Woordenlijst Geschiedenis

advertisement
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Basiskennis
Kernbegrippen voor zes jaar geschiedenisonderwijs
Over de zes jaren heen wordt een inhoudelijke leerlijn gevolgd die inzichten in de historische
samenhang geleidelijk opbouwt, met verankering in het historisch referentiekader.
Algemene begrippen:
aanpassen
actie/reactie
context
(dis)-continuïteit discriminatie
elite
emancipatie
(r)-evolutie
feit/mening
gelijkheid
generatie
globalisering
hypothese
homogeen
heterogeen
ideologie
pragmatisch
instiutionalisering intern
extern
jaar
decennium
eeuw
millennium
kern (centrum)
periferie
kritisch
lokaal
regionaal
nationaal
internationaal
transinternationaal
macht
onmacht
mobiliteit
multicultureel
objectief
subjectief
oorzaak
aanleiding
gevolg
prehistorie
geschiedenis
primaire bron
secundaire bron progressief
conservatief
reactionair
receptief
reconstrueren
rechten
plichten
sociaal
economisch
statisch
dynamisch
tijdvak
vooruitgang
vrijheid
Politiek
adel
bondgenoot
democratie
staat
intern conflict
multilateraal
politiek geweld
grootrijk
multipolariteit
afhankelijkheid onafhankelijkheid ambtenaar
belastingen
vijand
burger
centralisering
decentralisering
autocratie
eenheid
versnippering
gemeenschap
gezag
macht
hiërarchie
imperialisme
extern conflict kolonisatie
dekolonisatie
militaire macht
unilateriaal
oorlog/vrede
overheid
onderdaan
regels en wetten regime
soevereiniteit
staat
wereldrijk
staatsvorming staatsontbinding unipolariteit
wetgevende uitvoerende
en rechterlijke macht
Sociaal-economisch
arbeid
kapitaal
armoede
rijkdom
inflatie
demografie
vrije economie gelijkheid
recessie
grondstof
huishouden
inkomsten
massa
individu
gesloten economie: autarkie
ruileconomie
geldeconomie
stad
platteland
jager
landbouwer
vrij/onvrij
zekerheid
Cultureel
concreet
kunstenaar
wetenschap
integratie
multicultureel
rationeel
secularisering
Geschiedenis
grondbezit
ambtenaar
arbeider
bezit
conjunctuur
deflatie
emigratie
immigratie
geleide economie
ongelijkheid
groei
crisis
afgewerkt product
handel
uitgaven
landbouw
industrie
nataliteit
mortaliteit
open economie
overleven
productieoverschotten
sedentair
nomade
sociale piramide
standen
klassen
voedselverzamelaar
handwerklui
handelaars
vraag en aanbod
onzekerheid
abstract
cultuur
filosofie
religie
gelovigen
ongelovigen
segregatie
kerk en geloof
mythe
orthodox
emotioneel
realistisch
verdraagzaamheid
tegencultuur
kerk & staat
fundamentalisme geloof
informatie
desinformatie
monotheïsme
polytheïsme
priester
natuurgodsdienst
idealistisch
ritueel
wereldbeeld
mensbeeld
Historia 3 - Woordenlijst
1/9
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Historisch referentiekader: situeer historische gebeurtenissen in ruimte, tijd en
socialiteit.
Ruimte: maritiem (zee) en continentaal (land)
Continentaal: landelijk, stedelijk, regionaal en mondiaal
Tijd:
indeling in periodes:
Voorgeschiedenis
Geschiedenis: oude Nabije Oosten, klassieke oudheid, middeleeuwen, nieuwe tijd,
nieuwste tijd en eigen tijd.
Tijdrekeningen: Joodse, islamitische en christelijke tijdrekening.
Tijdeenheden: decennium – eeuw – millennium
Socialiteit: politiek-territoriaal, sociaal, economisch en cultureel domein
Politieke domein: zodra een groep groter is, zijn afspraken nodig. De groep moet
bestuurd worden. Dit kan democratisch (iedereen heeft inspraak) of ondemocratisch (de
dictatuur bepaalt alles). De leiding van een stam of een land moet zonodig ook conflicten
oplossen met andere stammen of landen.
Grondwet: een document waarin de grondrechten en/of de organisatiestructuur van de
staat in een bepaald land beschreven staan. Hier staan de fundamentele rechten en
vrijheden van de Belgen.
Scheiding van de machten: Elke macht controleert en beperkt de andere machten.
Wanneer de uitoefening van de wetgevende en van de uitvoerende macht aan één
persoon of aan één instantie toebehoort, dan is er geen vrijheid omdat men kan vrezen
dat de alleenheerser of instantie naar willekeur wetten kan geven, die hij ook willekeurig
kan uitvoeren.
Wetgevende macht: maakt de wetten en controleert de uitvoerende macht. Ze wordt
uitgeoefend door het parlement en de koning. Het parlement bestaat uit twee kamers, de
Senaat en de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Uitvoerende macht: bestuurt het land. Ze zorgt ervoor dat de wetten in concrete
gevallen worden toegepast en nageleefd. De uitvoerende macht wordt uitgeoefend door
de koning en zijn regering van ministers en staatssecretarissen.
Rechterlijke macht: doet uitspraak over geschillen en wordt uitgeoefend door hoven en
rechtbanken. Ze controleert ook de wettelijkheid van de daden van de uitvoerende
macht.
Meerderheid: Een gewone meerderheid van stemmen is een meerderheid die is bereikt
wanneer er in een stemprocedure meer voorstemmen zijn dan tegenstemmen.
De helft plus één.
Coalitie: In de politiek is een coalitie een samenwerking tussen verschillende politieke
partijen. Hierdoor wordt het mogelijk een regering te formeren, die door een deel van de
volksvertegenwoordiging wordt ondersteund.
Links: Linkse partijen vinden dat de staat een belangrijke rol moet spelen, vooral bij het
beschermen van de zwakken in de samenleving.
Gelijkwaardigheid, eerlijke verdeling van de rijkdom, de kennis en de macht.
Minderheden beschermen en mensen zoveel mogelijk de vrijheid geven hun eigen
Geschiedenis
Historia 3 - Woordenlijst
2/9
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
ethische keuzes te maken; welvaart spreiden; het belang van de groep heeft uiteindelijk
voorrang op dat van het individu.
De samenleving moet veranderen, de verhouding tussen de mensen moet veranderen.
Rechts: Rechtse partijen vinden dat er zoveel mogelijk moet worden overgelaten aan
het particulier initiatief.
Vrijheid, persoonlijke vrijheid, economische vrijheid.
Benadrukt de belangen van het individu en de private onderneming
Veranderingen in kleine stappen en langzaam
Een elite geeft die leiding; het is onrechtvaardig de vruchten van de arbeid van sterke
mensen te gaan spreiden over de hele maatschappij; belastingen moeten zo laag
mogelijk om individuele ondernemers te stimuleren tot het genereren van welvaart
Economisch domein:
Mensen moeten in de eerste plaats zien te overleven. In de prehistorie was dat een
dagelijkse zorg. Duizenden jaren lang leefden onze verre voorouders van de jacht,
visvangst en vruchtenpluk. Nu gaan de meeste mensen uit werken om in hun
levensonderhoud te voorzien.
• Jager-voedselverzamelaar
• Agrarische samenleving
(agrarische en neolithische revolutie ca. 8000v.C.)
• Industriële samenleving
(Industriële Revolutie ca. 1750)
• Postindustriële samenleving
(Elektronische en informaticarevolutie ca. 1960)
Sociale domein:
In een groep of land heeft niet iedereen dezelfde rechrten of dezelfde status. Vaak
ontstaat discriminatie. Dit betekent dat bepaalde mensen minder rechten of een lagere
status krijgen. Binnen de groep kunnen aparte groepen ontstaan die gebaseerd zijn op
leeftijd, huidskleur, afkomst, geslacht…
Culturele domein:
Mensen genieten van een film, doen aan sport, willen uit nieuwsgierighied weten hoe iets
in elkaar zit, hebben behoefte aan religie… Deze behoeften zijn niet levensnoodzakelijk,
maar toch zeer belangrijk om een aangenaam en interessant leven te leiden. Zo meten
we ook de graad van beschaving van een stam of een land.
Bronnen: geschreven en ongeschreven bronnen.
Geschreven bronnen: resten uit het verleden van de mens waarop teksten of
informatie via beelden of afbeelden voorkomen.
Bijv.: dagboek, contract, wet, boekhouding, stadsplan, kranten, teksten of tekeningen op
een gebouw of grafmonument, recept, kalender…
Ongeschreven bronnen: materiële overblijfselen en gesproken bronnen.
Gesproken bronnen: interview van getuigen, liedjes, mondelinge overleveringen,
verhalen van oudere mensen, stoeten…
Materiële bronnen: resten of overblijfselen uit het verleden van de mens die ons een
beeld geven van hoe deze mens leefde of wat hij deed, zoals: gebouwen, ruïnes,
werktuigen…
Bronnenonderzoek: primair en secundair onderzoek.
Primaire bron: deze bron geeft uit eerste hand informatie over een gebeurtenis,
persoon of periode uit het verleden. De informatie wordt dus rechtstreeks geleverd,
zonder tussenpersonen.
Geschiedenis
Historia 3 - Woordenlijst
3/9
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Secundaire bron: deze bron komt van iemand die geen getuige was. De bron werd
achteraf gemaakt en gaat ‘over iets’ dat in het verleden is gebeurd of gemaakt.
Bronnenanalyse: zoek naar wie? Wat? Wanneer? Waar? Waarom?
Specifieke vakterminologie van eerste graad
Archeologie :Bestudeert vooral de materiële overblijfselen uit het verleden van de
mens.
Cultus: verering van een godheid
Dynastie: regerende familie of vorstenhuis, de macht gaan veelal over van bijv. vader
op zoon.
Evolutieleer: alle levende wezens stammen af van een veelal uitgestorven en
primitievere soort.
Frontaal: zich in de voorzijde bevindend, vooraanzicht, je ziet enkel de voorzijde van het
beeld, geen achterzijde
Geschiedenis:
1 wat gebeurd is
2 wetenschap die het verleden bestudeert aan de hand van geschreven bronnen
Hiërogliefen: teken van het beeldschrift van de oude Egyptenaren
Idealiseren: gunstiger of zelfs als ideaal beoordelen; zich mooier laten weergeven dan
in de werkelijkheid
Imperialisme: politiek van staatkundige en economische expansie, gebiedsuitbreiding
door verovering, erfenis of aankopen van gronden.
Monopolie: uitsluitend recht dat men bezit tot het verhandelen of het verrichten van iets
Nabije Oosten: is een term die soms wordt gebruikt door archeologen, geografen en
historici en in mindere mate door journalisten en verslaggevers om te verwijzen naar het
gebied dat de Levant (het huidige Israël, Jordanië, Syrië en Libanon), Turkije en
Mesopotamië (Irak en oostelijk Syrië) omvat.
Natuurgodsdienst:godsdienst waarbij natuurkrachten en natuurverschijnselen worden
gepersonifieerd
Prehistorie: voorhistorische periode, die periode uit het verleden van de mens voordat
hij kon schrijven en waarvan we enkel via materiële overblijfselen of ongeschreven
bronnen ons een beeld kunnen vormen.
Profiel: zijaanzicht van het menselijk gelaat is bij dit beeld eveneens zichtbaar
Reliëf (bas-; haut) het uitsteken of uitkomen boven iets anders is reliëf, je kan als het
ware het beeld voelen door de oneffenheden die uitsteken of dieper liggen dan de rest.
Een schilderij is net het tegengestelde want dat is vlak.
Revolutie
(pol.) omverwerping van een staatsgezag en/of omwenteling van de politieke, sociale en
economische verhoudingen. Een revolutie kan al dan niet met geweld of geweldloos zijn.
Geschiedenis
Historia 3 - Woordenlijst
4/9
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Het omwerpen van het regime van Khadafi gebeurde met geweld.
De val van de Berlijnse Muur gebeurde geweldloos.
Spijkerschrift: schrift met tekens die lijken op spijkers en wiggen, uitgevonden door de
Soemeriërs en ontwikkeld door de Assyriërs en Babyloniërs
Stadstaat: Een stadstaat is een staat bestaande uit een enkele stad met een eigen
onafhankelijke rechtspraak, belastinginning, verdediging en buitenlandse diplomatie.
Gewoonlijk liggen er nog wat buitengebieden omheen met wat dorpjes of gehuchten.
Vaak woonde de meerderheid van de bevolking in deze dorpen, maar het bestuur was
altijd in de stad geconcentreerd.
Stand: Een groep waartoe je behoort door geboorte, met alle rechten en plichten
daaraan verbonden.
Tweestromenland: is het gebied tussen de rivieren Tigris (ca. 1900 km) en Eufraat (ca.
3600 km lang). Het is het kerngebied van de huidige staat Irak, met een prehistorie tot
3500 v.C. en historisch gegroeid vanaf dan tot ca. 1300 v.C.
Verre Oosten: is een term die veel wordt gebruikt om Zuid-Azië, Oost-Azië en ZuidoostAzië aan te duiden.
Vruchtbare Sikkel: Is een gebied in het Midden-Oosten, gelegen tussen de Eufraat en
de Tigris in, dat (delen van) het huidige Israël, Palestijnse Autoriteit, Jordanië, Libanon,
Syrië, Irak, Iran en Turkije omvat. De term wordt meestal gebruikt om het
archeologische gebied aan te geven waar zeer vroeg landbouw is ontstaan. Dit en de
verspeiding van de landbouw staat bekend als de Neolithische revolutie.
Aristocratie
de voorname families van een land of een stad
hiertoe behoren de edelen of de grondbezittende klasse; zij gaan ervan uit dat zij, als de
besten, het bestuur horen waarnemen. - fijne beschaving - regering van de besten, de
adel, de patriciërs, de aanzienlijken, de voorname families van een land
Burgerrechten
uit het staatsburgerschap voortvloeiend recht burgerrechten verkrijgen ingeburgerd
raken
het recht van een staatsburger; dit bestaat zowel uit privé-rechten als politieke rechten.
Privé-rechten: het recht op grondbezit, het recht op vrije uiting van mening, keuze van
godsdienst.
Politieke rechten: stemrecht, recht op deelname aan politieke vergaderingen, recht op
deelname aan het bestuur.
Cultus
verering van een godheid
eredienst, bijzondere verering; verering van een godheid met feestelijke handelingen
(gebeden, offers enz.) ook rondom mensen en zaken kan men een cultus scheppen en
hen als het ware als godheden aanbidden. (bijv. voetbalspelers, wielrenners, zangers,
tennisspelers, ...)
Democratie
staatsvorm waarbij het volk wordt geregeerd door gekozen vertegenwoordigers uit eigen
gelederen
Geldadel: De adel is een gesloten maatschappelijke klasse met een aanzienlijke positie
in een standenmaatschappij steuned op geldbezit. De huidige Europese adel is historisch
ontstaan in standenmaatschappijen van voor de Franse Revolutie .
Geschiedenis
Historia 3 - Woordenlijst
5/9
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Grondadel*
De adel is een gesloten maatschappelijke klasse met een aanzienlijke positie in een
standenmaatschappij steuned op grondbezit.
Imperium
wereldrijk
bevel, gebod: vandaar het recht iemand te bevelen, de macht of de opperste
heerschappij de bevoegdheid om namens de staat te handelen; wereldrijk, met delen op
verschillende werelddelen;
Klassiek
1 behorende tot de Griekse of Romeinse oudheid
2 voorbeeldig in zijn soort, met blijvend gezag
3 van vroeger, maar niet verouderd
behorende tot de Griekse of Romeinse Oudheid voortreffelijk, volmaakt, wat als ideaal
model kan dienen en waaraan blijvend gezag wordt verleend – van vroeger maar niet
verouderd.
Monarchie
staatsvorm waarbij het staatshoofd (koning of keizer) wordt aangeduid door
erfopvolging. bijv. het koningschap gaat over van vader op zoon/dochter
Natuurgodsdienst
godsdienst waarbij natuurkrachten en natuurverschijnselen worden gepersonifieerd
Oligarchie
staatsvorm waarbij de politieke macht in handen is van een kleine afgesloten groep;
regering van weinig personen, van een kleine, bevoorrechte klasse
polis
Griekse stadstaat - stadstaat: een stad vormde met haar grondgebied een
onafhankelijke politieke eenheid - contract tussen een verzekeringsmaatschappij en een
verzekerde.
progressief
vooruitstrevend, gericht op vooruitgang
Spartaanse opvoeding
was het collectieve en staatsgeleide opvoedingsmodel van het klassieke Sparta uit de
zesde en vijfde eeuw v.Chr. De opvoeding leidde de jongeren op tot geharde militairen
en overtuigde staatsburgers.
Theater
Daar waar voorstellingen gegeven worden, in de oudheid een gebouw in de vorm van een
halve cirkel met schuin omhoog oplopende zitplaatsen.
De verschillende soorten artistieke producties die voor een publiek opgevoerd worden,
zoals drama, cabaret, opera experimenteel theater
Volksvergadering
is een vorm van directe democratie waarbij de burgers van wijken, gemeenten en
provincies regelmatig bijeenkomen om over wetsvoorstellen te beraadslagen en te
stemmen.
Geschiedenis
Historia 3 - Woordenlijst
6/9
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Fries (friezen)
band met beeldwerk in reliëf, tussen architraaf en kroonlijst; door reliëf of schildering
versierde horizontale strook
Hellenisme
vermenging van Griekse beschaving en beschavingen uit het oude Oosten of Nabije
Oosten; Grieksachtig - de Griekse beschaving zoals deze zich in Europa, Azië en Afrika
verspreidde
Pronaos
cultusruimte die voorafging aan de naos, het eigenlijke heiligdom van de tempel
Amfitheater
rond of ovaal theater met oplopende rijen zitplaatsen; toeschouwerruimte voor
gevechtssporten en -spelen; (half-)rond opgaand bouwsel
Aquaduct
Romeinse waterleiding, lopend over stenen of gemetselde bogen brug waarmee een
kanaal of waterleiding over een uitholling in het terrein geleid wordt.
Burgeroorlog
oorlog tussen burgers of inwoners van een staat onderling.
Dictator
buitengewoon magistraat, benoemd voor de duur van zes maanden om een politieke
noodsituatie op te lossen; politicus die alle macht in zijn persoon verenigde in het oude
Rome; dit gebeurde meestal uit noodzaak (bijv. oorlog, ramp) of in buitengewone
omstandigheden; gezaghebber met onbeperkte macht, die zich tot alleenheerser over
een volk heeft uitgeroepen.
Gallo-Romeins
Men gebruikt de benaming Gallo-Romeins, omdat bij de kolonisatie van Gallië de
plaatselijke Gallische bevolking geassimileerd is en de Romeinse cultuur er daardoor
enkele eigen trekken kreeg. Bijvoorbeeld werden naast Romeinse ook Gallische
(Keltische) goden aanbeden en zijn veel plaatsnamen uit de Romeinse periode niet zuiver
Latijn.
Latifundia*
Proletariër
bezitloze arbeider, is enkel de staat dienstig dankzij het vermeerderen van zijn kroost
(kinderen), is gedwongen in dienst te treden bij anderen.
Republiek
staatsvorm waarbij het staatshoofd voor een aantal jaren gekozen of benoemd wordt
Romanisering
was het proces waarbij de door de Romeinen onderworpen volken geleidelijk de
Romeinse cultuur, gewoonten en taal (het Latijn) overnamen.
Staatsgodsdienst
is de officiële godsdienst van een bepaald land. Gewoonlijk heeft deze godsdienst meer
rechten en minder plichten in dit land dan andere niet-officiële godsdiensten.
Geschiedenis
Historia 3 - Woordenlijst
7/9
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Specifieke vakterminologie voor dit schooljaar.
ambacht: groepering van stedelijke handwerkers uit eenzelfde bedrijfstak. Er waren
leerjongens, gezellen (= geschoolde ambachtslieden) en meesters. De meester was in vele
gevallen een kleine zelfstandige, met een eigen winkel, terwijl de leerjongens en de gezellen
in loondienst waren.
Ancien Régime: oorspronkelijk de aanduiding van de politieke en sociale organisatie van de
(Franse) samenleving vóór de Franse Revolutie (1789). Meer algemeen: de Europese
landbouwsamenleving vóór de grote economische, sociale, politieke en culturele
veranderingen vanaf ongeveer 1750.
autarkie: economische onafhankelijkheid, economisch systeem dat steunt op zelfvoorziening;
gesloten economie zonder intense handel.
centralisatie: Bestuurssysteem in de late middeleeuwen waarbij het gezag niet meer in
handen was van graven en hertogen die in eigen naam optraden, maar van ambtenaren, die
bestuurden in naam van de centrale (koninklijke) macht.
clerus: Stand van de geestelijken (= gewijde personen, in dienst van de Kerk).
dynastie: vorstenhuis; een reeks opeenvolgende koningen uit éénzelfde familie.
feodaliteit (= leenstelsel): organisatie van de samenleving vanaf de 8ste eeuw waarbij de
betrokken personen door persoonlijke banden met elkaar verbonden zijn. Hogergeplaatsten
(leenheren) bieden daarbij aan lagergeplaatsten (leenmannen) bescherming en onderhoud
(grond) in ruil voor trouw, en militaire en bestuurlijke hulp. Het leenstelsel bepaalde sterk de
economische, sociale en politieke organisatie van de agrarische samenleving. Een beperkte
groep heren had de grond, en dus de macht in handen. Zij overheersten de massa boeren, die
hen met hun werk onderhielden.
gilde: vereniging van handelaars uit één stad.
graafschap/hertogdom: Oorspronkelijk een bestuurlijke onderverdeling van het
Karolingische rijk, in naam van de koning bestuurd door een graaf/hertog. Na het uiteenvallen
van het rijk in de 9de eeuw oefenden de graven en hertogen in eigen naam het gezag uit.
grondwet (= constitutie): wet waarin de basisprincipes van de regering van een staat en de
basisrechten en -plichten van de onderdanen vastgelegd zijn. Vanaf de 13de eeuw hebben
vorsten in een aantal Europese landen beloofd een aantal rechten van hun bevolking te
respecteren. De akten waarin deze beloftes werden vastgelegd, worden daarom beschouwd als
een vroege vorm van grondwet.
Hanze: vereniging van handelaars uit verschillende steden, opgericht met het oog op
onderlinge bescherming bij het handel drijven in één of meerdere buitenlandse gebieden.
heerlijkheid: grondgebied waarvan alle inwoners, ook de vrijen, onder het directe gezag
stonden van de heer. Die bestuurde het gebied en sprak er recht in eigen naam.
Geschiedenis
Historia 3 - Woordenlijst
8/9
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
horige: onvrije, meestal door geboorte, maar ook op vrijwillige basis. In tegenstelling tot een
slaaf had een horige persoonlijke rechten (bvb het recht om te huwen) en zakelijke rechten
(bvb het recht op bezit). Er bestonden twee soorten onvrijen of horigen: de laten (gedeeltelijk
onvrijen) en de lijfeigenen (volledig onvrijen)
ideologie: geheel van ideeën om een samenleving te organiseren.
jurist: rechtsgeleerde; persoon die aan de universiteit rechten gestudeerd heeft.
kathedraal: bisschoppelijke kerk, hoofdkerk van een bisdom.
kroniek: (middeleeuws) geschiedkundig werk dat het verleden chronologisch beschrijft.
monarchie: oorspronkelijk een regeringsvorm waarbij de macht bij één persoon behoorde, de
monarch (= koning).
monnik: geestelijke die zich in een klooster aan God wijdt.
monotheïsme: het geloof in één god (tegengesteld aan polytheïsme: het geloof in meerdere
goden)
parlement: oorspronkelijk een vergadering waarin de Engelse koning met
vertegenwoordigers van de drie standen overlegde over belastingen of allerlei te nemen
maatregelen. In de late middeleeuwen ontstonden dergelijke volksvertegenwoordigingen ook
in andere Europese staten (bvb Staten-Generaal in Frankrijk).
privilege: voorrecht voor bijzondere personen of groepen van personen.
schisma: scheuring of afscheiding van een groep binnen de Kerk (bvb Oosters Schisma).
staatsgreep: plotse en gewelddadige overname van de leiding van een staat.
stand: afgesloten groep in de maatschappij, bepaald door geboorte, met eigen (voor)rechten
en plichten
territorium: grondgebied.
Geschiedenis
Historia 3 - Woordenlijst
9/9
Download