Taalverwerving en taalverlies vanuit taalvergelijkend gezichtspunt: De interpretatie van persoonlijke voornaamwoorden Sergio Baauw (Universiteit Utrecht/Universiteit van Amsterdam) Er is vanaf begin jaren 90 van de vorige eeuw heel wat onderzoek verricht naar de interpretatie die kinderen geven aan persoonlijk voornaamwoorden wederkerende voornaamwoorden. Dit onderzoek heeft aangetoond dat Engelse en Nederlandse 4-6 jarigen vaak hem en haar kunnen doen verwijzen naar het onderwerp van dezelfde zin (dus: hem = Jan) (1a). Diezelfde kinderen hebben echter niet veel moeite met de juiste interpretatie van zichzelf, dat ze altijd naar het onderwerp van dezelfde zin laten verwijzen, en nooit naar een individu buiten de zin (bv. zichzelf = Piet) (1b). (1) a. b. Jan heeft hem aangeraakt. Jan heeft zichzelf aangeraakt. Dit verschijnsel, dat we het Pronomen Interpretatie Probleem (PIP) zullen noemen, komt voor in de verwerving van verschillende talen, maar is niet universeel. Spaanse kinderen bijvoorbeeld verwerpen vrijwel altijd een wederkerende interpretatie van het persoonlijk voornaamwoord la ‘haar’ in (2). (2) La niña la señala. het meisje haar aanwijst ‘Het meisje wijst haar aan.’ Diezelfde kinderen hebben daarentegen wel weer problemen met zogenaamde ECM constructies waarin persoonlijk voornaamwoorden voorkomen. Geconfronteerd met een plaatje waarin een meisje zichzelf in de spiegel ziet dansen, terwijl een moeder toekijkt, beantwoorden ze de vraag in (3) in zo’n 50% van de gevallen met “ja”. (3) ¿La niña la ve bailar? het meisje haar ziet dansen ‘Ziet het meisje haar dansen?’ Nederlandse kinderen maken overigens in soortgelijke zinnen meer fouten dan in zinnen als (1a) (50% fout in (1a) vs. 80% fout in de Nederlandse vertaling van (3)). Om het nog gecompliceerder te maken; niet alleen kinderen hebben problemen met de juiste interpretatie van persoonlijk voornaamwoorden. Mensen die, als gevolg van bijvoorbeeld een hersenbloeding in de linkerhersenhelft, Broca afasie hebben opgelopen blijken soortgelijke problemen te hebben met de interpretatie van persoonlijk voornaamwoorden. Zo staan Engelse afasiepatienten, net als kinderen, een wederkerende interpretatie van persoonlijk voornaamwoorden toe in (1a), terwijl ze geen problemen hebben met de juiste interpretatie van wederkerende voornaamwoorden (1b). En recent onderzoek heeft uitgewezen dat Spaanse afasiepatienten, net als Spaanse kinderen, geen problemen hebben met de juiste interpretatie van (2), maar wel van (3). Al deze feiten tonen aan dat (i) er syntactische factoren een rol spelen bij het wel of niet optreden van een PIP, zoals het verschil in syntactische status van persoonlijk voornaamwoorden in het Nederlands/Engels en het Spaans, en (ii) dat het PIP geen zuiver taalverwervingsprobleem is, maar eerder een taalverwerkingsprobleem, aangezien het ook optreedt bij afasiepatienten.