Bachelorscriptie Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de verschillen in het rapporteren van winstbegrippen in de verslaggeving? Leonie van der Lugt Studentnummer 310972 Begeleiders: Dhr. H.J. Bouwer & Dhr. C.D. Knoops Studie: Economie & Bedrijfseconomie Vakgebied: Financial Accounting Datum: 29 juni 2011 Inhoudsopgave Pagina Hoofdstuk 1: Introductie 4 1.1 Inleiding 4 1.2 Probleemstelling 5 1.3 Doelstelling en structuur 6 1.4 Relevantie voor het vakgebied en de praktijk 7 1.5 Methode van onderzoek 8 Theorie Hoofdstuk 2: winstbegrippen en non-GAAP earnings measures 9 2.1 Inleiding 9 2.2 Wat is performance? 10 2.3 Accounting- en earnings quality 11 2.4 Non-GAAP earnings measures 12 2.5 Conclusie 13 Hoofdstuk 3: regelgevende instanties en non-GAAP earnings measures 14 3.1 Inleiding 14 3.2 Internationaal: IASB en IOSCO 14 3.3 Europa: EMSA 18 3.4 Nederland: AFM en NIVRA 20 3.5 Verenigde Staten: FASB en SEC 21 3.6 Conclusie 23 Empirisch onderzoek Hoofdstuk 4: non GAAP earnings measures in de praktijk 25 4.1 Inleiding 4.2 Het gebruik van alternatieve winstbegrippen in de praktijk en de invloed van regelgevende instanties 26 4.3 Het motief: opportunistic behavior of signaling? 34 4.4 Kwaliteit van de informatie 36 2 4.5 De behoefte van de gebruiker 39 4.6 Conclusie Analyse Hoofdstuk 5: de oorzaken van de verschillen in het rapporteren van winstbegrippen 41 5.1 Inleiding 41 5.2 De verklarende factoren voor de verschillen in het rapporteren van winstbegrippen 41 5.3 Conclusie 43 Samenvatting 45 Literatuurlijst 46 Bijlagen 52 3 Hoofdstuk 1: Introductie 1.1 Inleiding In het jaar 2005 zijn de geconsolideerde jaarrekeningen van ongeveer 8.000 beursgenoteerde ondernemingen (Ernst&Young, 2006) in de Europese Unie (EU) al dan niet voor het eerst opgesteld volgens de International Financial Reporting Standards (IFRS), uitgegeven door de International Accounting Standards Board (IASB). Met de invoering van IFRS voor beursgenoteerde ondernemingen in de EU wordt beoogd een hogere mate van vergelijkbaarheid en transparantie te bereiken, zowel tussen de ondernemingen binnen de Europese Unie (EU) als wereldwijd (Europees Parlement en Raad van 19 juli 2002, 2002). De jaarrekening wordt mede opgesteld om de gebruiker ervan inzicht te verschaffen in de ‘performance’ van de onderneming in het verslagjaar. Brouwer (2007a) geeft aan dat de term performance een begrip is dat geen specifieke definitie heeft. De term wordt verschillend gedefinieerd door gebruikers, opstellers en regelgevers. Ook landen binnen en buiten Europa kennen het begrip verschillende interpretaties toe. De performance van een onderneming wordt onder andere teruggevonden in de winst- en verliesrekening en in de toelichting op de jaarrekening. Teneinde de gebruiker inzicht te verschaffen in de performance, maken ondernemingen gebruik van winstbegrippen voorgeschreven door Generally Accepted Accounting Principles (GAAP) en alternatieve winstbegrippen. Laatstgenoemde worden ook wel aangeduid als non-GAAP earnings measures, pro forma earnings (Entwistle, Feltham en Mbagwu, 2004b) en street earnings (Beyer, Cohen, Lys en Walther, 2010). Onder alternatieve winstbegrippen vallen onder andere genormaliseerde resultaten en winstbegrippen die geen rekening houden met bepaalde (kosten)posten, zoals operating cash earnings en earnings before interest, taxes, depreciation and amortization (EBITDA). In de laatste jaren is een toenemende trend waar te nemen in het gebruik van alternatieve winstbegrippen en de nadruk die alternatieve winstbegrippen krijgen (Raak, 2005). Interviews door de Financial Accounting Standard Board (FASB) onder analisten wijzen erop dat zij behoefte hebben aan de reportage van deze alternatieve winstbegrippen. De alternatieve winstbegrippen worden niet door iedereen als positief ervaren: onder meer de beurstoezichthouders (de U.S. Securities and Exchange Commission (SEC), de European Securities and Markets Authority (ESMA) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM)) hebben hun zorgen uitgesproken over het gebruik van non-GAAP earnings measures. 4 De IFRS omvatten geen duidelijke regelgeving of richtlijnen betreffende het begrip performance en hetgeen een onderneming dient te rapporteren over haar prestaties. International Accounting Standard (IAS) 1 geeft wel een aantal richtlijnen met betrekking tot de winst- en verliesrekening, maar kent geen regelgeving betreffende non-GAAP earnings measures. De keuze inzake de presentatie van de prestaties van een onderneming ligt dus voornamelijk bij het management van een onderneming. Een gevolg is dat ondernemingen verschillende alternatieve winstbegrippen rapporteren. Daarnaast komt ook de situatie voor waarin ondernemingen dezelfde alternatieve winstbegrippen rapporteren, waarbij het voor de gebruiker niet duidelijk is of deze alternatieve winstbegrippen hetzelfde representeren door mogelijke verschillen in definities. Het gebruik van alternatieve winstbegrippen kan mogelijk de vergelijkbaarheid tussen ondernemingen en de transparantie van de financiële gegevens bemoeilijken (Brouwer, 2007a). Een ander medium dat veelvuldig gebruikt wordt ter informatieverschaffing van de performance is de pers. Hoewel persberichten geen vervanging zijn van de jaarrekening, kunnen deze niet buiten beschouwing gelaten worden. Persberichten worden met grotere regelmaat gepubliceerd, in de meeste gevallen voordat de jaarrekening wordt vrijgegeven. De gebruiker kan derhalve zijn beslissingen maken op de performance gepresenteerd in persberichten. Marseille en Vergoossen (2005) stellen dat met betrekking tot de informatieverschaffing in persberichten weinig consistentie is in het gebruik van financiële winstbegrippen. Een tweede opmerking is dat de gebruikte maatstaven voor de prestaties van ondernemingen van elkaar verschillen. Doordat geen regelgeving bestaat voor de inhoud van persberichten, heeft het management hier de vrije hand. 1.2 Probleemstelling Met betrekking tot alternatieve winstbegrippen kent IFRS geen duidelijke richtlijnen. Dit impliceert dat het management van de onderneming zelf bepaalt welke prestatiemaatstaven worden opgenomen in het jaarverslag. Iedere onderneming en ieder land kent zijn eigen voorkeuren. De voorkeuren zijn onderhevig aan de invloed van onder andere de nationale wet- en regelgeving en de gebruikers van het jaarverslag. Het opkomende vraagstuk is of de grote vrijheid die ondernemingen hebben in de presentatie van hun performance een negatief effect heeft op de vergelijkbaarheid en de transparantie (en daarmee tegen de doelstelling van de IASB ingaat), alsmede de vraag of de gepresenteerde prestaties betrouwbaar of misleidend zijn en welke factoren van invloed zijn op de gepresenteerde prestaties. 5 De onderzoeksvraag luidt: Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de verschillen in het rapporteren van winstbegrippen in de verslaggeving? Met behulp van onderstaande deelvragen zal zo goed mogelijk een antwoord op de onderzoeksvraag gevonden worden: 1. Wat is performance, hoe wordt performance gemeten en gepresenteerd en wat zijn alternatieve winstbegrippen? 2. Wat is de huidige zienswijze van regelgevende instanties met betrekking tot alternatieve winstbegrippen en de gevolgen daarvan voor de presentatie van prestaties van ondernemingen? 3. Welke alternatieve winstbegrippen worden gebruikt ten behoeve van het inzicht in de prestaties van ondernemingen en welke motieven liggen ten grondslag aan de gemaakte keuze? 4. Wat zijn de effecten van alternatieve winstbegrippen op gebruikers en wat zijn de behoeften van gebruikers? Bij deelvraag 3 en 4 wordt gekeken naar empirisch onderzoek naar het gebruik van alternatieve winstbegrippen in de externe verslaggeving van ondernemingen. Hierbij wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van praktijkvoorbeelden uit verschillende landen en waar mogelijk een vergelijking gemaakt; Nederland, Duitsland, Frankrijk, Canada, de Verenigde Staten en Europa als één geheel worden besproken. Bij de beantwoording van deelvraag 3 en 4 wordt gekeken naar het gebruik van financiële winstbegrippen in de winst -en verliesrekening en in persberichten. 1.3 Doelstelling en structuur De doelstelling is de factoren, die ten grondslag liggen aan verschillen in het presenteren van de performance van ondernemingen die IFRS toepassen, bloot te leggen. Bovenstaande deelvragen dienen ter ondersteuning de doelstelling te bereiken. De hoofdstukken zijn onderverdeeld in een theoretisch, empirisch en analytisch deel. Door middel van deze structuur wordt op de best beoogde wijze gekomen tot een coherente en logische conclusie. Het geheel bestaat uit 5 hoofdstukken. Elk hoofdstuk bespreekt één of twee deelvragen, 6 en eindigt met een conclusie. In het laatste hoofdstuk wordt een eindconclusie gegeven en een antwoord op de onderzoeksvraag. De hoofdstukken 2 en 3 behandelen het theoretisch kader achter non-GAAP earnings measures. Hoofdstuk 2 bespreekt het begrip performance en hoe deze gemeten en gepresenteerd wordt. De visie van verschillende regelgevende instanties op non-GAAP earnings measures en de gevolgen daarvan voor de verslaggevingpraktijk worden besproken in hoofdstuk 3. Het artikel van Beyer, Cohen, Lys en Walter (2010) wordt gebruikt als leidraad voor de verschillende invalshoeken waarmee naar non-GAAP earnings measures gekeken kan worden en vormt de basis voor de indeling van het empirisch onderzoek in hoofdstuk 4. De besproken empirische onderzoeken worden enkel besproken voor het deel dat interessant is voor dit literatuuronderzoek en hebben betrekking op de praktijk uit eerdergenoemde landen. De non-GAAP earnings measures die in de praktijk worden gebruikt en de achterliggende motieven van het management komen aan bod. Daarnaast wordt gekeken naar de invloed van non-GAAP earnings measures op de visie van de gebruiker op de performance. Ook de behoefte van gebruikers omtrent financiële informatie over de performance komt aan bod. Als laatste wordt gekeken naar de invloed van regelgevende instanties en de media op het gebruik van non-GAAP earnings measures. Hoofdstuk 5 bevat de eindconclusie en beantwoording van de onderzoeksvraag. 1.4 Relevantie voor het vakgebied en de praktijk Het literatuuronderzoek valt in het vakgebied financial accounting, in het bijzonder de externe verslaggeving. Het ontwikkelen van één set internationaal geaccepteerde verslaggevingregels is hét primaire doel van de IASB (IASB, 2011). De wereldwijde economische verwevenheid vraagt om algemene uniforme implementatie en toepassing van de internationale standaarden, teneinde nog verder te kunnen groeien. Echter blijft algemene uniforme implementatie en toepassing in sommige gevallen achterwege door verschillen tussen landen. Verschillende verslaggevingpraktijken en uitzonderingen op verslaggevingregels ontstaan door verschillende culturen. De economische verwevenheid is een feit, de culturele verwevenheid op verslaggevinggebied blijft nog achter. Het gebruik van non-GAAP earnings measures is één van de factoren die het internationaliseren van de verslaggevingregels in de weg staat. Door het aan het licht brengen van de factoren die ten grondslag liggen aan verschillen in het presenteren van de performance van ondernemingen die IFRS toepassen, wordt de kern van het probleem duidelijk zichtbaar. Dit maakt de weg vrij voor oplossingen, zodat de stap naar uniform geïmplementeerde en toegepaste internationale 7 verslaggevingregels steeds realiseerbaarder wordt. Dit vergroot de kans op het uiteindelijk behalen van het primaire doel van de IASB. 1.5 Methode van onderzoek Het onderzoek is geheel van theoretische aard, gebaseerd op empirische bronnen. Aan de hand van wetenschappelijke artikelen, die naast enige theorie empirisch onderzoek naar alternatieve winstbegrippen bevatten, worden de antwoorden op de onderzoeksvragen gevonden. Na het analyseren van de wetenschappelijke artikelen kan een conclusie getrokken worden. Het onderzoek zal voornamelijk positief van aard zijn. Door te kijken naar regelgevende instanties, opstellers en gebruikers van jaarverslagen wordt geprobeerd een duidelijke en volledige omschrijving te geven van de oorzaken van het probleem. Op deze manier is er sprake van een ‘debat’ met alle betrokken partijen over het gebruik van alternatieve winstbegrippen in het jaarverslag. Het empirisch onderzoek brengt daarbij de verschillen tussen landen in het gebruik van alternatieve winstbegrippen aan het licht. 8 Hoofdstuk 2: winstbegrippen en non-GAAP earnings measures 2.1 Inleiding In hoofdstuk 1 is duidelijk geworden dat het probleem omtrent alternatieve winstbegrippen begint bij het ontbreken van een duidelijke en eensgezinde definitie van performance. De definitie van een actief is immers de uitgangssituatie van de verslaggevingstandaarden, waarvan het resultaat wordt afgeleid. Ondernemingen hebben de verplichting op een bepaalde manier het resultaat in de jaarrekening te presenteren. De belangrijkste maatstaven voor het bepalen van de performance zijn de winstbegrippen volgens GAAP. Deze winstbegrippen kunnen van internationale of nationale aard zijn, afhankelijk van de aansluiting van het land bij IFRS of niet. Daarentegen gebeurt het wel of niet presenteren van non-GAAP earnings measures op vrijwillige basis, de keuze is aan het management van de onderneming. Wanneer een onderneming kiest geen (of juist wel) gebruik te maken van nonGAAP earnings measures in de verslaggeving, zegt dit dus ook iets over de performance en de visie van het management. Brouwer (2007b) noemt de samenstelling van de winst, de kwaliteit van de winst en het voorspellend vermogen van de winst van groot belang bij de beoordeling van de performance van een onderneming. Niet-financiële informatie speelt ook een belangrijke rol bij de beoordeling. In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op het theoretisch kader achter het begrip performance. Daarna worden de begrippen accounting- en earnings quality behandeld. Na dit theoretisch kader kan er een helder antwoord gegeven worden op de vraag wat alternatieve winstbegrippen precies zijn en hoe performance wordt gepresenteerd en gemeten. 2.2 Wat is performance? In de huidige literatuur wordt in meerdere artikelen het belang van het vinden van een definitie voor performance uitgesproken. Dekker (2005) stelt dat het ‘performance reporting vraagstuk’ een obstakel is in het bereiken van de doelstellingen van de IASB. Door het ontbreken van een duidelijke definitie van wat financiële prestaties zijn, loopt de IASB het risico dat nog te ontwikkelen of in ontwikkeling zijnde standaarden tegenstrijdigheden gaan bevatten. In lopende projecten zoals Revenue Recognition, Financial Instruments en Share-based Payment is dit probleem reeds naar voren gekomen. Het ontbreken van een definitie van performance heeft dus een nadelig effect op de ontwikkeling van verslaggevingregels. Dekker (2005) maakt het probleem ook zichtbaar in de wijze waarop ondernemingen baten en lasten verantwoorden. Verschillen tussen ondernemingen komen voor in bijvoorbeeld het bepalen van 9 resultaten op herwaarderingen van pensioenverplichtingen en resultaten op beleggingen voor handelsdoeleinden. Het verschillend behandelen van vergelijkbare transacties verslechtert de begrijpelijkheid en vergelijkbaarheid van de jaarrekening voor gebruikers. Tevens is een goede definitie van performance noodzakelijk om het gebruik van alternatieve winstbegrippen tegen te gaan. De International Accounting Standard (IAS) 1 ‘presentation of financial statements’ beschrijft de basis voor de presentatie van jaarrekeningen voor algemene doeleinden, teneinde de vergelijkbaarheid tussen verschillende verslaggevingperioden en tussen verschillende ondernemingen te waarborgen. Algemene eisen voor de presentatie, richtlijnen voor de structuur en de minimale eisen voor de inhoud van de jaarrekening worden uiteengezet. De verwerking, waardering en de openbaarmaking van transacties en andere gebeurtenissen worden behandeld in andere standaarden en interpretaties. Met betrekking tot de winst- en verliesrekening, die belangrijk is voor het weergeven van de performance, wordt opgemerkt dat een onderneming alle baten en lasten van een periode verwerkt als winst of verlies, tenzij een IFRS anders voorschrijft of toestaat (IASC Foundation, 2009). IAS 1 kent geen voorgeschreven model voor de winst- en verliesrekening. Aangegeven wordt wat minimaal geopenbaard moet worden en hoe kosten geclassificeerd dienen te worden. IAS 1.82 schrijft de opname van een aantal specifieke posten in de winst- en verliesrekening of in de toelichting voor. Posten worden opgenomen indien dit noodzakelijk is voor het inzicht of wanneer deze materieel zijn (IAS 1.86). Naast de winst- en verliesrekening schrijft IAS 1 de voorwaarden voor een (eventuele) financiële analyse opgesteld door het management voor, die de belangrijkste kenmerken van de performance, de financiële positie van de onderneming en de zichtbare onzekerheden beschrijft en uitlegt (International Accounting Standards Board, 2005). Opvallend is dat performance een veelgebruikte én ongedefinieerde term is in de standaard. Een groot kenmerkend verschil tussen IFRS en de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) - de Nederlandse regelgevende instantie – is dat de RJ in het Besluit Modellen Jaarrekening (BMJ) modellen heeft opgenomen voor de winst- en verliesrekening waar niet van afgeweken mag worden. De IFRS bevatten zoals eerder aangegeven geen voorgeschreven model. Ook maakt IAS 1 geen onderscheid tussen gewone en buitengewone baten en lasten, terwijl RJ 270 dit wel doet (Böhmer, Hoogendoorn, Krens, & e.a., 2010). Deze verschillen in regelgeving kunnen mogelijk een verklaring zijn voor verschillen in het gebruik van non-GAAP earnings measures in Nederland en een ander willekeurig land dat IFRS toepast. 10 Zowel IAS 1 als de RJ bevatten geen definitie van hetgeen onder performance dient te worden verstaan. Ook bij de FASB ontbreekt een definitie. Het lijkt erop dat menig regelgevende instantie haar vingers niet durft te branden aan een definitieve omschrijving van het begrip performance. De United Kingdom’ Accounting Standards Board (ASB) heeft in 2001 wel een definitie aan performance gegeven: ‘ the financial performance of an entity comprises the return it obtains on the resources it controls, the components of that return and the characteristics of those components, insofar as they can be captured by the accounting model’ (Bossio, 2001). De ASB ziet dus de middelen die een onderneming tot haar beschikking heeft als belangrijk uitgangspunt voor de definitie van performance. Dit is in lijn met het IFRS Framework, waarbij de definitie van een ‘asset’ het uitgangspunt is. De bestaande definities van performance hebben geen wettelijke basis. Door het ontbreken van een eensgezinde definitie weten we niet wat performance precies is. In de volgende hoofdstukken zal blijken dat de meningen van opstellers van jaarrekeningen, regelgevende instanties (en gebruikers) over de juiste methode voor het meten van performance verschillen. Een algemeen aanvaarde methode voor het meten van performance moet dus nog ontwikkeld worden. Dit leidt ertoe dat ondernemingen performance verschillend presenteren en gebruik maken van winstmaatstaven die niet volgens de wettelijke regels zijn. 2.3 Accounting- en earnings quality Bij het opstellen en beoordelen van de jaarrekening komen de begrippen accounting quality en earnings quality om de hoek kijken. Kamp (2002) behandelt deze begrippen uitgebreid. Accounting quality wordt aangeduid als het voldoen aan de (wettelijke) vereisten. Dit houdt in dat onder meer de grondbeginselen (het toerekening- en continuïteitsbeginsel) en de kwalitatieve kenmerken van de jaarrekening (begrijpelijkheid, relevantie, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid) in acht genomen dienen te worden. Bij accounting quality gaat het voornamelijk om het inzicht dat gegeven wordt in het vermogen en het resultaat van de onderneming. Kamp (2002) geeft aan dat wanneer een jaarrekening voldoende accounting quality biedt, vervolgens met een kritische blik gekeken kan worden naar het gepresenteerde resultaat. Bij het innemen van een standpunt ten opzichte van het resultaat is de mate van earnings quality van een jaarrekening belangrijk. Earnings quality kennen we in Nederland beter als de kwaliteit van de winst. Hierbij gaat het niet om het absolute getal van de (netto)winst, maar de manier waarop de winst is berekend en geconstrueerd. Het voornaamste doel van een financiële analyse is het voorspellen van het toekomstig rendement van een onderneming. De toekomstige winstgevendheid is voor zowel 11 investeerders als kredietverschaffers van belang. De gedachtegang achter earnings quality is dat niet elk element van de gerealiseerde winst voor een evenredig deel bijdraagt aan het voorspellen van het toekomstige rendement van een onderneming. De mate waarin een element van de winst voorspellingskracht heeft voor toekomstige winstgevendheid wordt ook wel aangeduid met de term ‘hardheid’ of ‘vastheid’. Zo heeft logischerwijs een winst behaald op de kernactiviteit van een onderneming een hoge mate van vastheid, terwijl een behaalde winst op het sporadisch verkopen van onroerend goed ( een incidentele bate) een zeer geringe mate van vastheid kent. Kamp (2002) noemt 3 kenmerken van de kwaliteit van de winst die in de literatuur vrijwel altijd terugkomen: - de winst komt voort uit de primaire activiteiten van de onderneming; - de winst is voorspelbaar doordat de kosten en de opbrengsten een stabiel karakter hebben; - liquiditeit van de winst; de mate waarin de winst gelijk oploopt met de operationele kasstroom. Kamp (2002) geeft aan dat het onderzoeken van de winst op het bezitten van deze eigenschappen een moeilijke opgave is. Het is voor regelgevende instanties lastig verslaggevingstandaarden op te stellen waarbij het mogelijk bezit van al deze kenmerken in de winst naar voren komt. De regelgeving bevat wel enkele elementen die bijdragen aan het inzicht geven in het mogelijk bezit van de kenmerken; zo draagt het weergeven van een kasstroomoverzicht bij aan het inzicht in de liquiditeit van de winst. De tekortkomingen van het presenteren van de winst volgens de regelgeving met betrekking tot inzicht geven in de kwaliteit van de winst wordt duidelijk in de praktijk. Ondernemingen publiceren in toegenomen mate winstbegrippen die non-GAAP zijn, die volgens het management een beter inzicht geven in de kwaliteit van de winst. Kamp (2002) noemt in dit verband enkele voorbeelden: autonome groei, EBITDA, Ergebnis nach DVFA (Deutsche Vereinigung fur Finanzanalyse und Asset Management) en Headline earnings. 2.4 Non-GAAP earnings measures Marseille en Vergoossen (2005) geven de volgende definitie aan financiële prestatie-indicatoren en alternatieve financiële prestatie-indicatoren: ‘Een financiële prestatie-indicator kan worden omschreven als een maatstaf die inzicht beoogt te geven in de financiële prestatie van een onderneming. (…) Een financiële prestatie-indicator die niet 12 voldoet aan een (winst)begrip dat overeenkomt met GAAP, wordt aangeduid als alternatieve financiële prestatie-indicator; in de Amerikaanse regelgeving non-GAAP performance measure genoemd’. De Amerikaanse beurstoezichthouder de SEC geeft de volgende definitie: ‘’Non-GAAP financial measures’ will not include financial measures that are required to be disclosed by GAAP, Commission rules or a system of regulation that is applicable to a registrant.’ Kortom, een non-GAAP earnings measure is een winstbegrip dat anders is samengesteld dan de winstbegrippen volgens GAAP, bepaalde posten zijn bij de samenstelling weggelaten of juist toegevoegd. Een belangrijk kenmerk is dat publicatie van non-GAAP earnings measures altijd gebeurd op vrijwillige basis, in tegenstelling tot de GAAP earnings measures. Specifiek voor niet-beursgenoteerde Nederlandse ondernemingen bevat het BMJ alle financiële prestatie-indicatoren die toegestaan zijn volgens de Nederlandse GAAP. Alle financiële prestatieindicatoren die niet in het BMJ worden genoemd, worden aangemerkt als alternatief. Deze regel kent twee uitzonderingen: het bedrijfsresultaat en operationeel resultaat en nettowinst (nettoverlies) dienen als GAAP earnings measures gezien te worden. Het bedrijfsresultaat en operationeel resultaat zijn inmiddels dermate gangbaar in de verslaggevingpraktijk, dat een uitzondering is gemaakt. De uitzondering voor nettowinst of nettoverlies is tot stand gekomen doordat het BMJ expliciet vraagt om een weergave van het ‘resultaat na belastingen’. Indien een onderneming gebruik maakt van nettowinst of nettoverlies, levert dit geen onduidelijkheid op en is daarom toegestaan (Böhmer, Hoogendoorn, Krens, & e.a., 2010). 2.5 Conclusie Het ontbreken van een eenduidige definitie van performance levert in de verslaggevingpraktijk en in de ontwikkeling daarvan enkele problemen op. Performance wordt op verschillende manieren gepresenteerd en gemeten, de meningen over de juiste methode verschillen. Een algemeen aanvaarde methode voor het meten en presenteren van performance ontbreekt. Het gevolg is dat de performance van een onderneming wordt gemeten aan de hand van winstbegrippen volgens GAAP én alternatieve winstbegrippen. Een alternatief winstbegrip is een financiële prestatie-indicator die niet volgens GAAP (IFRS) is opgesteld. Elke onderneming kan haar eigen invulling aan het alternatieve winstbegrip geven, aangezien er geen regelgeving betrekking heeft op de invulling van een alternatief winstbegrip. Voor de gebruiker is naast accounting quality de kwaliteit van de winst van belang om tot een goede beoordeling te kunnen komen over de performance van een onderneming. 13 Hoofdstuk 3: regelgevende instanties en non-GAAP earnings measures 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de zienswijze van regelgevende instanties met betrekking tot alternatieve winstbegrippen. In hoofdstuk 1 is duidelijk geworden dat de meningen over het gebruik en bestaan van non-GAAP earnings measures variëren. Meerdere regelgevende instanties hebben hun afkeurende houding ten aanzien van het gebruik en bestaan van alternatieve winstbegrippen kenbaar gemaakt. Regelgevers op nationaal en internationaal niveau worden besproken. Op internationaal niveau wordt onderscheid gemaakt tussen instanties die wereldwijde beïnvloeding bewerkstelligen en instanties die invloed uitoefenen op alleen Europa of de Verenigde Staten. Het is belangrijk dit onderscheid te maken, omdat regelgevende instanties elkaar ook onderling beïnvloeden. Deze onderlinge beïnvloeding weerspiegelt de macht die een regelgevende instantie heeft. Vanwege de invloed die de Verenigde Staten heeft op de wereld, worden de Financial Accounting Standard Board (FASB) en de U.S. Securities and Exchange Commission (SEC) besproken. De gevolgen van de zienswijze van regelgevende instanties voor de externe verslaggevingpraktijk komen waar mogelijk ook aan bod. 3.2 Internationaal: IASB en IOSCO Marseille en Vergoossen (2005) geven een korte beschrijving van de verschillende initiatieven die op het gebied van alternatieve financiële prestatie-indicatoren door de tijd heen op internationaal niveau zijn ontwikkeld. Onder meer de IASB en de International Organization of Securities Commissions (IOSCO) worden genoemd. IASB De IASB richt zich onder andere op het ontwikkelen van een set van financiële standaarden van hoge kwaliteit, begrijpelijkheid, uitvoerbaarheid en wereldwijde acceptatie gebaseerd op duidelijk verstaanbare beginselen. De financiële regeringsleiders van de grote economieën in de wereld hebben via de Group of Twenty (G-20) de belangrijke rol van de IASB in het ontwikkelen van een eenduidige internationale standaardenset bekrachtigd. Alle grote economieën passen de IFRS toe, convergeren naar de IFRS of hebben in de planning staan over te stappen naar de IFRS (International Accounting Standards Board, 2011). Acties ondernomen door de IASB hebben dus grote invloed op de wereldwijde externe verslaggevingpraktijk in de vorm van een jaarrekening. 14 In het verleden heeft de IASB aan projecten en standaarden met betrekking tot ‘performance reporting’ gewerkt. Nu nog is de manier waarop de performance gerapporteerd dient te worden een onopgelost en onderhanden vraagstuk. De IASB en FASB hebben hun kennis en ervaringen gebundeld en zijn samen eind 2004 het ‘Performance Reporting Project’ gestart. Eén van de aanleidingen het project te starten is het gebruik van alternatieve winstbegrippen, specifiek de vraag of de gebruiker misleid wordt door het gebruik van alternatieve winstbegrippen (International Accounting Standards Board, 2008). De IASB is van mening dat het project zal helpen de communicatie tussen opstellers en gebruikers van de jaarrekening te verbeteren. Kort samengevat zijn de belangrijkste aanleidingen voor het project (International Accounting Standards Board, 2008): - het ontbreken van een algemene benadering voor de presentatie van de winst- en verliesrekening; - het ontbreken van een link tussen de verschillende financiële overzichten; - items die verschillend zijn van elkaar worden soms samengevoegd tot één cijfer. De IASB en FASB hebben al eerder op individuele basis een poging gedaan het performance vraagstuk op te lossen, zonder resultaat. Dekker (2005) geeft een duidelijke visie op de mogelijke goede afronding van het project: ‘een succesvolle afronding van dit project zal in grote mate afhangen van de doelstellingen die de IASB en de FASB zichzelf stellen. Een te weinig ambitieuze aanpak zal echter een bevredigende afronding van menig ander IASB-project in de weg staan’ (Dekker, 2005, p. 613). Ook Brouwer (2007b) spreekt zijn zorgen uit over de goede afloop van het project op korte termijn. De IASB richt zich niet specifiek op het gebruik (of misbruik) van non-GAAP earnings measures, maar op het gehele plaatje performance reporting. Het Performance Reporting Project heeft uiteindelijk het doel de gebruiker een beter inzicht te verschaffen in de prestaties van de onderneming. Het project bestaat uit 2 fases. Fase A is gericht op het herzien van IAS 1; een complete set van financiële overzichten en eisen voor het presenteren van vergelijkende informatie. In maart 2006 heeft de IASB een Exposure Draft (ED) met voorgestelde wijzigingen voor IAS 1 opgesteld. Deze ED is het product van beraadslagingen van de IASB over fase A en doet een poging IAS 1 meer in lijn met standaard 130 van de FASB te brengen. De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de manier 15 van presenteren van inkomsten, uitgaven en de veranderingen in het eigen vermogen1. De nieuwe versie van IAS 1 is in mei 2011 gepubliceerd (International Accounting Standards Board, 2011). Fase B wordt op dit moment door de IASB en de FASB gezamenlijk ondernomen en is gericht op meer fundamentele kwesties met betrekking tot de presentatie van informatie in de winst- en verliesrekening. In oktober 2008 heeft de IASB de discussion paper ‘preliminary views on financial statement presentation’ gepubliceerd. In de discussion paper wordt aangestipt dat het voor gebruikers van de jaarrekening lastig is geworden de relatie tussen de vrijgegeven financiële informatie en de prestatie van een onderneming volledig te begrijpen. De paper bevat een model voor een standaard, dat als doel heeft de jaarrekening beter bruikbaar te maken door ondernemingen te verplichten gedetailleerde informatie te presenteren op een manier die een duidelijk geïntegreerd financieel beeld van de onderneming weergeeft. De jaarrekening dient gepresenteerd te worden volgens de volgende drie doelstellingen (International Accounting Standards Board, 2008): - de jaarrekening schetst een samenhangend financieel beeld van de activiteiten van de onderneming; - de jaarrekening wordt opgesteld op een manier die zorg draagt voor bruikbare informatie in het voorspellen van de toekomstige kasstromen van de onderneming; - de jaarrekening helpt gebruikers in het vormen van een oordeel over de liquiditeit en de financiële flexibiliteit van de onderneming. Uit deze doelstellingen zijn de kenmerken van kwaliteit van de winst op te maken. Het Performance Reporting Project draagt dus volgens Kamp (2002) bij aan het beter inzicht verschaffen in de kwaliteit van de winst, waardoor mogelijk alternatieve winstbegrippen overbodig worden. Op 1 juli 2010 is een Staff Draft gepubliceerd, die de voorlopige beslissingen weerspiegelt. Een ED wordt verwacht in 2011 (International Accounting Standards Board, 2011). Doordat het Performance Reporting Project nog niet is afgerond, is het gevolg daarvan op de presentatie van prestaties van ondernemingen en op de mogelijkheid gebruik te maken van non-GAAP earnings measures nog niet te beschrijven. Zie bijlage 1 voor een samenvatting en het doel van de voorgestelde wijzigingen. 16 Een ander reeds beëindigd project is het Management Commentary Project. Op 8 december 2010 heeft de IASB een ‘practice statement management commentary’ gepubliceerd. De practice statement bevat een breed, niet-bindend raamwerk voor de presentatie van de toelichting op de jaarrekening die in overeenstemming met de IFRS is opgesteld. Een kanttekening dient echter gemaakt te worden: de practice statement is geen IFRS en ondernemingen zijn dus niet verplicht de practice statement te volgen, tenzij dit door de voor hen regelgevende instanties verplicht is gesteld (International Accounting Standards Board, 2011). De practice statement bevat enkele bepalingen over het gebruik van GAAP en non-GAAP earnings measures: indien gebruik is gemaakt van nonGAAP earnings measures in de toelichting, dient het management de alternatieve maatstaven te definiëren en uit te leggen, inclusief een uitleg over de relevantie van de alternatieve maatstaven (International Accounting Standards Board, 2010). Afhankelijk van de keuze van de desbetreffende regelgever, heeft dit raamwerk dus invloed op de mogelijkheid en de wijze waarop gebruik te kunnen maken van non-GAAP earnings measures in de jaarrekening. IOSCO IOSCO is de internationale regelgever voor de effectenmarkten. Leden van IOSCO zijn de regelgevende instanties voor de nationale effectenmarkt. Meer dan 100 landen zijn aangesloten, wat resulteert in het vallen van ruim 95% van de effectenmarkten wereldwijd onder het toeziend oog van IOSCO. Tevens is IOSCO hét forum voor regelgevende instanties op het gebied van effectenmarkten. In 1998 heeft IOSCO de Objectives and Principles of Securities Regulation (IOSCO Principles) aangenomen. Deze beginselen worden gezien als de internationale regelgevende criteria voor alle effectenmarkten (International Organization of Securities Commissions, 2011). De beginselen zijn gebaseerd op 3 hoofddoelen van IOSCO (International Organization of Securities Commissions, 2010): -het beschermen van investeerders; - het verzekeren van eerlijke, efficiënte en transparante markten; - het verminderen van systematisch risico. IOSCO heeft dus een grote invloed op regelgevende instanties voor effectenmarkten. Een oordeel van hun kant met betrekking tot non-GAAP earnings measures heeft een groot effect op het gedrag en zeer waarschijnlijk de zienswijze van nationale regelgevende instanties. Het gebruik van alternatieve winstbegrippen kan het behalen van de gestelde doelen mogelijk in de weg staan. Daarom heeft IOSCO op 19 mei 2002 een waarschuwing afgegeven aan ondernemingen, 17 investeerders en andere gebruikers van financiële informatie. Hierin geven ze aan dat het gebruikelijk is geworden andere maatstaven te gebruiken voor het weergeven van de performance dan de maatstaven voorgeschreven door GAAP. Opgemerkt wordt dat wanneer alternatieve winstbegrippen op juiste wijze worden gebruikt en gepresenteerd, ze de investeerder bij kunnen staan in het beter begrijpen van het resultaat van een onderneming. De alternatieve winstbegrippen kunnen echter ook inconsequent of inadequaat gebruikt zijn; voor het verduisteren van de performance van een onderneming weergegeven volgens GAAP earnings measures of een onvolledig beeld van de performance weergeven. Dit maakt het voor investeerders lastig om de financiële informatie te vergelijken met voorgaande verslaggevingperioden of andere ondernemingen. Onjuist gebruik van non-GAAP earnings measures kan misleidend zijn voor de gebruiker van financiële informatie. Alle drie de groepen worden vervolgens gewezen op de voorzichtigheid die ze in acht dienen te nemen bij het presenteren van non-GAAP earnings measures of bij de interpretatie ervan. De opstellers van jaarrekeningen krijgen nog een extra herinnering aan de verantwoordelijkheid die zij in alle omstandigheden hebben: zorg te dragen voor het niet misleiden van de gebruiker van de vrijgegeven financiële informatie. Regelgevende instanties zullen actie ondernemen als vrijgegeven financiële informatie misleidend beschouwd kan worden (IOSCO Technical Comittee, 2002). Gezien de machtspositie van IOSCO is het ondenkbaar dat de waarschuwing geen sporen heeft nagelaten. De waarschuwing wordt in meerdere artikelen en door kleinere beurstoezichthouders aangehaald, maar het is zeer moeilijk te meten welke invloed de waarschuwing precies heeft gehad. IOSCO kan geen wettelijke regels stellen met betrekking tot de externe verslaggeving en kan derhalve alleen invloed uitoefenen op de zienswijze van kleinere beurstoezichthouders, ondernemingen en gebruikers van de jaarrekening (met name investeerders). 3.3 Europa: ESMA De European Securities and Markets Authority (ESMA) is een onafhankelijke EU-instantie die bijdraagt aan het waarborgen van de stabiliteit van het financiële stelsel van de Europese Unie door te zorgen voor integriteit, transparantie, efficiëntie en ordelijke werking van de effectenmarkten. Daarnaast waarborgt zij ook het versterken van de bescherming van de investeerder (European Securities and Markets Authority, 2011). Zodoende heeft de ESMA ook raakvlakken met de externe verslaggeving. Een zo goed mogelijke verslaggeving is noodzakelijk voor het behalen van haar doel. In oktober 2005 heeft de ESMA, toen nog onder de naam The Committee of European Securities Regulators (CESR), een aanbeveling gedaan over het gebruik van alternatieve winstbegrippen. De ESMA onderkent de extra informatiewaarde die een alternatief winstbegrip kan hebben; het doel 18 van de aanbeveling is ervoor te zorgen dat investeerders niet misleid worden door het gebruik van non-GAAP earnings measures. De aanbeveling is gericht op ondernemingen die rapporteren volgens IFRS en van toepassing op alle financiële informatie die een onderneming publiceert. De nadruk wordt echter wel gelegd op het gebruik van alternatieve winstbegrippen in persberichten. De ESMA is van mening dat een juist gebruik van non-GAAP earnings measures noodzakelijk is voor investeerders en transparante financiële markten. De aanbeveling bestaat uit de volgende punten (European Securities and Markets Authority, 2005) : - Opstellers dienen de kwalitatieve kenmerken van IFRS te respecteren bij het opstellen en presenteren van financiële informatie, ook bij het gebruik van non-GAAP earnings measures; - Opstellers dienen de componenten van non-GAAP earnings measures duidelijk te definiëren; - Opstellers dienen non-GAAP earnings measures slechts in combinatie met onder de IFRS gedefinieerde earnings measures te presenteren en de verschillen toe te lichten; - Indien gebruik wordt gemaakt van non-GAAP earnings measures, dienen opstellers vergelijkende cijfers van andere verslaggevingperioden te publiceren; - Opstellers dienen non-GAAP earnings measures consistent over de tijd toe te passen; - Opstellers dienen meer nadruk te leggen op de volgens de IFRS gedefinieerde earnings measures dan op de non-GAAP earnings measures; - Opstellers dienen een toelichting te geven over de keuze non-GAAP earnings measures op te nemen en hoe ze intern worden gebruikt; - Opstellers dienen kenbaar te maken of de non-GAAP earnings measures door een accountant zijn gecontroleerd en zo ja, de aard van zijn beoordeling en conclusie. Ook de ESMA kan geen wettelijke regels voorschrijven met betrekking tot externe verslaggeving. Wel dienen de leden van de ESMA – nationale Europese beurstoezichthouders – ervoor te zorgen dat de aanbevelingen in acht worden genomen door ondernemingen. De ESMA oefent dus een grote invloed uit op het gebruik van alternatieve winstbegrippen door ondernemingen gevestigd in Europa. In 2006 is een onderzoek gedaan naar de opvolging van de aanbevelingen van de ESMA (zie hoofdstuk 4). 19 3.4 Nederland: de AFM en het Koninklijk NIVRA AFM De Autoriteit Financiële Markten (AFM) is de onafhankelijke gedragstoezichthouder voor de financiële markten in Nederland en bevordert eerlijke en transparante financiële markten. Het streven is het vertrouwen van consumenten en bedrijven in financiële markten te vergroten, zowel op nationaal als op internationaal niveau. De AFM houdt toezicht op alle financiële instellingen door middel van wet- en regelgeving. De Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) zorgt ervoor dat de AFM een onafhankelijk publiek toezicht kan houden op accountantskantoren die de jaarrekeningen controleren van ondernemingen die actief zijn op de Nederlandse kapitaalmarkt (Autoriteit Financiele Markten, 2011). De AFM is dus nauw betrokken bij de Nederlandse externe verslaggevingpraktijk en kan een grote invloed uitoefenen op de invulling hiervan. Door het lidmaatschap van de AFM bij IOSCO en de ESMA heeft het beleid en de zienswijze van deze twee regelgevende instanties invloed op het beleid en de zienswijze van de AFM. De AFM (en andere nationale beurstoezichthouders) controleert bijvoorbeeld de mate waarin ondernemingen de aanbevelingen van de ESMA met betrekking tot non-GAAP earnings measures opvolgen; de ideeën van de hogere organen worden dus in de (wettelijke) praktijk gebracht. De AFM heeft in 2006 een onderzoek gedaan naar het gebruik van alternatieve winstbegrippen (zie hoofdstuk 4). Koninklijk NIVRA ‘Het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (Koninklijk NIVRA) is de bij wet ingestelde beroepsorganisatie van meer dan 14.000 registeraccountants die werkzaam zijn als accountant in het vrije beroep, bij de overheid of het bedrijfsleven of die als financieel deskundige werkzaam zijn in verschillende functies in de maatschappij’ (NIVRA, 2011). Het doel is het stimuleren van een hoge kwaliteit van controle en verslaggeving ten behoeve van het maatschappelijk verkeer. Hierbij is integriteit, objectiviteit en deskundigheid van belang. Het NIVRA behartigt de belangen van de beroepsgroep, geeft ondersteuning bij de beroepsuitoefening en beheert het accountantsregister (NIVRA, 2011). Op 14 januari 2004 heeft het Financiële Dagblad een persbericht gepubliceerd over de visie van het NIVRA op alternatieve winstbegrippen. In het artikel staat dat het NIVRA zijn leden oproept de nettowinst als winstbegrip weer centraal te stellen en geen afwijkingen meer te accepteren. Als voornaamste reden wordt gegeven dat de ‘exotische’ winstbegrippen in strijd zijn met het Burgerlijk Wetboek. Of de oproep ook gevolgen heeft gehad, kan in twijfel worden getrokken. Het NIVRA heeft namelijk geen wettelijke bevoegdheden om de naleving van de oproep af te dwingen (Financiele 20 Dagblad, 2004) en het gebruik van alternatieve winstbegrippen in Nederland is zelfs toegenomen (zie hoofdstuk 4). De oproep zal ongetwijfeld enig effect hebben gehad op de leden van het NIVRA. 3.5 Verenigde Staten: FASB en SEC FASB De Financial Accounting Standards Board (FASB) is de organisatie in de Verenigde Staten die de standaarden voor de financiële verslaggeving van alle bedrijven – behalve de ondernemingen die door de overheid worden beheerd – vastlegt. De standaarden hebben de ‘status van wet’ gekregen van de U.S. Securities and Exchange Commission (SEC) en de American Institute of Certified Public Accountants (AICPA). De missie van de FASB is het vastleggen en verbeteren van standaarden voor de financiële verslaggeving, waarbij de standpunten van alle belanghebbenden objectief in beschouwing worden genomen (Financial Accounting Standards Board, 2011). De FASB bemerkte enkele problemen in de financiële verslaggeving en wilde door middel van het opzetten van een project de ernst van deze problemen beoordelen. Het grootste probleem en de voornaamste reden voor het opstarten van het project was het gebruik van non-GAAP earnings measures. In 2001 deed de FASB een voorstel voor het eerste project met betrekking tot performance reporting. Het doel van het project was het ontwikkelen van standaarden voor het verbeteren van de kwaliteit van de informatie gegeven in jaarlijkse en tussentijdse financiële overzichten, zodat de gebruiker beter in staat is de performance van een onderneming te evalueren. Het project richtte zich op de vorm en inhoud; classificatie en aggregatie; en de weergave van posten en subtotalen in alle financiële overzichten. Hierbij werd nadrukkelijk opgemerkt dat de FASB geen controle heeft over hetgeen in persberichten wordt gepubliceerd en daarom geen beoordeling geeft over het gebruik van alternatieve winstbegrippen in persberichten (Financial Accounting Standards Board, 2001) . De FASB bestempelt het gebruik van alternatieve en inconsistente maatstaven voor performance als vaak verwarrend en soms misleidend. In het voorstel voor het project spreekt de FASB duidelijk haar zorgen uit over het toenemend gebruik van non-GAAP earnings measures, het ontbreken van een algemene definitie van de elementen van performance en de inconsistente uitvoeringen betreffende de presentatie van performance (Financial Accounting Standards Board, 2001). In het kader van het project heeft de IASB door middel van interviews de behoeften van de gebruiker geprobeerd te achterhalen (zie hoofdstuk 4).Het performance reporting project verliep moeizaam bij 21 zowel de FASB als de IASB. Uiteindelijk besloten de FASB en de IASB de projecten samen te voegen in het al eerder besproken gezamenlijke Performance Reporting Project, dat nog onderhanden is. SEC De Securities and Exchange Commission (SEC) is de Amerikaanse beurstoezichthouder. De missie van de SEC is het beschermen van investeerders, het handhaven van eerlijke, ordelijke, efficiënte markten en het vergemakkelijken van investeringen. Financiële verslaggeving is dus voor het volbrengen van de missie van de SEC van belang. De Office of the Chief Accountant (OCA), onderdeel van de SEC, staat de SEC bij in de uitvoering van haar verantwoordelijkheid door middel van het vaststellen van accountingstandaarden en het houden van toezicht op de ontwikkelingen in de vorming van accountingstandaarden. De OCA werkt nauw samen met de FASB, IASB en AICPA (Security and Exchange Comission, 2011). De SEC heeft ten aanzien van non-GAAP earnings measures een felle en uitgesproken houding. In 2001 waarschuwde de SEC bedrijven voor het gebruik van non-GAAP earnings measures en attendeerde investeerders eveneens op de mogelijke gevaren van non-GAAP earnings measures. Het niet kunnen vergelijken van de cijfers met voorgaande perioden of andere ondernemingen en het mogelijk misleidend zijn van de cijfers worden aangemerkt als gevaren. Desalniettemin is de SEC van mening dat non-GAAP earnings measures toegevoegde waarde kunnen hebben voor investeerders, mits ze op een goede manier gebruikt zijn. De SEC doet de volgende voorstellen (Securities and Exchange Commission, 2001): - ondernemingen dienen zich bewust te zijn van hun verplichting investeerders niet te misleiden wanneer ze gebruik maken van non-GAAP earnings measures; - ondernemingen dienen volledig te zijn in het weergeven van non-GAAP earnings measures; - ondernemingen dienen in de publicatie aandacht te schenken aan de materialiteit van de informatie die is weggelaten in non-GAAP earnings measures; - ondernemingen wordt aangeraden de aanbevelingen van de Financial Executives International en de National Investors Relations Institute in ogenschouw te nemen bij het gebruik van non-GAAP earnings measures (onder andere uitleggen wat de afwijkingen zijn van GAAP); - investeerders wordt aangeraden elke non-GAAP earnings measure te vergelijken met de resultaten volgens GAAP van dezelfde onderneming. 22 De investeerders werden voorzien van een aantal tips voor het analyseren van non-GAAP earnings measures, samen met de mededeling dat ze met een gezonde en gepaste portie scepticisme bekeken moeten worden. Het waarschuwend advies en het investeerdersignaal zijn onderdeel van de inzet van de SEC aan het verbeteren van de kwaliteit, tijdigheid, toegankelijkheid en publieke beschikbaarheid van financiële informatie (Securities and Exchange Commission, 2001). Sinds 28 maart 2003 is Regulation G van kracht. Deze verordening houdt in dat bedrijven die nonGAAP earnings measures publiceren, in deze publicatie ook de meest vergelijkbare GAAP-measures en een aansluiting van de gepubliceerde non-GAAP earnings measure met de meest vergelijkbare GAAP-measure dienen te presenteren (Securities and Exchange Commission, 2003).De invloed van Regulation G op de verslaggevingpraktijk wordt behandeld in het empirisch onderzoek in hoofdstuk 4, maar het is duidelijk dat deze nieuwe regelgeving grote invloed heeft op de mogelijkheid gebruik te maken van alternatieve winstbegrippen. Op 16 januari 2002 had de SEC zijn eerste non-GAAP financial reporting case tegen Trump Hotels & Casino Resorts Inc.. Trumps Hotels werd beschuldigd van een misleidende weergave van de performance over het 3e kwartaal van 1999 in een persbericht. De invloed van dit persbericht uitgegeven door de SEC was duidelijk zichtbaar; de aandelenprijs daalde met ongeveer 6%. De misleidende weergave van de performance had er in eerste instantie voor gezorgd dat de aandelenprijs met 7,8% steeg, het bedrijf is er dus ondanks het persbericht van de SEC op vooruit gegaan (Securities and Exchange Commission, 2002). 3.6 Conclusie Op verschillende niveaus hebben regelgevende instanties zich uitgelaten over alternatieve winstbegrippen. De Verenigde Staten reageren het sterkst op het gebruik van non-GAAP earnings measures: de SEC heeft zelfs nieuwe regelgeving uitgebracht. De Europese Unie is iets voorzichtiger in het kenbaar maken van haar zienswijze, de ESMA heeft slechts aanbevelingen gedaan. Het gezamenlijke project van de IASB en FASB zal in de toekomst grote gevolgen hebben voor de mogelijkheid alternatieve winstbegrippen te publiceren. Opvallend is dat de twee regelgevers dit project aangrijpen meer met elkaar te convergeren. Het ligt in de verwachting dat de FASB meer een oplossing zoekt in nieuwe regelgeving, terwijl de IASB meer op zoek zal zijn naar een op principes gebaseerde oplossing. De regelgevende instanties op verschillende niveaus worden door elkaar beïnvloed, zo brengt de AFM de ideeën van de ESMA en IOSCO in de (wettelijke) praktijk. 23 Over het algemeen kan gesteld worden dat regelgevende instanties huiverig zijn ten aanzien van het gebruik van alternatieve winstbegrippen. De grootste zorg die wordt uitgesproken is dat de gebruiker erdoor misleid wordt, de non-GAAP earnings measures worden niet inzichtelijk genoeg bevonden. Tot op heden heeft alleen Regulation G van de SEC een duidelijke beperking opgelegd aan het gebruik van non-GAAP earnings measures in de verslaggevingpraktijk in de Verenigde Staten. Voor Nederland kan de AFM via de Wta beperkingen opleggen. 24 Hoofdstuk 4: non-GAAP earnings measures in de praktijk 4.1 Inleiding Het artikel van Beyer et al. (2010) geeft een overzicht van de in de literatuur beschreven benaderingen ten aanzien van alternatieve winstbegrippen. De verschillende benaderingen worden hier kort besproken. De eerste invalshoek heeft betrekking op motieven. Beyer et al. (2010) vermelden dat in de literatuur twee motieven voor het management naar voren komen voor het gebruik van non-GAAP earnings measures: managers proberen de beoordeling van analisten over de performance van de onderneming te beïnvloeden (opportunistic behavior) of managers willen de werkelijke ‘lange termijn’ performance van de onderneming efficiënter communiceren (signaling). Beide motieven worden teruggevonden in persberichten en in de winst- en verliesrekening (zowel jaarlijkse als halfjaarlijkse verslagen). De tweede invalshoek heeft betrekking op de kapitaalmarkt. Er zijn verscheidene studies die het nut van earnings measures voor participanten op de kapitaalmarkt evalueren, waarbij gekeken wordt naar relevantie en bruikbaarheid van zowel GAAP als non-GAAP earnings measures. Daarnaast zijn ook onderzoeken gedaan naar de veranderingen van de eigenschappen van non-GAAP earnings measures door de tijd heen. De relatieve verhouding van eigenschappen van non-GAAP earnings measures ten opzichte van GAAP earnings measures en gemaakte schattingen van earnings measures berekend door analisten (bijvoorbeeld de Institutional Brokers’ Estimate System (I/B/E/S) earnings) is eveneens onderzocht. De derde invalshoek betreft de kwaliteit van de informatie die een non-GAAP earnings measure bevat. Gekeken wordt of investeerders juist beter geïnformeerd worden over de performance van een onderneming door het gebruik van alternatieve winstbegrippen, of dat ze worden misleid. Hierbij wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen ervaren en onervaren investeerders. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de eerste en laatste benadering. De link met de kapitaalmarkt wordt buiten beschouwing gelaten. Paragraaf 4.2 geeft een overzicht van de alternatieve winstbegrippen die in de praktijk gebruikt worden, in welke mate en in welke industrie. De invloed van regelgevende instanties en de media op het gebruik wordt hier ook behandeld. Paragraaf 4.3 spitst zich toe op de eerste invalshoek: de motieven. Paragraaf 4.4 behandelt de derde invalshoek en bespreekt de invloed van het gebruik van alternatieve winstbegrippen op de visie van 25 ervaren en onervaren investeerders. Hier wordt naast de invloed van regelgevende instanties op de visie van gebruikers ook de rol van de media besproken. Teneinde een onderscheid te kunnen maken tussen landen, worden de resultaten per land besproken. Bijlage 2 en 3 bevatten een overzicht van de gebruikte empirische onderzoeken. 4.2 Het gebruik van alternatieve winstbegrippen in de praktijk en de invloed van regelgevende instanties 4.2.1 De gebruikte alternatieve winstbegrippen, de frequentie en de industrie Nederland Raak (2007) heeft onder andere onderzoek gedaan naar het gebruik van non-GAAP earnings measures in Nederlandse persberichten. Hierbij stelt Raak (2007) een aantal onderzoeksvragen die betrekking hebben op de frequentie, consistentie en nadruk van het alternatieve winstbegrip. De steekproef bestaat uit persberichten met jaarresultaten van alle ondernemingen die genoteerd zijn aan de Amsterdam Exchange Index (AEX) en de Amsterdam Midkap Index (AMX). De persberichten zijn afkomstig uit de periode 1999 tot en met 2002. De resultaten zijn verkregen door middel van regressies van de winst per aandeel volgens Nederlandse GAAP (WPA) en de alternatieve winst per aandeel (AltWPA) per onderneming. Het gemiddeld aantal weergegeven alternatieve winstbegrippen stijgt van 2,16 in 1999 tot 2,60 in 2002. Ook de nadruk die gelegd wordt op het alternatieve winstbegrip is gedurende de tijdspanne gestegen (3,45 in 1999 en 3,75 in 2002), terwijl een daling wordt waargenomen voor de nadruk die op de netto winst wordt gelegd (4,10 in 1999 en 3,25 in 2002). Raak (2007) wijdt deze stijgingen toe aan de verslechterde economie in 2001 en 2002. Marseille en Vergoossen (2005) doen verslag van een onderzoek van de AFM en een onderzoek van Ernst&Young Accountants. De onderzoeken zijn complementair en gericht op het gebruik van alternatieve winstbegrippen in persberichten uit 2002 van 146 Nederlandse ondernemingen die genoteerd staan aan de Euronext Amsterdam. De onderzoeken hebben verschillende doeleinden; het soort, de intensiteit, de nadruk, reconciliatie (aansluiting met het meest vergelijkende GAAP winstbegrip), en consistentie van het alternatieve winstbegrip dat gebruikt wordt. De persberichten zijn door medewerkers van de AFM en Ernst&Young handmatig beoordeeld en gegroepeerd op de voorgenoemde punten. Marseille en Vergoossen (2005) concluderen dat alternatieve winstbegrippen door Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen frequent gebruikt worden, doorgaans een vooraanstaande plaats hebben en reconciliatie nauwelijks plaatsvindt. Veel voorkomende alternatieve financiële performance indicatoren in Nederland zijn: 26 - omzet/ EBITDA/bedrijfsresultaat/winst per aandeel voor bijzondere kosten en/of baten - nettowinst/ winst per aandeel voor amortisatie van goodwill; - genormaliseerde nettowinst/winst per aandeel; - autonome omzet/autonoom resultaat; - resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening na belasting, voor afschrijving goodwill met aanpassing van de consolidatiekring voor verkochte deelnemingen; - cash earnings. In ‘het jaar 2006 verslagen’ van het NIVRA wordt onder andere een vergelijking gemaakt met het door Bosman en Vergoossen (2006) uitgevoerde onderzoek en het onderzoek van Marseille en Vergoossen (2005). Bosman en Vergoossen (NIVRA, 2006) hebben eenzelfde onderzoek uitgevoerd onder persberichten uit 2006 van 73 ondernemingen. Geconcludeerd wordt dat er een duidelijke toename is in het gebruik van alternatieve winstbegrippen (15% van de ondernemingen in 2002 tegen 33% in 2006). De meest voorkomende alternatieve winstbegrippen zijn EBITDA, EBITA en EBIT. Daarnaast wordt autonome omzetgroei vaak gebruikt als alternatieve financiële performance indicator. Duitsland Ook in Duitsland wordt veelvuldig gebruik gemaakt van non-GAAP earnings measures. Hitz (2010) onderzoekt het gebruik, de samenstelling en presentatie van non-GAAP earnings measures in de publicaties van de kwartaalwinst onder de 80 Duitse ondernemingen die genoteerd staan aan de Deutscher Aktien Index (DAX) en Mid-Cap Deutscher Aktien Index (MDAX) in de periode 2005-2006. Een belangrijk verschil met andere studies is dat Hitz (2010) non-GAAP earnings measures indeelt in twee categorieën: Earnings Before (EB) measures en non-GAAP measures. De EB measures bevatten alle 'winst voor' winstbegrippen, zoals EBITDA en EBIT. Dit zijn begrippen die duidelijk gedefinieerd zijn en een sterke gelijkenis vertonen met GAAP measures. De non-GAAP measures zijn alle winstbegrippen die samengesteld zijn door het management door middel van het weglaten van bijzondere items die voor een gebruiker moeilijk te achterhalen zijn, zoals 'adjusted' en 'normalized' earnings. De data is met de hand geselecteerd en de analyse is zonder statistische toetsen uitgevoerd. De resultaten tonen aan dat (adjusted) EBIT en EBITDA de populairste alternatieve winstbegrippen zijn, die met dezelfde regelmaat en nadruk gepresenteerd worden als GAAP measures. EB measures worden door 57,4% van de ondernemingen gebruikt en non-GAAP measures door 21,0% van de 27 ondernemingen. Ter illustratie zijn in tabel 1 de gebruikte EB measures en non-GAAP measures in Duitsland opgenomen. DAX MDAX n EB metrics EBITDA EBITA/EBTA EBIT Operating profit EBT Other Total Non-GAAP metrics Adjusted EBITDA Adjusted EBITA Adjusted EBIT Adjusted operating profit Adjusted EBT Adjusted net income Adjusted EPS Total Percent 30 20 67 85 73 8 10.6% 7.1% 23.7% 30.0% 25.8% 2.8% 283 100.0% 21 7 47 21 17 34 14 13.0% 4.3% 29.2% 13.0% 10.6% 21.1% 8.7% 161 100.0% Total n Percent 90 21 162 49 141 12 18.9% 4.4% 34.1% 10.3% 29.7% 2.5% 475 100.0% 30 2 38 6 23 29 6 22.4% 1.5% 28.4% 4.5% 17.2% 21.6% 4.5% 134 100.0% n Percent 120 40 229 134 214 20 15.8% 5.3% 30.2% 17.7% 28.2% 2.6% 758 100.0% 51 9 85 27 40 63 20 17.2% 3.0% 28.7% 9.1% 13.5% 21.3% 6.8% 296 100.0% Tabel 1: GAAP, EB and non-GAAP earnings releases. Bron: Hitz (2010) Frankrijk Aubert (2010) heeft voor de periode 1996-2006 onder 116 jaarlijks gepubliceerde persberichten (die non-GAAP earnings measures bevatten) van 66 ondernemingen genoteerd aan de Euronext Paris, onderzocht waarom Franse ondernemingen gebruik maken van non-GAAP earnings measures. De data is met de hand verzameld. De analyse is uitgevoerd met behulp van statistische toetsen of de data is met de hand gesommeerd en gerangschikt. Tabel 2 geeft een overzicht van de gebruikte nonGAAP earnings measures in de 116 persberichten: de EB measures en de nettowinst zonder bijzondere items scoren hoog. 28 Characteristics of pro forma earnings disclosed by French listed-companies Firms number Net profit, group share in a separate press release, the firm mentions that its earnings is before goodwill amortization 8 Net profit out of extraordinary items 19 « pro forma » earnings 2 Ordinary earnings, group share 5 Net profit, group share out of « purchase/acquisition costs » 2 Operational profit, group share 16 13.8% 16 Net earnings before recurring/unusual items 9 7.8% 9 Adjusted net profit 10 8.6% 10 Net profit before goodwill amortization 33 Net profit before goodwill amortization and extraordinary expenses 4 Net profit before disposals gains/losses (PMV) 3 Net profit before restructuring costs 1 Net earnings with specific GAAP (including changes in accounting procedure/specific consolidation method of subsidiary) 4 % 6.9% 16.4% 1.7% 4.3% 1.7% 13.8% 7.8% 8.6% 28.4% 3.4% 2.6% 0.09% 3.4% Total of observations 116 100.0% Tabel 2: description of pro forma earnings (% of the sample): comments appearing in the press releases. Bron: Aubert (2010) Europa Isidro en Marques (2008) hebben onderzoek gedaan naar de publicatie van alternatieve winstbegrippen door de 500 grootste Europese ondernemingen in de jaren 2003 tot en met 2005. Opgemerkt dient te worden dat IFRS voor de jaren 2003 en 2004 nog niet verplicht was, een vergelijking tussen voor en na de implementatie van IFRS wordt dan ook gemaakt. De uiteindelijke steekproef bestaat uit 321 ondernemingen waarvan de persberichten met de hand zijn geselecteerd en gecodeerd. Tabel 3 geeft een overzicht van de (frequentie van) alternatieve winstbegrippen die door Europese ondernemingen gebruikt worden. Non-GAAP measure Non-GAAP EPS EBIT Non-GAAP net income EBITDA Non-GAAP EBITDA Free cash flow Non-GAAP EBIT Non-GAAP income from operations Other cash measures Non-GAAP income from continuing operations Non-GAAP EPS from continuing operations Number 232 232 189 178 134 129 128 97 62 24 15 Percentage 16.26% 16.26% 13.24% 12.47% 9.39% 9.04% 8.97% 6.80% 4.37% 1.68% 1.05% Tabel 3: frequency type of non-GAAP measures; EPS = Earnings Per Share. Bron: Isidro en Marques (2008) 29 Uit tabel 3 blijkt dat de non-GAAP winst per aandeel - die door het management berekend zijn samen met EBIT het meeste voorkomen. Het derde meest voorkomende begrip is de door het management aangepaste nettowinst en nummer vier is EBITDA. Gemiddeld worden er in Europa 3 alternatieve winstbegrippen per persbericht gepubliceerd en de mate van gebruik toont geen significant verschil tussen voor- en na de invoering van IFRS. Verenigde Staten Entwistle, Feltham, & Mbagwu, 2004a hebben jaarlijkse persberichten van 494 ondernemingen in de V.S. van de S&P 500 met de hand geselecteerd en geëvalueerd voor de jaren 2001 en 2002. 77% van de steekproef maakt gebruik van alternatieve winstbegrippen; technologiebedrijven staan aan kop met 89% en serviceondernemingen scoren het laagst met 59%. Tabel 4 geeft een overzicht van het aantal en de soort aanpassingen die zijn toegepast op GAAP earnings measures om tot alternatieve winstbegrippen te komen. Mean Number of Adjustments to GAAP Earnings 3.02 Nature of Adjustments to GAAP Earnings Number Percent 1. Business Reorganization Costs 415 37% 2. Special, One-Time, or Non-Recurring Items 285 25% 3. Accounting-Driven Adjustments 178 16% 4. Write-Down of Assets 162 14% 5. Other 93 8% TOTAL 1.133 100% Tabel 4: the number and nature of adjustments to GAAP earnings. Bron: Entwistle, Feltham en Mbagwu (2004a) Uit tabel 4 is af te leiden dat gemiddeld per persbericht 3 alternatieve winstbegrippen worden genoemd en dat de meest voorkomende aanpassingen te maken hebben met reorganisatiekosten (37%). Als tweede worden bijzondere items genoemd (25%) en als derde items die het gevolg zijn van bepaalde regelgeving (16%). Canada Entwistle, Feltham, & Mbagwu (2004b) geven een overzicht van het gebruik van alternatieve winstbegrippen in Canada. De populatie bestaat uit de 290 grootste ondernemingen genoteerd aan de Toronto Stock Exchange en de data is handmatig geselecteerd en gecodeerd. Entwistle, Feltham en Mbagwu (2004b) hebben bij het selecteren van de ondernemingen drie typen van aanpassingen aan GAAP earnings measures aangehouden, die typisch 'winstverhogend' werken. 42% van de ondernemingen rapporteert non-GAAP earnings measures en het meest voorkomende begrip (31%) 30 is de nettowinst voor bijzondere items. Andere veelgebruikte begrippen zijn ‘operating cash earnings’ (14%) en nettowinst uit gewone bedrijfsvoering (13%). Landenvergelijkingen - Frankrijk en de Verenigde Staten Aubert (2010) vermeldt dat non-GAAP earnings measures minder gebruikt worden in Frankrijk dan in de V.S.: slechts een fractie van de Franse ondernemingen rapporteert non-GAAP earnings measures frequent, de overige ondernemingen rapporteert ze nooit. - Binnen Europa Brouwer (2007a) toont in zijn onderzoek meerdere interessante bevindingen over het gebruik van alternatieve winstbegrippen in Europa. Brouwer (2007a) laat zien dat voor zowel genormaliseerde winstbegrippen als EB measures de mate van gebruik sterk varieert en de alternatieve winstbegrippen verschillend worden benoemd en gepresenteerd in de winst- en verliesrekening en in het jaarverslag. Twee bevindingen worden hier uitgelicht. Voor het bestuderen van de verschillen in de winst- en verliesrekening zijn 250 ondernemingen uit Nederland, Duitsland, Frankrijk, Italië, Denemarken, Spanje, België en het Verenigd Koninkrijk (V.K.) geselecteerd. De bevindingen zijn met de hand geselecteerd en gesommeerd. Tabel 5 geeft een overzicht van de percentages ondernemingen uit de landen die een EB measure publiceren in de winst- en verliesrekening. Land Italië Denemarken Spanje België Duitsland Frankrijk Verenigd Koninkrijk Nederland Percentage 33% 32% 15% 11% 10% 8% 1% 0% Tabel 5: percentage ondernemingen met EBITDA of EBITA in de winst- en verliesrekening. Bron: Brouwer (2007a) Uit de tabel is af te leiden dat Italië (33%) en Denemarken (32%) veel gebruik maken van EBITDA of EBITA, terwijl dit voor Nederland (0%) en het V.K. (1%) ongebruikelijk is. Brouwer (2007a) geeft als verklaring voor het niet voorkomen van deze alternatieve winstbegrippen in Nederland het feit dat deze winstbegrippen verboden zijn door de Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ), die voor de ondernemingen tot 2005 van kracht waren. 31 Voor het onderzoek naar alternatieve winstbegrippen in het jaarverslag zijn 1412 ondernemingen uit een kleinere groep landen geselecteerd: Nederland, Duitsland, Frankrijk en het V.K.. Tabel 6 geeft een overzicht van de percentages ondernemingen uit de landen die een genormaliseerd winstbegrip publiceren in het jaarverslag. Verenigd Koninkrijk Frankrijk Nederland Duitsland Gewogen gemiddelde 2005 47% 45% 27% 12% 33% 2004 49% 40% 24% 9% 32% Tabel 6: Percentage van ondernemingen dat alternatieve genormaliseerde winstbegrippen rapporteert in de jaarverslagen. Bron: Brouwer (2007a) Uit tabel 6 is af te leiden dat genormaliseerde winstbegrippen in het V.K. (47%) en Frankrijk (45%) veelvuldig gebruikt worden, in Duitsland rapporteert slechts 12% van de ondernemingen een genormaliseerd winstbegrip. Brouwer (2007a) geeft als verklaring voor de verschillen dat nationale achtergronden nog steeds een sterke invloed hebben op de externe verslaggeving. Een voorbeeld hiervan is de al eerder genoemde verklaring voor het niet voorkomen van EB measures in Nederland. - Europa en de Verenigde Staten Isidro en Marques (2008) vergelijken de gevonden resultaten met het onderzoek van Entwistle, Feltham en Mbagwu (2005) naar het gebruik van alternatieve winstbegrippen in de V.S.. Opvallend is dat in Europa veel meer gebruik wordt gemaakt van EBIT en EBITDA. Als verklaring wordt gegeven dat Europese managers EB measures zien als GAAP earnings measures. De SEC heeft via Regulation G duidelijk gemaakt dat dit alternatieve winstbegrippen zijn en dus bestaat deze misvatting niet in de V.S.. - De Verenigde Staten en Canada In de toepassing van alternatieve winstbegrippen in de V.S. en Canada zijn significant duidelijke verschillen waar te nemen (Entwistle, Feltham en Mbagwu, 2005). De data is afkomstig van 494 ondernemingen van de Standard and Poor's (S&P) 500 van de V.S. en 290 Canadese ondernemingen van de TSX S&P 300. De data is met de hand geselecteerd en de hypothesen zijn getoetst met behulp van statistische toetsen. Het meest voorkomende alternatieve winstbegrip is de nettowinst of winst per aandeel voor bijzondere items of diverse kosten (42% V.S., 31% Canada). Een T-toets toont aan dat ondernemingen in de V.S. significant meer gebruik maken van alternatieve winstbegrippen. 32 Daarnaast leggen ondernemingen in de V.S. significant meer nadruk op alternatieve winstbegrippen en doen ze grotere aanpassingen bij het berekenen van de alternatieve winstbegrippen. Tabel 7 geeft een overzicht van de frequenties van het gebruik per industrie per land. U.S. Canada Sample Firms by Industry Industry Basic Materials Consumer Goods Health Care Financial Industrial Goods Technology Services Utilities Other Total Firms Using Pro Forma Relative Percent of Sample Number Percent Frequency Frequency Firms 50 10% 38 10 76% 66 47 68 24 106 83 36 14 13% 10% 14% 5% 21% 17% 7% 3% 494 100 49 37 52 20 94 49 29 12 13 10 14 5 25 13 7 3 Sample Firms by Industry Firms Using Pro Forma Relative Percent of Sample Number Percent Frequency Frequency Firms 70 24% 14 12 20% 74% 79% 76% 83% 89% 59% 81% 86% 41 27 31 9 45 49 7 11 14% 9% 11% 3% 16% 17% 2% 4% 15 6 19 3 24 30 3 7 12 5 16 2 20 25 2 6 37% 22% 61% 33% 53% 61% 43% 64% 100% 77 100% 121 100 100% Tabel 7: the frequency of use of pro forma – by industry. Bron: Entwistle, Feltham en Mbagwu (2005) Tabel 7 laat zien dat in de V.S. ondernemingen in de technologische sector het meest gebruik maken van alternatieve winstbegrippen (89%), voor Canada zijn dat de dienstverleners en financiële ondernemingen (61%). 4.2.2 Invloed van regelgevende instanties en de media op het gebruik Nederland De AFM heeft in 2006 een onderzoek gedaan naar de inachtneming van de eerder in hoofdstuk 2 besproken aanbevelingen van de ESMA door Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. De steekproef bestond uit 38 ondernemingen onder de (half)jaarberichten en geconsolideerde jaarrekeningen van jaar 2005 en 2006. 95% van de steekproef maakte gebruik van non-GAAP earnings measures. Uit het onderzoek blijkt dat de aanbevelingen beperkt worden nageleefd: vooral de aanbevelingen met betrekking tot prominentie (81% van de ondernemingen), consistentie (78% van de ondernemingen) en de reden voor gebruik van alternatieve winstbegrippen (75% van de ondernemingen) werden niet opgevolgd. 33 Koning, Mertens en Roosenboom (2010) concluderen dat ondernemingen die meer media-aandacht krijgen, minder gebruik maken van alternatieve winstbegrippen. De steekproef bestond uit 545 kwartaalpersberichten van 56 beursgenoteerde Nederlandse ondernemingen (AEX en AMX) in de periode 1999-2004. De resultaten zijn handmatig geturfd en met behulp van verscheidene statistische toetsen verkregen. Dit impliceert dat regelgeving niet noodzakelijk is om de het gebruik van non-GAAP measures te verminderen of de mate van het gebruik te veranderen. Duitsland Hiltz (2010) toont aan dat de aanbevelingen van de ESMA geen effect hebben gehad op de publicaties van alternatieve winstbegrippen2. Verenigde Staten Entwistle, Feltham en Mbagwu (2006) leveren door middel van een Mann-Whitney toets significant bewijs dat Regulation G heeft geleid tot een afname in misleidend gebruik van alternatieve winstbegrippen (10% in 2001 en 0,6% in 2003). Marques (2006) en Zhang en Zheng (2010) hebben eveneens aangetoond dat Regulation G de mate van gebruik sterk negatief heeft beïnvloed. Marques (2010) laat zien dat Regulation G de oorzaak is van de extra nadruk die wordt gelegd op alternatieve winstbegrippen, in vergelijking met GAAP earnings measures. De achterliggende drijfveer is het motief, dit wordt in de volgende paragraaf behandeld. Deelconclusie: EB measures zoals EBIT(DA) worden veelvuldig gebruikt in Nederland. De autonome omzetgroei is een populaire alternatieve financiële performance indicator. In Duitsland en Frankrijk komt EBIT(DA) eveneens het meest voor, in Frankrijk wordt daarnaast ook veel gebruik gemaakt van de nettowinst voor bijzondere items. Voor heel Europa geldt een hoge mate van gebruik van EB measures en verscheidene non-GAAP weergaven van de winst per aandeel, echter zijn ook grote verschillen binnen Europa geconstateerd. In de V.S. worden GAAP earnings measures aangepast voor reorganisatiekosten en andere bijzondere kosten, Canada gebruikt ook de nettowinst voor bijzondere items. De mate van gebruik is in de V.S. hoger dan in Frankrijk en Canada, in Europa wordt meer gebruik gemaakt van EB measures dan in de V.S.. Alternatieve winstbegrippen komen in de V.S. vooral veel voor bij de technologische sector, terwijl in Canada het gebruik bij de dienstverlenende en financiële sector hoog is. De Europese regelgevende instanties hebben beduidend minder invloed 2 Kanttekening: twee van de acht aanbevelingen zijn onderzocht en de onderzochte periode is slechts één jaar na de publicatie van de aanbevelingen (mogelijk latere aanpassingen zijn niet meegenomen). 34 op het gebruik dan hun Amerikaanse collega’s. Voor Nederland is aangetoond dat de media invloed heeft op het gebruik. 4.3 Het motief: opportunistic behavior of signaling? Nederland Raak (2007) heeft in zijn onderzoek ook gekeken of is het alternatieve winstbegrip – zoals gepubliceerd door de onderneming – hoger is dan de netto winst volgens Nederlands GAAP. Uit de regressies blijkt dat de gemiddelde AltWPA voor alle onderzochte jaren 27,77% hoger is dan de gemiddelde WPA. Raak (2007) concludeert dat de voornaamste reden voor het gebruik van alternatieve winstbegrippen het verkrijgen van een hogere waardering van de onderneming is. De onderzoeken van Marseille en Vergoossen (2005) en Bosman en Vergoossen (2006) concluderen beiden dat het motief voor het gebruik van alternatieve winstbegrippen opportunistic behavior is. Marseille en Vergoossen (2005) vinden bij toeval misleidend gebruik bij 7 ondernemingen, Bosman en Vergoossen (2006) bij 6 ondernemingen3. Frankrijk De bevindingen van Aubert (2010) wijzen op het strategisch gebruik maken van non-GAAP earnings measures door managers, teneinde de performance beter te doen laten voorkomen. In 79% van de persberichten geven de non-GAAP earnings measures een hogere performance dan de GAAP measures en in zelfs 82% van de persberichten wordt een (nog) negatieve(re) performance, samengesteld volgens GAAP measures, gemaskeerd. Verenigde Staten Entwistle, Feltham, & Mbagwu, 2004a concluderen op basis van hun bevindingen dat managers alternatieve winstbegrippen gebruiken om de visie van de gebruiker op de performance te sturen. Zhang en Zheng (2010) laten zien dat er sprake was van opportunistic behavior voor de invoering van Regulation G. Na de invoering van Regulation G wordt opportunistic behavior niet meer waargenomen en heeft het plaats gemaakt voor signaling. Geconcludeerd wordt dat de SEC door middel van Regulation G is geslaagd in haar doel de verslaggeving minder misleidend te laten zijn. De 3 Kanttekening: het onderkennen van het presenteren van een alternatief winstbegrip als misleidend is in zekere zin subjectief. 35 gebruikte steekproef bestaat uit 2394 persberichten van 1146 ondernemingen uit de V.S. voor de periode 1998-2002 en is met de hand geselecteerd. De bevindingen zijn allen significant aangetoond door het maken van regressies en het uitvoeren van T-toetsen. Ook Entwistle, Feltham en Mbagwu (2006) komen tot dezelfde conclusie door een onderzoek uit te voeren onder 1477 persberichten van de ondernemingen van de U.S. S&P 500 index in de periode 2001-2003. De data is met de hand verzameld en gecodeerd. Marques (2010) concludeert dat opportunistic behavior nog steeds de drijfveer is achter het gebruik van alternatieve winstbegrippen, vanwege de nadruk die het alternatieve winstbegrip krijgt. Marques (2010) heeft voor het onderzoek kwartaalpersberichten uit de periode 2001-2003 van 361 ondernemingen uit de Standards and Poor’s 500 gebruikt. De data is met de hand geselecteerd en gecodeerd. De bevindingen zijn significant aangetoond door het uitvoeren van T-toetsen. Canada Entiwstle, Feltham en Mgabwu (2004b) vinden geen bewijs voor opportunistic behavior in Canada, slechts aanwijzingen die het suggereren. Landenvergelijkingen - De Verenigde Staten en Canada Entwistle, Feltham en Mbagwu (2005) bewijzen in hun V.S. en Canada vergelijkend onderzoek dat in beide landen non-GAAP earnings measures door sommige ondernemingen gebruikt worden om de visie van de gebruiker op de performance te beïnvloeden. Met behulp van een multipele regressie worden geen significante verschillen gevonden tussen de V.S. en Canada voor de motieven. Bij het toetsen van hypothesen gebaseerd op de performance van een onderneming ten opzichte van andere ondernemingen, het voorgaande jaar en de voorspelde performance door analisten wordt gevonden dat alleen voor het halen van de voorspelde performance door analisten in beide landen gebruik wordt gemaakt van alternatieve winstbegrippen. Deelconclusie: Opportunistic behavior is over het algemeen het motief voor het gebruik van alternatieve winstbegrippen. Alleen in de V.S. wordt naast opportunistic behavior bewijs gevonden voor signaling als gevolg van de invoering van Regulation G. 36 4.4 Kwaliteit van de informatie 4.4.1. Effect op ervaren investeerders Verenigde Staten Fredrickson en Miller (2004) hebben in 2002 een experiment uitgevoerd onder 34 financiële analisten en 46 Master of Business Administration (MBA) studenten om te kijken naar de invloed van non-GAAP earnings measures op de visie van ervaren investeerders (financiële analisten) en onervaren investeerders (MBA studenten) op de performance van een onderneming. Het experiment is uitgevoerd door de deelnemers een schatting van de aandelenprijs van een fictieve onderneming te laten maken. De groepen onervaren en ervaren investeerders zijn ieder in tweeën opgesplitst. De ene groep krijgt data met slechts GAAP winstbegrippen, de andere groep data met GAAP en alternatieve winstbegrippen. Alle conclusies zijn getrokken op basis van significante resultaten uit Ttoetsen en regressies. De resultaten tonen aan dat ervaren investeerders niet worden beïnvloed door de publicatie van non-GAAP earnings measures, doordat zij een beter gedefinieerd waardemodel gebruiken en daarmee de non-GAAP earnings measures links laten liggen. De bevindingen worden bekrachtigd door eenzelfde soort experiment, uitgevoerd door Elliot (2006)4. In aanvulling op de eerdergenoemde experimenten voeren Allee, Bhattacharya, Black en Christensen (2007) een experimenteel onderzoek uit. De steekproef bestaat uit 4928 kwartaalpersberichten van 1896 ondernemingen uit de V.S. voor de periode 1998-2003. De resultaten van het empirisch onderzoek leiden wederom tot dezelfde conclusies. De bevindingen zijn gebaseerd op significante resultaten uit regressies en F-toetsen. Zweden Geheel tegengesteld tonen Andersson en Hellman (2007) in hun experiment aan dat ervaren investeerders (financiële analisten) wel worden beïnvloed door het gebruik van alternatieve winstbegrippen. Het experiment is uitgevoerd onder 36 financieel analisten, die werden gevraagd de winst per aandeel voor een onderneming te voorspellen. Zestien analisten kregen hiervoor data met alleen GAAP winstbegrippen, de overige 20 analisten kregen data met GAAP en alternatieve winstbegrippen. Het resultaat wordt toegeschreven aan het positiever presenteren van de 4 Het experiment is uitgevoerd onder 55 financieel analisten (ervaren investeerders) en 89 MBA studenten (onervaren investeerders), de resultaten zijn gebaseerd op verscheidene statistische toetsen. 37 performance door de alternatieve winstbegrippen en de hogere levels van anchor5. Een andere mogelijke verklaring voor het verschil in resultaten is dat de proefopzet niet overeenkomt met de experimenten van Elliot (2006) en Fredrickson en Miller (2004). De bevindingen zijn gebaseerd op significante resultaten uit verscheidene statistische toetsen. 4.4.2 Effect op onervaren investeerders Verenigde Staten Uit het experiment van Fredrickson en Miller (2004) blijkt dat de onervaren investeerder persberichten die non-GAAP earnings measures bevatten gunstiger waarneemt dan persberichten met uitsluitend GAAP earnings measures. Dit heeft als gevolg dat de onervaren investeerder de onderneming hoger waardeert. De aanwezigheid van non-GAAP earnings measures zorgt er slechts voor dat de onervaren investeerder de non-GAAP earnings measure gebruikt om de waarde van de onderneming te bepalen, de visie op de hoogte van de performance wordt niet beïnvloed. Oorzaak is een onbedoeld cognitief proces en de gebruikte waardemodellen in plaats van het bewust waarnemen van non-GAAP earnings measures als informatief. Ook Elliot (2006) en Allee, Bhattacharya, Black en Christensen (2007) doen dezelfde bevindingen. 4.4.3 Invloed van regelgevende instanties en de media op het effect Verenigde Staten Allee, Bhattacharya, Black en Christensen (2007) en Elliot (2006) trekken de conclusie dat de invoering van Regulation G ervoor gezorgd heeft dat onervaren investeerders niet meer worden beïnvloed door de publicatie van alternatieve winstbegrippen. Nederland Koning, Mertens en Roosenboom (2010) tonen aan dat negatieve media-aandacht ervoor gezorgd heeft dat gebruikers non-GAAP earnings measures minder in ogenschouw nemen. Dit impliceert dat regelgeving niet noodzakelijk is om de perceptie van de investeerder ten opzichte van non-GAAP measures te veranderen of het gebruik te verminderen. Deelconclusie: In Zweden wordt aangetoond dat de visie van de ervaren investeerder beïnvloed wordt door het gebruik van alternatieve winstbegrippen, experimenten uit de V.S. concluderen geen 5 Anchor is een term uit de psychologie: een geïnternaliseerd referentiepunt dat van belang is in het bepalen van de reactie van een individu op een specifieke externe prikkel. 38 beïnvloeding. De visie van de onervaren investeerder wordt wel beïnvloed, de onderneming wordt hoger gewaardeerd. De regelgeving van de SEC heeft ervoor gezorgd dat de onervaren investeerder niet meer wordt misleid door het gebruik van alternatieve winstbegrippen. Daarnaast is ook aangetoond dat de media invloed uitoefent op de perceptie van de investeerder op de performance en het gebruik. 4.5 De behoefte van de gebruiker In het kader van het Reporting Performance project heeft de FASB 56 gebruikers van jaarrekeningen, werkzaam bij 7 verschillende ondernemingen, geïnterviewd om het standpunt van de gebruiker te achterhalen. De volgende bevindingen werden opgedaan (Financial Accounting Standards Board, 2002): - gebruikers hebben een grote behoefte aan informatie met een voorspellende waarde, maar er is geen algemene ontevredenheid of vraag naar een ingrijpende verandering in de presentatie van de jaarrekening; - belangrijke veelgebruikte maatstaven bevatten een aantal begrippen die noodzakelijkerwijs niet goed gedefinieerd zijn, zoals ‘operating’, ‘normalized’ en ‘adjusted’ earnings; - de nettowinst wordt vaak gebruikt als het startpunt voor de analyse van de financiële gegevens en behoort over het algemeen niet tot de top 3 belangrijkste maatstaven (het wordt gebruikt voor de berekening van andere winstbegrippen); - gebruikers zijn weinig geïnteresseerd in het totaalresultaat als belangrijke maatstaf, maar ze hebben geen bezwaar tegen een transparant overzicht dat alle significante inkomsten en uitgaven, winsten en verliezen, inclusief andere bestanddelen van het totaalresultaat laat zien; - gebruikers hebben een grote behoefte aan een kasstroomoverzicht volgens de directe methode. 4.6 Conclusie Vanuit verschillende invalshoeken wordt gekeken naar het fenomeen non-GAAP earnings measures. Uit de beschreven empirische onderzoeken blijkt dat alternatieve winstbegrippen in veel landen voorkomen, zij het in meer of mindere mate. Sommige landen liggen duidelijk meer op één lijn wat betreft het populairste alternatieve winstbegrip: in Europa komt het gebruik van EB measures vooral veel voor, de V.S. en Canada maken vooral gebruik van genormaliseerde winstbegrippen. Ook binnen Europa zijn grote verschillen waargenomen. Opvallend is dat in de V.S. een daling is waargenomen in 39 het gebruik, terwijl in Nederland een stijging gesignaleerd wordt. In Canada en Frankrijk komen alternatieve winstbegrippen minder voor dan in de V.S., dit impliceert dat het gebruik in Nederland relatief groot is. De mate van gebruik en de keuze uit de verschillende alternatieve winstbegrippen is afhankelijk van het land waarin de onderneming gevestigd is en de industrie waar een onderneming zich in bevindt. Het gebruik in de V.S. wordt door de SEC beïnvloed, in Europa heeft de ESMA weinig impact gehad. Voor Nederland geldt dat de media invloed heeft op het gebruik. Voor alle landen is opportunistic behavior naar voren gekomen als motief voor het gebruik van alternatieve winstbegrippen. Alleen in de V.S. wordt bewijs gevonden voor signaling, als gevolg van de invoering van Regulation G. Het effect op de visie van de gebruiker wordt onderverdeeld in ervaren en onervaren investeerders. Uit experimenteel onderzoek blijkt dat alternatieve winstbegrippen alleen misleidend kunnen zijn voor onervaren investeerders, ervaren investeerders laten zich niet beïnvloeden door de aanwezigheid van alternatieve winstbegrippen. Een Zweeds experiment toont wel aan dat ook de ervaren investeerder op het verkeerde been gezet kan worden. Dankzij de invoering van Regulation G wordt de onervaren investeerder in de V.S. niet meer misleid. Een Nederlands onderzoek wijst op de invloed van de media op de visie van de gebruiker. Uit de interviews van de FASB blijkt dat de gebruiker behoefte heeft aan aanvullende financiële informatie, naast de informatie die volgens GAAP verstrekt wordt. 40 Hoofdstuk 5: de oorzaken van de verschillen in het rapporteren van winstbegrippen 5.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de oorzaken van de verschillen in het rapporteren van winstbegrippen aan het licht gebracht door middel van het analyseren van de resultaten van de besproken onderzoeken. 5.2 De verklarende factoren voor de verschillen in rapportering van winstbegrippen Uit de besproken onderzoeken is gebleken dat landen specifieke voorkeuren hebben in het gebruik van winstbegrippen. Dit impliceert dat er bepaalde landeneffecten aanwezig zijn. Het motief en het effect op de gebruiker zijn nagenoeg in alle landen gelijk en geven dus geen verklaring voor het verschil in gebruik van winstbegrippen. - Economische en institutionele omgeving Isidro en Marques (2010) geven in hun Europees onderzoek de economische en institutionele omgeving van een onderneming als verklarende factoren. In meerdere empirische onderzoeken (Aubert (2010); Isidro en Marques (2008); Raak (2007)) is naar voren gekomen dat de economische omgeving invloed heeft op het gebruik: een onderneming maakt meer gebruik wanneer de performance verslechterd of wanneer de economie zich in een recessie bevindt. Aangenomen kan worden dat niet alle landen zich op hetzelfde moment in dezelfde economische situatie bevinden. Met betrekking tot de institutionele omgeving noemen Isidro en Marques (2010) verscheidene factoren die het gebruik van non-GAAP earnings measures beïnvloeden: een sterke investeerderbescherming en goed ontwikkelde financiële markten hebben een negatieve werking op het gebruik. Een efficiënt rechtssysteem, een competitieve markt en goede communicatie mogelijkheden voor financiële informatie hebben eveneens een negatieve werking, zij het in mindere mate. - Institutionele omgeving: nationale wet- en regelgeving Uit de besproken onderzoeken blijkt dat van de institutionele omgeving vooral de nationale wet- en regelgeving leidt tot verschillen. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen niet meer van kracht zijnde nationale wet- en regelgeving en van kracht zijnde nationale wet- en regelgeving. Brouwer (2007a) noemt enkele voorbeelden met betrekking tot de invloed van nationale wet- en regelgeving die niet meer van kracht is door de invoering van IFRS. Ondernemingen uit het V.K. 41 maken gebruik van een kenmerkende manier hun performance te presenteren: de winst- en verliesrekening bevat veel extra kolommen en subtotalen. Dit is een gevolg van de voorschriften van Financial Reporting Standard (FSR) 3 ‘Reporting Financial Performance’, opgesteld door de ASB. Andere landen maken veel minder of zelfs geen gebruik van extra kolommen en subtotalen. Ook noemt Brouwer (2007a) de al eerder besproken invloed van de RJ op de verslaggevingpraktijk in Nederland. De RJ heeft een verbod uitgebracht op het gebruik van EB measures, waardoor het gebruik van deze EB measures door Nederlandse ondernemingen die hun financiële informatie publiceren volgens IFRS (dat geen verbod kent) nihil is. In Nederland komen genormaliseerde winstbegrippen veel voor, de RJ staat het onderscheid tussen ‘gewone’ en ‘bijzondere’ baten en lasten toe. IFRS verbiedt het onderscheid uitdrukkelijk. De beïnvloeding van de nationale wet- en regelgeving is ook terug te vinden bij Franse ondernemingen. 55% van de Franse ondernemingen uit het onderzoek van Brouwer (2007a) publiceert een niet-terugkerende post in de winst- en verliesrekening. Het Conseil national de la comptabilité (CNC) – de Franse regelgever – heeft aanbevolen om bijzondere posten apart te vermelden en om een specifiek subtotaal op te nemen, teneinde inzicht te krijgen in die elementen van de performance die toekomstige kasstromen kunnen voorspellen. De V.S. is tot op heden het enige land waarvan de verslaggevingpraktijk wordt beïnvloed door nationale wet- en regelgeving met betrekking tot non-GAAP earnings measures. Regulation G is een duidelijk verklaarbare factor voor de afwijkende mate van het gebruik en motief van alternatieve winstbegrippen door ondernemingen in de V.S. ten opzichte van ondernemingen uit andere landen. Zo heeft de SEC zich duidelijk uitgelaten over EB measures: dit zijn alternatieve winstbegrippen en dus verboden. Europese ondernemingen zien EB measures als GAAP winstbegrippen, waardoor in Europa relatief veel gebruik wordt gemaakt van deze maatstaven (Isidro en Marques, 2008). Ook is als gevolg van Regulation G alleen in de V.S. signaling als motief gevonden. - Media Het onderzoek van Konings, Mertens en Roosenboom (2010) toont aan dat de media een rol speelt in het gebruik van non-GAAP earnings measures. Aangezien de media doorgaans de inwoners van één land als doelgroep heeft, zorgt dit voor verschillen. Hierbij kan gedacht worden aan persberichten door financiële analisten en algemene nieuwsberichten over een onderneming. 42 - Industrie Een vierde factor is de industrie waar een onderneming zich in bevindt. Voor Canada en de V.S. is aangetoond dat het voor een aantal industrieën gangbaarder is gebruik te maken van alternatieve winstbegrippen dan in andere industrieën. Ook hier treedt een landeneffect op als achterliggende variabele: het gebruik verschilt per industrie per land. Teneinde dit landeneffect te achterhalen, zou verder onderzoek gedaan moeten worden naar het gebruik per industrie per land en de karakteristieke kenmerken van de industrieën. - Perceptie van de gebruiker Een andere mogelijke factor is de perceptie van de gebruiker. Uit het onderzoek van de FASB is gebleken dat de gebruiker behoefte heeft aan aanvullende financiële informatie over de performance dan de informatie die volgens GAAP gepubliceerd dient te worden. Hier ligt ook een link met de kapitaalmarkt, die in dit onderzoek buiten beschouwing is gelaten. Het onderzoek van de FASB heeft alleen betrekking op de V.S. en heeft een kleine steekproef. Daarnaast is niet onderzocht of de behoefte van de gebruiker het gebruik van non-GAAP earnings measures beïnvloedt. Om een oordeel te kunnen vormen over de gebruiker als mogelijke factor, zal hier eerst verder onderzoek naar gedaan moeten worden. -Bedrijfsspecifieke kenmerken Isidro en Marques (2008) hebben aangetoond dat de gepubliceerde non-GAAP earnings measure afhankelijk zijn van bepaalde bedrijfsspecifieke kenmerken. Onder deze factor vallen de grootte van de onderneming, de corporate governance, de performance en de verhouding eigen en vreemd vermogen. De bedrijfsspecifieke kenmerken zorgen echter niet alleen voor verschillen tussen landen, maar ook binnen een land. Bij het benoemen van de oorzaken die ten grondslag liggen aan de verschillen in het rapporteren van winstbegrippen dient echter wel in het achterhoofd gehouden te worden dat de publicatie van alternatieve winstbegrippen niet plaatsvindt op een consistente manier. Zowel de voorkeur voor het alternatieve winstbegrip als de mate van gebruik varieert. De inconsistentie geeft aan dat de factoren die ten grondslag liggen aan de verschillen mogelijk onderhevig zijn aan veranderingen. 43 5.3 Conclusie Verscheidene factoren liggen ten grondslag aan de verschillen in het rapporteren van winstbegrippen. De institutionele en economische omgeving, die doorgaans per land verschilt, zorgt ervoor dat verschillen bestaan in het rapporteren van winstbegrippen. Met betrekking tot de institutionele omgeving speelt vooral de nationale wet- en regelgeving een grote rol. Niet meer van kracht zijnde wet- en regelgeving beïnvloedt nog steeds het gebruik van alternatieve winstbegrippen. De verslaggevingpraktijk in de V.S. wordt als enige gekenmerkt door huidige wet- en regelgeving voor non-GAAP earnings measures. Gepubliceerde media en de industrie waar een onderneming zich in bevindt, verklaren eveneens de verschillen. De perceptie van de gebruiker kan een mogelijke verklaring zijn, hier dient echter verder onderzoek naar gedaan te worden. Als laatste kunnen bedrijfsspecifieke kenmerken genoemd worden, die echter ook zorgen voor verschillen in de rapportering binnen een land. De verschillen zorgen ervoor dat op internationaal gebied de vergelijkbaarheid tussen ondernemingen en de transparantie wordt verstoord. Het gebruik van nonGAAP earnings measures belemmert dus het doel van de IASB. 44 Samenvatting In dit onderzoek worden de factoren die ten grondslag liggen aan de verschillen in het rapporteren van winstbegrippen aan het licht gebracht. De afgelopen jaren is er een toenemende trend geconstateerd in het gebruik van non-GAAP earnings measures: winstbegrippen die niet volgens GAAP zijn samengesteld. De IFRS bevatten geen duidelijke richtlijnen over het gebruik van alternatieve winstbegrippen. De meningen over de presentatie van prestaties lopen zeer uiteen: opstellers en een specifieke groep gebruikers van de jaarrekening lijken behoefte te hebben aan nonGAAP earnings measures, terwijl de regelgevende instanties hun zorgen uitspreken over het gebruik. De grondslag van dit probleem ligt in het ontbreken van een definitie van performance en duidelijke regelgeving over het presenteren van performance. Regelgevende instanties hebben een negatieve houding ten opzichte van non-GAAP earnings measures. De SEC heeft veruit de felste houding: Regulation G is hier het gevolg van. De IASB en de FASB grijpen het probleemstuk performance aan om meer naar elkaar te convergeren. Vanwege het principle-based karakter van de IASB en het rules-based karakter van de FASB is de voortgang omtrent de regelgeving op het gebied van performance en de gevolgen daarvan voor het gebruik van alternatieve winstbegrippen lastig te voorspellen. Verscheidene empirische onderzoeken laten de verschillen in het rapporteren van performance en alternatieve winstbegrippen tussen landen zien. Deze verschillen bestaan op internationale schaal (Europa en de V.S.), maar ook binnen landen die op vele fronten zeer nauw met elkaar verweven zijn (bijvoorbeeld Nederland en Frankrijk). Het motief voor het gebruik van non-GAAP earnings measures is doorgaans opportunistic behavior. Het gebruik van alternatieve winstbegrippen heeft over het algemeen op de visie van de ervaren investeerder op de performance geen invloed, terwijl de onervaren investeerder misleid wordt door het alternatief winstbegrip. De gebruiker heeft wel de behoefte aan meer informatie over de performance dan de informatie die verstrekt wordt volgens GAAP. De media heeft een werking op het gebruik van alternatieve winstbegrippen en op de visie van de gebruiker. De oorzaken die ten grondslag liggen aan de verschillen in het rapporteren van winstbegrippen zijn de economische en institutionele omgeving, met name de (niet meer) van kracht zijnde nationale wet- en regelgeving. De media, de industrie waar een onderneming zich in bevindt en bedrijfsspecifieke kenmerken zijn ook factoren die de verschillen verklaren. De perceptie van de gebruiker kan mogelijk ook een factor zijn, hier dient echter verder onderzoek naar gedaan te worden. 45 Bronnenlijst Artikelen Allee, K., Bhattacharya, N., Black, E., & Christensen, T. (2007). Pro forma disclosure and investor sophistication: External validation of experimental evidence using archival data. Accounting, Organisations and Society , 32, 201-222. Andersson, P. & Hellman, N. (2007). Does Pro Forma Reporting Bias Analyst Forecasts?. European Accounting Review, 16 (2), 277-298. Aubert, F. (2010). The relative informativeness of GAAP and pro forma earnings announcements in France. Journal of Accounting and Taxation , 1-38. Autoriteit Financiele Markten. (2007). Toezicht op de financiele verslaggeving 2006 van beursgenoteerde ondernemingen - Activiteitenrapport. Bakker, B. (2004, mei). Eén winstbegrip? De Accountant , 44. Beyer, A., Cohen, D., Lys, T., & Walther, B. (2010). The financial reporting environment: Review of the recent literature. Journal of Accounting and Economics (50), 321-325. Bossio, R. (2001, augustus 17). Background paper to a proposal for a new agenda project; FASB. Opgeroepen op mei 30, 2011, van FASB: http://www.fasb.org/project/background.pdf Brouwer, A. (2007a, Juni). Rapportage over prestaties in de Europese Unie: Babylonische spraakverwarring?. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie , 259-268. Brouwer, A. (2007b, maart). De winst is goed, maar de performance?. ControllersMagazine , 35-38. Dekker, P. (2005). Performance reporting onder IFRS. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie , 79 (12), 612-618. Elliot, W.B. (2006). Reconciling GAAP losses and pro forma profits: Effects on investor judgements. University of Washington Business School. Entwistle, G., Feltham, G., & Mbagwu, C. (2004a). Voluntary disclosure practices: the use of pro forma reporting. Journal of applied corporate finance (16), 73-79. Entwistle, G., Feltham, G., & Mbagwu, C. (2004b, november). Informative or misleading?, CAmagazine, 43-44. 46 Entwistle, G., Feltham, G., & Mbagwu, C. (2005). The Voluntary Disclosure of Pro Forma Earnings: A U.S.-Canada Comparison. Journal of International Accounting Research , 4 (2), 1-23. Entwistle, G., Feltham, G., & Mbagwu, C. (2006). Misleading Disclosure of Pro Forma Earnings: An Emprical Examination. Journal of Business Ethics , 69, 355-372. Ernst&Young. (2006). Observations on the Implementation of IFRS. European Securities and Markets Authority. (2005, oktober). CESR Recommendations on Alternative Performance Measures. Opgeroepen op mei 10, 2011, van http://www.cesr.eu/index.php?docid=3601 Europees Parlement en Raad van 19 juli 2002. (2002). Verordening 1606/2002/EG. Opgeroepen op mei 9, 2011, van Europese Unie: http://europa.eu/legislation_summaries/internal_market/single_market_capital/l26040_nl.htm Financial Accounting Standards Board. (2001, augustus 17). Reporting information about the financial performance of business enterprises: focusing on the Form and Content of Financial Statements. Verenigde Staten. Financial Accounting Standards Board. (2002, februari 26). Summary of User Interviews Reporting Financial Performance by Business Enterprises. Opgeroepen op mei 9, 2011, van FASB: http://www.fasb.org/cs/ContentServer?c=Document_C&pagename=FASB%2FDocument_C%2FDocu mentPage&cid=1218220176138 Financiele Dagblad. (2004, januari 14). Nivra eist eerherstel oud winstbegrip. Financiele Dagblad . Frederickson, J., & Miller, J. (2004). The Effects of Pro Forma Earnings Disclosures on Analysts'and Nonprofessional Investors'Equity Valuation Judgments. The Accounting Review, 79 (3), 667-686. Hitz, J. (2010). Press Release Disclosure of 'Pro Forma' Earnings Metrics bij Large German Corporations-Empirical Evidence and Regulatory Recommendations. Accounting in Europe , 7 (1), 6386. International Accounting Standards Board. (2005, januari 1). IAS 1 - Presentation of Financial Statements. International Accounting Standards Board. (2006, maart). Proposed Amendments to IAS 1 Presentation of Financial Statements: A Revised Presentation. Opgeroepen op mei 31, 2011, van 47 http://www.ifrs.org/NR/rdonlyres/BDD7DFE3-59D4-478B-B3ADF18B9924ECDA/0/EDAmdmtstoIAS1.pdf International Accounting Standards Board. (2008, oktober). Discussion Paper: preliminary views on financial statement presentation. Opgeroepen op mei 17, 2011, van http://www.ifrs.org/NR/rdonlyres/92028667-6118-496E-B0FE97F829858B5D/0/DPPrelViewsFinStmtPresentation.pdf International Accounting Standards Board. (2008, oktober). Snapshot: Preliminary Views on Financial Statement Presentation. International Accounting Standards Board. (2010, December). IFRS Practice Statement- December 2010. Opgeroepen op mei 18, 2011, van http://www.ifrs.org/NR/rdonlyres/9EA9F29A-3F34-4E399388-989B07563D4E/0/Managementcommentarypracticestatement8December.pdf International Accounting Standards Board. (2011, maart 11). Management Commentary. Opgeroepen op mei 18, 2011, van http://www.ifrs.org/Current+Projects/IASB+Projects/Management+Commentary/Management+Com mentary.htm International Accounting Standards Board. (2011, mei). Who we are and what we do. Opgeroepen op mei 9, 2011, van IFRS Foundation: http://www.ifrs.org/NR/rdonlyres/F9EC8205-E883-4A53-9972AD95BD28E0B5/0/WhoWeAre21JULY2010.pdf IASC Foundation. (2009, januari 1). Technical Summary IAS 1 Presentation of Financial Statements. Opgeroepen op mei 30, 2011, van IASB: http://www.ifrs.org/NR/rdonlyres/A78BAF78-21F7-42C4B8D5-D13EDBEFC786/0/IAS1.pdf International Organization of Securities Commissions. (sd). Objectives and Principles of Securities Regulation. Opgeroepen op mei 16, 2011, van http://www.iosco.org/library/pubdocs/pdf/IOSCOPD323.pdf IOSCO Technical Comittee. (2002, mei 19). Cautionary Statement Regarding Non-GAAP Results Measures. Opgeroepen op mei 16, 2011, van International Organisation of Securities Commissions: http://www.iosco.org/news/pdf/IOSCONEWS4.pdf 48 Isidro, H., & Marques, A. (2008, September). Non-GAAP financial disclosures: Evidence from European firms’ press releases. Opgeroepen op mei 12, 2011, van https://papers.ssrn.com/sol3/Data_Integrity_Notice.cfm?abid=1266667 Isidro, H., & Marques, A. (2010, november). The role of institutional and economic forces in the strategic use of non-GAAP disclosures to beat earnings benchmarks. Opgeroepen op mei 12, 2011, van http://inova_projects.fe.unl.pt/docs/1297787674_Beating_strategic_benchmarks__Nov_2010.pdf Kamp, B. (2002). Kwaliteit van de winst. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 76 (7/8), 328-336. Koning, M., Mertens G., & Roosenboom P. (2010). The Impact of Media Attention on the Use of Alternative Measures. Journal of Accounting, Finance and Business Studies, 46 (3), 258-288. Marques, A. (2006). SEC interventions and the frequency and uselfulness of non-GAAP financial measures. Review of Accounting Studies, 11 (4), 549-574. Marques, A. (2010). Disclosure strategies among S&P 500 firms: Evidence on the disclosure of nonGAAP financial measures and financial statements in earnings press releases. The British Accounting Review (42), 119-131. Marseille, E., & Vergoossen, R. (2005). Het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in persberichten. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie , 79 (5), 196-204. NIVRA. (2011). Missie. Opgeroepen op mei 17, 2011, van NIVRA: http://www.nivra.nl/NivraSite/Het+NIVRA/Over+het+NIVRA/Missie.aspx Raak, J. v. (2005). Het nut van het gebruik van alternatieve winstmaatstaven door ondernemingen; een emperisch onderzoek onder Nederlandse ondernemingen. Kwartaalschrift Economie (3), 302319. Securities and Exchange Commission. (2001, september 4). Action: Cautionary Advice Regarding the Use of 'Pro Forma' Financial Information in Earnings Releases. Opgeroepen op mei 31, 2011, van SEC: http://www.sec.gov/rules/other/33-8039.htm Securities and Exchange Commission. (2001, december 4). SEC Cautions Companies, Alerts Investors to Potential Dangers of 'Pro Forma' Financials. Opgeroepen op mei 31, 2011, van SEC: http://www.sec/gov/news/headlines/proforma-fin.htm 49 Securities and Exchange Commission. (2002, januari 14). SEC Brings First Pro Forma Financial Reporting Case; Trump Hotels Charged With Issuing Misleading Earnings Release. Opgeroepen op mei 26, 2001, van SEC: http://www.sec.gov/news/headlines/trumphotels.htm Securities and Exchange Commission. (2003, januari 24). Final Rule: Conditions for Use of Non-GAAP Financial Measures. Opgeroepen op mei 26, 2011, van SEC: http://www.sec.gov/rules/final/338176.htm Vergoossen, R. (2004, juli 6). Strenger toezicht op persberichten. Het Financiele Dagblad . Zhang, H., & Zheng, L. (2010). The valuation impact of reconciling pro forma earnings to GAAP earnings,doi:10.1016/j.jacceco.2010.07.001. Journal of Accounting and Economics , 1-17. Boeken Bohmer, S., Hoogendoorn, M., Kruit, R., & e.a. (2011). Ernst & Young Handboek jaarrekening 2011; Toepassing van de Nederlandse wet- en regelgeving en IFRS. Rotterdam: Ernst & Young. Bosman en Vergoossen (2006). Het jaar 2006 verslagen. Websites Autoriteit Financiele Markten. (2011). Over AFM. Opgeroepen op mei 23, 2011, van http://www.afm.nl/nl/over-afm.aspx European Securities and Markets Authority. (2011). Opgeroepen op mei 17, 2011, van http://www.esma.europa.eu/ Financial Accounting Standards Board. (2011). Facts about FASB. Opgeroepen op mei 25, 2011, van FASB: http://www.fasb.org/jsp/FASB/Page/SectionPage&cid=1176154526495 International Accounting Standard Board. (sd). Use around the world. Opgeroepen op mei 17, 2011, van http://www.ifrs.org/Use+around+the+world/Use+around+the+world.htm International Accounting Standards Board. (2011). IASB work plan. Opgeroepen op juni 26, 2011, van IASB: http://www.ifrs.org/Current+Projects/IASB+Projects/IASB+Work+Plan.htm International Accounting Standards Board. (2011). Staff draft of proposed standard. Opgeroepen op juni 26, 2011, van IASB: 50 http://www.ifrs.org/Current+Projects/IASB+Projects/Financial+Statement+Presentation/Phase+B/Sta ff+draft+of+proposed+standard.htm International Organization of Securities Commissions. (2011). IOSCO Historical Background. Opgeroepen op mei 16, 2011, van http://www.iosco.org/about/index.cfm?section=background International Organization of Securities Commissions. (2010, juni). Structure of the Organization. Opgeroepen op mei 18, 2011, van IOSCO: http://www.iosco.org/library/pubdocs/pdf/IOSCOPD323.pdf NIVRA. (2011). Over het NIVRA. Opgeroepen op mei 24, 2011, van www.nivra.nl Security and Exchange Comission. (2011, 28 februari). What we do. Opgeroepen op mei 26, 2011, van U.S. SEC: http://www.sec.gov/about/whatwedo.shtml 51 Bijlage 1: voorgestelde wijzigingen IAS 1 EXPOSURE DRAFT MARCH 2006 9 © Copyright IASCF Summary of main changes The following main changes are proposed: A complete set of financial statements • IAS 1 uses the titles ‘balance sheet’ and ‘cash flow statement’ to describe two of the statements that constitute a complete set of financial statements. The Exposure Draft proposes to use ‘statement of financial position’ and ‘statement of cash flows’ for those statements. The purpose of the proposed amendment is to reflect the function of the statements, referred to in the Framework, more closely (see paragraphs BC4 and BC5 of the Basis for Conclusions). • The Exposure Draft proposes to include a statement of financial position as at the beginning of the period in a complete set of financial statements. IAS 1 does not require the presentation of this statement in a complete set of financial statements. The purpose of the proposed amendment is to provide information that is useful to users in analyzing an entity’s financial statements (see paragraphs BC6–BC9 of the Basis for Conclusions). Reporting owner changes in equity and recognized income and expenses • IAS 1 requires the presentation of an income statement that includes income and expenses recognized in profit or loss. Other components of income and expense not recognized in profit or loss may be presented in the statement of changes in equity, together with owner changes in equity. The Exposure Draft: • proposes that all changes in equity arising from transactions with owners in their capacity as owners (i.e. owner changes in equity) should be presented separately from non-owner changes in equity. An entity would not be permitted to present components of income and expense (i.e. non-owner changes in equity) in the statement of changes in equity. • proposes that income and expenses should be presented in one or two statements, separately from owner changes in equity. 52 • proposes that profit or loss and total recognized income and expense should be presented in the financial statements. • The purpose of the proposed amendments is to provide better information to users by requiring aggregation of items with shared characteristics (see paragraphs BC12–BC20 of the Basis for Conclusions). Other recognized income and expense—reclassification adjustments and related tax effects • The Exposure Draft proposes that entities should disclose reclassification adjustments relating to each component of other recognized income and expense. Reclassification adjustments are amounts reclassified to profit or loss in the current period that were recognized in other recognized income and expense in previous periods. The purpose of the proposed amendment is to provide users with information to assess the effect of reclassifications on profit or loss (see paragraphs BC21–BC23 of the Basis for Conclusions). • The Exposure Draft also proposes that entities should disclose income tax relating to each component of other recognized income and expense. IAS 1 does not include such a requirement. The purpose of the proposed amendment is to provide users with tax information relating to these components because they often have tax rates different from those applied to profit or loss (see paragraphs BC24 and BC25 of the Basis for Conclusions). Presentation of dividends • IAS 1 permits disclosure of the amount of dividends recognized as distributions to equity holders and the related amount per share on the face of the income statement, statement of changes in equity or in the notes. The Exposure Draft proposes that dividends recognized as distributions to owners and related per-share amounts should be presented on the face of the statement of changes in equity or in the notes. The presentation of such disclosures on the face of the statement of recognized income and expense would not be permitted. • The purpose of the proposed amendment is to ensure that owner changes in equity (in this case, distributions to equity holders in the form of dividends) are presented separately from non-owner changes in equity (presented in the statement of recognized income and expense) (see paragraph BC28 of the Basis for Conclusions). 53 Bijlage 2: empirische literatuur bij paragraaf 4.2 en 4.3. Land Methode Steekproef Gebruikte maatstaven Motief Landenvergelijking Invloed van regelgevende instanties Bosman en Vergoossen (2006) Nederland Handmatig turven persberichten van 73 ondernemingen EBIT(D)(A) en autonome omzetgroei Mogelijk opportunistic behavior - - Marseille en Vergoossen (2005) Nederland Handmatig turven persberichten van 146 beursgenoteerde ondernemingen EBIT(D)(A) Mogelijk opportunistic behavior - - - Opportunistic behavior - - Auteur Raak (2007) Nederland Regressie persberichten van 127 ondernemingsjaren van AEX en MIDKAP genoteerde ondernemingen Hiltz (2010) Duitsland Handmatig turven persberichten van 80 ondernemingen EBIT(DA) - - ESMA-aanbevelingen geen effect Frankrijk Handmatig turven, diverse statistische toetsen 116 persberichten van 66 ondernemingen EB earnings en nettowinst voor bijzondere items Opportunistic behavior Gebruik in Frankrijk is lager dan in de V.S. - Brouwer (2007a) Europa Handmatig turven 250 ondernemingen uit 8 landen en 1412 ondernemingen uit 4 landen EB earnings en genormaliseerde winstbegrippen - Grote diversiteit binnen Europa - Isidro en Marques (2008) Europa Handmatig turven persberichten van 321 ondernemingen Non-GAAP EPS, EBIT(DA), non-GAAP nettowinst - Europa maakt veel gebruik van EB earnings in vergelijking met de V.S. - Entwistle, Feltham, & Mbagwu (2004a) Verenigde Staten Handmatig turven persberichten van 494 ondernemingen GAAP maatstaven aangepast voor reorganisatiekosten of Opportunistic behavior - - Aubert (2010) 54 bijzondere items - Voor Regulation G: opportunistic behavior Na Regulation G: signaling - De SEC heeft een sterke invloed op het motief - - - De SEC heeft een negatieve invloed op het gebruik - Opportunistic behavior - De SEC heeft een sterke invloed op het motief - De SEC heeft een sterke invloed op het motief Entwistle, Feltham en Mbagwu (2006) Verenigde Staten Handmatig turven, MannWhitney toets Marques (2006) Verenigde Staten Handmatig 2745 kwartaalpersberichten turven, diverse van 361 ondernemingen van statistische de U.S. S&P 500 index toetsen Marques (2010) Verenigde Staten Handmatig turven, Ttoetsen persberichten van 361 ondernemingen Zhang en Zheng (2010) Verenigde Staten Handmatig turven, regressies en Ttoetsen 2394 persberichten van 1146 ondernemingen - Voor Regulation G: opportunistic behavior Na Regulation G: signaling Entwistle, Feltham, & Mbagwu (2004b) Canada Handmatig turven 290 ondernemingen nettowinst voor bijzondere items Mogelijk opportunistic behavior - Entwistle, Feltham en Mbagwu (2005) Verenigde Staten en Canada Handmatig turven, diverse statistische toetsen V.S.: 494 ondernemingen; Canada: 290 ondernemingen nettowinst voor bijzondere items Opportunistic behavior voor de V.S. en Canada De V.S. hebben een hoger gebruik en doen grotere aanpassingen dan Canada 1477 persberichten van de U.S. S&P 500 index - 55 Bijlage 3: empirische literatuur bij paragraaf 4.4. Auteur Fredrickson en Miller (2004) Elliot (2006) Allee, Bhattacharya, Black en Christensen (2007) Andersson en Hellman (2007) Konings, Mertens en Roosenboom (2010) Land Verenigde Staten Methode Experiment Steekproef 34 financieel analisten en 46 MBA studenten Verenigde Staten Experiment 55 financieel analisten en 89 MBA studenten Verenigde Staten Empirisch o.b.v. experimenten 4928 persberichten van 1896 ondernemingen Zweden Experiment 36 financieel analisten Nederland Handmatig turven, diverse statistische toetsen 545 kwartaalberichten van 56 ondernemingen Invloed op de Invloed op de ervaren Invloed van onervaren investeerder investeerder regelgevende instanties Invloed van de media Misleid Geen invloed Misleid Geen invloed Door Regulation G wordt de onervaren investeerder niet meer misleid Misleid Geen invloed Door Regulation G wordt de onervaren investeerder niet meer misleid - Misleid - - - Negatieve mediaaandacht leidt tot minder gebruik en minder aandacht van gebruikers voor non-GAAP earnings measures 56