Bachelorscriptie

advertisement
Bachelorscriptie
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de verschillen
in het rapporteren van winstbegrippen in de
verslaggeving?
Leonie van der Lugt
Studentnummer 310972
Begeleiders: Dhr. H.J. Bouwer & Dhr. C.D. Knoops
Studie: Economie & Bedrijfseconomie
Vakgebied: Financial Accounting
Datum: 29 juni 2011
Inhoudsopgave
Pagina
Hoofdstuk 1: Introductie
4
1.1 Inleiding
4
1.2 Probleemstelling
5
1.3 Doelstelling en structuur
6
1.4 Relevantie voor het vakgebied en de praktijk
7
1.5 Methode van onderzoek
8
Theorie
Hoofdstuk 2: winstbegrippen en non-GAAP earnings measures
9
2.1 Inleiding
9
2.2 Wat is performance?
10
2.3 Accounting- en earnings quality
11
2.4 Non-GAAP earnings measures
12
2.5 Conclusie
13
Hoofdstuk 3: regelgevende instanties en non-GAAP earnings measures
14
3.1 Inleiding
14
3.2 Internationaal: IASB en IOSCO
14
3.3 Europa: EMSA
18
3.4 Nederland: AFM en NIVRA
20
3.5 Verenigde Staten: FASB en SEC
21
3.6 Conclusie
23
Empirisch onderzoek
Hoofdstuk 4: non GAAP earnings measures in de praktijk
25
4.1 Inleiding
4.2 Het gebruik van alternatieve winstbegrippen in de praktijk en de invloed van regelgevende
instanties
26
4.3 Het motief: opportunistic behavior of signaling?
34
4.4 Kwaliteit van de informatie
36
2
4.5 De behoefte van de gebruiker
39
4.6 Conclusie
Analyse
Hoofdstuk 5: de oorzaken van de verschillen in het rapporteren van winstbegrippen
41
5.1 Inleiding
41
5.2 De verklarende factoren voor de verschillen in het rapporteren van winstbegrippen
41
5.3 Conclusie
43
Samenvatting
45
Literatuurlijst
46
Bijlagen
52
3
Hoofdstuk 1: Introductie
1.1
Inleiding
In het jaar 2005 zijn de geconsolideerde jaarrekeningen van ongeveer 8.000 beursgenoteerde
ondernemingen (Ernst&Young, 2006) in de Europese Unie (EU) al dan niet voor het eerst opgesteld
volgens de International Financial Reporting Standards (IFRS), uitgegeven door de International
Accounting Standards Board (IASB). Met de invoering van IFRS voor beursgenoteerde
ondernemingen in de EU wordt beoogd een hogere mate van vergelijkbaarheid en transparantie te
bereiken, zowel tussen de ondernemingen binnen de Europese Unie (EU) als wereldwijd (Europees
Parlement en Raad van 19 juli 2002, 2002). De jaarrekening wordt mede opgesteld om de gebruiker
ervan inzicht te verschaffen in de ‘performance’ van de onderneming in het verslagjaar. Brouwer
(2007a) geeft aan dat de term performance een begrip is dat geen specifieke definitie heeft. De term
wordt verschillend gedefinieerd door gebruikers, opstellers en regelgevers. Ook landen binnen en
buiten Europa kennen het begrip verschillende interpretaties toe. De performance van een
onderneming wordt onder andere teruggevonden in de winst- en verliesrekening en in de toelichting
op de jaarrekening.
Teneinde de gebruiker inzicht te verschaffen in de performance, maken ondernemingen gebruik van
winstbegrippen voorgeschreven door Generally Accepted Accounting Principles (GAAP) en
alternatieve winstbegrippen. Laatstgenoemde worden ook wel aangeduid als non-GAAP earnings
measures, pro forma earnings (Entwistle, Feltham en Mbagwu, 2004b) en street earnings (Beyer,
Cohen, Lys en Walther, 2010). Onder alternatieve winstbegrippen vallen onder andere
genormaliseerde resultaten en winstbegrippen die geen rekening houden met bepaalde
(kosten)posten, zoals operating cash earnings en earnings before interest, taxes, depreciation and
amortization (EBITDA). In de laatste jaren is een toenemende trend waar te nemen in het gebruik van
alternatieve winstbegrippen en de nadruk die alternatieve winstbegrippen krijgen (Raak, 2005).
Interviews door de Financial Accounting Standard Board (FASB) onder analisten wijzen erop dat zij
behoefte hebben aan de reportage van deze alternatieve winstbegrippen. De alternatieve
winstbegrippen worden niet door iedereen als positief ervaren: onder meer de beurstoezichthouders
(de U.S. Securities and Exchange Commission (SEC), de European Securities and Markets Authority
(ESMA) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM)) hebben hun zorgen uitgesproken over het
gebruik van non-GAAP earnings measures.
4
De IFRS omvatten geen duidelijke regelgeving of richtlijnen betreffende het begrip performance en
hetgeen een onderneming dient te rapporteren over haar prestaties. International Accounting
Standard (IAS) 1 geeft wel een aantal richtlijnen met betrekking tot de winst- en verliesrekening,
maar kent geen regelgeving betreffende non-GAAP earnings measures. De keuze inzake de
presentatie van de prestaties van een onderneming ligt dus voornamelijk bij het management van
een onderneming. Een gevolg is dat ondernemingen verschillende alternatieve winstbegrippen
rapporteren. Daarnaast komt ook de situatie voor waarin ondernemingen dezelfde alternatieve
winstbegrippen rapporteren, waarbij het voor de gebruiker niet duidelijk is of deze alternatieve
winstbegrippen hetzelfde representeren door mogelijke verschillen in definities. Het gebruik van
alternatieve winstbegrippen kan mogelijk de vergelijkbaarheid tussen ondernemingen en de
transparantie van de financiële gegevens bemoeilijken (Brouwer, 2007a).
Een ander medium dat veelvuldig gebruikt wordt ter informatieverschaffing van de performance is
de pers. Hoewel persberichten geen vervanging zijn van de jaarrekening, kunnen deze niet buiten
beschouwing gelaten worden. Persberichten worden met grotere regelmaat gepubliceerd, in de
meeste gevallen voordat de jaarrekening wordt vrijgegeven. De gebruiker kan derhalve zijn
beslissingen maken op de performance gepresenteerd in persberichten. Marseille en Vergoossen
(2005) stellen dat met betrekking tot de informatieverschaffing in persberichten weinig consistentie
is in het gebruik van financiële winstbegrippen. Een tweede opmerking is dat de gebruikte
maatstaven voor de prestaties van ondernemingen van elkaar verschillen. Doordat geen regelgeving
bestaat voor de inhoud van persberichten, heeft het management hier de vrije hand.
1.2
Probleemstelling
Met betrekking tot alternatieve winstbegrippen kent IFRS geen duidelijke richtlijnen. Dit impliceert
dat het management van de onderneming zelf bepaalt welke prestatiemaatstaven worden
opgenomen in het jaarverslag. Iedere onderneming en ieder land kent zijn eigen voorkeuren. De
voorkeuren zijn onderhevig aan de invloed van onder andere de nationale wet- en regelgeving en de
gebruikers van het jaarverslag.
Het opkomende vraagstuk is of de grote vrijheid die ondernemingen hebben in de presentatie van
hun performance een negatief effect heeft op de vergelijkbaarheid en de transparantie (en daarmee
tegen de doelstelling van de IASB ingaat), alsmede de vraag of de gepresenteerde prestaties
betrouwbaar of misleidend zijn en welke factoren van invloed zijn op de gepresenteerde prestaties.
5
De onderzoeksvraag luidt:
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de verschillen in het rapporteren van winstbegrippen in de
verslaggeving?
Met behulp van onderstaande deelvragen zal zo goed mogelijk een antwoord op de onderzoeksvraag
gevonden worden:
1. Wat is performance, hoe wordt performance gemeten en gepresenteerd en wat zijn
alternatieve winstbegrippen?
2. Wat is de huidige zienswijze van regelgevende instanties met betrekking tot alternatieve
winstbegrippen en de gevolgen daarvan voor de presentatie van prestaties van
ondernemingen?
3. Welke alternatieve winstbegrippen worden gebruikt ten behoeve van het inzicht in de
prestaties van ondernemingen en welke motieven liggen ten grondslag aan de gemaakte
keuze?
4. Wat zijn de effecten van alternatieve winstbegrippen op gebruikers en wat zijn de behoeften
van gebruikers?
Bij deelvraag 3 en 4 wordt gekeken naar empirisch onderzoek naar het gebruik van alternatieve
winstbegrippen in de externe verslaggeving van ondernemingen. Hierbij wordt zo veel mogelijk
gebruik gemaakt van praktijkvoorbeelden uit verschillende landen en waar mogelijk een vergelijking
gemaakt; Nederland, Duitsland, Frankrijk, Canada, de Verenigde Staten en Europa als één geheel
worden besproken. Bij de beantwoording van deelvraag 3 en 4 wordt gekeken naar het gebruik van
financiële winstbegrippen in de winst -en verliesrekening en in persberichten.
1.3
Doelstelling en structuur
De doelstelling is de factoren, die ten grondslag liggen aan verschillen in het presenteren van de
performance van ondernemingen die IFRS toepassen, bloot te leggen. Bovenstaande deelvragen
dienen ter ondersteuning de doelstelling te bereiken.
De hoofdstukken zijn onderverdeeld in een theoretisch, empirisch en analytisch deel. Door middel
van deze structuur wordt op de best beoogde wijze gekomen tot een coherente en logische
conclusie. Het geheel bestaat uit 5 hoofdstukken. Elk hoofdstuk bespreekt één of twee deelvragen,
6
en eindigt met een conclusie. In het laatste hoofdstuk wordt een eindconclusie gegeven en een
antwoord op de onderzoeksvraag.
De hoofdstukken 2 en 3 behandelen het theoretisch kader achter non-GAAP earnings measures.
Hoofdstuk 2 bespreekt het begrip performance en hoe deze gemeten en gepresenteerd wordt. De
visie van verschillende regelgevende instanties op non-GAAP earnings measures en de gevolgen
daarvan voor de verslaggevingpraktijk worden besproken in hoofdstuk 3. Het artikel van Beyer,
Cohen, Lys en Walter (2010) wordt gebruikt als leidraad voor de verschillende invalshoeken waarmee
naar non-GAAP earnings measures gekeken kan worden en vormt de basis voor de indeling van het
empirisch onderzoek in hoofdstuk 4. De besproken empirische onderzoeken worden enkel besproken
voor het deel dat interessant is voor dit literatuuronderzoek en hebben betrekking op de praktijk uit
eerdergenoemde landen. De non-GAAP earnings measures die in de praktijk worden gebruikt en de
achterliggende motieven van het management komen aan bod. Daarnaast wordt gekeken naar de
invloed van non-GAAP earnings measures op de visie van de gebruiker op de performance. Ook de
behoefte van gebruikers omtrent financiële informatie over de performance komt aan bod. Als
laatste wordt gekeken naar de invloed van regelgevende instanties en de media op het gebruik van
non-GAAP earnings measures. Hoofdstuk 5 bevat de eindconclusie en beantwoording van de
onderzoeksvraag.
1.4
Relevantie voor het vakgebied en de praktijk
Het literatuuronderzoek valt in het vakgebied financial accounting, in het bijzonder de externe
verslaggeving. Het ontwikkelen van één set internationaal geaccepteerde verslaggevingregels is hét
primaire doel van de IASB (IASB, 2011). De wereldwijde economische verwevenheid vraagt om
algemene uniforme implementatie en toepassing van de internationale standaarden, teneinde nog
verder te kunnen groeien. Echter blijft algemene uniforme implementatie en toepassing in sommige
gevallen achterwege door verschillen tussen landen. Verschillende verslaggevingpraktijken en
uitzonderingen op verslaggevingregels ontstaan door verschillende culturen. De economische
verwevenheid is een feit, de culturele verwevenheid op verslaggevinggebied blijft nog achter.
Het gebruik van non-GAAP earnings measures is één van de factoren die het internationaliseren van
de verslaggevingregels in de weg staat. Door het aan het licht brengen van de factoren die ten
grondslag liggen aan verschillen in het presenteren van de performance van ondernemingen die IFRS
toepassen, wordt de kern van het probleem duidelijk zichtbaar. Dit maakt de weg vrij voor
oplossingen, zodat de stap naar uniform geïmplementeerde en toegepaste internationale
7
verslaggevingregels steeds realiseerbaarder wordt. Dit vergroot de kans op het uiteindelijk behalen
van het primaire doel van de IASB.
1.5 Methode van onderzoek
Het onderzoek is geheel van theoretische aard, gebaseerd op empirische bronnen. Aan de hand van
wetenschappelijke artikelen, die naast enige theorie empirisch onderzoek naar alternatieve
winstbegrippen bevatten, worden de antwoorden op de onderzoeksvragen gevonden. Na het
analyseren van de wetenschappelijke artikelen kan een conclusie getrokken worden.
Het onderzoek zal voornamelijk positief van aard zijn. Door te kijken naar regelgevende instanties,
opstellers en gebruikers van jaarverslagen wordt geprobeerd een duidelijke en volledige omschrijving
te geven van de oorzaken van het probleem. Op deze manier is er sprake van een ‘debat’ met alle
betrokken partijen over het gebruik van alternatieve winstbegrippen in het jaarverslag. Het empirisch
onderzoek brengt daarbij de verschillen tussen landen in het gebruik van alternatieve winstbegrippen
aan het licht.
8
Hoofdstuk 2: winstbegrippen en non-GAAP earnings measures
2.1 Inleiding
In hoofdstuk 1 is duidelijk geworden dat het probleem omtrent alternatieve winstbegrippen begint
bij het ontbreken van een duidelijke en eensgezinde definitie van performance. De definitie van een
actief is immers de uitgangssituatie van de verslaggevingstandaarden, waarvan het resultaat wordt
afgeleid. Ondernemingen hebben de verplichting op een bepaalde manier het resultaat in de
jaarrekening te presenteren. De belangrijkste maatstaven voor het bepalen van de performance zijn
de winstbegrippen volgens GAAP. Deze winstbegrippen kunnen van internationale of nationale aard
zijn, afhankelijk van de aansluiting van het land bij IFRS of niet. Daarentegen gebeurt het wel of niet
presenteren van non-GAAP earnings measures op vrijwillige basis, de keuze is aan het management
van de onderneming. Wanneer een onderneming kiest geen (of juist wel) gebruik te maken van nonGAAP earnings measures in de verslaggeving, zegt dit dus ook iets over de performance en de visie
van het management. Brouwer (2007b) noemt de samenstelling van de winst, de kwaliteit van de
winst en het voorspellend vermogen van de winst van groot belang bij de beoordeling van de
performance van een onderneming. Niet-financiële informatie speelt ook een belangrijke rol bij de
beoordeling.
In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op het theoretisch kader achter het begrip performance.
Daarna worden de begrippen accounting- en earnings quality behandeld. Na dit theoretisch kader
kan er een helder antwoord gegeven worden op de vraag wat alternatieve winstbegrippen precies
zijn en hoe performance wordt gepresenteerd en gemeten.
2.2 Wat is performance?
In de huidige literatuur wordt in meerdere artikelen het belang van het vinden van een definitie voor
performance uitgesproken. Dekker (2005) stelt dat het ‘performance reporting vraagstuk’ een
obstakel is in het bereiken van de doelstellingen van de IASB. Door het ontbreken van een duidelijke
definitie van wat financiële prestaties zijn, loopt de IASB het risico dat nog te ontwikkelen of in
ontwikkeling zijnde standaarden tegenstrijdigheden gaan bevatten. In lopende projecten zoals
Revenue Recognition, Financial Instruments en Share-based Payment is dit probleem reeds naar
voren gekomen. Het ontbreken van een definitie van performance heeft dus een nadelig effect op de
ontwikkeling van verslaggevingregels.
Dekker (2005) maakt het probleem ook zichtbaar in de wijze waarop ondernemingen baten en lasten
verantwoorden. Verschillen tussen ondernemingen komen voor in bijvoorbeeld het bepalen van
9
resultaten op herwaarderingen van pensioenverplichtingen en resultaten op beleggingen voor
handelsdoeleinden. Het verschillend behandelen van vergelijkbare transacties verslechtert de
begrijpelijkheid en vergelijkbaarheid van de jaarrekening voor gebruikers. Tevens is een goede
definitie van performance noodzakelijk om het gebruik van alternatieve winstbegrippen tegen te
gaan.
De International Accounting Standard (IAS) 1 ‘presentation of financial statements’ beschrijft de basis
voor de presentatie van jaarrekeningen voor algemene doeleinden, teneinde de vergelijkbaarheid
tussen verschillende verslaggevingperioden en tussen verschillende ondernemingen te waarborgen.
Algemene eisen voor de presentatie, richtlijnen voor de structuur en de minimale eisen voor de
inhoud van de jaarrekening worden uiteengezet. De verwerking, waardering en de openbaarmaking
van transacties en andere gebeurtenissen worden behandeld in andere standaarden en
interpretaties. Met betrekking tot de winst- en verliesrekening, die belangrijk is voor het weergeven
van de performance, wordt opgemerkt dat een onderneming alle baten en lasten van een periode
verwerkt als winst of verlies, tenzij een IFRS anders voorschrijft of toestaat (IASC Foundation, 2009).
IAS 1 kent geen voorgeschreven model voor de winst- en verliesrekening. Aangegeven wordt wat
minimaal geopenbaard moet worden en hoe kosten geclassificeerd dienen te worden. IAS 1.82
schrijft de opname van een aantal specifieke posten in de winst- en verliesrekening of in de
toelichting voor. Posten worden opgenomen indien dit noodzakelijk is voor het inzicht of wanneer
deze materieel zijn (IAS 1.86). Naast de winst- en verliesrekening schrijft IAS 1 de voorwaarden voor
een (eventuele) financiële analyse opgesteld door het management voor, die de belangrijkste
kenmerken van de performance, de financiële positie van de onderneming en de zichtbare
onzekerheden beschrijft en uitlegt (International Accounting Standards Board, 2005). Opvallend is
dat performance een veelgebruikte én ongedefinieerde term is in de standaard.
Een groot kenmerkend verschil tussen IFRS en de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) - de
Nederlandse regelgevende instantie – is dat de RJ in het Besluit Modellen Jaarrekening (BMJ)
modellen heeft opgenomen voor de winst- en verliesrekening waar niet van afgeweken mag worden.
De IFRS bevatten zoals eerder aangegeven geen voorgeschreven model. Ook maakt IAS 1 geen
onderscheid tussen gewone en buitengewone baten en lasten, terwijl RJ 270 dit wel doet (Böhmer,
Hoogendoorn, Krens, & e.a., 2010). Deze verschillen in regelgeving kunnen mogelijk een verklaring
zijn voor verschillen in het gebruik van non-GAAP earnings measures in Nederland en een ander
willekeurig land dat IFRS toepast.
10
Zowel IAS 1 als de RJ bevatten geen definitie van hetgeen onder performance dient te worden
verstaan. Ook bij de FASB ontbreekt een definitie. Het lijkt erop dat menig regelgevende instantie
haar vingers niet durft te branden aan een definitieve omschrijving van het begrip performance. De
United Kingdom’ Accounting Standards Board (ASB) heeft in 2001 wel een definitie aan performance
gegeven: ‘ the financial performance of an entity comprises the return it obtains on the resources it
controls, the components of that return and the characteristics of those components, insofar as they
can be captured by the accounting model’ (Bossio, 2001). De ASB ziet dus de middelen die een
onderneming tot haar beschikking heeft als belangrijk uitgangspunt voor de definitie van
performance. Dit is in lijn met het IFRS Framework, waarbij de definitie van een ‘asset’ het
uitgangspunt is.
De bestaande definities van performance hebben geen wettelijke basis. Door het ontbreken van een
eensgezinde definitie weten we niet wat performance precies is. In de volgende hoofdstukken zal
blijken dat de meningen van opstellers van jaarrekeningen, regelgevende instanties (en gebruikers)
over de juiste methode voor het meten van performance verschillen. Een algemeen aanvaarde
methode voor het meten van performance moet dus nog ontwikkeld worden. Dit leidt ertoe dat
ondernemingen performance verschillend presenteren en gebruik maken van winstmaatstaven die
niet volgens de wettelijke regels zijn.
2.3 Accounting- en earnings quality
Bij het opstellen en beoordelen van de jaarrekening komen de begrippen accounting quality en
earnings quality om de hoek kijken. Kamp (2002) behandelt deze begrippen uitgebreid.
Accounting quality wordt aangeduid als het voldoen aan de (wettelijke) vereisten. Dit houdt in dat
onder meer de grondbeginselen (het toerekening- en continuïteitsbeginsel) en de kwalitatieve
kenmerken van de jaarrekening (begrijpelijkheid, relevantie, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid)
in acht genomen dienen te worden. Bij accounting quality gaat het voornamelijk om het inzicht dat
gegeven wordt in het vermogen en het resultaat van de onderneming.
Kamp (2002) geeft aan dat wanneer een jaarrekening voldoende accounting quality biedt, vervolgens
met een kritische blik gekeken kan worden naar het gepresenteerde resultaat. Bij het innemen van
een standpunt ten opzichte van het resultaat is de mate van earnings quality van een jaarrekening
belangrijk. Earnings quality kennen we in Nederland beter als de kwaliteit van de winst. Hierbij gaat
het niet om het absolute getal van de (netto)winst, maar de manier waarop de winst is berekend en
geconstrueerd. Het voornaamste doel van een financiële analyse is het voorspellen van het
toekomstig rendement van een onderneming. De toekomstige winstgevendheid is voor zowel
11
investeerders als kredietverschaffers van belang. De gedachtegang achter earnings quality is dat niet
elk element van de gerealiseerde winst voor een evenredig deel bijdraagt aan het voorspellen van
het toekomstige rendement van een onderneming. De mate waarin een element van de winst
voorspellingskracht heeft voor toekomstige winstgevendheid wordt ook wel aangeduid met de term
‘hardheid’ of ‘vastheid’. Zo heeft logischerwijs een winst behaald op de kernactiviteit van een
onderneming een hoge mate van vastheid, terwijl een behaalde winst op het sporadisch verkopen
van onroerend goed ( een incidentele bate) een zeer geringe mate van vastheid kent.
Kamp (2002) noemt 3 kenmerken van de kwaliteit van de winst die in de literatuur vrijwel altijd
terugkomen:
- de winst komt voort uit de primaire activiteiten van de onderneming;
- de winst is voorspelbaar doordat de kosten en de opbrengsten een stabiel karakter hebben;
- liquiditeit van de winst; de mate waarin de winst gelijk oploopt met de operationele kasstroom.
Kamp (2002) geeft aan dat het onderzoeken van de winst op het bezitten van deze eigenschappen
een moeilijke opgave is. Het is voor regelgevende instanties lastig verslaggevingstandaarden op te
stellen waarbij het mogelijk bezit van al deze kenmerken in de winst naar voren komt. De regelgeving
bevat wel enkele elementen die bijdragen aan het inzicht geven in het mogelijk bezit van de
kenmerken; zo draagt het weergeven van een kasstroomoverzicht bij aan het inzicht in de liquiditeit
van de winst.
De tekortkomingen van het presenteren van de winst volgens de regelgeving met betrekking tot
inzicht geven in de kwaliteit van de winst wordt duidelijk in de praktijk. Ondernemingen publiceren in
toegenomen mate winstbegrippen die non-GAAP zijn, die volgens het management een beter inzicht
geven in de kwaliteit van de winst. Kamp (2002) noemt in dit verband enkele voorbeelden: autonome
groei, EBITDA, Ergebnis nach DVFA (Deutsche Vereinigung fur Finanzanalyse und Asset Management)
en Headline earnings.
2.4 Non-GAAP earnings measures
Marseille en Vergoossen (2005) geven de volgende definitie aan financiële prestatie-indicatoren en
alternatieve financiële prestatie-indicatoren:
‘Een financiële prestatie-indicator kan worden omschreven als een maatstaf die inzicht beoogt te
geven in de financiële prestatie van een onderneming. (…) Een financiële prestatie-indicator die niet
12
voldoet aan een (winst)begrip dat overeenkomt met GAAP, wordt aangeduid als alternatieve
financiële prestatie-indicator; in de Amerikaanse regelgeving non-GAAP performance measure
genoemd’.
De Amerikaanse beurstoezichthouder de SEC geeft de volgende definitie:
‘’Non-GAAP financial measures’ will not include financial measures that are required to be disclosed
by GAAP, Commission rules or a system of regulation that is applicable to a registrant.’
Kortom, een non-GAAP earnings measure is een winstbegrip dat anders is samengesteld dan de
winstbegrippen volgens GAAP, bepaalde posten zijn bij de samenstelling weggelaten of juist
toegevoegd. Een belangrijk kenmerk is dat publicatie van non-GAAP earnings measures altijd
gebeurd op vrijwillige basis, in tegenstelling tot de GAAP earnings measures.
Specifiek voor niet-beursgenoteerde Nederlandse ondernemingen bevat het BMJ alle financiële
prestatie-indicatoren die toegestaan zijn volgens de Nederlandse GAAP. Alle financiële prestatieindicatoren die niet in het BMJ worden genoemd, worden aangemerkt als alternatief. Deze regel kent
twee uitzonderingen: het bedrijfsresultaat en operationeel resultaat en nettowinst (nettoverlies)
dienen als GAAP earnings measures gezien te worden. Het bedrijfsresultaat en operationeel resultaat
zijn inmiddels dermate gangbaar in de verslaggevingpraktijk, dat een uitzondering is gemaakt. De
uitzondering voor nettowinst of nettoverlies is tot stand gekomen doordat het BMJ expliciet vraagt
om een weergave van het ‘resultaat na belastingen’. Indien een onderneming gebruik maakt van
nettowinst of nettoverlies, levert dit geen onduidelijkheid op en is daarom toegestaan (Böhmer,
Hoogendoorn, Krens, & e.a., 2010).
2.5 Conclusie
Het ontbreken van een eenduidige definitie van performance levert in de verslaggevingpraktijk en in
de ontwikkeling daarvan enkele problemen op. Performance wordt op verschillende manieren
gepresenteerd en gemeten, de meningen over de juiste methode verschillen. Een algemeen
aanvaarde methode voor het meten en presenteren van performance ontbreekt. Het gevolg is dat de
performance van een onderneming wordt gemeten aan de hand van winstbegrippen volgens GAAP
én alternatieve winstbegrippen. Een alternatief winstbegrip is een financiële prestatie-indicator die
niet volgens GAAP (IFRS) is opgesteld. Elke onderneming kan haar eigen invulling aan het alternatieve
winstbegrip geven, aangezien er geen regelgeving betrekking heeft op de invulling van een
alternatief winstbegrip. Voor de gebruiker is naast accounting quality de kwaliteit van de winst van
belang om tot een goede beoordeling te kunnen komen over de performance van een onderneming.
13
Hoofdstuk 3: regelgevende instanties en non-GAAP earnings measures
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de zienswijze van regelgevende instanties met betrekking tot
alternatieve winstbegrippen. In hoofdstuk 1 is duidelijk geworden dat de meningen over het gebruik
en bestaan van non-GAAP earnings measures variëren. Meerdere regelgevende instanties hebben
hun afkeurende houding ten aanzien van het gebruik en bestaan van alternatieve winstbegrippen
kenbaar gemaakt. Regelgevers op nationaal en internationaal niveau worden besproken. Op
internationaal niveau wordt onderscheid gemaakt tussen instanties die wereldwijde beïnvloeding
bewerkstelligen en instanties die invloed uitoefenen op alleen Europa of de Verenigde Staten. Het is
belangrijk dit onderscheid te maken, omdat regelgevende instanties elkaar ook onderling
beïnvloeden. Deze onderlinge beïnvloeding weerspiegelt de macht die een regelgevende instantie
heeft. Vanwege de invloed die de Verenigde Staten heeft op de wereld, worden de Financial
Accounting Standard Board (FASB) en de U.S. Securities and Exchange Commission (SEC) besproken.
De gevolgen van de zienswijze van regelgevende instanties voor de externe verslaggevingpraktijk
komen waar mogelijk ook aan bod.
3.2 Internationaal: IASB en IOSCO
Marseille en Vergoossen (2005) geven een korte beschrijving van de verschillende initiatieven die op
het gebied van alternatieve financiële prestatie-indicatoren door de tijd heen op internationaal
niveau zijn ontwikkeld. Onder meer de IASB en de International Organization of Securities
Commissions (IOSCO) worden genoemd.
IASB
De IASB richt zich onder andere op het ontwikkelen van een set van financiële standaarden van hoge
kwaliteit, begrijpelijkheid, uitvoerbaarheid en wereldwijde acceptatie gebaseerd op duidelijk
verstaanbare beginselen. De financiële regeringsleiders van de grote economieën in de wereld
hebben via de Group of Twenty (G-20) de belangrijke rol van de IASB in het ontwikkelen van een
eenduidige internationale standaardenset bekrachtigd. Alle grote economieën passen de IFRS toe,
convergeren naar de IFRS of hebben in de planning staan over te stappen naar de IFRS (International
Accounting Standards Board, 2011). Acties ondernomen door de IASB hebben dus grote invloed op
de wereldwijde externe verslaggevingpraktijk in de vorm van een jaarrekening.
14
In het verleden heeft de IASB aan projecten en standaarden met betrekking tot ‘performance
reporting’ gewerkt. Nu nog is de manier waarop de performance gerapporteerd dient te worden een
onopgelost en onderhanden vraagstuk. De IASB en FASB hebben hun kennis en ervaringen gebundeld
en zijn samen eind 2004 het ‘Performance Reporting Project’ gestart. Eén van de aanleidingen het
project te starten is het gebruik van alternatieve winstbegrippen, specifiek de vraag of de gebruiker
misleid wordt door het gebruik van alternatieve winstbegrippen (International Accounting Standards
Board, 2008).
De IASB is van mening dat het project zal helpen de communicatie tussen opstellers en gebruikers
van de jaarrekening te verbeteren. Kort samengevat zijn de belangrijkste aanleidingen voor het
project (International Accounting Standards Board, 2008):
- het ontbreken van een algemene benadering voor de presentatie van de winst- en
verliesrekening;
- het ontbreken van een link tussen de verschillende financiële overzichten;
- items die verschillend zijn van elkaar worden soms samengevoegd tot één cijfer.
De IASB en FASB hebben al eerder op individuele basis een poging gedaan het performance
vraagstuk op te lossen, zonder resultaat. Dekker (2005) geeft een duidelijke visie op de mogelijke
goede afronding van het project: ‘een succesvolle afronding van dit project zal in grote mate
afhangen van de doelstellingen die de IASB en de FASB zichzelf stellen. Een te weinig ambitieuze
aanpak zal echter een bevredigende afronding van menig ander IASB-project in de weg staan’
(Dekker, 2005, p. 613). Ook Brouwer (2007b) spreekt zijn zorgen uit over de goede afloop van het
project op korte termijn. De IASB richt zich niet specifiek op het gebruik (of misbruik) van non-GAAP
earnings measures, maar op het gehele plaatje performance reporting. Het Performance Reporting
Project heeft uiteindelijk het doel de gebruiker een beter inzicht te verschaffen in de prestaties van
de onderneming.
Het project bestaat uit 2 fases. Fase A is gericht op het herzien van IAS 1; een complete set van
financiële overzichten en eisen voor het presenteren van vergelijkende informatie. In maart 2006
heeft de IASB een Exposure Draft (ED) met voorgestelde wijzigingen voor IAS 1 opgesteld. Deze ED is
het product van beraadslagingen van de IASB over fase A en doet een poging IAS 1 meer in lijn met
standaard 130 van de FASB te brengen. De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de manier
15
van presenteren van inkomsten, uitgaven en de veranderingen in het eigen vermogen1. De nieuwe
versie van IAS 1 is in mei 2011 gepubliceerd (International Accounting Standards Board, 2011).
Fase B wordt op dit moment door de IASB en de FASB gezamenlijk ondernomen en is gericht op meer
fundamentele kwesties met betrekking tot de presentatie van informatie in de winst- en
verliesrekening. In oktober 2008 heeft de IASB de discussion paper ‘preliminary views on financial
statement presentation’ gepubliceerd. In de discussion paper wordt aangestipt dat het voor
gebruikers van de jaarrekening lastig is geworden de relatie tussen de vrijgegeven financiële
informatie en de prestatie van een onderneming volledig te begrijpen. De paper bevat een model
voor een standaard, dat als doel heeft de jaarrekening beter bruikbaar te maken door
ondernemingen te verplichten gedetailleerde informatie te presenteren op een manier die een
duidelijk geïntegreerd financieel beeld van de onderneming weergeeft. De jaarrekening dient
gepresenteerd te worden volgens de volgende drie doelstellingen (International Accounting
Standards Board, 2008):
- de jaarrekening schetst een samenhangend financieel beeld van de activiteiten van de
onderneming;
- de jaarrekening wordt opgesteld op een manier die zorg draagt voor bruikbare informatie in het
voorspellen van de toekomstige kasstromen van de onderneming;
- de jaarrekening helpt gebruikers in het vormen van een oordeel over de liquiditeit en de financiële
flexibiliteit van de onderneming.
Uit deze doelstellingen zijn de kenmerken van kwaliteit van de winst op te maken. Het Performance
Reporting Project draagt dus volgens Kamp (2002) bij aan het beter inzicht verschaffen in de kwaliteit
van de winst, waardoor mogelijk alternatieve winstbegrippen overbodig worden. Op 1 juli 2010 is
een Staff Draft gepubliceerd, die de voorlopige beslissingen weerspiegelt. Een ED wordt verwacht in
2011 (International Accounting Standards Board, 2011). Doordat het Performance Reporting Project
nog niet is afgerond, is het gevolg daarvan op de presentatie van prestaties van ondernemingen en
op de mogelijkheid gebruik te maken van non-GAAP earnings measures nog niet te beschrijven.
Zie bijlage 1 voor een samenvatting en het doel van de voorgestelde wijzigingen.
16
Een ander reeds beëindigd project is het Management Commentary Project. Op 8 december 2010
heeft de IASB een ‘practice statement management commentary’ gepubliceerd. De practice
statement bevat een breed, niet-bindend raamwerk voor de presentatie van de toelichting op de
jaarrekening die in overeenstemming met de IFRS is opgesteld. Een kanttekening dient echter
gemaakt te worden: de practice statement is geen IFRS en ondernemingen zijn dus niet verplicht de
practice statement te volgen, tenzij dit door de voor hen regelgevende instanties verplicht is gesteld
(International Accounting Standards Board, 2011). De practice statement bevat enkele bepalingen
over het gebruik van GAAP en non-GAAP earnings measures: indien gebruik is gemaakt van nonGAAP earnings measures in de toelichting, dient het management de alternatieve maatstaven te
definiëren en uit te leggen, inclusief een uitleg over de relevantie van de alternatieve maatstaven
(International Accounting Standards Board, 2010). Afhankelijk van de keuze van de desbetreffende
regelgever, heeft dit raamwerk dus invloed op de mogelijkheid en de wijze waarop gebruik te kunnen
maken van non-GAAP earnings measures in de jaarrekening.
IOSCO
IOSCO is de internationale regelgever voor de effectenmarkten. Leden van IOSCO zijn de
regelgevende instanties voor de nationale effectenmarkt. Meer dan 100 landen zijn aangesloten, wat
resulteert in het vallen van ruim 95% van de effectenmarkten wereldwijd onder het toeziend oog van
IOSCO. Tevens is IOSCO hét forum voor regelgevende instanties op het gebied van effectenmarkten.
In 1998 heeft IOSCO de Objectives and Principles of Securities Regulation (IOSCO Principles)
aangenomen. Deze beginselen worden gezien als de internationale regelgevende criteria voor alle
effectenmarkten (International Organization of Securities Commissions, 2011). De beginselen zijn
gebaseerd op 3 hoofddoelen van IOSCO (International Organization of Securities Commissions,
2010):
-het beschermen van investeerders;
- het verzekeren van eerlijke, efficiënte en transparante markten;
- het verminderen van systematisch risico.
IOSCO heeft dus een grote invloed op regelgevende instanties voor effectenmarkten. Een oordeel
van hun kant met betrekking tot non-GAAP earnings measures heeft een groot effect op het gedrag
en zeer waarschijnlijk de zienswijze van nationale regelgevende instanties.
Het gebruik van alternatieve winstbegrippen kan het behalen van de gestelde doelen mogelijk in de
weg staan. Daarom heeft IOSCO op 19 mei 2002 een waarschuwing afgegeven aan ondernemingen,
17
investeerders en andere gebruikers van financiële informatie. Hierin geven ze aan dat het
gebruikelijk is geworden andere maatstaven te gebruiken voor het weergeven van de performance
dan de maatstaven voorgeschreven door GAAP. Opgemerkt wordt dat wanneer alternatieve
winstbegrippen op juiste wijze worden gebruikt en gepresenteerd, ze de investeerder bij kunnen
staan in het beter begrijpen van het resultaat van een onderneming. De alternatieve winstbegrippen
kunnen echter ook inconsequent of inadequaat gebruikt zijn; voor het verduisteren van de
performance van een onderneming weergegeven volgens GAAP earnings measures of een onvolledig
beeld van de performance weergeven. Dit maakt het voor investeerders lastig om de financiële
informatie te vergelijken met voorgaande verslaggevingperioden of andere ondernemingen. Onjuist
gebruik van non-GAAP earnings measures kan misleidend zijn voor de gebruiker van financiële
informatie. Alle drie de groepen worden vervolgens gewezen op de voorzichtigheid die ze in acht
dienen te nemen bij het presenteren van non-GAAP earnings measures of bij de interpretatie ervan.
De opstellers van jaarrekeningen krijgen nog een extra herinnering aan de verantwoordelijkheid die
zij in alle omstandigheden hebben: zorg te dragen voor het niet misleiden van de gebruiker van de
vrijgegeven financiële informatie. Regelgevende instanties zullen actie ondernemen als vrijgegeven
financiële informatie misleidend beschouwd kan worden (IOSCO Technical Comittee, 2002).
Gezien de machtspositie van IOSCO is het ondenkbaar dat de waarschuwing geen sporen heeft
nagelaten. De waarschuwing wordt in meerdere artikelen en door kleinere beurstoezichthouders
aangehaald, maar het is zeer moeilijk te meten welke invloed de waarschuwing precies heeft gehad.
IOSCO kan geen wettelijke regels stellen met betrekking tot de externe verslaggeving en kan derhalve
alleen invloed uitoefenen op de zienswijze van kleinere beurstoezichthouders, ondernemingen en
gebruikers van de jaarrekening (met name investeerders).
3.3 Europa: ESMA
De European Securities and Markets Authority (ESMA) is een onafhankelijke EU-instantie die
bijdraagt aan het waarborgen van de stabiliteit van het financiële stelsel van de Europese Unie door
te zorgen voor integriteit, transparantie, efficiëntie en ordelijke werking van de effectenmarkten.
Daarnaast waarborgt zij ook het versterken van de bescherming van de investeerder (European
Securities and Markets Authority, 2011). Zodoende heeft de ESMA ook raakvlakken met de externe
verslaggeving. Een zo goed mogelijke verslaggeving is noodzakelijk voor het behalen van haar doel.
In oktober 2005 heeft de ESMA, toen nog onder de naam The Committee of European Securities
Regulators (CESR), een aanbeveling gedaan over het gebruik van alternatieve winstbegrippen. De
ESMA onderkent de extra informatiewaarde die een alternatief winstbegrip kan hebben; het doel
18
van de aanbeveling is ervoor te zorgen dat investeerders niet misleid worden door het gebruik van
non-GAAP earnings measures. De aanbeveling is gericht op ondernemingen die rapporteren volgens
IFRS en van toepassing op alle financiële informatie die een onderneming publiceert. De nadruk
wordt echter wel gelegd op het gebruik van alternatieve winstbegrippen in persberichten. De ESMA
is van mening dat een juist gebruik van non-GAAP earnings measures noodzakelijk is voor
investeerders en transparante financiële markten. De aanbeveling bestaat uit de volgende punten
(European Securities and Markets Authority, 2005) :
- Opstellers dienen de kwalitatieve kenmerken van IFRS te respecteren bij het opstellen en
presenteren van financiële informatie, ook bij het gebruik van non-GAAP earnings measures;
- Opstellers dienen de componenten van non-GAAP earnings measures duidelijk te definiëren;
- Opstellers dienen non-GAAP earnings measures slechts in combinatie met onder de IFRS
gedefinieerde earnings measures te presenteren en de verschillen toe te lichten;
- Indien gebruik wordt gemaakt van non-GAAP earnings measures, dienen opstellers vergelijkende
cijfers van andere verslaggevingperioden te publiceren;
- Opstellers dienen non-GAAP earnings measures consistent over de tijd toe te passen;
- Opstellers dienen meer nadruk te leggen op de volgens de IFRS gedefinieerde earnings measures
dan op de non-GAAP earnings measures;
- Opstellers dienen een toelichting te geven over de keuze non-GAAP earnings measures op te
nemen en hoe ze intern worden gebruikt;
- Opstellers dienen kenbaar te maken of de non-GAAP earnings measures door een accountant zijn
gecontroleerd en zo ja, de aard van zijn beoordeling en conclusie.
Ook de ESMA kan geen wettelijke regels voorschrijven met betrekking tot externe verslaggeving. Wel
dienen de leden van de ESMA – nationale Europese beurstoezichthouders – ervoor te zorgen dat de
aanbevelingen in acht worden genomen door ondernemingen. De ESMA oefent dus een grote
invloed uit op het gebruik van alternatieve winstbegrippen door ondernemingen gevestigd in Europa.
In 2006 is een onderzoek gedaan naar de opvolging van de aanbevelingen van de ESMA (zie
hoofdstuk 4).
19
3.4 Nederland: de AFM en het Koninklijk NIVRA
AFM
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) is de onafhankelijke gedragstoezichthouder voor de
financiële markten in Nederland en bevordert eerlijke en transparante financiële markten. Het
streven is het vertrouwen van consumenten en bedrijven in financiële markten te vergroten, zowel
op nationaal als op internationaal niveau. De AFM houdt toezicht op alle financiële instellingen door
middel van wet- en regelgeving. De Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) zorgt ervoor dat de
AFM een onafhankelijk publiek toezicht kan houden op accountantskantoren die de jaarrekeningen
controleren van ondernemingen die actief zijn op de Nederlandse kapitaalmarkt (Autoriteit
Financiele Markten, 2011). De AFM is dus nauw betrokken bij de Nederlandse externe
verslaggevingpraktijk en kan een grote invloed uitoefenen op de invulling hiervan. Door het
lidmaatschap van de AFM bij IOSCO en de ESMA heeft het beleid en de zienswijze van deze twee
regelgevende instanties invloed op het beleid en de zienswijze van de AFM. De AFM (en andere
nationale beurstoezichthouders) controleert bijvoorbeeld de mate waarin ondernemingen de
aanbevelingen van de ESMA met betrekking tot non-GAAP earnings measures opvolgen; de ideeën
van de hogere organen worden dus in de (wettelijke) praktijk gebracht. De AFM heeft in 2006 een
onderzoek gedaan naar het gebruik van alternatieve winstbegrippen (zie hoofdstuk 4).
Koninklijk NIVRA
‘Het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (Koninklijk NIVRA) is de bij wet
ingestelde beroepsorganisatie van meer dan 14.000 registeraccountants die werkzaam zijn als
accountant in het vrije beroep, bij de overheid of het bedrijfsleven of die als financieel deskundige
werkzaam zijn in verschillende functies in de maatschappij’ (NIVRA, 2011). Het doel is het stimuleren
van een hoge kwaliteit van controle en verslaggeving ten behoeve van het maatschappelijk verkeer.
Hierbij is integriteit, objectiviteit en deskundigheid van belang. Het NIVRA behartigt de belangen van
de beroepsgroep, geeft ondersteuning bij de beroepsuitoefening en beheert het accountantsregister
(NIVRA, 2011).
Op 14 januari 2004 heeft het Financiële Dagblad een persbericht gepubliceerd over de visie van het
NIVRA op alternatieve winstbegrippen. In het artikel staat dat het NIVRA zijn leden oproept de
nettowinst als winstbegrip weer centraal te stellen en geen afwijkingen meer te accepteren. Als
voornaamste reden wordt gegeven dat de ‘exotische’ winstbegrippen in strijd zijn met het Burgerlijk
Wetboek. Of de oproep ook gevolgen heeft gehad, kan in twijfel worden getrokken. Het NIVRA heeft
namelijk geen wettelijke bevoegdheden om de naleving van de oproep af te dwingen (Financiele
20
Dagblad, 2004) en het gebruik van alternatieve winstbegrippen in Nederland is zelfs toegenomen (zie
hoofdstuk 4). De oproep zal ongetwijfeld enig effect hebben gehad op de leden van het NIVRA.
3.5 Verenigde Staten: FASB en SEC
FASB
De Financial Accounting Standards Board (FASB) is de organisatie in de Verenigde Staten die de
standaarden voor de financiële verslaggeving van alle bedrijven – behalve de ondernemingen die
door de overheid worden beheerd – vastlegt. De standaarden hebben de ‘status van wet’ gekregen
van de U.S. Securities and Exchange Commission (SEC) en de American Institute of Certified Public
Accountants (AICPA). De missie van de FASB is het vastleggen en verbeteren van standaarden voor
de financiële verslaggeving, waarbij de standpunten van alle belanghebbenden objectief in
beschouwing worden genomen (Financial Accounting Standards Board, 2011).
De FASB bemerkte enkele problemen in de financiële verslaggeving en wilde door middel van het
opzetten van een project de ernst van deze problemen beoordelen. Het grootste probleem en de
voornaamste reden voor het opstarten van het project was het gebruik van non-GAAP earnings
measures. In 2001 deed de FASB een voorstel voor het eerste project met betrekking tot
performance reporting. Het doel van het project was het ontwikkelen van standaarden voor het
verbeteren van de kwaliteit van de informatie gegeven in jaarlijkse en tussentijdse financiële
overzichten, zodat de gebruiker beter in staat is de performance van een onderneming te evalueren.
Het project richtte zich op de vorm en inhoud; classificatie en aggregatie; en de weergave van posten
en subtotalen in alle financiële overzichten. Hierbij werd nadrukkelijk opgemerkt dat de FASB geen
controle heeft over hetgeen in persberichten wordt gepubliceerd en daarom geen beoordeling geeft
over het gebruik van alternatieve winstbegrippen in persberichten (Financial Accounting Standards
Board, 2001) .
De FASB bestempelt het gebruik van alternatieve en inconsistente maatstaven voor performance als
vaak verwarrend en soms misleidend. In het voorstel voor het project spreekt de FASB duidelijk haar
zorgen uit over het toenemend gebruik van non-GAAP earnings measures, het ontbreken van een
algemene definitie van de elementen van performance en de inconsistente uitvoeringen betreffende
de presentatie van performance (Financial Accounting Standards Board, 2001).
In het kader van het project heeft de IASB door middel van interviews de behoeften van de gebruiker
geprobeerd te achterhalen (zie hoofdstuk 4).Het performance reporting project verliep moeizaam bij
21
zowel de FASB als de IASB. Uiteindelijk besloten de FASB en de IASB de projecten samen te voegen in
het al eerder besproken gezamenlijke Performance Reporting Project, dat nog onderhanden is.
SEC
De Securities and Exchange Commission (SEC) is de Amerikaanse beurstoezichthouder. De missie van
de SEC is het beschermen van investeerders, het handhaven van eerlijke, ordelijke, efficiënte
markten en het vergemakkelijken van investeringen. Financiële verslaggeving is dus voor het
volbrengen van de missie van de SEC van belang. De Office of the Chief Accountant (OCA), onderdeel
van de SEC, staat de SEC bij in de uitvoering van haar verantwoordelijkheid door middel van het
vaststellen van accountingstandaarden en het houden van toezicht op de ontwikkelingen in de
vorming van accountingstandaarden. De OCA werkt nauw samen met de FASB, IASB en AICPA
(Security and Exchange Comission, 2011).
De SEC heeft ten aanzien van non-GAAP earnings measures een felle en uitgesproken houding. In
2001 waarschuwde de SEC bedrijven voor het gebruik van non-GAAP earnings measures en
attendeerde investeerders eveneens op de mogelijke gevaren van non-GAAP earnings measures. Het
niet kunnen vergelijken van de cijfers met voorgaande perioden of andere ondernemingen en het
mogelijk misleidend zijn van de cijfers worden aangemerkt als gevaren. Desalniettemin is de SEC van
mening dat non-GAAP earnings measures toegevoegde waarde kunnen hebben voor investeerders,
mits ze op een goede manier gebruikt zijn. De SEC doet de volgende voorstellen (Securities and
Exchange Commission, 2001):
- ondernemingen dienen zich bewust te zijn van hun verplichting investeerders niet te misleiden
wanneer ze gebruik maken van non-GAAP earnings measures;
- ondernemingen dienen volledig te zijn in het weergeven van non-GAAP earnings measures;
- ondernemingen dienen in de publicatie aandacht te schenken aan de materialiteit van de
informatie die is weggelaten in non-GAAP earnings measures;
- ondernemingen wordt aangeraden de aanbevelingen van de Financial Executives International en
de National Investors Relations Institute in ogenschouw te nemen bij het gebruik van non-GAAP
earnings measures (onder andere uitleggen wat de afwijkingen zijn van GAAP);
- investeerders wordt aangeraden elke non-GAAP earnings measure te vergelijken met de resultaten
volgens GAAP van dezelfde onderneming.
22
De investeerders werden voorzien van een aantal tips voor het analyseren van non-GAAP earnings
measures, samen met de mededeling dat ze met een gezonde en gepaste portie scepticisme bekeken
moeten worden. Het waarschuwend advies en het investeerdersignaal zijn onderdeel van de inzet
van de SEC aan het verbeteren van de kwaliteit, tijdigheid, toegankelijkheid en publieke
beschikbaarheid van financiële informatie (Securities and Exchange Commission, 2001).
Sinds 28 maart 2003 is Regulation G van kracht. Deze verordening houdt in dat bedrijven die nonGAAP earnings measures publiceren, in deze publicatie ook de meest vergelijkbare GAAP-measures
en een aansluiting van de gepubliceerde non-GAAP earnings measure met de meest vergelijkbare
GAAP-measure dienen te presenteren (Securities and Exchange Commission, 2003).De invloed van
Regulation G op de verslaggevingpraktijk wordt behandeld in het empirisch onderzoek in hoofdstuk
4, maar het is duidelijk dat deze nieuwe regelgeving grote invloed heeft op de mogelijkheid gebruik
te maken van alternatieve winstbegrippen.
Op 16 januari 2002 had de SEC zijn eerste non-GAAP financial reporting case tegen Trump Hotels &
Casino Resorts Inc.. Trumps Hotels werd beschuldigd van een misleidende weergave van de
performance over het 3e kwartaal van 1999 in een persbericht. De invloed van dit persbericht
uitgegeven door de SEC was duidelijk zichtbaar; de aandelenprijs daalde met ongeveer 6%. De
misleidende weergave van de performance had er in eerste instantie voor gezorgd dat de
aandelenprijs met 7,8% steeg, het bedrijf is er dus ondanks het persbericht van de SEC op vooruit
gegaan (Securities and Exchange Commission, 2002).
3.6 Conclusie
Op verschillende niveaus hebben regelgevende instanties zich uitgelaten over alternatieve
winstbegrippen. De Verenigde Staten reageren het sterkst op het gebruik van non-GAAP earnings
measures: de SEC heeft zelfs nieuwe regelgeving uitgebracht. De Europese Unie is iets voorzichtiger
in het kenbaar maken van haar zienswijze, de ESMA heeft slechts aanbevelingen gedaan. Het
gezamenlijke project van de IASB en FASB zal in de toekomst grote gevolgen hebben voor de
mogelijkheid alternatieve winstbegrippen te publiceren. Opvallend is dat de twee regelgevers dit
project aangrijpen meer met elkaar te convergeren. Het ligt in de verwachting dat de FASB meer een
oplossing zoekt in nieuwe regelgeving, terwijl de IASB meer op zoek zal zijn naar een op principes
gebaseerde oplossing. De regelgevende instanties op verschillende niveaus worden door elkaar
beïnvloed, zo brengt de AFM de ideeën van de ESMA en IOSCO in de (wettelijke) praktijk.
23
Over het algemeen kan gesteld worden dat regelgevende instanties huiverig zijn ten aanzien van het
gebruik van alternatieve winstbegrippen. De grootste zorg die wordt uitgesproken is dat de gebruiker
erdoor misleid wordt, de non-GAAP earnings measures worden niet inzichtelijk genoeg bevonden.
Tot op heden heeft alleen Regulation G van de SEC een duidelijke beperking opgelegd aan het
gebruik van non-GAAP earnings measures in de verslaggevingpraktijk in de Verenigde Staten. Voor
Nederland kan de AFM via de Wta beperkingen opleggen.
24
Hoofdstuk 4: non-GAAP earnings measures in de praktijk
4.1 Inleiding
Het artikel van Beyer et al. (2010) geeft een overzicht van de in de literatuur beschreven
benaderingen ten aanzien van alternatieve winstbegrippen. De verschillende benaderingen worden
hier kort besproken.
De eerste invalshoek heeft betrekking op motieven. Beyer et al. (2010) vermelden dat in de literatuur
twee motieven voor het management naar voren komen voor het gebruik van non-GAAP earnings
measures: managers proberen de beoordeling van analisten over de performance van de
onderneming te beïnvloeden (opportunistic behavior) of managers willen de werkelijke ‘lange
termijn’ performance van de onderneming efficiënter communiceren (signaling). Beide motieven
worden teruggevonden in persberichten en in de winst- en verliesrekening (zowel jaarlijkse als
halfjaarlijkse verslagen).
De tweede invalshoek heeft betrekking op de kapitaalmarkt. Er zijn verscheidene studies die het nut
van earnings measures voor participanten op de kapitaalmarkt evalueren, waarbij gekeken wordt
naar relevantie en bruikbaarheid van zowel GAAP als non-GAAP earnings measures. Daarnaast zijn
ook onderzoeken gedaan naar de veranderingen van de eigenschappen van non-GAAP earnings
measures door de tijd heen. De relatieve verhouding van eigenschappen van non-GAAP earnings
measures ten opzichte van GAAP earnings measures en gemaakte schattingen van earnings
measures berekend door analisten (bijvoorbeeld de Institutional Brokers’ Estimate System (I/B/E/S)
earnings) is eveneens onderzocht.
De derde invalshoek betreft de kwaliteit van de informatie die een non-GAAP earnings measure
bevat. Gekeken wordt of investeerders juist beter geïnformeerd worden over de performance van
een onderneming door het gebruik van alternatieve winstbegrippen, of dat ze worden misleid.
Hierbij wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen ervaren en onervaren investeerders.
In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de eerste en laatste benadering. De link met de
kapitaalmarkt wordt buiten beschouwing gelaten. Paragraaf 4.2 geeft een overzicht van de
alternatieve winstbegrippen die in de praktijk gebruikt worden, in welke mate en in welke industrie.
De invloed van regelgevende instanties en de media op het gebruik wordt hier ook behandeld.
Paragraaf 4.3 spitst zich toe op de eerste invalshoek: de motieven. Paragraaf 4.4 behandelt de derde
invalshoek en bespreekt de invloed van het gebruik van alternatieve winstbegrippen op de visie van
25
ervaren en onervaren investeerders. Hier wordt naast de invloed van regelgevende instanties op de
visie van gebruikers ook de rol van de media besproken. Teneinde een onderscheid te kunnen maken
tussen landen, worden de resultaten per land besproken. Bijlage 2 en 3 bevatten een overzicht van
de gebruikte empirische onderzoeken.
4.2 Het gebruik van alternatieve winstbegrippen in de praktijk en de invloed van
regelgevende instanties
4.2.1 De gebruikte alternatieve winstbegrippen, de frequentie en de industrie
Nederland
Raak (2007) heeft onder andere onderzoek gedaan naar het gebruik van non-GAAP earnings
measures in Nederlandse persberichten. Hierbij stelt Raak (2007) een aantal onderzoeksvragen die
betrekking hebben op de frequentie, consistentie en nadruk van het alternatieve winstbegrip. De
steekproef bestaat uit persberichten met jaarresultaten van alle ondernemingen die genoteerd zijn
aan de Amsterdam Exchange Index (AEX) en de Amsterdam Midkap Index (AMX). De persberichten
zijn afkomstig uit de periode 1999 tot en met 2002. De resultaten zijn verkregen door middel van
regressies van de winst per aandeel volgens Nederlandse GAAP (WPA) en de alternatieve winst per
aandeel (AltWPA) per onderneming. Het gemiddeld aantal weergegeven alternatieve winstbegrippen
stijgt van 2,16 in 1999 tot 2,60 in 2002. Ook de nadruk die gelegd wordt op het alternatieve
winstbegrip is gedurende de tijdspanne gestegen (3,45 in 1999 en 3,75 in 2002), terwijl een daling
wordt waargenomen voor de nadruk die op de netto winst wordt gelegd (4,10 in 1999 en 3,25 in
2002). Raak (2007) wijdt deze stijgingen toe aan de verslechterde economie in 2001 en 2002.
Marseille en Vergoossen (2005) doen verslag van een onderzoek van de AFM en een onderzoek van
Ernst&Young Accountants. De onderzoeken zijn complementair en gericht op het gebruik van
alternatieve winstbegrippen in persberichten uit 2002 van 146 Nederlandse ondernemingen die
genoteerd staan aan de Euronext Amsterdam. De onderzoeken hebben verschillende doeleinden; het
soort, de intensiteit, de nadruk, reconciliatie (aansluiting met het meest vergelijkende GAAP
winstbegrip), en consistentie van het alternatieve winstbegrip dat gebruikt wordt. De persberichten
zijn door medewerkers van de AFM en Ernst&Young handmatig beoordeeld en gegroepeerd op de
voorgenoemde punten. Marseille en Vergoossen (2005) concluderen dat alternatieve winstbegrippen
door Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen frequent gebruikt worden, doorgaans een
vooraanstaande plaats hebben en reconciliatie nauwelijks plaatsvindt. Veel voorkomende
alternatieve financiële performance indicatoren in Nederland zijn:
26
- omzet/ EBITDA/bedrijfsresultaat/winst per aandeel voor bijzondere kosten en/of baten
- nettowinst/ winst per aandeel voor amortisatie van goodwill;
- genormaliseerde nettowinst/winst per aandeel;
- autonome omzet/autonoom resultaat;
- resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening na belasting, voor afschrijving goodwill met
aanpassing van de consolidatiekring voor verkochte deelnemingen;
- cash earnings.
In ‘het jaar 2006 verslagen’ van het NIVRA wordt onder andere een vergelijking gemaakt met het
door Bosman en Vergoossen (2006) uitgevoerde onderzoek en het onderzoek van Marseille en
Vergoossen (2005). Bosman en Vergoossen (NIVRA, 2006) hebben eenzelfde onderzoek uitgevoerd
onder persberichten uit 2006 van 73 ondernemingen. Geconcludeerd wordt dat er een duidelijke
toename is in het gebruik van alternatieve winstbegrippen (15% van de ondernemingen in 2002
tegen 33% in 2006). De meest voorkomende alternatieve winstbegrippen zijn EBITDA, EBITA en EBIT.
Daarnaast wordt autonome omzetgroei vaak gebruikt als alternatieve financiële performance
indicator.
Duitsland
Ook in Duitsland wordt veelvuldig gebruik gemaakt van non-GAAP earnings measures. Hitz (2010)
onderzoekt het gebruik, de samenstelling en presentatie van non-GAAP earnings measures in de
publicaties van de kwartaalwinst onder de 80 Duitse ondernemingen die genoteerd staan aan de
Deutscher Aktien Index (DAX) en Mid-Cap Deutscher Aktien Index (MDAX) in de periode 2005-2006.
Een belangrijk verschil met andere studies is dat Hitz (2010) non-GAAP earnings measures indeelt in
twee categorieën: Earnings Before (EB) measures en non-GAAP measures. De EB measures bevatten
alle 'winst voor' winstbegrippen, zoals EBITDA en EBIT. Dit zijn begrippen die duidelijk gedefinieerd
zijn en een sterke gelijkenis vertonen met GAAP measures. De non-GAAP measures zijn alle
winstbegrippen die samengesteld zijn door het management door middel van het weglaten van
bijzondere items die voor een gebruiker moeilijk te achterhalen zijn, zoals 'adjusted' en 'normalized'
earnings. De data is met de hand geselecteerd en de analyse is zonder statistische toetsen
uitgevoerd.
De resultaten tonen aan dat (adjusted) EBIT en EBITDA de populairste alternatieve winstbegrippen
zijn, die met dezelfde regelmaat en nadruk gepresenteerd worden als GAAP measures. EB measures
worden door 57,4% van de ondernemingen gebruikt en non-GAAP measures door 21,0% van de
27
ondernemingen. Ter illustratie zijn in tabel 1 de gebruikte EB measures en non-GAAP measures in
Duitsland opgenomen.
DAX
MDAX
n
EB metrics
EBITDA
EBITA/EBTA
EBIT
Operating profit
EBT
Other
Total
Non-GAAP metrics
Adjusted EBITDA
Adjusted EBITA
Adjusted EBIT
Adjusted operating profit
Adjusted EBT
Adjusted net income
Adjusted EPS
Total
Percent
30
20
67
85
73
8
10.6%
7.1%
23.7%
30.0%
25.8%
2.8%
283 100.0%
21
7
47
21
17
34
14
13.0%
4.3%
29.2%
13.0%
10.6%
21.1%
8.7%
161 100.0%
Total
n
Percent
90
21
162
49
141
12
18.9%
4.4%
34.1%
10.3%
29.7%
2.5%
475 100.0%
30
2
38
6
23
29
6
22.4%
1.5%
28.4%
4.5%
17.2%
21.6%
4.5%
134 100.0%
n
Percent
120
40
229
134
214
20
15.8%
5.3%
30.2%
17.7%
28.2%
2.6%
758 100.0%
51
9
85
27
40
63
20
17.2%
3.0%
28.7%
9.1%
13.5%
21.3%
6.8%
296 100.0%
Tabel 1: GAAP, EB and non-GAAP earnings releases. Bron: Hitz (2010)
Frankrijk
Aubert (2010) heeft voor de periode 1996-2006 onder 116 jaarlijks gepubliceerde persberichten (die
non-GAAP earnings measures bevatten) van 66 ondernemingen genoteerd aan de Euronext Paris,
onderzocht waarom Franse ondernemingen gebruik maken van non-GAAP earnings measures. De
data is met de hand verzameld. De analyse is uitgevoerd met behulp van statistische toetsen of de
data is met de hand gesommeerd en gerangschikt. Tabel 2 geeft een overzicht van de gebruikte nonGAAP earnings measures in de 116 persberichten: de EB measures en de nettowinst zonder
bijzondere items scoren hoog.
28
Characteristics of pro forma earnings disclosed by French listed-companies
Firms number
Net profit, group share in a separate press release, the firm mentions that its
earnings is before goodwill amortization
8
Net profit out of extraordinary items
19
« pro forma » earnings
2
Ordinary earnings, group share
5
Net profit, group share out of « purchase/acquisition costs »
2
Operational profit, group share 16 13.8%
16
Net earnings before recurring/unusual items 9 7.8%
9
Adjusted net profit 10 8.6%
10
Net profit before goodwill amortization
33
Net profit before goodwill amortization and extraordinary expenses
4
Net profit before disposals gains/losses (PMV)
3
Net profit before restructuring costs
1
Net earnings with specific GAAP (including changes in accounting
procedure/specific consolidation method of subsidiary)
4
%
6.9%
16.4%
1.7%
4.3%
1.7%
13.8%
7.8%
8.6%
28.4%
3.4%
2.6%
0.09%
3.4%
Total of observations
116 100.0%
Tabel 2: description of pro forma earnings (% of the sample): comments appearing in the press releases. Bron:
Aubert (2010)
Europa
Isidro en Marques (2008) hebben onderzoek gedaan naar de publicatie van alternatieve
winstbegrippen door de 500 grootste Europese ondernemingen in de jaren 2003 tot en met 2005.
Opgemerkt dient te worden dat IFRS voor de jaren 2003 en 2004 nog niet verplicht was, een
vergelijking tussen voor en na de implementatie van IFRS wordt dan ook gemaakt. De uiteindelijke
steekproef bestaat uit 321 ondernemingen waarvan de persberichten met de hand zijn geselecteerd
en gecodeerd. Tabel 3 geeft een overzicht van de (frequentie van) alternatieve winstbegrippen die
door Europese ondernemingen gebruikt worden.
Non-GAAP measure
Non-GAAP EPS
EBIT
Non-GAAP net income
EBITDA
Non-GAAP EBITDA
Free cash flow
Non-GAAP EBIT
Non-GAAP income from operations
Other cash measures
Non-GAAP income from continuing operations
Non-GAAP EPS from continuing operations
Number
232
232
189
178
134
129
128
97
62
24
15
Percentage
16.26%
16.26%
13.24%
12.47%
9.39%
9.04%
8.97%
6.80%
4.37%
1.68%
1.05%
Tabel 3: frequency type of non-GAAP measures; EPS = Earnings Per Share. Bron: Isidro en Marques (2008)
29
Uit tabel 3 blijkt dat de non-GAAP winst per aandeel - die door het management berekend zijn samen met EBIT het meeste voorkomen. Het derde meest voorkomende begrip is de door het
management aangepaste nettowinst en nummer vier is EBITDA.
Gemiddeld worden er in Europa 3 alternatieve winstbegrippen per persbericht gepubliceerd en de
mate van gebruik toont geen significant verschil tussen voor- en na de invoering van IFRS.
Verenigde Staten
Entwistle, Feltham, & Mbagwu, 2004a hebben jaarlijkse persberichten van 494 ondernemingen in de
V.S. van de S&P 500 met de hand geselecteerd en geëvalueerd voor de jaren 2001 en 2002. 77% van
de steekproef maakt gebruik van alternatieve winstbegrippen; technologiebedrijven staan aan kop
met 89% en serviceondernemingen scoren het laagst met 59%. Tabel 4 geeft een overzicht van het
aantal en de soort aanpassingen die zijn toegepast op GAAP earnings measures om tot alternatieve
winstbegrippen te komen.
Mean Number of Adjustments to GAAP Earnings
3.02
Nature of Adjustments to GAAP Earnings
Number Percent
1. Business Reorganization Costs
415
37%
2. Special, One-Time, or Non-Recurring Items
285
25%
3. Accounting-Driven Adjustments
178
16%
4. Write-Down of Assets
162
14%
5. Other
93
8%
TOTAL
1.133
100%
Tabel 4: the number and nature of adjustments to GAAP earnings. Bron: Entwistle, Feltham en Mbagwu (2004a)
Uit tabel 4 is af te leiden dat gemiddeld per persbericht 3 alternatieve winstbegrippen worden
genoemd en dat de meest voorkomende aanpassingen te maken hebben met reorganisatiekosten
(37%). Als tweede worden bijzondere items genoemd (25%) en als derde items die het gevolg zijn van
bepaalde regelgeving (16%).
Canada
Entwistle, Feltham, & Mbagwu (2004b) geven een overzicht van het gebruik van alternatieve
winstbegrippen in Canada. De populatie bestaat uit de 290 grootste ondernemingen genoteerd aan
de Toronto Stock Exchange en de data is handmatig geselecteerd en gecodeerd. Entwistle, Feltham
en Mbagwu (2004b) hebben bij het selecteren van de ondernemingen drie typen van aanpassingen
aan GAAP earnings measures aangehouden, die typisch 'winstverhogend' werken. 42% van de
ondernemingen rapporteert non-GAAP earnings measures en het meest voorkomende begrip (31%)
30
is de nettowinst voor bijzondere items. Andere veelgebruikte begrippen zijn ‘operating cash earnings’
(14%) en nettowinst uit gewone bedrijfsvoering (13%).
Landenvergelijkingen
- Frankrijk en de Verenigde Staten
Aubert (2010) vermeldt dat non-GAAP earnings measures minder gebruikt worden in Frankrijk dan in
de V.S.: slechts een fractie van de Franse ondernemingen rapporteert non-GAAP earnings measures
frequent, de overige ondernemingen rapporteert ze nooit.
- Binnen Europa
Brouwer (2007a) toont in zijn onderzoek meerdere interessante bevindingen over het gebruik van
alternatieve winstbegrippen in Europa. Brouwer (2007a) laat zien dat voor zowel genormaliseerde
winstbegrippen als EB measures de mate van gebruik sterk varieert en de alternatieve
winstbegrippen verschillend worden benoemd en gepresenteerd in de winst- en verliesrekening en in
het jaarverslag. Twee bevindingen worden hier uitgelicht.
Voor het bestuderen van de verschillen in de winst- en verliesrekening zijn 250 ondernemingen uit
Nederland, Duitsland, Frankrijk, Italië, Denemarken, Spanje, België en het Verenigd Koninkrijk (V.K.)
geselecteerd. De bevindingen zijn met de hand geselecteerd en gesommeerd. Tabel 5 geeft een
overzicht van de percentages ondernemingen uit de landen die een EB measure publiceren in de
winst- en verliesrekening.
Land
Italië
Denemarken
Spanje
België
Duitsland
Frankrijk
Verenigd Koninkrijk
Nederland
Percentage
33%
32%
15%
11%
10%
8%
1%
0%
Tabel 5: percentage ondernemingen met EBITDA of EBITA in de winst- en verliesrekening. Bron: Brouwer
(2007a)
Uit de tabel is af te leiden dat Italië (33%) en Denemarken (32%) veel gebruik maken van EBITDA of
EBITA, terwijl dit voor Nederland (0%) en het V.K. (1%) ongebruikelijk is. Brouwer (2007a) geeft als
verklaring voor het niet voorkomen van deze alternatieve winstbegrippen in Nederland het feit dat
deze winstbegrippen verboden zijn door de Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ),
die voor de ondernemingen tot 2005 van kracht waren.
31
Voor het onderzoek naar alternatieve winstbegrippen in het jaarverslag zijn 1412 ondernemingen uit
een kleinere groep landen geselecteerd: Nederland, Duitsland, Frankrijk en het V.K.. Tabel 6 geeft
een overzicht van de percentages ondernemingen uit de landen die een genormaliseerd winstbegrip
publiceren in het jaarverslag.
Verenigd Koninkrijk
Frankrijk
Nederland
Duitsland
Gewogen gemiddelde
2005
47%
45%
27%
12%
33%
2004
49%
40%
24%
9%
32%
Tabel 6: Percentage van ondernemingen dat alternatieve genormaliseerde winstbegrippen rapporteert in de
jaarverslagen. Bron: Brouwer (2007a)
Uit tabel 6 is af te leiden dat genormaliseerde winstbegrippen in het V.K. (47%) en Frankrijk (45%)
veelvuldig gebruikt worden, in Duitsland rapporteert slechts 12% van de ondernemingen een
genormaliseerd winstbegrip.
Brouwer (2007a) geeft als verklaring voor de verschillen dat nationale achtergronden nog steeds een
sterke invloed hebben op de externe verslaggeving. Een voorbeeld hiervan is de al eerder genoemde
verklaring voor het niet voorkomen van EB measures in Nederland.
- Europa en de Verenigde Staten
Isidro en Marques (2008) vergelijken de gevonden resultaten met het onderzoek van Entwistle,
Feltham en Mbagwu (2005) naar het gebruik van alternatieve winstbegrippen in de V.S.. Opvallend is
dat in Europa veel meer gebruik wordt gemaakt van EBIT en EBITDA. Als verklaring wordt gegeven
dat Europese managers EB measures zien als GAAP earnings measures. De SEC heeft via Regulation G
duidelijk gemaakt dat dit alternatieve winstbegrippen zijn en dus bestaat deze misvatting niet in de
V.S..
- De Verenigde Staten en Canada
In de toepassing van alternatieve winstbegrippen in de V.S. en Canada zijn significant duidelijke
verschillen waar te nemen (Entwistle, Feltham en Mbagwu, 2005). De data is afkomstig van 494
ondernemingen van de Standard and Poor's (S&P) 500 van de V.S. en 290 Canadese ondernemingen
van de TSX S&P 300. De data is met de hand geselecteerd en de hypothesen zijn getoetst met behulp
van statistische toetsen. Het meest voorkomende alternatieve winstbegrip is de nettowinst of winst
per aandeel voor bijzondere items of diverse kosten (42% V.S., 31% Canada). Een T-toets toont aan
dat ondernemingen in de V.S. significant meer gebruik maken van alternatieve winstbegrippen.
32
Daarnaast leggen ondernemingen in de V.S. significant meer nadruk op alternatieve winstbegrippen
en doen ze grotere aanpassingen bij het berekenen van de alternatieve winstbegrippen. Tabel 7 geeft
een overzicht van de frequenties van het gebruik per industrie per land.
U.S.
Canada
Sample Firms by
Industry
Industry
Basic Materials
Consumer
Goods
Health Care
Financial
Industrial Goods
Technology
Services
Utilities
Other
Total
Firms Using Pro Forma
Relative
Percent of
Sample
Number Percent Frequency Frequency Firms
50
10%
38
10
76%
66
47
68
24
106
83
36
14
13%
10%
14%
5%
21%
17%
7%
3%
494
100
49
37
52
20
94
49
29
12
13
10
14
5
25
13
7
3
Sample Firms by
Industry
Firms Using Pro Forma
Relative
Percent of
Sample
Number Percent Frequency Frequency Firms
70
24%
14
12
20%
74%
79%
76%
83%
89%
59%
81%
86%
41
27
31
9
45
49
7
11
14%
9%
11%
3%
16%
17%
2%
4%
15
6
19
3
24
30
3
7
12
5
16
2
20
25
2
6
37%
22%
61%
33%
53%
61%
43%
64%
100%
77
100%
121
100
100%
Tabel 7: the frequency of use of pro forma – by industry. Bron: Entwistle, Feltham en Mbagwu (2005)
Tabel 7 laat zien dat in de V.S. ondernemingen in de technologische sector het meest gebruik maken
van alternatieve winstbegrippen (89%), voor Canada zijn dat de dienstverleners en financiële
ondernemingen (61%).
4.2.2 Invloed van regelgevende instanties en de media op het gebruik
Nederland
De AFM heeft in 2006 een onderzoek gedaan naar de inachtneming van de eerder in hoofdstuk 2
besproken aanbevelingen van de ESMA door Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. De
steekproef bestond uit 38 ondernemingen onder de (half)jaarberichten en geconsolideerde
jaarrekeningen van jaar 2005 en 2006. 95% van de steekproef maakte gebruik van non-GAAP
earnings measures. Uit het onderzoek blijkt dat de aanbevelingen beperkt worden nageleefd: vooral
de aanbevelingen met betrekking tot prominentie (81% van de ondernemingen), consistentie (78%
van de ondernemingen) en de reden voor gebruik van alternatieve winstbegrippen (75% van de
ondernemingen) werden niet opgevolgd.
33
Koning, Mertens en Roosenboom (2010) concluderen dat ondernemingen die meer media-aandacht
krijgen, minder gebruik maken van alternatieve winstbegrippen. De steekproef bestond uit 545
kwartaalpersberichten van 56 beursgenoteerde Nederlandse ondernemingen (AEX en AMX) in de
periode 1999-2004. De resultaten zijn handmatig geturfd en met behulp van verscheidene
statistische toetsen verkregen. Dit impliceert dat regelgeving niet noodzakelijk is om de het gebruik
van non-GAAP measures te verminderen of de mate van het gebruik te veranderen.
Duitsland
Hiltz (2010) toont aan dat de aanbevelingen van de ESMA geen effect hebben gehad op de
publicaties van alternatieve winstbegrippen2.
Verenigde Staten
Entwistle, Feltham en Mbagwu (2006) leveren door middel van een Mann-Whitney toets significant
bewijs dat Regulation G heeft geleid tot een afname in misleidend gebruik van alternatieve
winstbegrippen (10% in 2001 en 0,6% in 2003). Marques (2006) en Zhang en Zheng (2010) hebben
eveneens aangetoond dat Regulation G de mate van gebruik sterk negatief heeft beïnvloed. Marques
(2010) laat zien dat Regulation G de oorzaak is van de extra nadruk die wordt gelegd op alternatieve
winstbegrippen, in vergelijking met GAAP earnings measures. De achterliggende drijfveer is het
motief, dit wordt in de volgende paragraaf behandeld.
Deelconclusie: EB measures zoals EBIT(DA) worden veelvuldig gebruikt in Nederland. De autonome
omzetgroei is een populaire alternatieve financiële performance indicator. In Duitsland en Frankrijk
komt EBIT(DA) eveneens het meest voor, in Frankrijk wordt daarnaast ook veel gebruik gemaakt van
de nettowinst voor bijzondere items. Voor heel Europa geldt een hoge mate van gebruik van EB
measures en verscheidene non-GAAP weergaven van de winst per aandeel, echter zijn ook grote
verschillen binnen Europa geconstateerd. In de V.S. worden GAAP earnings measures aangepast voor
reorganisatiekosten en andere bijzondere kosten, Canada gebruikt ook de nettowinst voor
bijzondere items. De mate van gebruik is in de V.S. hoger dan in Frankrijk en Canada, in Europa wordt
meer gebruik gemaakt van EB measures dan in de V.S.. Alternatieve winstbegrippen komen in de V.S.
vooral veel voor bij de technologische sector, terwijl in Canada het gebruik bij de dienstverlenende
en financiële sector hoog is. De Europese regelgevende instanties hebben beduidend minder invloed
2
Kanttekening: twee van de acht aanbevelingen zijn onderzocht en de onderzochte periode is slechts één jaar
na de publicatie van de aanbevelingen (mogelijk latere aanpassingen zijn niet meegenomen).
34
op het gebruik dan hun Amerikaanse collega’s. Voor Nederland is aangetoond dat de media invloed
heeft op het gebruik.
4.3 Het motief: opportunistic behavior of signaling?
Nederland
Raak (2007) heeft in zijn onderzoek ook gekeken of is het alternatieve winstbegrip – zoals
gepubliceerd door de onderneming – hoger is dan de netto winst volgens Nederlands GAAP. Uit de
regressies blijkt dat de gemiddelde AltWPA voor alle onderzochte jaren 27,77% hoger is dan de
gemiddelde WPA. Raak (2007) concludeert dat de voornaamste reden voor het gebruik van
alternatieve winstbegrippen het verkrijgen van een hogere waardering van de onderneming is.
De onderzoeken van Marseille en Vergoossen (2005) en Bosman en Vergoossen (2006) concluderen
beiden dat het motief voor het gebruik van alternatieve winstbegrippen opportunistic behavior is.
Marseille en Vergoossen (2005) vinden bij toeval misleidend gebruik bij 7 ondernemingen, Bosman
en Vergoossen (2006) bij 6 ondernemingen3.
Frankrijk
De bevindingen van Aubert (2010) wijzen op het strategisch gebruik maken van non-GAAP earnings
measures door managers, teneinde de performance beter te doen laten voorkomen. In 79% van de
persberichten geven de non-GAAP earnings measures een hogere performance dan de GAAP
measures en in zelfs 82% van de persberichten wordt een (nog) negatieve(re) performance,
samengesteld volgens GAAP measures, gemaskeerd.
Verenigde Staten
Entwistle, Feltham, & Mbagwu, 2004a concluderen op basis van hun bevindingen dat managers
alternatieve winstbegrippen gebruiken om de visie van de gebruiker op de performance te sturen.
Zhang en Zheng (2010) laten zien dat er sprake was van opportunistic behavior voor de invoering van
Regulation G. Na de invoering van Regulation G wordt opportunistic behavior niet meer
waargenomen en heeft het plaats gemaakt voor signaling. Geconcludeerd wordt dat de SEC door
middel van Regulation G is geslaagd in haar doel de verslaggeving minder misleidend te laten zijn. De
3
Kanttekening: het onderkennen van het presenteren van een alternatief winstbegrip als misleidend is in zekere zin
subjectief.
35
gebruikte steekproef bestaat uit 2394 persberichten van 1146 ondernemingen uit de V.S. voor de
periode 1998-2002 en is met de hand geselecteerd. De bevindingen zijn allen significant aangetoond
door het maken van regressies en het uitvoeren van T-toetsen. Ook Entwistle, Feltham en Mbagwu
(2006) komen tot dezelfde conclusie door een onderzoek uit te voeren onder 1477 persberichten van
de ondernemingen van de U.S. S&P 500 index in de periode 2001-2003. De data is met de hand
verzameld en gecodeerd.
Marques (2010) concludeert dat opportunistic behavior nog steeds de drijfveer is achter het gebruik
van alternatieve winstbegrippen, vanwege de nadruk die het alternatieve winstbegrip krijgt. Marques
(2010) heeft voor het onderzoek kwartaalpersberichten uit de periode 2001-2003 van 361
ondernemingen uit de Standards and Poor’s 500 gebruikt. De data is met de hand geselecteerd en
gecodeerd. De bevindingen zijn significant aangetoond door het uitvoeren van T-toetsen.
Canada
Entiwstle, Feltham en Mgabwu (2004b) vinden geen bewijs voor opportunistic behavior in Canada,
slechts aanwijzingen die het suggereren.
Landenvergelijkingen
- De Verenigde Staten en Canada
Entwistle, Feltham en Mbagwu (2005) bewijzen in hun V.S. en Canada vergelijkend onderzoek dat in
beide landen non-GAAP earnings measures door sommige ondernemingen gebruikt worden om de
visie van de gebruiker op de performance te beïnvloeden. Met behulp van een multipele regressie
worden geen significante verschillen gevonden tussen de V.S. en Canada voor de motieven. Bij het
toetsen van hypothesen gebaseerd op de performance van een onderneming ten opzichte van
andere ondernemingen, het voorgaande jaar en de voorspelde performance door analisten wordt
gevonden dat alleen voor het halen van de voorspelde performance door analisten in beide landen
gebruik wordt gemaakt van alternatieve winstbegrippen.
Deelconclusie: Opportunistic behavior is over het algemeen het motief voor het gebruik van
alternatieve winstbegrippen. Alleen in de V.S. wordt naast opportunistic behavior bewijs gevonden
voor signaling als gevolg van de invoering van Regulation G.
36
4.4 Kwaliteit van de informatie
4.4.1. Effect op ervaren investeerders
Verenigde Staten
Fredrickson en Miller (2004) hebben in 2002 een experiment uitgevoerd onder 34 financiële
analisten en 46 Master of Business Administration (MBA) studenten om te kijken naar de invloed van
non-GAAP earnings measures op de visie van ervaren investeerders (financiële analisten) en
onervaren investeerders (MBA studenten) op de performance van een onderneming. Het experiment
is uitgevoerd door de deelnemers een schatting van de aandelenprijs van een fictieve onderneming
te laten maken. De groepen onervaren en ervaren investeerders zijn ieder in tweeën opgesplitst. De
ene groep krijgt data met slechts GAAP winstbegrippen, de andere groep data met GAAP en
alternatieve winstbegrippen. Alle conclusies zijn getrokken op basis van significante resultaten uit Ttoetsen en regressies. De resultaten tonen aan dat ervaren investeerders niet worden beïnvloed
door de publicatie van non-GAAP earnings measures, doordat zij een beter gedefinieerd
waardemodel gebruiken en daarmee de non-GAAP earnings measures links laten liggen. De
bevindingen worden bekrachtigd door eenzelfde soort experiment, uitgevoerd door Elliot (2006)4.
In aanvulling op de eerdergenoemde experimenten voeren Allee, Bhattacharya, Black en Christensen
(2007) een experimenteel onderzoek uit. De steekproef bestaat uit 4928 kwartaalpersberichten van
1896 ondernemingen uit de V.S. voor de periode 1998-2003. De resultaten van het empirisch
onderzoek leiden wederom tot dezelfde conclusies. De bevindingen zijn gebaseerd op significante
resultaten uit regressies en F-toetsen.
Zweden
Geheel tegengesteld tonen Andersson en Hellman (2007) in hun experiment aan dat ervaren
investeerders (financiële analisten) wel worden beïnvloed door het gebruik van alternatieve
winstbegrippen. Het experiment is uitgevoerd onder 36 financieel analisten, die werden gevraagd de
winst per aandeel voor een onderneming te voorspellen. Zestien analisten kregen hiervoor data met
alleen GAAP winstbegrippen, de overige 20 analisten kregen data met GAAP en alternatieve
winstbegrippen. Het resultaat wordt toegeschreven aan het positiever presenteren van de
4
Het experiment is uitgevoerd onder 55 financieel analisten (ervaren investeerders) en 89 MBA studenten (onervaren
investeerders), de resultaten zijn gebaseerd op verscheidene statistische toetsen.
37
performance door de alternatieve winstbegrippen en de hogere levels van anchor5. Een andere
mogelijke verklaring voor het verschil in resultaten is dat de proefopzet niet overeenkomt met de
experimenten van Elliot (2006) en Fredrickson en Miller (2004). De bevindingen zijn gebaseerd op
significante resultaten uit verscheidene statistische toetsen.
4.4.2 Effect op onervaren investeerders
Verenigde Staten
Uit het experiment van Fredrickson en Miller (2004) blijkt dat de onervaren investeerder
persberichten die non-GAAP earnings measures bevatten gunstiger waarneemt dan persberichten
met uitsluitend GAAP earnings measures. Dit heeft als gevolg dat de onervaren investeerder de
onderneming hoger waardeert. De aanwezigheid van non-GAAP earnings measures zorgt er slechts
voor dat de onervaren investeerder de non-GAAP earnings measure gebruikt om de waarde van de
onderneming te bepalen, de visie op de hoogte van de performance wordt niet beïnvloed. Oorzaak is
een onbedoeld cognitief proces en de gebruikte waardemodellen in plaats van het bewust
waarnemen van non-GAAP earnings measures als informatief. Ook Elliot (2006) en Allee,
Bhattacharya, Black en Christensen (2007) doen dezelfde bevindingen.
4.4.3 Invloed van regelgevende instanties en de media op het effect
Verenigde Staten
Allee, Bhattacharya, Black en Christensen (2007) en Elliot (2006) trekken de conclusie dat de
invoering van Regulation G ervoor gezorgd heeft dat onervaren investeerders niet meer worden
beïnvloed door de publicatie van alternatieve winstbegrippen.
Nederland
Koning, Mertens en Roosenboom (2010) tonen aan dat negatieve media-aandacht ervoor gezorgd
heeft dat gebruikers non-GAAP earnings measures minder in ogenschouw nemen. Dit impliceert dat
regelgeving niet noodzakelijk is om de perceptie van de investeerder ten opzichte van non-GAAP
measures te veranderen of het gebruik te verminderen.
Deelconclusie: In Zweden wordt aangetoond dat de visie van de ervaren investeerder beïnvloed
wordt door het gebruik van alternatieve winstbegrippen, experimenten uit de V.S. concluderen geen
5
Anchor is een term uit de psychologie: een geïnternaliseerd referentiepunt dat van belang is in het bepalen van de reactie
van een individu op een specifieke externe prikkel.
38
beïnvloeding. De visie van de onervaren investeerder wordt wel beïnvloed, de onderneming wordt
hoger gewaardeerd. De regelgeving van de SEC heeft ervoor gezorgd dat de onervaren investeerder
niet meer wordt misleid door het gebruik van alternatieve winstbegrippen. Daarnaast is ook
aangetoond dat de media invloed uitoefent op de perceptie van de investeerder op de performance
en het gebruik.
4.5 De behoefte van de gebruiker
In het kader van het Reporting Performance project heeft de FASB 56 gebruikers van jaarrekeningen,
werkzaam bij 7 verschillende ondernemingen, geïnterviewd om het standpunt van de gebruiker te
achterhalen. De volgende bevindingen werden opgedaan (Financial Accounting Standards Board,
2002):
- gebruikers hebben een grote behoefte aan informatie met een voorspellende waarde, maar er is
geen algemene ontevredenheid of vraag naar een ingrijpende verandering in de presentatie van de
jaarrekening;
- belangrijke veelgebruikte maatstaven bevatten een aantal begrippen die noodzakelijkerwijs niet
goed gedefinieerd zijn, zoals ‘operating’, ‘normalized’ en ‘adjusted’ earnings;
- de nettowinst wordt vaak gebruikt als het startpunt voor de analyse van de financiële gegevens en
behoort over het algemeen niet tot de top 3 belangrijkste maatstaven (het wordt gebruikt voor de
berekening van andere winstbegrippen);
- gebruikers zijn weinig geïnteresseerd in het totaalresultaat als belangrijke maatstaf, maar ze
hebben geen bezwaar tegen een transparant overzicht dat alle significante inkomsten en uitgaven,
winsten en verliezen, inclusief andere bestanddelen van het totaalresultaat laat zien;
- gebruikers hebben een grote behoefte aan een kasstroomoverzicht volgens de directe methode.
4.6 Conclusie
Vanuit verschillende invalshoeken wordt gekeken naar het fenomeen non-GAAP earnings measures.
Uit de beschreven empirische onderzoeken blijkt dat alternatieve winstbegrippen in veel landen
voorkomen, zij het in meer of mindere mate. Sommige landen liggen duidelijk meer op één lijn wat
betreft het populairste alternatieve winstbegrip: in Europa komt het gebruik van EB measures vooral
veel voor, de V.S. en Canada maken vooral gebruik van genormaliseerde winstbegrippen. Ook binnen
Europa zijn grote verschillen waargenomen. Opvallend is dat in de V.S. een daling is waargenomen in
39
het gebruik, terwijl in Nederland een stijging gesignaleerd wordt. In Canada en Frankrijk komen
alternatieve winstbegrippen minder voor dan in de V.S., dit impliceert dat het gebruik in Nederland
relatief groot is. De mate van gebruik en de keuze uit de verschillende alternatieve winstbegrippen is
afhankelijk van het land waarin de onderneming gevestigd is en de industrie waar een onderneming
zich in bevindt. Het gebruik in de V.S. wordt door de SEC beïnvloed, in Europa heeft de ESMA weinig
impact gehad. Voor Nederland geldt dat de media invloed heeft op het gebruik.
Voor alle landen is opportunistic behavior naar voren gekomen als motief voor het gebruik van
alternatieve winstbegrippen. Alleen in de V.S. wordt bewijs gevonden voor signaling, als gevolg van
de invoering van Regulation G.
Het effect op de visie van de gebruiker wordt onderverdeeld in ervaren en onervaren investeerders.
Uit experimenteel onderzoek blijkt dat alternatieve winstbegrippen alleen misleidend kunnen zijn
voor onervaren investeerders, ervaren investeerders laten zich niet beïnvloeden door de
aanwezigheid van alternatieve winstbegrippen. Een Zweeds experiment toont wel aan dat ook de
ervaren investeerder op het verkeerde been gezet kan worden. Dankzij de invoering van Regulation
G wordt de onervaren investeerder in de V.S. niet meer misleid. Een Nederlands onderzoek wijst op
de invloed van de media op de visie van de gebruiker. Uit de interviews van de FASB blijkt dat de
gebruiker behoefte heeft aan aanvullende financiële informatie, naast de informatie die volgens
GAAP verstrekt wordt.
40
Hoofdstuk 5: de oorzaken van de verschillen in het rapporteren van
winstbegrippen
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de oorzaken van de verschillen in het rapporteren van winstbegrippen aan
het licht gebracht door middel van het analyseren van de resultaten van de besproken onderzoeken.
5.2 De verklarende factoren voor de verschillen in rapportering van winstbegrippen
Uit de besproken onderzoeken is gebleken dat landen specifieke voorkeuren hebben in het gebruik
van winstbegrippen. Dit impliceert dat er bepaalde landeneffecten aanwezig zijn. Het motief en het
effect op de gebruiker zijn nagenoeg in alle landen gelijk en geven dus geen verklaring voor het
verschil in gebruik van winstbegrippen.
- Economische en institutionele omgeving
Isidro en Marques (2010) geven in hun Europees onderzoek de economische en institutionele
omgeving van een onderneming als verklarende factoren. In meerdere empirische onderzoeken
(Aubert (2010); Isidro en Marques (2008); Raak (2007)) is naar voren gekomen dat de economische
omgeving invloed heeft op het gebruik: een onderneming maakt meer gebruik wanneer de
performance verslechterd of wanneer de economie zich in een recessie bevindt. Aangenomen kan
worden dat niet alle landen zich op hetzelfde moment in dezelfde economische situatie bevinden.
Met betrekking tot de institutionele omgeving noemen Isidro en Marques (2010) verscheidene
factoren die het gebruik van non-GAAP earnings measures beïnvloeden: een sterke
investeerderbescherming en goed ontwikkelde financiële markten hebben een negatieve werking op
het gebruik. Een efficiënt rechtssysteem, een competitieve markt en goede communicatie
mogelijkheden voor financiële informatie hebben eveneens een negatieve werking, zij het in mindere
mate.
- Institutionele omgeving: nationale wet- en regelgeving
Uit de besproken onderzoeken blijkt dat van de institutionele omgeving vooral de nationale wet- en
regelgeving leidt tot verschillen. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen niet meer van
kracht zijnde nationale wet- en regelgeving en van kracht zijnde nationale wet- en regelgeving.
Brouwer (2007a) noemt enkele voorbeelden met betrekking tot de invloed van nationale wet- en
regelgeving die niet meer van kracht is door de invoering van IFRS. Ondernemingen uit het V.K.
41
maken gebruik van een kenmerkende manier hun performance te presenteren: de winst- en
verliesrekening bevat veel extra kolommen en subtotalen. Dit is een gevolg van de voorschriften van
Financial Reporting Standard (FSR) 3 ‘Reporting Financial Performance’, opgesteld door de ASB.
Andere landen maken veel minder of zelfs geen gebruik van extra kolommen en subtotalen. Ook
noemt Brouwer (2007a) de al eerder besproken invloed van de RJ op de verslaggevingpraktijk in
Nederland. De RJ heeft een verbod uitgebracht op het gebruik van EB measures, waardoor het
gebruik van deze EB measures door Nederlandse ondernemingen die hun financiële informatie
publiceren volgens IFRS (dat geen verbod kent) nihil is. In Nederland komen genormaliseerde
winstbegrippen veel voor, de RJ staat het onderscheid tussen ‘gewone’ en ‘bijzondere’ baten en
lasten toe. IFRS verbiedt het onderscheid uitdrukkelijk. De beïnvloeding van de nationale wet- en
regelgeving is ook terug te vinden bij Franse ondernemingen. 55% van de Franse ondernemingen uit
het onderzoek van Brouwer (2007a) publiceert een niet-terugkerende post in de winst- en
verliesrekening. Het Conseil national de la comptabilité (CNC) – de Franse regelgever – heeft
aanbevolen om bijzondere posten apart te vermelden en om een specifiek subtotaal op te nemen,
teneinde inzicht te krijgen in die elementen van de performance die toekomstige kasstromen kunnen
voorspellen.
De V.S. is tot op heden het enige land waarvan de verslaggevingpraktijk wordt beïnvloed door
nationale wet- en regelgeving met betrekking tot non-GAAP earnings measures. Regulation G is een
duidelijk verklaarbare factor voor de afwijkende mate van het gebruik en motief van alternatieve
winstbegrippen door ondernemingen in de V.S. ten opzichte van ondernemingen uit andere landen.
Zo heeft de SEC zich duidelijk uitgelaten over EB measures: dit zijn alternatieve winstbegrippen en
dus verboden. Europese ondernemingen zien EB measures als GAAP winstbegrippen, waardoor in
Europa relatief veel gebruik wordt gemaakt van deze maatstaven (Isidro en Marques, 2008). Ook is
als gevolg van Regulation G alleen in de V.S. signaling als motief gevonden.
- Media
Het onderzoek van Konings, Mertens en Roosenboom (2010) toont aan dat de media een rol speelt
in het gebruik van non-GAAP earnings measures. Aangezien de media doorgaans de inwoners van
één land als doelgroep heeft, zorgt dit voor verschillen. Hierbij kan gedacht worden aan
persberichten door financiële analisten en algemene nieuwsberichten over een onderneming.
42
- Industrie
Een vierde factor is de industrie waar een onderneming zich in bevindt. Voor Canada en de V.S. is
aangetoond dat het voor een aantal industrieën gangbaarder is gebruik te maken van alternatieve
winstbegrippen dan in andere industrieën. Ook hier treedt een landeneffect op als achterliggende
variabele: het gebruik verschilt per industrie per land. Teneinde dit landeneffect te achterhalen, zou
verder onderzoek gedaan moeten worden naar het gebruik per industrie per land en de
karakteristieke kenmerken van de industrieën.
- Perceptie van de gebruiker
Een andere mogelijke factor is de perceptie van de gebruiker. Uit het onderzoek van de FASB is
gebleken dat de gebruiker behoefte heeft aan aanvullende financiële informatie over de
performance dan de informatie die volgens GAAP gepubliceerd dient te worden. Hier ligt ook een link
met de kapitaalmarkt, die in dit onderzoek buiten beschouwing is gelaten. Het onderzoek van de
FASB heeft alleen betrekking op de V.S. en heeft een kleine steekproef. Daarnaast is niet onderzocht
of de behoefte van de gebruiker het gebruik van non-GAAP earnings measures beïnvloedt. Om een
oordeel te kunnen vormen over de gebruiker als mogelijke factor, zal hier eerst verder onderzoek
naar gedaan moeten worden.
-Bedrijfsspecifieke kenmerken
Isidro en Marques (2008) hebben aangetoond dat de gepubliceerde non-GAAP earnings measure
afhankelijk zijn van bepaalde bedrijfsspecifieke kenmerken. Onder deze factor vallen de grootte van
de onderneming, de corporate governance, de performance en de verhouding eigen en vreemd
vermogen. De bedrijfsspecifieke kenmerken zorgen echter niet alleen voor verschillen tussen landen,
maar ook binnen een land.
Bij het benoemen van de oorzaken die ten grondslag liggen aan de verschillen in het rapporteren van
winstbegrippen dient echter wel in het achterhoofd gehouden te worden dat de publicatie van
alternatieve winstbegrippen niet plaatsvindt op een consistente manier. Zowel de voorkeur voor het
alternatieve winstbegrip als de mate van gebruik varieert. De inconsistentie geeft aan dat de factoren
die ten grondslag liggen aan de verschillen mogelijk onderhevig zijn aan veranderingen.
43
5.3 Conclusie
Verscheidene factoren liggen ten grondslag aan de verschillen in het rapporteren van
winstbegrippen. De institutionele en economische omgeving, die doorgaans per land verschilt, zorgt
ervoor dat verschillen bestaan in het rapporteren van winstbegrippen. Met betrekking tot de
institutionele omgeving speelt vooral de nationale wet- en regelgeving een grote rol. Niet meer van
kracht zijnde wet- en regelgeving beïnvloedt nog steeds het gebruik van alternatieve winstbegrippen.
De verslaggevingpraktijk in de V.S. wordt als enige gekenmerkt door huidige wet- en regelgeving voor
non-GAAP earnings measures. Gepubliceerde media en de industrie waar een onderneming zich in
bevindt, verklaren eveneens de verschillen. De perceptie van de gebruiker kan een mogelijke
verklaring zijn, hier dient echter verder onderzoek naar gedaan te worden. Als laatste kunnen
bedrijfsspecifieke kenmerken genoemd worden, die echter ook zorgen voor verschillen in de
rapportering binnen een land. De verschillen zorgen ervoor dat op internationaal gebied de
vergelijkbaarheid tussen ondernemingen en de transparantie wordt verstoord. Het gebruik van nonGAAP earnings measures belemmert dus het doel van de IASB.
44
Samenvatting
In dit onderzoek worden de factoren die ten grondslag liggen aan de verschillen in het rapporteren
van winstbegrippen aan het licht gebracht. De afgelopen jaren is er een toenemende trend
geconstateerd in het gebruik van non-GAAP earnings measures: winstbegrippen die niet volgens
GAAP zijn samengesteld. De IFRS bevatten geen duidelijke richtlijnen over het gebruik van
alternatieve winstbegrippen. De meningen over de presentatie van prestaties lopen zeer uiteen:
opstellers en een specifieke groep gebruikers van de jaarrekening lijken behoefte te hebben aan nonGAAP earnings measures, terwijl de regelgevende instanties hun zorgen uitspreken over het gebruik.
De grondslag van dit probleem ligt in het ontbreken van een definitie van performance en duidelijke
regelgeving over het presenteren van performance.
Regelgevende instanties hebben een negatieve houding ten opzichte van non-GAAP earnings
measures. De SEC heeft veruit de felste houding: Regulation G is hier het gevolg van. De IASB en de
FASB grijpen het probleemstuk performance aan om meer naar elkaar te convergeren. Vanwege het
principle-based karakter van de IASB en het rules-based karakter van de FASB is de voortgang
omtrent de regelgeving op het gebied van performance en de gevolgen daarvan voor het gebruik van
alternatieve winstbegrippen lastig te voorspellen.
Verscheidene empirische onderzoeken laten de verschillen in het rapporteren van performance en
alternatieve winstbegrippen tussen landen zien. Deze verschillen bestaan op internationale schaal
(Europa en de V.S.), maar ook binnen landen die op vele fronten zeer nauw met elkaar verweven zijn
(bijvoorbeeld Nederland en Frankrijk). Het motief voor het gebruik van non-GAAP earnings measures
is doorgaans opportunistic behavior. Het gebruik van alternatieve winstbegrippen heeft over het
algemeen op de visie van de ervaren investeerder op de performance geen invloed, terwijl de
onervaren investeerder misleid wordt door het alternatief winstbegrip. De gebruiker heeft wel de
behoefte aan meer informatie over de performance dan de informatie die verstrekt wordt volgens
GAAP. De media heeft een werking op het gebruik van alternatieve winstbegrippen en op de visie
van de gebruiker.
De oorzaken die ten grondslag liggen aan de verschillen in het rapporteren van winstbegrippen zijn
de economische en institutionele omgeving, met name de (niet meer) van kracht zijnde nationale
wet- en regelgeving. De media, de industrie waar een onderneming zich in bevindt en
bedrijfsspecifieke kenmerken zijn ook factoren die de verschillen verklaren. De perceptie van de
gebruiker kan mogelijk ook een factor zijn, hier dient echter verder onderzoek naar gedaan te
worden.
45
Bronnenlijst
Artikelen
Allee, K., Bhattacharya, N., Black, E., & Christensen, T. (2007). Pro forma disclosure and investor
sophistication: External validation of experimental evidence using archival data. Accounting,
Organisations and Society , 32, 201-222.
Andersson, P. & Hellman, N. (2007). Does Pro Forma Reporting Bias Analyst Forecasts?. European
Accounting Review, 16 (2), 277-298.
Aubert, F. (2010). The relative informativeness of GAAP and pro forma earnings announcements in
France. Journal of Accounting and Taxation , 1-38.
Autoriteit Financiele Markten. (2007). Toezicht op de financiele verslaggeving 2006 van
beursgenoteerde ondernemingen - Activiteitenrapport.
Bakker, B. (2004, mei). Eén winstbegrip? De Accountant , 44.
Beyer, A., Cohen, D., Lys, T., & Walther, B. (2010). The financial reporting environment: Review of the
recent literature. Journal of Accounting and Economics (50), 321-325.
Bossio, R. (2001, augustus 17). Background paper to a proposal for a new agenda project; FASB.
Opgeroepen op mei 30, 2011, van FASB: http://www.fasb.org/project/background.pdf
Brouwer, A. (2007a, Juni). Rapportage over prestaties in de Europese Unie: Babylonische
spraakverwarring?. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie , 259-268.
Brouwer, A. (2007b, maart). De winst is goed, maar de performance?. ControllersMagazine , 35-38.
Dekker, P. (2005). Performance reporting onder IFRS. Maandblad voor Accountancy en
Bedrijfseconomie , 79 (12), 612-618.
Elliot, W.B. (2006). Reconciling GAAP losses and pro forma profits: Effects on investor judgements.
University of Washington Business School.
Entwistle, G., Feltham, G., & Mbagwu, C. (2004a). Voluntary disclosure practices: the use of pro
forma reporting. Journal of applied corporate finance (16), 73-79.
Entwistle, G., Feltham, G., & Mbagwu, C. (2004b, november). Informative or misleading?,
CAmagazine, 43-44.
46
Entwistle, G., Feltham, G., & Mbagwu, C. (2005). The Voluntary Disclosure of Pro Forma Earnings: A
U.S.-Canada Comparison. Journal of International Accounting Research , 4 (2), 1-23.
Entwistle, G., Feltham, G., & Mbagwu, C. (2006). Misleading Disclosure of Pro Forma Earnings: An
Emprical Examination. Journal of Business Ethics , 69, 355-372.
Ernst&Young. (2006). Observations on the Implementation of IFRS.
European Securities and Markets Authority. (2005, oktober). CESR Recommendations on Alternative
Performance Measures. Opgeroepen op mei 10, 2011, van
http://www.cesr.eu/index.php?docid=3601
Europees Parlement en Raad van 19 juli 2002. (2002). Verordening 1606/2002/EG. Opgeroepen op
mei 9, 2011, van Europese Unie:
http://europa.eu/legislation_summaries/internal_market/single_market_capital/l26040_nl.htm
Financial Accounting Standards Board. (2001, augustus 17). Reporting information about the financial
performance of business enterprises: focusing on the Form and Content of Financial Statements.
Verenigde Staten.
Financial Accounting Standards Board. (2002, februari 26). Summary of User Interviews Reporting
Financial Performance by Business Enterprises. Opgeroepen op mei 9, 2011, van FASB:
http://www.fasb.org/cs/ContentServer?c=Document_C&pagename=FASB%2FDocument_C%2FDocu
mentPage&cid=1218220176138
Financiele Dagblad. (2004, januari 14). Nivra eist eerherstel oud winstbegrip. Financiele Dagblad .
Frederickson, J., & Miller, J. (2004). The Effects of Pro Forma Earnings Disclosures on Analysts'and
Nonprofessional Investors'Equity Valuation Judgments. The Accounting Review, 79 (3), 667-686.
Hitz, J. (2010). Press Release Disclosure of 'Pro Forma' Earnings Metrics bij Large German
Corporations-Empirical Evidence and Regulatory Recommendations. Accounting in Europe , 7 (1), 6386.
International Accounting Standards Board. (2005, januari 1). IAS 1 - Presentation of Financial
Statements.
International Accounting Standards Board. (2006, maart). Proposed Amendments to IAS 1
Presentation of Financial Statements: A Revised Presentation. Opgeroepen op mei 31, 2011, van
47
http://www.ifrs.org/NR/rdonlyres/BDD7DFE3-59D4-478B-B3ADF18B9924ECDA/0/EDAmdmtstoIAS1.pdf
International Accounting Standards Board. (2008, oktober). Discussion Paper: preliminary views on
financial statement presentation. Opgeroepen op mei 17, 2011, van
http://www.ifrs.org/NR/rdonlyres/92028667-6118-496E-B0FE97F829858B5D/0/DPPrelViewsFinStmtPresentation.pdf
International Accounting Standards Board. (2008, oktober). Snapshot: Preliminary Views on Financial
Statement Presentation.
International Accounting Standards Board. (2010, December). IFRS Practice Statement- December
2010. Opgeroepen op mei 18, 2011, van http://www.ifrs.org/NR/rdonlyres/9EA9F29A-3F34-4E399388-989B07563D4E/0/Managementcommentarypracticestatement8December.pdf
International Accounting Standards Board. (2011, maart 11). Management Commentary.
Opgeroepen op mei 18, 2011, van
http://www.ifrs.org/Current+Projects/IASB+Projects/Management+Commentary/Management+Com
mentary.htm
International Accounting Standards Board. (2011, mei). Who we are and what we do. Opgeroepen op
mei 9, 2011, van IFRS Foundation: http://www.ifrs.org/NR/rdonlyres/F9EC8205-E883-4A53-9972AD95BD28E0B5/0/WhoWeAre21JULY2010.pdf
IASC Foundation. (2009, januari 1). Technical Summary IAS 1 Presentation of Financial Statements.
Opgeroepen op mei 30, 2011, van IASB: http://www.ifrs.org/NR/rdonlyres/A78BAF78-21F7-42C4B8D5-D13EDBEFC786/0/IAS1.pdf
International Organization of Securities Commissions. (sd). Objectives and Principles of Securities
Regulation. Opgeroepen op mei 16, 2011, van
http://www.iosco.org/library/pubdocs/pdf/IOSCOPD323.pdf
IOSCO Technical Comittee. (2002, mei 19). Cautionary Statement Regarding Non-GAAP Results
Measures. Opgeroepen op mei 16, 2011, van International Organisation of Securities Commissions:
http://www.iosco.org/news/pdf/IOSCONEWS4.pdf
48
Isidro, H., & Marques, A. (2008, September). Non-GAAP financial disclosures: Evidence from European
firms’ press releases. Opgeroepen op mei 12, 2011, van
https://papers.ssrn.com/sol3/Data_Integrity_Notice.cfm?abid=1266667
Isidro, H., & Marques, A. (2010, november). The role of institutional and economic forces in the
strategic use of non-GAAP disclosures to beat earnings benchmarks. Opgeroepen op mei 12, 2011,
van http://inova_projects.fe.unl.pt/docs/1297787674_Beating_strategic_benchmarks__Nov_2010.pdf
Kamp, B. (2002). Kwaliteit van de winst. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 76 (7/8),
328-336.
Koning, M., Mertens G., & Roosenboom P. (2010). The Impact of Media Attention on the Use of
Alternative Measures. Journal of Accounting, Finance and Business Studies, 46 (3), 258-288.
Marques, A. (2006). SEC interventions and the frequency and uselfulness of non-GAAP financial
measures. Review of Accounting Studies, 11 (4), 549-574.
Marques, A. (2010). Disclosure strategies among S&P 500 firms: Evidence on the disclosure of nonGAAP financial measures and financial statements in earnings press releases. The British Accounting
Review (42), 119-131.
Marseille, E., & Vergoossen, R. (2005). Het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in
persberichten. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie , 79 (5), 196-204.
NIVRA. (2011). Missie. Opgeroepen op mei 17, 2011, van NIVRA:
http://www.nivra.nl/NivraSite/Het+NIVRA/Over+het+NIVRA/Missie.aspx
Raak, J. v. (2005). Het nut van het gebruik van alternatieve winstmaatstaven door ondernemingen;
een emperisch onderzoek onder Nederlandse ondernemingen. Kwartaalschrift Economie (3), 302319.
Securities and Exchange Commission. (2001, september 4). Action: Cautionary Advice Regarding the
Use of 'Pro Forma' Financial Information in Earnings Releases. Opgeroepen op mei 31, 2011, van SEC:
http://www.sec.gov/rules/other/33-8039.htm
Securities and Exchange Commission. (2001, december 4). SEC Cautions Companies, Alerts Investors
to Potential Dangers of 'Pro Forma' Financials. Opgeroepen op mei 31, 2011, van SEC:
http://www.sec/gov/news/headlines/proforma-fin.htm
49
Securities and Exchange Commission. (2002, januari 14). SEC Brings First Pro Forma Financial
Reporting Case; Trump Hotels Charged With Issuing Misleading Earnings Release. Opgeroepen op
mei 26, 2001, van SEC: http://www.sec.gov/news/headlines/trumphotels.htm
Securities and Exchange Commission. (2003, januari 24). Final Rule: Conditions for Use of Non-GAAP
Financial Measures. Opgeroepen op mei 26, 2011, van SEC: http://www.sec.gov/rules/final/338176.htm
Vergoossen, R. (2004, juli 6). Strenger toezicht op persberichten. Het Financiele Dagblad .
Zhang, H., & Zheng, L. (2010). The valuation impact of reconciling pro forma earnings to GAAP
earnings,doi:10.1016/j.jacceco.2010.07.001. Journal of Accounting and Economics , 1-17.
Boeken
Bohmer, S., Hoogendoorn, M., Kruit, R., & e.a. (2011). Ernst & Young Handboek jaarrekening 2011;
Toepassing van de Nederlandse wet- en regelgeving en IFRS. Rotterdam: Ernst & Young.
Bosman en Vergoossen (2006). Het jaar 2006 verslagen.
Websites
Autoriteit Financiele Markten. (2011). Over AFM. Opgeroepen op mei 23, 2011, van
http://www.afm.nl/nl/over-afm.aspx
European Securities and Markets Authority. (2011). Opgeroepen op mei 17, 2011, van
http://www.esma.europa.eu/
Financial Accounting Standards Board. (2011). Facts about FASB. Opgeroepen op mei 25, 2011, van
FASB: http://www.fasb.org/jsp/FASB/Page/SectionPage&cid=1176154526495
International Accounting Standard Board. (sd). Use around the world. Opgeroepen op mei 17, 2011,
van http://www.ifrs.org/Use+around+the+world/Use+around+the+world.htm
International Accounting Standards Board. (2011). IASB work plan. Opgeroepen op juni 26, 2011, van
IASB: http://www.ifrs.org/Current+Projects/IASB+Projects/IASB+Work+Plan.htm
International Accounting Standards Board. (2011). Staff draft of proposed standard. Opgeroepen op
juni 26, 2011, van IASB:
50
http://www.ifrs.org/Current+Projects/IASB+Projects/Financial+Statement+Presentation/Phase+B/Sta
ff+draft+of+proposed+standard.htm
International Organization of Securities Commissions. (2011). IOSCO Historical Background.
Opgeroepen op mei 16, 2011, van http://www.iosco.org/about/index.cfm?section=background
International Organization of Securities Commissions. (2010, juni). Structure of the Organization.
Opgeroepen op mei 18, 2011, van IOSCO:
http://www.iosco.org/library/pubdocs/pdf/IOSCOPD323.pdf
NIVRA. (2011). Over het NIVRA. Opgeroepen op mei 24, 2011, van www.nivra.nl
Security and Exchange Comission. (2011, 28 februari). What we do. Opgeroepen op mei 26, 2011, van
U.S. SEC: http://www.sec.gov/about/whatwedo.shtml
51
Bijlage 1: voorgestelde wijzigingen IAS 1
EXPOSURE DRAFT MARCH 2006
9 © Copyright IASCF
Summary of main changes
The following main changes are proposed:
A complete set of financial statements
• IAS 1 uses the titles ‘balance sheet’ and ‘cash flow statement’ to describe two of the statements
that constitute a complete set of financial statements. The Exposure Draft proposes to use
‘statement of financial position’ and ‘statement of cash flows’ for those statements. The purpose of
the proposed amendment is to reflect the function of the statements, referred to in the Framework,
more closely (see paragraphs BC4 and BC5 of the Basis for Conclusions).
• The Exposure Draft proposes to include a statement of financial position as at the beginning of the
period in a complete set of financial statements. IAS 1 does not require the presentation of this
statement in a complete set of financial statements. The purpose of the proposed amendment is to
provide information that is useful to users in analyzing an entity’s financial statements (see
paragraphs BC6–BC9 of the Basis for Conclusions).
Reporting owner changes in equity and recognized income and expenses
• IAS 1 requires the presentation of an income statement that includes income and expenses
recognized in profit or loss. Other components of income and expense not recognized in profit or loss
may be presented in the statement of changes in equity, together with owner changes in equity.
The Exposure Draft:
• proposes that all changes in equity arising from transactions with owners in their capacity as
owners (i.e. owner changes in equity) should be presented separately from non-owner
changes in equity. An entity would not be permitted to present components of income and
expense (i.e. non-owner changes in equity) in the statement of changes in equity.
• proposes that income and expenses should be presented in one or two statements,
separately from owner changes in equity.
52
• proposes that profit or loss and total recognized income and expense should be presented in
the financial statements.
• The purpose of the proposed amendments is to provide better information to users by
requiring aggregation of items with shared characteristics (see paragraphs BC12–BC20 of the
Basis for Conclusions).
Other recognized income and expense—reclassification adjustments and related
tax effects
• The Exposure Draft proposes that entities should disclose reclassification adjustments relating to
each component of other recognized income and expense. Reclassification adjustments are amounts
reclassified to profit or loss in the current period that were recognized in other recognized income
and expense in previous periods. The purpose of the proposed amendment is to provide users with
information to assess the effect of reclassifications on profit or loss (see paragraphs BC21–BC23 of
the Basis for Conclusions).
• The Exposure Draft also proposes that entities should disclose income tax relating to each
component of other recognized income and expense. IAS 1 does not include such a requirement. The
purpose of the proposed amendment is to provide users with tax information relating to these
components because they often have tax rates different from those applied to profit or loss (see
paragraphs BC24 and BC25 of the Basis for Conclusions).
Presentation of dividends
• IAS 1 permits disclosure of the amount of dividends recognized as distributions to equity holders
and the related amount per share on the face of the income statement, statement of changes in
equity or in the notes. The Exposure Draft proposes that dividends recognized as distributions to
owners and related per-share amounts should be presented on the face of the statement of changes
in equity or in the notes. The presentation of such disclosures on the face of the statement of
recognized income and expense would not be permitted.
• The purpose of the proposed amendment is to ensure that owner changes in equity (in this case,
distributions to equity holders in the form of dividends) are presented separately from non-owner
changes in equity (presented in the statement of recognized income and expense) (see paragraph
BC28 of the Basis for Conclusions).
53
Bijlage 2: empirische literatuur bij paragraaf 4.2 en 4.3.
Land
Methode
Steekproef
Gebruikte maatstaven
Motief
Landenvergelijking
Invloed van regelgevende
instanties
Bosman en Vergoossen
(2006)
Nederland
Handmatig
turven
persberichten van 73
ondernemingen
EBIT(D)(A) en
autonome omzetgroei
Mogelijk opportunistic
behavior
-
-
Marseille en
Vergoossen (2005)
Nederland
Handmatig
turven
persberichten van 146
beursgenoteerde
ondernemingen
EBIT(D)(A)
Mogelijk opportunistic
behavior
-
-
-
Opportunistic behavior
-
-
Auteur
Raak (2007)
Nederland
Regressie
persberichten van 127
ondernemingsjaren van AEX
en MIDKAP genoteerde
ondernemingen
Hiltz (2010)
Duitsland
Handmatig
turven
persberichten van 80
ondernemingen
EBIT(DA)
-
-
ESMA-aanbevelingen geen
effect
Frankrijk
Handmatig
turven, diverse
statistische
toetsen
116 persberichten van 66
ondernemingen
EB earnings en
nettowinst voor
bijzondere items
Opportunistic behavior
Gebruik in Frankrijk is
lager dan in de V.S.
-
Brouwer (2007a)
Europa
Handmatig
turven
250 ondernemingen uit 8
landen en 1412
ondernemingen uit 4 landen
EB earnings en
genormaliseerde
winstbegrippen
-
Grote diversiteit binnen
Europa
-
Isidro en Marques
(2008)
Europa
Handmatig
turven
persberichten van 321
ondernemingen
Non-GAAP EPS,
EBIT(DA), non-GAAP
nettowinst
-
Europa maakt veel
gebruik van EB earnings
in vergelijking met de V.S.
-
Entwistle, Feltham, &
Mbagwu (2004a)
Verenigde
Staten
Handmatig
turven
persberichten van 494
ondernemingen
GAAP maatstaven
aangepast voor
reorganisatiekosten of
Opportunistic behavior
-
-
Aubert (2010)
54
bijzondere items
-
Voor Regulation G:
opportunistic behavior
Na Regulation G:
signaling
-
De SEC heeft een sterke invloed
op het motief
-
-
-
De SEC heeft een negatieve
invloed op het gebruik
-
Opportunistic behavior
-
De SEC heeft een sterke invloed
op het motief
-
De SEC heeft een sterke invloed
op het motief
Entwistle, Feltham en
Mbagwu (2006)
Verenigde
Staten
Handmatig
turven, MannWhitney toets
Marques (2006)
Verenigde
Staten
Handmatig
2745 kwartaalpersberichten
turven, diverse
van 361 ondernemingen van
statistische
de U.S. S&P 500 index
toetsen
Marques (2010)
Verenigde
Staten
Handmatig
turven, Ttoetsen
persberichten van 361
ondernemingen
Zhang en Zheng (2010)
Verenigde
Staten
Handmatig
turven,
regressies en Ttoetsen
2394 persberichten van
1146 ondernemingen
-
Voor Regulation G:
opportunistic behavior
Na Regulation G:
signaling
Entwistle, Feltham, &
Mbagwu (2004b)
Canada
Handmatig
turven
290 ondernemingen
nettowinst voor
bijzondere items
Mogelijk opportunistic
behavior
-
Entwistle, Feltham en
Mbagwu (2005)
Verenigde
Staten en
Canada
Handmatig
turven, diverse
statistische
toetsen
V.S.: 494 ondernemingen;
Canada: 290
ondernemingen
nettowinst voor
bijzondere items
Opportunistic behavior
voor de V.S. en Canada
De V.S. hebben een hoger
gebruik en doen grotere
aanpassingen dan Canada
1477 persberichten van de
U.S. S&P 500 index
-
55
Bijlage 3: empirische literatuur bij paragraaf 4.4.
Auteur
Fredrickson en
Miller (2004)
Elliot (2006)
Allee,
Bhattacharya,
Black en
Christensen
(2007)
Andersson en
Hellman (2007)
Konings, Mertens
en Roosenboom
(2010)
Land
Verenigde
Staten
Methode
Experiment
Steekproef
34 financieel analisten
en 46 MBA studenten
Verenigde
Staten
Experiment
55 financieel analisten
en 89 MBA studenten
Verenigde
Staten
Empirisch
o.b.v.
experimenten
4928 persberichten van
1896 ondernemingen
Zweden
Experiment
36 financieel analisten
Nederland
Handmatig
turven, diverse
statistische
toetsen
545 kwartaalberichten
van 56 ondernemingen
Invloed op de
Invloed op de ervaren Invloed van
onervaren investeerder investeerder
regelgevende instanties Invloed van de media
Misleid
Geen invloed
Misleid
Geen invloed
Door Regulation G
wordt de onervaren
investeerder niet meer
misleid
Misleid
Geen invloed
Door Regulation G
wordt de onervaren
investeerder niet meer
misleid
-
Misleid
-
-
-
Negatieve mediaaandacht leidt tot minder
gebruik en minder
aandacht van gebruikers
voor non-GAAP earnings
measures
56
Download