therapie wordt hier bijna een examen: ben ik wel goed
genoeg? Zal ik wel aanvaard worden?
 In het omgekeerde geval, bij mensen waar het accent ligt op de
separatie en waar de patiënt zoveel mogelijk afstand wil houden,
ligt het accent op de intrusieangst
o De interventies, komende van de therapeut, zullen
afgeweerd of geneutraliseerd worden
o Die neutralisatie kan soms de vorm aannemen van iets wat
als het ware perfect meewerkend is
o Klassiek voorbeeld van iemand met een dwangneurose: die
persoon wil afstand houden van de Ander, en de manier
om dit te doen, is door de therapie over te nemen
 Een dwangneuroticus zal, als hij in therapie blijft,
de hyperperfecte patiënt worden
Psychopathologie

De verhouding tegenover de Ander heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat
we (a) als tekort kunnen benoemen: er bestaat geen voldoende antwoord op in
het symbolische
 Die verhouding tegenover het tekort kan een positieve versie aannemen,
namelijk de vorm van het verlangen: het tekort is iets wat ons gaande
houdt, wat ons doet verlangen
 Daarnaast kunnen we dit ook nog een andere invulling geven: die
verhouding tegenover het tekort is ook de verhouding tegenover de angst
 En: dat wat wij verlangen, is ook altijd een object van angst
 Zo zie je hoe die affecten van verlangen en angst kunnen
samenkomen
197

o
o
De koppeling tussen overdracht, zoals we die ontmoeten in de behandeling, en de
subjectwording, laat toe die twee centrale lijnen in de overdracht te begrijpen
(klassiek: de liefde en de haat)
 De liefde is dan de identificatie of aliënatie, het willen samenvallen met de
Ander, het willen overnemen van alles wat die Ander brengt
 Daartegenover heb je de overdracht van de haat, van de separatie waarbij
men dat wat de Ander (therapeut) brengt, gaat afwijzen (want: het kan
niet toegelaten worden in die eigen ontwikkeling)
In beide gevallen, zowel bij een positieve als een negatieve overdracht, krijgen we die derde
versie van de overdracht die Lacan beschreven heeft: de passie van het niet-willen-weten
 Hoe kunnen we dit begrijpen?
o
o
Negatieve overdracht: een overdracht die teruggaat op het mechanisme van de
separatie
 Daarbij kunnen we vrij goed begrijpen dat wat Lacan de passie van het
niet-willen-weten noemt, dat dat daar ten volle aanwezig is
 Datgene wat wij zeggen, wordt niet gehoord of wordt onbruikbaar
gemaakt, al is het door dit perfect over te nemen
Positieve overdracht: de patiënt identificeert zich met dat wat wij aanbieden en
zal dat ten volle aannemen
 Door het feit dat de patiënt dat overneemt, lijkt het alsof het weten wel
aanwezig is
 Maar: dit is niet het geval
 Het weten zal langs de kant van de Ander blijven: het is
geen gesubjectiveerd weten, geen weten dat deel uitmaakt van het
subject
 Die positieve overdracht kunnen we veeleer beschouwen als
suggestie: die kennis zal geen deel gaan uitmaken van het subject
als dusdanig
 Bewijs: die kennis die zogezegd verworven is en die zogenaamd
overgenomen is  als om een of andere reden die overdracht
plots kantelt naar een negatieve overdracht, zie je dat alle
resultaten die bereikt werden, op één dag tijd verdwijnen: de
therapeut is zijn of haar positie kwijt, is zijn of haar
geloofwaardigheid kwijt
 Dus: alles wat voordien doorgegeven werd, is weg
Psychopathologie

Dit vertaalt zich in een vrije associatie die men tot
de perfectie wil uitvoeren, en bij cognitieve
gedragstherapie zal men de oefeningen en
huiswerken tot in de perfectie uitvoeren
 In beide gevallen zal hij daardoor de therapie
compleet lam leggen: de therapie blokkeert
Dat is het moeilijke bij dit soort patiënten: je ziet dat het
zich volledig inschakelen in de therapie, geen enkele
ruimte meer laat voor verandering: men wordt vastgezet
en dat is hun manier om die angst hanteerbaar te houden
198

De subjectivering van kennis is moeilijk om over te brengen
o
o
o
o

Soms gebeurt het dat je die kennis, zeker als het gaat om kennis die je vroeger
reeds verwierf, plots herkent bij jezelf, dat dit plots een soort inzicht meebrengt,
dat je plots iets ziet bij jezelf
 Op dat ogenblik is die kennis van jou, is dat geen kennis meer: het is
gesubjectiveerd
 Dan werkt het!
Dan mag die overdracht tegenover de therapeut nog verdwijnen; dat speelt geen
rol meer  die kennis is van jou geworden
Dit is het subjectiverende (= de kennis wordt van jou)
Dit gaat altijd gepaard met iets dat veel verder gaat dan het cognitieve, nl. een
complex affect
 Dit soort ervaringen heb je opvallend vaker binnen de algemene literatuur
of binnen de kunstwereld
 Als je bijvoorbeeld een boek leest, wil je een passage in de kantlijn
markeren omdat je iets herkend hebt: je hebt niets geleerd, je hebt iets
herkend
 Die herkenning kan vrij ver gaan: het kan een verwoording zijn van
iets waar je zelf niet in staat was om dat te verwoorden
 Dit is hoe een therapeutisch effect kan ontstaan in verhouding tot
een boek of film
 Die Ander hoeft dus geen concrete figuur te zijn: daar (bv.
literatuur, kunst, …) kan die werkzaamheid ook functioneren
We krijgen dus drie passies: haat, liefde en niet-willen-weten
o
o
Dit niet-willen-weten kan makkelijk doorheen die andere twee passies (liefde en
haat) verlopen
Het daaraan onderliggende affect (zowel aan de haat, als aan de liefde, als aan
het niet-willen-weten), is de angst
 Enerzijds de angst om niet te voldoen aan het verlangen, om niet goed
genoeg te zijn, om in de steek gelaten te worden
 Anderzijds de angst dat de Ander ons zal gebruiken om het eigen tekort in
te vullen: men wordt te goed bevonden en door de houding van de Ander
krijgt men zelf geen plaats meer
 In beide gevallen zal dit als motief werken om de eigen houding te
bepalen: dit is een zeer defensieve houding die alle verandering zal tegengaan

Zoals gebleken uit het bovenstaande: de overdracht bestaat reeds voor een behandeling
start
 Vandaar het belang van de anamnese & diagnostiek in dit verband: via de preliminaire
gesprekken kan men een zicht krijgen op de te verwachten overdrachtsstructuur:
o
o
Nagaan wat de verhoudingen zijn tegenover de significante anderen (= al de
anderen i.v.m. opvoeden, regeren, genezen, seksualiteit)
In het bijzonder: als er reeds vroegere behandelingen geweest zijn, wat was
het resultaat daarvan, niet zozeer met betrekking tot de symptomen, maar wel
Psychopathologie
OVERDRACHT EN BEHANDELING
199
o

op het vlak van de verhouding ten opzichte van de therapeut(e)  hoe en
waarom is de behandeling gestopt? welke herhaling mag je verwachten?
Waar men vooral zicht op moet krijgen, is 1) welk mechanisme er overheerst,
identificatie/aliënatie of separatie? 2) hoe het niet-willen-weten functioneert
 In geval van overwicht identificatie (en dus positieve overdracht):
voorlopig geen probleem
 In geval van overwicht separatie (en dus negatieve overdracht): risico
op drop-out zeer groot, analyse van de negatieve overdracht zo snel
mogelijk
 In geval van een volledig niet-willen-weten wordt de reflectieve
functie onmogelijk, en meteen ook het analytisch proces
Risico bij élke vorm van psychotherapie: dat de behandeling een loutere herhaling wordt
van de vooraf bestaande structuur en derhalve voor dezelfde impasses zorgt:
o
Hetzij een eindeloze afhankelijkheid, het niet kunnen separeren (hysterie), met als
vormgeving ofwel een eindeloze behandeling, ofwel een radicale breuk,
waarna hetzelfde proces bij een volgende Ander herhaald wordt
o Hetzij een moeten separeren, waarbij de patiënt er meestal voor zorgt dat
hij/zij aan de deur gezet wordt
 In beide gevallen is de overdracht geen instrument of middel, maar veeleer
een element van weerstand
 Deze weerstand kan niet uitsluitend langs de kant van de patiënt
gesitueerd worden: de tegenoverdracht (cf. infra) heeft er eveneens alles
mee te maken
Een analytische behandeling – ruimer, een psychotherapie – slaat slechts aan vanaf het
ogenblik dat er zich een “therapeutische alliantie” ontwikkelt
 In psychoanalytische termen: vanaf het ogenblik dat de symptomen en de neurose de
figuur van de analyticus/-ca in de positie van de Ander plaatsen
o
o

Merk op: vanaf dit ogenblik kan men de overdracht nauwelijks nog isoleren, ‘alles’
gebeurt onder overdracht
o
o

Het idee van als therapeut beroep te kunnen doen op het ‘gezonde’ gedeelte van
het ego om daarmee in alliantie te treden ter genezing van het ‘ziekte’ gedeelte
van het ego, is een gevaarlijke illusie
Dit komt neer op de versterking van een gedeelte van het verdeelde subject,
meestal het veroordelende gedeelte, tegenover een ander deel, meestal het
verdrongene; kortom, een alliantie met het Ueber-Ich, met als resultaat
zelfbestraffing en desgevallend depressie
De kanteling van neurose naar overdrachtsneurose gebeurt automatisch (onverschilligheid
eerder zeldzaam) omdat het precies inbegrepen ligt in de functionering van het subject
o

De symptomen worden overdrachtssymptomen
De neurose wordt een overdrachtsneurose
Typische kentekenen: overdrachtsdromen, waarin de therapeut een rol speelt
Vanaf dit ogenblik wordt alles ‘gehoord’ in functie van de overdracht  noodzakelijke
reactie hierop: positieve non-response
o
Hierbij dubbel risico langs de kant van de therapeut:
 Duale interpretaties: gaat zichzelf in de positie van de Ander plaatsen,
zich daarmee identificeren en er zich al dan niet tegen verdedigen
Psychopathologie

200



Hier gaat het over de manier waarop de overdracht in de praktijk zal verschijnen
o
o
o
Technische opmerking: overdracht is geen artefact van de psychoanalyse in de
redenering die Freud uitwerkte: daar kwam overdracht overal voor
 Alle menselijke verhoudingen die wij aangaan, worden gekleurd door
onze identiteitsontwikkeling en ons basisfantasma
 Dat betekent dat die betekenisvolle verhoudingen meteen ook concretiseringen/vormgevingen zijn van die overdrachtsstructuur
 We vinden die overdrachtsstructuur overal waar er een uitwisseling is
rond het tekort: in het onderwijs, het professionele leven en liefdesleven
 Op die drie vlakken zal je altijd overdrachtsfenomenen aantreffen
Waarom is dit voor ons van belang?
 We krijgen als therapeuten in het merendeel van de gevallen een periode
waarin we de kans krijgen om de geschiedenis van die overdracht vast te
krijgen, zonder dat we daar zelf in geïmplementeerd zijn
 Dit is heel belangrijk!
 Concreet: iemand komt op consultatie, wat betekent dat wij op dat
moment (in normale omstandigheden) wel een overdrachtspositie krijgen
toegewezen: de positie van de expert, van het wetend subject
 Dat is ook al een overdrachtspositie!
 Maar: het is een min of meer werkzame, neutrale overdrachtspositie
o Ze is werkzaam omdat wij vanuit die positie die ons toegeschreven wordt, ook de autoriteit krijgen om vragen te
stellen en om antwoorden te krijgen
 op dat ogenblik kunnen we, tijdens die preliminaire
gesprekken, een aantal dingen nakijken
o Ze is neutraal omdat er op dat ogenblik nog geen
overdrachtsverhouding tot ontwikkeling gekomen is die
de pathologie ten volle in zich draagt
 Op het ogenblik dat de neurose een overdrachtsneurose wordt en we in
de positie van die Ander zitten, kunnen wij die vragen niet meer stellen
 Dan zullen al onze vragen gehoord worden vanuit die positie die
ons toegeschreven wordt
 Dit maakt het veel minder makkelijk en daarom zijn die eerste
sessies zo belangrijk!
o Je moet ten volle van die sessies gebruik maken om zicht
te krijgen op de overdrachtsgeschiedenis van die man of
vrouw
o Je kan zicht krijgen op die geschiedenis, bijvoorbeeld
omdat er al een aantal therapeuten aan voorafgegaan zijn
Karikaturaal voorbeeld: je krijgt een patiënt bij je van wie je snel te horen krijgt dat
zij de laatste zes jaar al zeven verschillende therapeuten gehad heeft, de ene al
Psychopathologie

Vb. Freud in de plaats van de vader van Dora
Vb. therapeut in de plaats van subject-dat-weet  meesterdiscours
 Vb. therapeut die de plaats van subject-dat-weet afwijst
Niet-gecontroleerde tegenoverdracht
201
o
Overdracht is een complex gegeven
o
o
Dat dient benadrukt te worden om te beletten dat men terugvalt in die
karikatuur van de overdrachtsverhouding tegenover mama en papa
Maar: daar zit ook een zekere eenvoud in: het accent op de separatie, de
identificatie, of allebei
 Heb je te maken met iemand waar het accent ligt op de identificatie, dan
ben je redelijk gerust: dan zal de behandeling wel lopen, dat is niet iemand
die onmiddellijk zal afhaken
 Ligt het accent op de separatie, dan weet je dat de kans levensgroot is dat
die persoon vrij snel afhaakt en dan kun je je daar op voorbereiden
(anticiperen) en daarmee aan de slag gaan
 In beide gevallen functioneert de overdracht als weerstand
Psychopathologie

langer dan de andere + je krijgt ook te horen dat al die therapieën geëindigd zijn in
een conflict
 Tegelijkertijd voel je de tweede of derde sessie dat de positie die aan jou
toegeschreven wordt, een geïdealiseerde positie is waarbij je op een
bepaald voetstuk geplaatst wordt
 Dan weet je wat er op komst is en kan je al narekenen dat je waarschijnlijk
te maken hebt met iemand waar de overdrachtsverhouding een
combinatie is van het accent op aliënatie EN separatie (een combinatie die
we terugvinden bij borderline)
 Het zal dan maar een kwestie van tijd zijn vooraleer dat men zelf in die
verhouding geduwd wordt
 Dit betekent dat je kan anticiperen: je gaat niet mee in het ene en niet in
het andere  je kan de geschiedenis opmaken van de manieren waarop
het de vorige keren mislukt is en in welke mate die mislukkingen ook een
mislukking waren in het privéleven
 Wat zit daar in en wat zijn de stappen daarin?
 De bewustwording daarin kan de patiënt en de therapeut helpen
om het minstens een stuk langer uit te houden in de therapie
 De kans dat het mislukt, blijft ongeveer 80% maar je zal een stuk
verder geraken in de behandeling, je zal een traject kunnen
toevoegen wat anders niet het geval zou zijn
 In die aanvangssessies krijg je dus de mogelijkheid om daar zicht
op te krijgen en op grond daarvan kan je heel goed voorspellen
wat er zal gebeuren
 Dit is een makkelijk voorbeeld van een duidelijke overdracht: het aan- en
afstoten door de borderline patiënt
Een ander, minder duidelijk voorbeeld: iemand die bij jou komt en je bent voor
hem/haar de eerste therapeut
 Hoe kan je daar dan zicht krijgen op de overdrachtsgeschiedenis van die
patiënt?
 Denk dan aan die andere velden, die andere verhoudingen tegenover
figuren die deze positie innamen: figuren in het onderwijs, in het
liefdesleven en op de werkvloer
 Ook op grond daarvan kan je redelijk goed zicht krijgen op die
fundamentele verhoudingen en kan je min of meer weten waar je je
aan kan verwachten
202

o
o
Vanaf een bepaald ogenblik zal die aanvankelijk algemene overdracht zich gaan
verbijzonderen
 Die verbijzondering betekent dat de therapeut geplaatst wordt binnen
het basisfantasma: de therapeut wordt daarin een bepaalde positie
toegeschreven
 Dit is moeilijk omdat wij niet weten welke positie dat is en omdat vanaf
dat ogenblik alles wat wij wel of niet zeggen en doen, gehoord zal worden
vanuit die positie
 Je mag denken dat je iets objectiefs zegt, dat je een mededeling
doet, dat je aan therapeutische educatie doet, dat je een duiding
geeft, …  NEE!
 Alles wat je zegt, wordt gehoord vanuit die positietoeschrijving
 Een uitdrukking van Freud binnen de context van de neurose: de neurose
is een overdrachtsneurose geworden
 Vaak is dat vrij duidelijk markeerbaar
Psychopathologie
o
Freud zal dit al vrij vroeg naar voor schuiven en ook daar klinkt het
vreemd als we dit toepassen op de positieve overdracht
Negatieve overdracht: hier is er weerstand tegen verandering en tegen de Ander
 Het is een weerstand om een aantal dingen op te nemen van de
Ander, net door afstand te nemen van die Ander
 Dit is duidelijk, en vandaar dat we ook vrij vroeg moeten
tussenkomen om zo iemand toch voldoende lang in therapie te
houden
Positieve overdracht: hier wordt alles dat de Ander zegt, overgenomen en
geloofd, maar het wordt niet gesubjectiveerd
 De weerstand zit hem precies daar in
 Men neemt het over omdat het van jou komt, binnen die positieve
overdracht, maar het is ook een manier om het zelf niet te moeten weten,
niet te moeten opnemen
 Algemeen: die factor wordt zwaar onderschat binnen de psychotherapie
 Heel veel van de psychotherapeutische effecten berusten op
suggestie en aldus op een positieve overdrachtsverhouding
 Er is onderzoek dat aantoont dat de sterkste therapeutische
effecten optreden tussen de vierde en de zesde sessie, helemaal in
het begin, als die overdracht zeer positief is
 Nadien gaat het vaak de slechte richting uit: die positieve
resultaten brokkelen af, omdat die overdrachtsverhouding geen
stand houdt
 Je kan dit dus beter begrijpen als effect van suggestibiliteit, maar dit is
natuurlijk geen verklaring
 Wij verklaren dingen door er een woord op te plakken, maar dat
verklaart niets!
 Dat is een beschrijving die we geven aan een bepaald fenomeen:
iemand neemt iets over van iemand anders en blijkbaar gebeurt
dat zomaar
 Maar: Waarom gebeurt dat zomaar? Dat weten we niet!
 Het is interessanter om het zo te beschrijven: iemand neemt iets over van
een ander, omdat dat een herhaling is van een andere structuur
203

o
o
Overdracht in de behandeling: therapeutische reactie van abstinentie en non-respons
o
Abstinentie = er niet in mee stappen, zich er niet mee identificeren, noch afwijzen
 Binnen de overdrachtsverhouding worden wij een bepaalde positie
toegeschreven en de cliënt zal zich daar ook naar gedragen tegenover
ons
 Hier is het risico vrij groot dat we daarin meegaan, al was het maar door
ons te verdedigen: je neemt die positie op jou om deze te gaan ontkennen
en treedt aldus in een duale verhouding
 Die duale verhouding houdt twee mogelijkheden in: ofwel ga je als
het ware gaan samenvallen met die positie, ofwel weiger je ermee
Psychopathologie

Klassiek voorbeeld: de cliënt vertelt je dat je voor de eerste keer in zijn of
haar dromen opgetreden bent: je wordt opgenomen binnen dat
imaginaire, binnen dat denkkader
 Ander voorbeeld: bepaalde symptomen of fenomenen worden gekoppeld
aan de analyse zelf, aan het tijdstip van de analyse
 Bv. iemand die een ernstige eetstoornis had en die na drie maand
zei dat dat probleem zich bijna niet meer voordeed, behalve net na
de sessie: het probleem werd gelokaliseerd rond het tijdstip van
de behandeling
 Hier kun je je afvragen welke dialectiek daar gaande is
o Eetstoornissen gaan om dingen naar binnen en naar buiten
brengen en psychotherapie gaat daar ook over: over het
hebben van controle daarover of het niet hebben van
controle
o Daar krijg je een moeilijke situatie: je krijgt er zicht op,
maar je zit er tegelijkertijd middenin
o Door het feit dat je erin zit, wordt dat wat je zegt niet meer
objectief gehoord!
Theater van Brecht: Brecht gebruikte het theater ook om het publiek een bepaalde
opvoeding of boodschap mee te geven
 In het theaterstuk zelf kwam soms een onderbreking omdat er een derde
figuur uitleg kwam geven over wat er gebeurde
 Tijdens het verloop van een psychotherapie zou je dus een ‘brechtiaanse
scene’ kunnen invoeren
 Je zegt tegen je patiënt: “We gaan even stoppen, allebei uit de
scene stappen en ik ga je uitleggen wat er bezig is. Jij verhoudt
jezelf op die of die manier tegenover mij en je moet daarmee
stoppen, want dit is deel van de problematiek, …”
 Je gaat uitleg geven m.b.t. hoe hij of zij zichzelf in de ellende helpt
door systematisch bepaalde dingen te gaan herhalen of te
installeren
 Dit werkt niet! Je kan niet uit de scene stappen!
 Je wordt precies binnen die positie geduwd en gepercipieerd: alles
wat je doet en zegt, wordt gehoord vanuit die positie
MAAR: Hoe kun je dan wel reageren?
 Dit klinkt makkelijk: je reageert met de abstinentie en met een positieve
non-respons
 Dit is echter zeer moeilijk en bepaalt of een behandeling lukt of niet
204
samen te vallen en ga je je verdedigen (“Ik ben helemaal niet
kwaad op jou, wat denk je wel?”)
 Dit wordt nog moeilijker bij die belangrijke groep die wij vandaag
de dag in onze consultatiekamer krijgen, met name de borderline
pathologie: daar krijg je het mechanisme van projectieve
identificatie
o De patiënt projecteert een aantal inhouden van zichzelf op
ons en zonder dat wij dat weten, nemen wij die over
o Het is zeer moeilijk zich daartegen te weren
o Het wordt een herhaling van wat die man of vrouw al veel
te vaak meegemaakt heeft.
o Positieve non-respons = je moet die verhouding gaande en positief houden
 Non-respons: je mag er niet in meegaan, maar het moet positief zijn
omdat je die verhouding moet blijven dragen
 De therapeutische alliantie moet zich verder blijven ontwikkelen
 Deze beide concepten hebben alles te maken met wat Freud uitwerkte onder de
benaming van de tegenoverdracht
 Dit is datgene wat vanuit onze kant komt, ons basisfantasma, onze
verhouding tegenover de Ander en de manier waarop wij die in de
behandeling ook een rol laten spelen
 Samenvatting van de tegenoverdracht door Lacan: het geheel van onze
vooroordelen, onze passies, onze verlegenheid, en zelfs van onze
onvoldoende informatie
Vooroordelen (als onderdeel van de tegenoverdracht): de cruciale inhouden waarvoor
iemand op consultatie komt, gaan altijd over de verhouding tegenover de Ander en de
verhouding tegenover de Ander met betrekking tot genot en autoriteit
o
De lichamelijkheid, de seksualiteit, de ouder-kind verhouding, …  m.b.t. die
verhoudingen zijn er geen exacte objectieve antwoorden
 Je kan niet zeggen hoe een man-vrouw verhouding eruit moet zien, in
elkaar moet zitten
 Daar is geen antwoord op: je kan daar alleen je eigen weg en je eigen
keuzes in maken
 Het moet wel jouw eigen weg en jouw eigen keuzes zijn
 Die eigen keuzes en eigen weg zijn jouw subjectiviteit, maar dit kan
fungeren als een vooroordeel
o Bv. “ik vind dat een man-vrouw verhouding er zo moet
uitzien”  dat is je goed recht, maar dan moet je niet in de
behandeling gaan brengen, dan word je plots zeer
moraliserend
o Voorbeeld uit de analyse van Dora: Freud krijgt een 18-jarige
op consultatie die heel duidelijk op zoek is naar haar
invulling als vrouw, naar de invulling van haar seksualiteit
 In plaats van de vragen (die weliswaar op een
neurotische, symptomatische manier gesteld
worden) ernstig te nemen, geeft Freud antwoorden: hij geeft aan hoe hij, als 45-jarige man,
vindt dat de man-vrouw verhouding zou moeten
functioneren
Psychopathologie

205

o
Geheel van de passies: bij passie denken wij natuurlijk aan liefde en haat
o
o
o

Er zijn patiënten die je heel graag ziet of die je vreselijk vervelend vindt
In het merendeel van de gevallen zul je je daar wel bewust van zijn en zul je dit wel
kunnen controleren
Maar: de belangrijkste passie die lastiger is, is je angst
 Dit speelt ook een rol langs de kant van de therapeut: de angst die wij
ervaren wanneer wij geconfronteerd worden met de verwachtingen om
een antwoord te geven
 Wij zijn een verdeeld subject dat geconfronteerd wordt met een Ander die
antwoorden wil  dit zorgt er vaak voor dat therapeuten vreemde dingen
doen
 Extreem voorbeeld: de therapeut gaat zichzelf aanbieden als opvulling van
het tekort
 De therapeut die alles wil doen voor zijn patiënten zodat zij zich
maar beter voelen
 Dit zal natuurlijk grandioos mislukken, afhankelijk van de
invullingen die daar gegeven worden
 Verlegenheid hoort ook bij die angst
Als laatste heeft de tegenoverdracht ook te maken met onvoldoende informatie
o
o
Je moet voldoende weten over iemand vooraleer je je een mening kan vormen
MAAR: hoe meer je weet, hoe minder je je een mening vormt
 Dit klinkt vreemd: je leert iemand kennen en hebt iemand gedurende een
half uur gezien en je hebt een duidelijke mening over die persoon
 Als je die persoon nadien beter leert kennen, is de kans dat je je mening
herziet, zeer groot want je krijgt meer informatie
Psychopathologie

Freud geeft daar de meest klassieke en
patriarchale antwoorden op
 Resultaat: de jonge vrouw vertrekt na 4 sessies
met slaande deuren
 Freud geeft haar niet de kans om dingen te
bevragen op een normale manier
 Wat zou een goede behandeling geweest zijn?
 Deconstructie van de symptomen: het
meisje stelt haar vragen via symptomen, en
dit is geen goede manier
 Freud had die symptomen kunnen
deconstrueren en dan zouden die vragen
als vragen naar boven gekomen zijn (maar:
daar mag je nog altijd geen antwoorden op
geven)
 Je mag mee helpen zoeken naar
antwoorden maar dat is niet hetzelfde als
jouw antwoorden gaan opleggen!
Het vervelende van onze vooroordelen is dat wij ze niet
kennen: deze zijn voor ons zo vanzelfsprekend, dat ze
letterlijk vanzelf spreken en dat is nog een reden om te
zwijgen
206


Later zal je op een bepaald ogenblik horen dat volgens Lacan de tegenoverdracht niet
bestaat  Wat bedoelt Lacan daarmee en wat is de draagwijdte daarvan?
o
o
o

Hij oppert inderdaad die stelling omdat hij iets anders in de plaats stelt, iets
anders in de plaats van overdracht en tegenoverdracht
Overdracht en tegenoverdracht zijn eigenlijk een en hetzelfde proces, maar dan in
twee richtingen
 Het is iets dat zich afspeelt tussen twee mensen, tussen twee subjecten
 Overdracht en tegenoverdracht zijn geen twee aparte concepten: die
vloeien in elkaar over en vormen een geheel
Drie uitdrukkingen:
 “Le désir de l’homme, c’est le desir de l’autre”: het verlangen van de mens
en dat van de Ander lopen in elkaar over
 Denk aan spiegelen: wie spiegelt wie aan wat?
 Dit werkt wederzijds!
 “L’inconscient, c’est le discours de l’autre”: je onbewuste is een invulling
van het discours van de Ander
 Cf. cartoon:
o Dit toont een patiënt op de divan, maar die is een kat
o Op de stoel van de analyticus zit een muisje, de analyticus
is een muisje
o In de tekstballon staat de vrije associatie van de analysant:
die gaat over kaas
 Mochten katten kunnen associëren, zouden zij
zeker niet associëren over kaas, muizen doen dat!
 Wat daar in zit: de associaties van de kat
modelleren zich naar de verwachting van wat de
kat denkt dat de muis belangrijk zou kunnen
vinden
 Je krijg daar al een wisselwerking tussen beiden
 Als een kat echt vrij zou associëren, zou de kans
groot zijn dat die kat over muizen associeert, over
muizen die hij wil opeten  daar zit dus nog een
laag onder
 Die cartoon toont de complexiteit van de
intersubjectieve verhouding, van bovenstaande
uitdrukkingen
 Overdracht en tegenoverdracht kunnen niet meer
gesplitst worden, het loopt door elkaar!
Terug naar de praktijk: hoe ga je om met de overdracht?
o
o
De Brechtiaanse interpretatie, waar we als therapeut naast de scene staan en
uitleg geven, werkt niet
Wat werkt dan wel?
Psychopathologie

Hetzelfde geldt voor de therapeutische verhouding: je krijgt heel veel
informatie en je zal voortdurend je mening moeten herzien
Klassiek voorbeeld: de diagnose: in veel gevallen zullen wij na drie sessies al
een diagnose klaar hebben, maar na 30 sessies ga je massaal twijfelen en
op dat ogenblik wordt die diagnostiek veel minder belangrijk!
207
o
o
We moeten een onderscheid maken tussen een duale interpretatie, een duaalimaginaire positie-inname en een symbolische triangulaire positie-inname
Duale positie-inname (fout): de houding waarbij wij gaan samenvallen met de
overdrachtspositie die ons toegeschreven wordt of waar wij ons gaan
verdedigen
 In beide gevallen blijft het duaal
 De wijze waarop de overdracht zich hier voordoet, kan nagenoeg altijd
gekoppeld worden aan één figuur  daar staat de therapeutische
werkelijkheid vrij dicht bij de karikatuur
 Cf. analyse van Dora: Freud zal daar duale overdrachtsinterpretaties geven
o Dora gedraagt zich tegenover Freud zoals zij zich tegenover haar vader gedraagt
o Freud heeft dat door en zal dat ook op die manier gaan
interpreteren
 Dit werkt niet!
 “Jij zegt wel dat ik me zo gedraag als tegenover
mijn vader, en dan?”
 Dit werkt niet, dit is een spiegelconfrontatie
 Die mag dan nog wel juist zijn, maar deze is niet
werkzaam!
 Wat Freud mankeerde is het feit dat die
verhouding dochter-vader in functie stond van een
derde punt, dat van de moeder
 Daar draaide iets rond: het is de blik van die derde
figuur die ter sprake gebracht moet worden
Symbolische triangulaire positie-inname:
 Een overdracht, zeker binnen de neurose, moet je altijd in termen van
driehoeken denken
 DUS: zoek dat derde punt en hou dat derde punt goed in de gaten
 Dan zou je kunnen denken: dan hebben we de structuur als
dusdanig, met dat derde punt, en dan zal dat een betere
interpretatie opleveren
o Maar: ook dit is niet helemaal correct!
o Het gaat om het symbolische
 Dat derde punt kun je vaak koppelen aan een
bepaalde figuur, maar dat derde punt moet je
uiteindelijk begrijpen als een afwezigheid
 Want: die derde figuur, dat is het punt waarop het
begint te verschuiven, er is geen duidelijke
invulling, geen duidelijk antwoord
 Op het ogenblik dat wij dat derde punt als een driehoek kunnen
beschouwen, dan is er ruimte voor een andere invulling, dan
kunnen we beginnen verschuiven
o Het imaginaire is altijd een volheid, een volledigheid: daar
ontsnap je niet aan
o In het symbolische zit echter iets dat een opening toelaat,
een tekort
Psychopathologie
o
208
TEGENOVERDRACHT VOLGENS LACAN

“La somme des préjuges, des passions, des embarras, voire de l’insuffisante information de
l’analiste” (Ecrits, p.225)
o

Kortom: de analist(e) die denkt dat hij/zij vanuit het eigen weten en/of passie (niet) in
staat is het antwoord te bieden op het tekort van de Ander
o

Kortom, het opdringen van een eigen oplossing, via een meesterdiscours
(vanuit de S1 positie), meestal via een universitair discours (vanuit de S2 positie)
Voorbeeld: Freud die weet hoe Dora, als jonge vrouw, zich moet positioneren
tegenover het verlangen van een man, in casu Mr. K
Een dergelijk antwoord zal steeds gehoord worden in functie van de basisfantasmatische
structuur van het subject, en hetzij “in dank” aangenomen worden, hetzij afgewezen worden
(Dora: afwijzing, ondanks hysterische structuur!)
o
o
In geval van afwijzing kan de analist zich beroepen op “weerstand” langs de kant
van de patiënt, terwijl de voornaamste weerstand langs zijn/haar kant ligt: het
niet-willen- weten ligt hier bij de therapeut
Voor de patiënt hoogstens een suggestieve therapie, en dus een bijkomende
aliënatie
LATERE LACANIAANSE THEORIE
Overdracht en tegenoverdracht vormen één geheel
o
o
o
Reden: zie de subjectwording, waarbij de ver–antwoord–elijkheid door het
subject voor (a) bij de Ander gelegd wordt
Als de therapeut als ander dan inderdaad de eigen antwoorden biedt, dan kan de
patiënt zich daarmee identificeren of dit afwijzen (“Le désir de l’homme, c’est le
désir de l’Autre”; “l’inconscient, c’est le discours de l’Autre”)
Hoe dan ook, de inhoudelijke invulling van de overdracht komt dan van de
therapeut

Vb.: cartoon van Le Chat

Dit mechanisme verklaart waarom bepaalde therapeuten telkens opnieuw op dezelfde
overdrachtsproblematiek botsen, met name hun eigen …

Lacan: onderscheid tussen “le désir de l’analiste” versus “le désir d’un analiste”
o
Désir de l’analiste: komt neer op het mogelijk maken van een analyse
Psychopathologie

209
o Désir d’un analiste: komt neer op het willen invullen van een eigen verlangen
 Het onderscheid tussen de twee is de aan- of afwezigheid van de abstinentie
Algemeen: hier het risico van de “furor sanandi”
o
o

Indien de therapeut een hysterische structuur bezit, wil hij/zij per se het tekort
van de patiënt invullen (zij het dan zoals hij/zij dat ziet)
De ultieme eis van de patiënt is evenwel dat de therapeut het tekort invult met
zichzelf, en zelfs dat is niet genoeg
 Immers: het tekort is niet invulbaar
Op dit punt: niet alleen overdrachtsliefde, maar steeds daaronder: overdrachtsangst
o
o
DUALE
Voldoe ik wel aan het verlangen van die ander? Wat verlangt die ander eigenlijk van
mij?
Waarbij het niet duidelijk is wie “ik” is: de therapeut of de patiënt  typische
onduidelijkheid voor een duale verhouding
INTERPRETATIE VAN DE OVERDRACHT

Is daar het gevolg van, meer bepaald het wordt een ik – jij spiegeling

Daartegenover symbolische interpretatie:
o
o
o
o
Voert steeds een derde punt/figuur in
 Bv. Freud komt in de plaats van de vader van Dora (net zoals Mr. K.), in
functie van mevr. K
Een symbolische structuur is triangulair
 De mise-en-scène van de overdrachtsstructuur tussen twee figuren
veronderstelt steeds een derde voor of tegen wie de opzet gebeurt
 Klinisch concreet: meestal het invocatieve (de stem) of het skopische (de
blik): het subject wordt bekeken of becommentarieerd in zijn doen en
laten met een ander (de tweede) door nog iemand anders (de derde)
 Voor zover de interpretatie van de overdracht zich beperkt tot het duale,
verandert er niets, en wordt de spiegelspiraal alleen maar verder gezet
Symbolische interpretatie van de overdracht is metonymisch: het is niet de
bedoeling het tekort in te vullen (is per definitie onmogelijk), het is de bedoeling
de onderliggende structuur als dusdanig aan bod te laten komen en
daartegenover keuzes mogelijk te maken bij het subject zèlf
Dergelijke keuzes zijn steeds symptomatisch, zij het met een belangrijk verschil:
 Voordien getuigde het symptoom van een geloof in de Ander
 Hetzij door ermee samen te vallen
 Hetzij door de oplossing van de ander af te wijzen
 Hetzij door voortdurend te wankelen en niet te kiezen
 Nu wordt het een “sinthome” (zie F. Declercq, Het Reële bij Lacan, Gent,
Idesça): een keuze voorbij de afhankelijkheid van de Ander en rekening
houdend met het reële van de eigen aandrift:
 Pulsie = “Anforderung zum Bearbeitung”
 Is van de orde van de sublimatie, zoals beschreven door Lacan:
“élever l’objet à la dignité de la chose” (Zie Mark De Kesel, Eros en
ethiek. Een lectuur van J.Lacans ‘Séminaire VII’. Leuven, Acco,
2002)
Psychopathologie

210
 Concreet:
 Géén eigen invullingen/oplossingen geven
 Zoek de derde stem of blik voor wie de duale verhouding opgevoerd
wordt
TYPISCHE SEQUENS VAN DE OVERDRACHTSANALYSE
Normaal vertrekpunt: overdrachtsverhouding waarbij de therapeut de positie van het
verondersteld-wetend-subject toegeschreven krijgt (sujet-supposé-savoir), dat gevolgd of
geweigerd wordt
o
o
o
o

Indien weigering (separatie, negatieve overdracht): vroege interpretatie
noodzakelijk
Indien volgen: overdracht als instrument
 Op voorwaarde dat de therapeut die positie gebruikt om het weten van de
patiënt aan bod te laten komen
 = Toepassing van de vrije associatie
Daarlangs wordt de interpretatie van de symptomen automatisch mogelijk, via
de door de patiënt geproduceerde betekenaars
Onderliggende fantasmatische structuur, als verhouding ten opzichte van de
Ander, dreigt duidelijk te worden
 Als gevolg daarvan: ontstaan van overdrachtssymptomen en
overdrachtsneurose
 D.w.z. een particuliere overdracht, voorbij het SsS, op de therapeut
 Op dit punt dreigt het risico van overdracht als weerstand, d.w.z.
als toedekking van én via het basisfantasma
Analytische houding: abstinentie en positieve non-response
o
Dit klinkt simpel, maar is het alles behalve: steeds confrontatie voor de therapeut
met de eigen verdeeldheid, zowel op het vlak van het ‘eigen’ verlangen als de
eigen driftmatigheid (hier vaak nood aan controle-analyse & supervisie, voorbij
het technische element)
o
Reactie bij de patiënt: confrontatie met zijn/haar invulling van (het verlangen/
genot van) de Ander in functie van een derde Ander
 Dit met als gevolg het ontstaan van een leegte = “destitution subjective”
 Lijkt klinisch op een depressie: wat doe ik hier eigenlijk? Wat verlangt die
ander van mij? Wat verlang ik van hem/haar en waarom?
= “Durcharbeiten” of “traversée du fantasme”: de oude « formule » werkt niet
meer
 Risico: dat ze wèl werkt, met de figuur van de therapeut als Ander: dan
geen passage naar iets nieuws, maar enkel een herhaling van hetzelfde
 Er moeten andere keuzes gemaakt worden, eigenlijke keuzes
 Belangrijk: cognitief inzicht volstaat niet
 Blijkbaar moet dit doorleefd worden en pas daar kan het
eventueel veranderen
 Bv. Rattenman: rationeel inzicht volstond niet, slechts via
overdracht verandering
o
Psychopathologie

211
Hier gaat het om een sequentie, een soort volgorde in de manier waarop de overdacht zich
voordoet
o
o
o

Die sequentie zal je zeker vaak in de praktijk meemaken, als je verder zou gaan in
de psychoanalyse
Maar: in een aantal andere gevallen zal het ook anders verlopen
Je kan daar geen 100% perfecte voorspellingen over doen (behalve over het
beginpunt: dat is vrij goed te beschrijven)
Het normale vertrekpunt van een behandeling, van elke vorm van psychotherapie, is deze
waar wij de positie van de expert toegeschreven worden, de positie van diegene die het weet
en van wie een aantal antwoorden verwacht worden
 Hier zijn twee mogelijkheden: dit kan zich binnen een positieve of binnen een negatieve
overdracht ontwikkelen
o
o
Bij een negatieve overdacht gaan wij heel snel interpreteren en dit bespreekbaar
maken door het te koppelen aan bv. vroegere, vorige behandelingen die vrij
abrupt geëindigd zijn
 Je mag daar zelfs voorspellend werken: “Meneer, de kans dat je binnen
twee sessies stopt, acht ik zeer groot, we kunnen misschien beter meteen
daarover beginnen praten? Hoe komt het dat u zo snel gestopt bent?”
 Je verplicht iemand hierover na te denken, om daarover materiaal te
brengen, en dit kan zelfs gelinkt worden aan de (hulpverlenings-)
geschiedenis van iemand
Van de positieve overdracht moet je afblijven
 Positieve overdracht laat ons toe om vragen te stellen en om onze
techniek te implementeren
 In het geval van de psychoanalytische therapie zal die techniek de vrije
associatie zijn
 De formele structuur blijft echter hetzelfde over verschillende therapiestromingen: positieve overdracht laat ons toe onze specifieke technieken
op te nemen
 In de context van de psychoanalytische therapie wordt dat de vrije
associatie, die we ook de automatische associatie zouden kunnen
noemen
 Dit verloopt eigenlijk vanzelf en onze interventies spitsen zich
voornamelijk toe op het bevorderen van die vrije associatie, zodat
die verder doorgang vindt
 Onze interventies moeten er voor zorgen dat er zo weinig
mogelijk een normaal gesprek komt, dat is niet de bedoeling; die
associatie moet doorgaan
 Dan krijg je een merkwaardig fenomeen: voor zover je te maken
hebt met een psychoneurose, kom je via die vrije associatie
automatisch uit bij de interpretaties, die komen vanzelf
o Daar moet je een interpunctie geven, er de aandacht op
vestigen
o Je moet deze interpretaties niet zelf aanbieden!
o Soms is iemand aan het doorracen, vaak omdat men het
zelf niet wil horen  hier moet je tussenkomen: “Wacht
even, wat zei je daar? Heb je gehoord wat je daar zei?”
Psychopathologie

212
o

Overdrachtsanalyse
o
o
o
o
o
Om tot een analytisch eindpunt te komen, moet men verdergaan met de
overdrachtsanalyse
Daar krijg je in het beste geval het bloot komen te liggen van de onderliggende
structuur van het basisfantasma:
De blootlegging daarvan zal nagenoeg altijd gepaard gaan met het uit de
respectievelijke posities vallen
 Het subject neemt een bepaalde positie in tegenover de Ander, wat
betekent dat die positie van de A (therapeut) geconstrueerd wordt, men
heeft zichzelf een identiteit aangemeten of laten aanmeten
 Al naargelang die vrije associatie doorgaat, wordt dit als structuur
gedeconstrueerd
 Het effect daarvan langs beide kanten is dat beide protagonisten
daaruit vallen, zowel de cliënt als de therapeut
Lacan: de subjectieve destitutie langs de kant van het subject (het uit die positie
gehaald worden) en het des-être langs de kant van de Ander (het niet-meer-zijn)
 Op dat ogenblik krijg je vaak uitdrukkingen als “Wat zit ik hier te doen? Wat
heb ik hier al maanden verteld? Wie ben jij eigenlijk? Ik heb jou dingen
toegeschreven maar die klopten niet?”
 Daar is een verlies aan identiteit: men valt uit een bepaalde positie
Freud beschreef dit als het “doorwerken” (durcharbeiten) en Lacan benoemde dit
als het “traverseren van het fantasma”
 Men gaat daar doorheen kijken
 Dit gebeurt niet vaak; daarvoor moet iemand voldoende lang in analyse
zijn
 Vaak stopt men wanneer de symptoombalans in de positieve richting gaat
Psychopathologie

Onze functie is vaak om te luisteren en om de ander te
verplichten om te horen wat hij zelf zegt en om dat ernstig
te nemen
o Dit doet denken aan een typische Vlaamse uitdrukking: ‘wij
moeten iemand serieus nemen’
 Wat betekent dit?
 We moeten de reeks horen, het seriële daarvan, en
dat ook teruggeven, waardoor iemand zichzelf
serieus kan nemen en stilstaan bij wat hij zelf
gezegd heeft
 Dit is het subjectiveren van de kennis en het
doorbeken van het niet-willen-weten
Veel behandelingen zullen hier stoppen, bij de werkzaamheid van
de vrije associatie, en van de vrije associatie op de symptomen en
interpretatie
 Dat betekent dat daar een winst is: bepaalde symptomen zijn
veranderd in de verbeterende richting
o Het is een therapeutische vooruitgang, maar geen
analytisch eindpunt
o Het analytisch eindpunt heeft als doel ook iets te
veranderen aan de overdracht  overdrachtsanalyse
213


Als dit dan toch gebeurt, is dit vaak in de context van een herhaalde
therapeutische tranche, iemand die voor de derde of vierde keer een stuk
therapie komt doen en als het ware op een ander startpunt begint
Herinnering m.b.t. belangrijke effectiviteitsfactoren: de therapeutische relatie en de mate
waarin een patiënt of cliënt actief kan deelnemen aan de therapie
o
o
Via de overdracht en de beschrijving van het proces zoals hier gebracht, kan je
zien dat een psychoanalytische therapie in het beste geval daar vrij sterk bij
aanleunt en dat verklaart de werkzaamheid ervan
De therapeutische relatie staat centraal en de mate waarin men actief kan
bijdragen tot de behandeling is ten volle wat wij bedoelen met de vrije associatie:
de cliënt moet dat zélf doen en wij blijven daar eerder op de achtergrond
FINALITEIT VAN DE BEHANDELING: AFFECTIEF DOORWERKEN VERSUS
COGNITIEF INZICHT
Wat is de bedoeling van een behandeling? En wat is het onderscheid tussen cognitief inzicht
enerzijds en het affectief doorwerken anderzijds?
o
o
o
Elke psychotherapie zit eigenlijk op de balans tussen cognitief inzicht
(kennisaspect) en affectief doorwerken (affectief aspect)
We werken voornamelijk met het cognitieve, maar we weten allemaal wel dat we
dat affectieve moeten bereiken (maar: we geraken er niet goed wijs uit)
Onze theorievorming van de psychotherapie schiet tekort op vlak van dat
affectieve, en daar is een structurele reden voor
 Dit heeft te maken met de epistemologische splitsing waar wij mee
opgescheept zitten sinds Plato: de splitsing tussen psyche en soma
 Dit werd nadien hernomen binnen de christelijke opvattingen als
splitsing tussen lichaam en ziel
 Van daaruit kregen we ook de opsplitsing tussen de geneeskunde
en de psychologie
 Sinds Plato zijn wij in het Westen verplicht om te denken in termen van die
dualiteit!
 We zijn niet alleen verplicht zo te denken, we hebben zelfs twee
verschillende praktijken: een medische en een psychologische
praktijk
o In de medische praktijk gaat men werken op het lichaam,
op die affecten
o In de psychologie gaat men veel meer werken op het
cognitieve, op het weten
 Maar: ondertussen weten we echter beter
 Een paar eenvoudige voorbeelden: kijk naar je eigen ervaring: wanneer
word je ziek?
 Niet alleen als je oververmoeid bent, maar heel vaak na een
emotioneel conflict
 Ondertussen weten we dat onze immuniteit daalt wanneer wij een
vervelende emotionele periode (zacht uitgedrukt) meemaken: zo
worden wij plots veel gevoeliger voor infectieziektes
Psychopathologie

214
Een ander voorbeeld: iemand die op één nacht grijs wordt na het
meemaken van een ernstig trauma
 Nog een ander voorbeeld: iemand die in traumatische
omstandigheden haar partner verloor en die 15 jaar na de feiten,
op het ogenblik dat zij over het ongeluk wil spreken, haar stem
verliest; zij kan letterlijk niet meer spreken, hoewel zij er wel over
wil spreken
 Hier zie je die wisselwerking tussen die twee zaken die wij gesplitst
hebben
 Wij hebben het lichamelijke van het cognitieve gesplitst, maar in
werkelijkheid is dit niet opgedeeld
 Ondertussen hebben wij dit opnieuw gedefinieerd in een
veronderstelde splitsing tussen het cognitieve en het emotionele
o Een dergelijke opdeling is even kunstmatig als de opdeling
tussen lichaam en geest
o We hebben daar vandaag de dag een aantal neurologische
gegevens over:
 Het cognitieve, het verbale ligt prefrontaal,
vooraan in de hersenen
 Het affectieve ligt centraal in de hersenen, in het
limbisch systeem
 Hier is iets eigenaardig aan de hand: tussen die
twee hersengebieden liggen geen rechtstreeks
verbindingen
 Dit is vreemd: het affectieve systeem bevat
het geheugen, het geheugen voor
gevaarlijke situaties, maar ook voor zeer
lustvolle situaties  Waar vóel je dat, die
gevaarlijke of lustvolle situaties?
 Dit voel je in je buik en soms ook een beetje
lager: je wéét ze niet, je voelt ze
 Het gaat naar beneden, daar voel je die
signalen en dan keert het terug naar boven
en dan begin je daar cognitief over na te
denken
 Er is zo’n typische uitdrukking: “Ik voel het
in mijn buik”
 Als je het in je buik voelt, heeft het meestal
te maken met angst, met iets dat angst
losmaakte in je limbisch systeem
o Wij hebben cognities en affecten in ons denksysteem, in
onze theorievorming opgedeeld, terwijl het natuurlijk
hetzelfde lichaam blijft
 Die neurologische beschrijving zorgt vandaag
merkwaardig genoeg niet voor een holistisch
denken, wat we hadden kunnen hopen, maar voor
de klassieke fout: het bevoorrechten van één van
beiden
Psychopathologie

215


Therapeutische werkzaamheid en datgene wat wij niet begrijpen
o
o
o
Freud begon zijn carrière bij Breuer en nam een aantal zaken van hem over, zoals
de hyno-cathartische methode
 Als je die methode beschouwt, komt die eigenlijk neer op vrije associatie,
met dien verstande dat die vertrok bij een bepaalde focus
 De patiënt werd door Breuer gevraagd te vertrekken bij een
bepaald aandachtspunt en die vrije associatie gebeurde onder
hypnose  dit mondde uit bij wat Breuer een catharsis noemde
 Het therapeutisch effect had uitdrukkelijk te maken met het
geheel: die vrije associatie, die catharsis en ook de overdracht 
dat wat Breuer niet gezien had
 Freud neemt die associatie over en maakt daar een hele theorie
over
o MAAR: daarbij zal hij het idee van affectontlading en
catharsis vergeten
o Als je die teksten van Freud bestudeert, merk je dat zijn
therapeutische techniek hoe langer, hoe minder werkzaam
wordt
o Freud zal zijn theorie herzien en komen tot een
aangepaste theorie waar de affectieve doorwerking
centraal komt te staan en waar hij meer aandacht heeft
voor het affect
o Hij kan dit minder op cognitief vlak uitleggen, maar de
therapie wordt wel beter, de patiënten worden er beter
van
Hedendaagse illustratie: EMDR therapie (= Eye movement desensitization and
reprocessing)
 Dit gaat om een behandeling met oogbewegingen, wat toegepast wordt
bij getraumatiseerde patiënten
 Het werd ontdekt door Shapiro, heel toevallig, wanneer zij met zichzelf in
de knoei zat
 Zij hielp zichzelf hiermee, paste dit toe op patiënten en tot vandaag is dit
een van de meest effectieve, kortdurende behandelingen voor een
enkelvoudig trauma
 De studies die hiernaar gedaan zijn, zijn erg overtuigend: als je iemand
hebt met een enkelvoudig trauma, die daar een posttraumatische stressstoornis aan overgehouden heeft, stuur die maar bij zo’n therapeut, dat is
het meest efficiënt
Binnen de universiteiten krijgt EMDR nauwelijks krediet, wat zeer merkwaardig is
Psychopathologie

Die neurologische bevinding zorgt ervoor
dat mensen zeggen “Zie je wel, het is
lichamelijk, het heeft niets te maken met de
psychologie”
Je krijgt daar een voorkeur voor een van
beide kanten, terwijl de correcte conclusie
moet zijn dat het een geheel is, waarvan
we het ook best als een geheel gaan
bestuderen
216
o
We hebben een methode waarvan de effectiviteitsstudies op alle
mogelijke manieren aan de regels van wetenschappelijk onderzoek
beantwoorden, die methode blijkt telkens effectief en toch blijft die
methode verdacht
 Ze staat in een soort statuut dat dicht bij het esoterische, het alternatieve
aansluit, terwijl dit niet het geval is
 We begrijpen het gewoon niet
 In eerste instantie leek het wel begrijpelijk: die oogbewegingen die
gevraagd worden, kon men linken aan neurologische ideeën waar
allerlei theorieën over gemaakt werden die het even acceptabeler
maakten
 Tot bleek dat die oogbewegingen er weinig toe doen, je kan het
doen met een geluidssignaal of nog op een andere manier
 Binnen de kortste keren wordt heel die methode verdacht: de
EMDR therapeut wordt niet meer serieus genomen
o Een stelling die Verhaeghe daar tegenover stelt: Wat is de
voorwaarde opdat die behandeling kan toegepast worden?
o Je mag dit enkel toepassen bij patiënten met een
enkelvoudig trauma
o Bij patiënten met meervoudig trauma, moet je zeer veel
ervaring en heel speciale vaardigheden hebben!
Hoe werkt EMDR?
 Je vraagt aan de patiënt of hij/zij nog op een of andere manier een spoor
(een “herinnering” is nog te concreet geformuleerd) heeft van het
trauma, een spoor dat bovendien duidelijk affectbeladen is (dus: geen
neutraal spoor)
 Men moet een spoor hebben van het trauma en moet daar
duidelijk een negatief affect aan hangen
 Dan gaat men vragen om dit in zich op te nemen, zowel het spoor als dat
affect: men moet het echt aanvoelen
 Dan vraagt men ‘vrije associatie’ (die term wordt niet gebruikt, maar daar
komt het wel op neer): de gedachten moeten uitgesproken worden
 Men mag als therapeut niet interveniëren, behalve om die ‘trein
verder te laten rijden’
 Die vrije associatie begint te lopen en die ketting mondt uit op een
affectbeleving en een affectontlading
 Heel vaak mondt het uit op iets wat een nieuw vertrekpunt wordt
voor een volgende ketting, voor een volgende associatiereeks,
wat op zich waar aanleiding geeft tot een affectontlading
 In de gevallen waar EMDR gelukt is, kwam één ding systematisch terug:
een enorme vermoeidheid nadien
 Men voelt zich letterlijk en figuurlijk leeg, het is iets dat mensen
serieus onderuit kan halen
 Als je dit aan therapeuten vraagt, wordt die leegte ook door hen
gevoeld: het is dus ook voor hen zeer vermoeiend
 Laat ons dit vergelijken met Breuer: dit is hypnose
 Hoe hypnotiseerde Breuer zijn patiënten? Met de pendule die heen
en weer ging, dat zijn oogbewegingen!
Psychopathologie

217

o
Tijdens een psychoanalytische therapie zal die vrije associatie ook automatische verlopen
o
o
Nog veel meer automatisch omdat die niet vertrekt bij opgelegde vertrekpunten
Tijdens die associatie zal je ook die affectontladingen hebben: waarom kiest men
voor dit woord?
 Het gaat niet om emoties in de hogere, bewuste betekenis van het woord
 Het is veel basaler, veel primitiever
 In die zin is het ook minder makkelijk te benoemen, maar die
affectontladingen krijg je daar ook, hoewel zij meer gedoseerd zijn,
waardoor de effecten ook niet zo spectaculair zijn als bij EMDR + het duurt
ook een stuk langer
 Waarom passen we dan niet meteen allemaal EMDR toe op alle
patiënten?
 Om twee redenen:
o Bij iemand met een enkelvoudig trauma (typisch iemand
die een auto-ongeluk of een geval van agressie
meemaakte) heb je een duidelijk vertrekpunt, een
duidelijk afgebakend iets
 Je hebt daar niet een complexe neurotische
structuur die daar achter zit, je hebt een vrij stevige
basisidentiteit
 Dit betekent dat de overdracht daar veel beter
hanteerbaar is, dat de overdracht daar niet het
probleem op zich zal worden
 Breuer: hij paste dit toe bij personen met een
complexe neurotische voorgeschiedenis, waarbij
de neurose een overdrachtsneurose wordt en dan
is het niet meer hanteerbaar
 EMDR toepassen bij een borderline pathologie,
waar we ook een traumatische voorgeschiedenis
hebben, betekent dat wij leerling-tovenaar spelen
Psychopathologie

Hypnose is aandachtafleiding: “concentreer je op mijn vingers”,
maar ondertussen is die bewuste aandacht weg  terwijl die
bewuste aandacht weg is, kan iets anders naar boven komen
 dit is de truc van de psychoanalyse!
Dat is de truc van de psychoanalyse: je komt bij mij en we gaan over alles praten,
behalve over het probleem
 Dit is de truc: laat die andere dingen maar komen
 Merkwaardig is dat hier een automatisme in zit: het zijn geen toevallige
associaties; dit automatisme voert tot een affectontlading en blijkbaar
werkt dit
 Waarom werkt dit? Dat weten we niet!
 Daar bestaan allerlei theorieën over en hypothesen, maar je kan
dat eigenlijk niet bewijzen
 Dit is de eigenaardigheid in de wetenschap: als wij iets niet
begrijpen, dan bestaat het niet; als wij iets niet kunnen invoeren in
onze theorie, in ons weten, dan is het verdacht en dan willen wij
daar niet van weten
218
o
en deuren openen waar wij geen controle over
hebben, en die wij niet meer gesloten krijgen
 De effecten daarvan zijn niet mooi, wees daar
heel voorzichtig mee!
 EMDR leer je zeer snel, op een tweetal uur kan je
dat aanleren
 Als je weinig ervaring hebt, dan pas je dit al snel
toe bij mensen waar je dat beter niet doet en zo
open je een aantal deuren die je niet meer dicht
krijgt
 Voer je diagnostiek zeer goed uit! Weet bij wie je
het toepast en bij wie je het beter niet toepast
 Als je genoeg ervaring hebt, kun je het misschien
toepassen binnen een ruimere therapie
Wij werken sowieso, welk model wij ook volgen, via een
cognitieve insteek, maar we proberen bij het affectieve te
geraken
 We proberen op dat affectieve vlak dingen te
veranderen
 Dat affectieve is niet zomaar een kenmerk van het
lichaam, dat zit in die (a)  dat is hetzelfde als dat
reële van het lichaam dat we niet begrijpen
 Die aandriften die we niet begrijpen en die zich
voordoen tussen het verdeeld subject en de
verdeelde Ander, wat daar uitgewisseld wordt
 Een voorbeeld van die uitwisseling: bij een
geslaagde sessie van therapie zal niet
alleen de patiënt vermoeid zijn, maar de
therapeut ook
 Dit kan je cognitief niet vatten, daar schiet
onze theorie te tekort
 Dit verklaart ook waarom medicijnen
werken: zij werken op een of andere
manier in op die dingen
o Zij werken op twee manieren: zij
duwen het naar beneden of zij
brengen het naar boven
o Je kan de psychofarmaca in die
twee groepen onderverdelen, maar
dit is zeer rudimentair

Klassiek probleem: sinds Plato scheiding lichaam/geest
o
Met als gevolg daarvan scheiding in de opleiding, met een onbekendheid over het
ene bij de specialisten van het andere, naïeve causaliteitsredeneringen en zelfs
een letterlijke onmogelijkheid om holistisch te denken (geen woorden voor)
Psychopathologie
INLEIDING
219
Het idee van de splitsing wordt meer en meer onderuit gehaald, maar in de praktijk heeft
dit nog nauwelijks invloed
o
o

Kortom: causaliteit is veel complexer dan een simpele lineaire redenering en moet aldus
steeds circulair gedacht worden
o
o


Bv. de vaststelling dat na een emotioneel conflict de lichamelijke immuniteit
gevoelig daalt, waardoor de kans op een infectie verhoogt
Omgekeerd: bij een bepaalde lichamelijke toestand (gewijzigde hormoonspiegel;
vermoeidheid; ….) is de mens veel vatbaarder voor bepaalde psychische reacties
“Circulair” is hier al een illustratie van de onmogelijkheid om de mens als een
geheel te denken
“Circulair” vooronderstelt andermaal een interactie tussen twee aparte
entititeiten: lichaam en geest)
Moderne vertaling van het probleem: splitsing tussen ratio en passie, tussen cognitie en
emotie
o
o
Psychoanalytisch: tussen het betekenaarsniveau en het driftmatig- affectieve
Dit is ondertussen neurologisch aangetoond; ruw geschetst: de neocortex (= taal
en bewuste cognities) en het limbisch systeem (lust-onlust) functioneren quasi
onafhankelijk van elkaar (“Le coeur a ses raisons que la raison ignore”, zie
A.Damasio, The feeling of what happens. Body, emotion and the making of
consciousness, London, Vintage, 2000)
 De belangrijkste verbindingsweg tussen die twee verloopt niet corticaal,
maar wel via het lichaam: de lust-onlust signalen ter hoogte van het
limbisch systeem geven top-down aanleiding tot lichamelijke fenomenen,
die vervolgens bottom-up door de neocortex bewust waargenomen
worden, zonder bewust besef vanwaar ze komen (cfr. “gut feeling”,
visceraal gevoel; cfr. de ‘herinnering’ aan - beter: re-evokatie van - een
trauma: verloopt via het lichaam, niet via het declaratieve geheugen)
 Vandaar nadien vaak “secundaire elaboratie”!
o
Lacaniaans gelezen: het Reële is het driftmatig-“affectieve” (met daarin angst en
genot als centrale gegevens), het Symbolico-Imaginaire is het representationeelcognitieve
 Tussen de twee is er nauwelijks of zelfs een negatief verband: het Reële
“biedt weerstand” aan de symbolisering
 Freudiaans gezien kunnen we hier het onderscheid leggen tussen het
bewuste en het onbewuste als twee aparte systemen
Nb: deze moderne neurologische vertaling leidt vaak tot een terugval in een monistische
redenering: “Dus het is toch allemaal een kwestie van het organisch- biologische”, d.w.z. het
psychische (bewustzijn, emoties) speelt geen rol
o
o
Ongemerkt voert men daarmee de hoger vermelde splitsing terug in, waardoor er
een cirkelredenering ontstaat
We moeten het accent leggen op de vreemde wisselwerking tussen wat bewust
en wat niet bewust is, tussen een rationeel weten en een affectief ervaren

Dit brengt ons bij wat vermoedelijk hét kernprobleem is van ongeveer elke vorm van
psychotherapie: wat de patiënt aan “inzichten”/”cognities” verwerft tijdens de behandeling,
geeft niet automatisch aanleiding tot verandering op het vlak van het affectieve

Op dit vlak is er duidelijk een evolutie merkbaar bij Freud
Psychopathologie

220
o
o
o
o
o

Dit accent qua finaliteit zal in Freuds theorie geleidelijk naar de achtergrond verschoven
worden, al naargelang het accent komt te liggen op het niveau van de betekenis, en vooral:
op het ontbreken van de bewuste kennis, bij de patiënt, inzake de betekenissen van zijn/haar
symptomen
o
o

De therapeutische techniek wordt interpretatie en weerstandsanalyse, en de
behandeling wordt een “inzichtstherapie”
Karikaturaal resultaat: de patiënt “kent” de betekenis(sen) van zijn symptomen,
heeft ten volle inzicht in de oedipale voorgeschiedenis, maar er verandert geen
iota in zijn/haar gedrag…
Freud zal dit zelf ook als dusdanig ervaren én corrigeren, waarbij hij voornamelijk een
duidelijke accentverschuiving zal leggen naar de overdrachtsanalyse (in plaats van op de
loutere inzichtstherapie) en naar de “Durcharbeitung”
o
o
o

Doorheen zijn volledige theorie heeft hij het steeds over de koppeling tussen een
“Vorstellung” (representatie, betekenaar, idee) en een “Affektbetrag” of
energetische bezetting daarvan
Psychopathologie zal hij o.a. begrijpen als een foutieve koppeling tussen een
bepaalde representatie en een daar niet bijbehorend affect (cfr. hedendaagse
leertheorieën), maar ook als de onmogelijkheid om het affect “af te reageren”
 Dit laatste is zelfs de kernfinaliteit van zijn oorspronkelijke behandeling
Cfr. Breuer, met zijn idee van katharsis en toepassing van hypnotherapie
Cfr. Freud, met zijn idee van “Abreaction”
Valt vandaag terug te vinden in de psychoanalytische interpretatie van
EMDR (cfr. infra, zeer effectief bij behandeling van PTSD)
Hierbij kan één van zijn teksten als scharnier beschouwd worden: “Erinnern,
Wiederholen und Durcharbeiten”
Merk op: deze tekst laat ook toe een bepaalde karikaturale invulling van de
psychoanalyse te corrigeren: het gaat niet per se over het zich “alles herinneren”,
het is niet zomaar de “kindertijd” die centraal staat
 Het accent dient te liggen op de vrije associatie (zonder vooringenomen
selectie) en op de overdrachtsanalyse, waarbij de dimensies van het object
en van de drift aan bod komen (zie F. Declercq: Het Reële bij Lacan, Gent,
Idesça)
“Weten” dat roken ongezond is, betekent niet dat men stopt, “weten” dat men
zijn medicatie moet nemen, betekent niet dat men ze automatisch neemt, enz.
Cfr. Lacan: “Mais l’analyse n’est pas de retrouver dans un cas le trait différentiel de la théorie,
et de croire expliquer avec pourquoi votre fille est muette – car ce dont il s’agit, c’est de la
faire parler, (…) », Le Séminaire, livre XI, Paris, Seuil, 1973, pp. 15-16)
BESLUIT
Freud komt tot een fundamentele herziening van het lustprincipe: er is een “jenseits”
o
o
Bovendien klopt zijn gelijkschakeling tussen lust-spanningsdaling en onlustspanningstijging niet
Daarbij aansluitend verschuift het accent van “inzicht”, van het bereiken van
nieuwe kennis, terug naar een implementatie daarvan op het vlak van het affect
Psychopathologie

221
en het driftmatige (cfr. Lacaniaans idee: het “assumeren” van wat men reeds
wist)
De repercussies op de behandeling zijn verregaand: alleen maar werken volgens het
lustprincipe (en dus volgens de betekenaar) is noodzakelijk maar niet voldoende
o
o
o

Lacan: er ligt een dimensie van “jouissance” voorbij de betekenaar, wat meteen
betekent dat een louter verbaal-cognitieve behandeling nooit voldoende is
Dit betreft de dimensie van de drift (het “affect”, energetische bezetting,
affectgedrag,….)
Cfr. de oudste freudiaanse definiëringen over “Abreaction” en “Katharsis”
Op die manier kan de behandeling in twee logische tijden gedacht worden
o
o
o
De eerste tijd betreft de “klassieke” analyse (zie schema hydraulisch model)
binnen de betekenaar en met alle accent op de vrije associatie
De tweede tijd betreft de limiet daarvan, waar er gebotst wordt op de jouissance
en de positie-inname ten opzichte van (a)
 Voor Freud ligt het accent, wat deze tweede tijd betreft, op de
overdrachtsanalyse, d.w.z. de neurose wordt een overdrachtsneurose, de
symptomen worden overdrachtssymptomen, waarbij de affectladingen
ten volle opnieuw geïmplementeerd worden, tijdens de behandeling, op
de figuur van de therapeut, met de bedoeling tot “Durcharbeitung” te
komen
 Lacaniaans vinden we hier de “traversée du fantasme”
In tegenstelling tot de eerste tijd (hydraulisch model) die een gesloten en
afwerkbaar geheel presenteert, is deze tweede tijd “open”
 Technisch gezien is dit nauwelijks onderwijsbaar: het accent dient vooral
te liggen op de abstinentie en op de noodzaak aan de beveiligende
aspecten van het kader
Psychopathologie

222
Download