4 - Gnostiek.nl

advertisement
Schatgraven in Thomas 4.1
4. Vraag de weg aan het kind in jou
Jezus zei:
Een man, oud van dagen, zal niet aarzelen
om een klein kind van zeven dagen oud,
te vragen naar de plaats van het leven,
en hij zal leven.
Want vele eersten zullen de laatsten zijn,
en zij zullen één zijn.
Het koninkrijk is in jezelf, zei Jezus in het vorige logion. Maar hoe zoek je dat? Wat is de weg
daarheen? Dat moet je vragen aan een kind van zeven dagen oud.
Waarom is dat zo?
Ook hier moeten we bedenken dat Jezus sprak in de joodse cultuur.
In de joodse samenleving was het gebruikelijk jongetjes op de achtste dag na hun geboorte te
besnijden. In het Oude Testament staat:
Al uw mannelijke kinderen moeten als ze acht dagen oud zijn besneden worden. Iedere
onbesnedene moet uit zijn stam verwijderd worden. (Genesis 17:12)
Die besnijdenis is niet alleen lichamelijk een ingrijpende gebeurtenis. Er gebeurt meer. Na de
besnijdenis valt de identiteit van het kind niet meer met zichzelf samen. Het wordt lid van een
stam en krijgt de identiteit van ‘een besnedene.’
Daarmee wordt de kiem gelegd voor de vervreemding van het kind van zichzelf. Op de dag vóór
de besnijdenis is het kind nog zichzelf. Het heeft nog geen identiteit gekregen van buitenaf, van
‘de wereld.’ Dan weet het nog ‘de plaats van het leven’. Maar als ‘besnedene’ valt het kind niet
meer met zichzelf samen, het wordt door zijn identificatie met een culturele bepaaldheid een
onwetende over zichzelf. De ervaring van het zelf wordt vervangen door geloof in een sociaal
masker.
Maar de besnijdenis vervreemdt het kind niet alleen van zichzelf. Door de besnijdenis ontstaat
meteen ook vervreemding van alle andere medemensen. Men ziet anderen alleen nog maar als
‘besnedenen’ en ‘niet besnedenen.’ Het maakt een onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij.’ ‘Wij’ zijn de
goeden. En ‘zij’ deugen niet.
Dat is de oordelende blik, dat is kijken naar je medemens met een balk in je oog. Die oordelende
blik maakt blind, niet alleen voor het eigen ware zelf, maar ook voor het ware zelf van alle
andere mensen, ook die van de deelnemers aan het eigen ‘wij’. Want je ziet ook van hen niet
meer wie ze in werkelijkheid zijn.
Maar, als je weer als een kind zou kunnen kijken, als een kind van zeven dagen oud dat nog niet
besneden is, naar jezelf en naar anderen, zonder die balk in je oog, dan zul je ‘zien-wat-is.’
Schatgraven in Thomas 4.2
Hier wordt dus een andere betekenis gegeven aan het woord ‘oordelen.’ en zeker aan de
uitspraak van Jezus ‘Gij zult niet oordelen, opdat gij niet zelf geoordeeld worde.’
In het Oude Testament en in de meeste teksten van het Nieuwe Testament staat het oordelen
steeds in het kader van schuld en boete: God oordeelt als rechter over de daden van de mens en
beloont en straft. Dat is een moreel, wettisch kader.
Maar hier wordt duidelijk gemaakt dat elk oordeel over jezelf of een medemens gevolgen heeft:
het maakt blind. Je ziet je oordeel en niet de mens. Het ‘Gij zult niet oordelen’ heeft dezelfde
betekenis als ‘Zie de mens.’ Dat is een heel ander kader. Dat is het kader van het Thomas
evangelie.
De Jezus van het Thomas evangelie wil blinde mensen ziende maken. Dat gaat niet over fysiek
blinden, maar over mensen die gevangen zitten in hun oordelen over zichzelf en anderen.
In plaats van te kijken met een blind makende oordelende blik, leert Jezus zijn leerlingen te
kijken met ogen van liefde. Ogen van liefde oordelen niet, maar nodigen anderen uit zichzelf te
tonen in hun ware aard, opdat wat verborgen is in henzelf weer tevoorschijn kome.
Hier wordt ons dus al iets gezegd over hoe je een 'levende' kunt worden en 'de dood niet smaken'.
Het kind in ons dat gestorven is door de besnijdenis moet uit de dood opgewekt worden. Je moet
daartoe weer terug naar de staat van zijn waarin je je eigen identiteit en die van anderen nog niet
ontleende aan 'de wereld'. Je moet terug naar het begin, naar wat je van oorsprong zelf was. Zo
zul je ten laatste weer zijn als in het begin. Aan het eind van het spirituele pad zullen tenslotte
vele laatsten, zoals de man oud van dagen, weer zijn als de eersten, als het kind in zichzelf. En
dan ben je weer één met je eigen ware zelf en daarmee ook één met de Bron, met de
Christusnatuur in jezelf.
Daarom zegt Jezus in Marcus 9:37:
‘Wie in mijn naam één zo’n kind bij zich opneemt, neemt mij op; en wie mij opneemt, neemt
niet mij op, maar hem die mij gezonden heeft.’
Dus ook hier die volgorde: kind worden, daardoor verenigen met de Christus, en daardoor weer
met de Bron.
Dochtertje van Jaïrus
In Marcus 5:35-43 lezen we het volgende:
Nog voor hij uitgesproken was, kwamen enkele mensen tegen de leider van de synagoge
zeggen: ‘Uw dochter is gestorven, waarom valt u de meester nog lastig?’ 36 Maar Jezus
hoorde dat en zei tegen de leider van de synagoge: ‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’ 37
Hij stond niemand toe om met hem mee te gaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de
broer van Jakobus. 38 Ze kwamen bij het huis van de leider van de synagoge en zagen daar
een groep mensen die luid stonden te huilen en te weeklagen. 39 Hij ging naar binnen en zei
tegen hen: ‘Waarom maken jullie zo’n misbaar en huilen jullie? Het kind is niet gestorven, het
slaapt.’ 40 Ze lachten hem uit. Maar hij stuurde hen allemaal naar buiten en ging met de
vader en moeder van het kind en de leerlingen die bij hem waren de kamer van het kind
Schatgraven in Thomas 4.3
binnen. 41 Hij pakte de hand van het kind vast en zei tegen haar: ‘Talita koem!’ In onze taal
betekent dat: ‘Meisje, ik zeg je, sta op!’ 42 Meteen stond het meisje op en begon heen en
weer te lopen. Ze was twaalf jaar. Iedereen was met stomheid geslagen. 43 Hij drukte hun op
het hart dat niemand dit te weten mocht komen, en zei dat ze haar te eten moesten geven.
Probeer deze tekst nu eens niet te lezen als het verslag van een feitelijke gebeurtenis, als een
wonder dus, maar als pure symboliek over de terugkeer door de leider van de synagoge naar het
kind in hemzelf, als zijn eigen opstanding uit de dood. Het kind in de leider van de synagoge was
gestorven. Maar Jezus zegt dat het kind in hem alleen maar slaapt.
Het woord ‘slaap’ is - naast ‘leven’ en ‘dood’- nog zo’n typisch symboolwoord uit de gnostiek.
Met de slaap, hier dus van het dochtertje van Jaïrus, wordt de staat van onwetendheid van het
ware zelf aangeduid.
Ook de woorden ‘een groep mensen,’ ‘buiten’ en ‘binnen’ zijn in dit verhaal symboolwoorden.
Wie besneden is behoort tot de groep van de besnedenen. 'Buiten zijn’ betekent: met je identiteit
opgaan in een menigte, een groep, een collectiviteit. Je identiteit komt dan van buiten jezelf. Om
het kind in jezelf te vinden moet je de groep verlaten en ‘naar binnen gaan’ in 'de kamer van het
kind' in jezelf.
Jezus vraagt aan de duivel in Marcus 5:9: ‘Wat is je naam?’ En hij antwoordde: ‘Legioen is mijn
naam, want we zijn met velen.’ Heel symbolisch!
Opmerkelijk is natuurlijk ook dat Jezus de getuigen van deze opwekking op het hart drukt dat
niemand dit te weten mocht komen. Dat zou voor een letterlijke gebeurtenis wel heel vreemd
zijn, want er stond ‘een menigte’ buiten. Dus ook daaruit blijkt dat het hier gaat om iets anders
dan een fysieke dood.
Enig kind van een weduwe
Het is fascinerend om niet alleen het Thomas evangelie, maar ook de teksten uit het Nieuwe
Testament op deze manier te leren verstaan. Zo kunnen we ook nog eens opnieuw kijken naar de
volgende tekst:
Toen Jezus een stad naderde kwam er een begrafenisstoet de stadspoort uit. Het enige kind
van een weduwe was gestorven. Jezus werd bewogen door het verdriet van de moeder. Hij
raakte de baar aan waarop het dode kind gedragen werd en hij sprak: ‘Kind, ik zeg u, sta op!’
Het dode kind ging overeind zitten en begon te spreken. (Lucas 7:11)
Ook deze tekst zit vol van gnostische symboolwoorden voor ‘wie oren heeft om te horen’.
De stad is hier symbool voor ‘de menigte’, de kudde. Wil het dode kind in jezelf weer tot leven
gewekt worden dat moet het eerst ‘de stad’ uitgedragen worden.
Een vrouw is in de gnostiek vaak het symbool voor de persoonlijke natuur, of de ziel van de
mens. Een weduwe is in die symboliek een ziel die niet meer verbonden, gehuwd is met de eigen
Christus. Van zo iemand is het innerlijke kind gestorven. Het is een enig kind, want elk innerlijk
kind is enig. In die enigheid staat het los van de ‘de menigte’. Ieders innerlijke kind is een
Schatgraven in Thomas 4.4
eniggeboren kind van God, als een uniek en onvervangbaar wezen.
De bewogenheid van het hart, de liefde, is het helende aspect van de mens. Liefde geneest en
wekt tot leven. Jezus wordt bewogen door het verdriet van de weduwe. Als de baar waarop het
dode kind ligt wordt aangeraakt door Jezus vanuit die bewogenheid, uit oprechte liefde, wordt
het innerlijke kind van de weduwe uit de dood opgewekt. De liefde overwint de dood van het
innerlijke kind.
En als het kind dan begint te spreken, spreekt het de taal van Pinksteren, die van het hart, die
door alle mensen over de hele wereld verstaan kan worden, besneden of niet.
Nu het kind van de weduwe weer leeft, kan deze ziel weer huwen met de innerlijke Christus.
Het ontwaken uit de slaap van de onwetendheid, de opstanding uit de dood van het innerlijke
kind, de hereniging met de Christus in ons, dat is de weg van het Thomas evangelie, van ‘buiten’
naar ‘binnen’, van ‘velen’ naar unieke eenlingen.
––––––––
Bron:
Bram Moerland
Schatgraven in Thomas
Vertaling en toelichting van het Thomas evangelie
Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2007
ISBN 9789035131453
Parallellen in de Bijbel en andere teksten vindt men op de website
www.gnostiek.nl/thomas
Download