HET URANTIA BOEK - VERHANDELING 148

advertisement
Vorige | Volgende | Inhoud | Home
© 1997 Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden.
HET URANTIA BOEK
VERHANDELING 148
HET OPLEIDEN VAN EVANGELISTEN IN BETSAÏDA
VAN 3 mei tot 3 oktober, a.d. 28, verbleven Jezus en de groep der apostelen in
het huis van Zebedeüs in Betsaïda. Gedurende deze gehele periode van vijf maanden
van het droge seizoen was er een enorm kamp ingericht bij de oever van het meer,
dichtbij het huis van Zebedeüs dat op grote schaal was uitgebouwd om het
groeiende gezelschap van Jezus te kunnen huisvesten. De steeds wisselende
bevolking van dit kamp aan het meer bestond uit zoekers naar waarheid, mensen
die genezing zochten, en degenen die door nieuwgierigheid gedreven werden; het
totale aantal schommelde tussen vijfhonderd en vijftienhonderd. Dit tentendorp
stond onder de algemene supervisie van David Zebedeüs die werd bijgestaan door
de tweelingbroers Alfeüs. Het kamp was een toonbeeld van orde en hygiëne, en van
goed algemeen bestuur. De zieken van verschillende soorten werden apart gehouden
en stonden onder het toezicht van een gelovige arts, een Syriër, Elman geheten.
In deze periode gingen de apostelen aldoor ten minste één dag per week vissen en
verkochten dan hun vangst aan David ten behoeve van de voedselvoorziening van
het kamp bij het meer. Het geld dat zij op deze manier ontvingen, werd
overgedragen aan de groepskas. De twaalf mochten iedere maand een week
doorbrengen bij hun familie of vrienden.
Terwijl Andreas belast bleef met de algemene leiding van de activiteiten van de
apostelen, was de evangelistenschool geheel aan de zorg van Petrus toevertrouwd. ’s
Morgens namen alle apostelen deel aan het onderricht van groepen evangelisten,
en ’s middags gaven de leraren zowel als de leerlingen onderricht aan het volk. Vijf
avonden per week, na de avondmaaltijd, gaven de apostelen vraag-en-antwoord
lessen ten behoeve van de evangelisten. Eens per week had Jezus de leiding bij dit
vragenuur en beantwoordde dan de vragen die van de voorgaande bijeenkomsten
waren overgebleven.
Verscheidene duizenden kwamen en gingen gedurende de vijf maanden dat dit
kamp werd gehouden. Er bevonden zich dikwijls belangstellenden uit alle delen van
het Romeinse Rijk en uit de landen ten oosten van de Eufraat onder het gehoor. Dit
was de langste periode dat de Meester op een vaste plaats en in een
goedgeorganiseerd verband kon onderrichten. De naaste familie van Jezus bracht
het grootste deel van deze tijd door in Nazaret of Kana.
Het kamp werd niet geleid als een gemeenschap met gemeenschappelijke
belangen, zoals de apostolische familie. David Zebedeüs bestuurde dit grote
tentendorp als een zichzelf bekostigende onderneming, niettegenstaande het feit dat
er nooit iemand werd afgewezen. Dit steeds wisselende kamp was een onontbeerlijk
aspect van Petrus’ opleidingsschool voor evangelisten.
1. EEN NIEUWE SCHOOL VOOR PROFETEN
Petrus, Jakobus, en Andreas vormden samen het comité dat door Jezus was
aangesteld om te beslissen over de toelating van degenen die zich bij de school voor
evangelisten aanmeldden. Alle rassen en nationaliteiten van de Romeinse wereld en
van het Oosten zover als India, waren vertegenwoordigd onder de studenten van
deze nieuwe profetenschool. Deze scholing werd gegeven op de basis van leren en
doen. Wat de studenten ’s morgens leerden, onderwezen zij gedurende de middag
aan de mensen die bijeenkwamen aan de oever van het meer. Na de avondmaaltijd
bespraken zij op informele wijze zowel wat zij ’s morgens hadden geleerd als wat
zij ’s middags hadden onderricht.
Iedere apostolische leraar onderwees naar eigen inzicht het evangelie van het
koninkrijk. Er werden geen pogingen gedaan om precies hetzelfde onderricht te
geven; er was geen gestandaardiseerde of dogmatische formulering van theologische
leerstellingen. Ofschoon zij allen dezelfde waarheid leerden, sprak iedere apostel
over zijn eigen persoonlijke interpretatie van de leer van de Meester. En Jezus
ondersteunde deze presentatie van de verscheidenheid van hun persoonlijke
ervaring met de dingen van het koninkrijk, en harmoniseerde en coördineerde
aldoor deze vele uiteenlopende opvattingen van het evangelie tijdens zijn wekelijkse
vragenuur. Niettegenstaande deze hoge graad van persoonlijke vrijheid in zaken
van onderricht, domineerde Simon Petrus wel de theologie van de school van
evangelisten. Na Petrus oefende Jakobus Zebedeüs de grootste persoonlijke invloed
uit.
De meer dan honderd evangelisten die gedurende deze vijf maanden bij het meer
werden opgeleid, vormden het materiaal waaruit (behalve Abner en de apostelen
van Johannes) later de zeventig leraren en predikers van het evangelie werden
gekozen. De school der evangelisten had niet alles in dezelfde mate gemeen, zoals de
twaalf.
Ofschoon deze evangelisten het evangelie onderrichtten en predikten, doopten zij
de gelovigen niet totdat zij later door Jezus werden ingezegend en aangesteld als de
zeventig boodschappers van het koninkrijk. Van het grote aantal personen dat
tijdens de dramatische gebeurtenis bij zonsondergang in deze zelfde plaats genezen
was, werden maar zeven aangetroffen onder deze leerling-evangelisten. De zoon van
de edelman uit Kafarnaüm was een van degenen die in de school van Petrus werden
opgeleid voor de evangeliedienst.
2. HET ZIEKENHUIS IN BETSAÏDA
In samenhang met het kamp bij het meer organiseerde en leidde Elman, de
Syrische arts, bijgestaan door een korps van vijfentwintig jonge vrouwen en twaalf
mannen, vier maanden lang een verpleeginrichting, die beschouwd dient te worden
als het eerste ziekenhuis van het koninkrijk. In deze verpleeginrichting, een eindje
ten zuiden van het hoofddorp van tenten, behandelden zij de zieken volgens alle
bekende materiële methoden, maar ook door de geestelijke praktijken van gebed en
geloofsbemoediging. Jezus bezocht de zieken in dit kamp ten minste driemaal per
week en had met iedere lijdende persoonlijk contact. Voorzover wij weten, vonden
er geen wonderen van bovennatuurlijke genezing plaats onder de duizend lijders en
zieken, die in een betere gezondheidstoestand of genezen dit ziekenhuis weer
verlieten. De overgrote meerderheid echter van de mensen die hier baat gevonden
hadden, bleef verkondigen dat Jezus hen had genezen.
Vele genezingen die door Jezus werden bewerkstelligd in zijn hulpbetoon aan de
patiënten van Elman leken inderdaad veel op het verrichten van wonderen, doch
ons werd te kennen gegeven dat het alleen de transformaties van het bewustzijn en
de geest waren, die kunnen plaatsvinden in de ervaring van mensen die vol
verwachting zijn en bij wie het geloof een overheersende plaats inneemt, wanneer zij
onder de rechtstreekse, inspirerende invloed staan van een sterke, positieve en
weldadige persoonlijkheid, wiens bijstand vrees uitbant en bezorgdheid doet
verdwijnen.
Elman en zijn medewerkers trachtten deze zieken de waarheid te leren inzake
het ‘bezeten zijn door boze geesten’, maar zij slaagden daar niet erg in. Het geloof
dat lichamelijke ziekten en mentale stoornissen veroorzaakt konden worden door de
inwoning van een zogenaamde onreine geest in het bewustzijn of het lichaam van de
lijder was welhaast universeel.
In elk contact met de zieken en lijdenden nam Jezus, wat betreft de techniek van
behandeling van ziekte of de openbaring van de onbekende oorzaken daarvan, de
instructies in acht die zijn Paradijs-broeder Immanuel hem had gegeven voordat hij
aan de onderneming van de Urantia-incarnatie was begonnen. Desalniettemin
leerden degenen die de zieken verzorgden vele nuttige lessen door te kijken hoe
Jezus het geloof en het vertrouwen van de zieken en lijdenden inspireerde.
Het kamp werd opgeheven kort voordat het seizoen aanbrak waarin
verkoudheden en koortsen toenemen.
3. DE ZAKEN VAN DE VADER
In deze periode leidde Jezus nog geen twaalf openbare diensten in het kamp en
sprak hij slechts één keer in de synagoge van Kafarnaüm, op de een na laatste
Sabbat voordat men met de pas opgeleide evangelisten vertrok om aan de tweede
openbare prediktocht in Galilea te beginnen.
De Meester was sedert zijn doop niet meer zoveel alleen geweest als tijdens deze
periode van het opleidingskamp voor evangelisten te Betsaïda. Wanneer een van de
apostelen Jezus durfde vragen waarom hij zo dikwijls niet bij hen was, antwoordde
hij onveranderlijk dat hij bezig was met ‘de zaken van de Vader.’
Tijdens deze perioden van afwezigheid werd Jezus slechts door twee van zijn
apostelen vergezeld. Hij had Petrus, Jakobus en Johannes tijdelijk ontheven van
hun aanstelling als zijn persoonlijke metgezellen, zodat ook zij konden deelnemen
aan het werk van de opleiding van de nieuwe kandidaat-evangelisten, meer dan
honderd in getal. Wanneer de Meester de heuvels in wilde gaan voor de zaken van
de Vader, riep hij gewoonlijk de twee apostelen die op dat moment vrij waren, om
hem te vergezellen. Op deze wijze kreeg ieder van de twaalf de gelegenheid tot
innige omgang en nauw contact met Jezus.
Het is ons niet geopenbaard ten behoeve van dit verslag, maar wij zijn tot de
gevolgtrekking gekomen dat de Meester gedurende deze eenzame uren in de heuvels
vaak in rechtstreekse verbinding stond met velen van de voornaamste bestuurders
van de zaken van zijn universum om hen aanwijzingen te geven. Reeds sinds zijn
doop was deze geïncarneerde Soeverein van ons universum steeds bewuster actief
leiding gaan geven aan bepaalde fasen van het beleid in het universum. Wij zijn
altijd van mening geweest dat hij gedurende deze weken van verminderde
participatie in de zaken van de aarde, op een wijze die niet geopenbaard werd aan
zijn naaste metgezellen, bezig was leiding te geven aan de hoge geest-wezens die
belast waren met de gang van zaken van dit ontzaglijke universum, en dat de mens
Jezus zulke activiteiten van zijn kant verkoos te omschrijven als ‘het bezig zijn met
de zaken van zijn Vader.’
Vele malen, wanneer Jezus urenlang alleen was, maar met twee van zijn
apostelen in de nabijheid, zagen dezen zijn gelaatstrekken snelle, veelsoortige
veranderingen ondergaan, ofschoon zij hem geen woorden hoorden spreken.
Evenmin zagen zij enige zichtbare manifestatie van hemelse wezens die met hun
Meester in communicatie waren, zoals enkelen van hen bij een latere gelegenheid
wel zouden zien.
4. KWAAD, ZONDE EN ONGERECHTIGHEID
Het was de gewoonte van Jezus zich twee avonden per week, in een
afgeschermde, beschutte hoek van de tuin van Zebedeüs, speciaal te onderhouden
met mensen die hem wilden spreken. Tijdens een van deze privé-avondgesprekken
stelde Tomas de volgende vraag aan de Meester: ‘Waarom is het noodzakelijk voor
de mensen om uit de geest geboren te worden om het koninkrijk binnen te gaan? Is
wedergeboorte noodzakelijk om te ontkomen aan de macht van de boze? Meester,
wat is het kwaad?’ Toen Jezus deze vragen hoorde, zei hij tegen Tomas:
‘Maak niet de fout dat je het kwaad , het boze, verwart met de boze , of juister, de
ongerechtige . Degene die jij de boze noemt, is de zoon van eigenliefde, de hoge
bestuurder die welbewust en opzettelijk is opgestaan tegen het bewind van mijn
Vader en zijn getrouwe Zonen. Maar deze zondige rebellen heb ik reeds
overwonnen. Maak je een helder beeld van deze verschillende soorten
geesteshouding jegens de Vader en zijn universum. Vergeet nooit de volgende
wetten van relatie tot de wil van de Vader:
‘Kwaad is de onbewuste of onbedoelde overtreding van de goddelijke wet, de wil
van de Vader. Kwaad is evenzo de maat van de onvolmaaktheid van
gehoorzaamheid aan de wil van de Vader.
‘Zonde is de welbewuste en opzettelijke overtreding van de goddelijke wet, de
wil van de Vader. Zonde is de maat van onbereidheid om goddelijk geleid te worden
en geestelijke aanwijzingen op te volgen.
‘Ongerechtigheid is de moedwillige, vastbesloten en hardnekkig volgehouden
overtreding van de goddelijke wet, de wil van de Vader. Ongerechtigheid is de maat
van de voortdurende verwerping van het liefdevolle plan van de Vader voor de
overleving van de persoonlijkheid, en van het barmhartige dienstbetoon van
redding van de Zonen.
‘Van nature, vóór de wedergeboorte uit de geest, is de sterfelijke mens
onderhevig aan aangeboren slechte neigingen, maar zulke natuurlijke
onvolmaaktheden in zijn gedrag zijn noch zonde, noch ongerechtigheid. De
sterfelijke mens is nog maar net begonnen aan zijn lange weg omhoog naar de
volmaaktheid van de Vader in het Paradijs. Het is niet zondig om onvolmaakt te
zijn of slechts gedeeltelijk bedeeld met natuurlijke gaven. De mens is inderdaad
onderhevig aan kwaad, maar hij is in geen enkel opzicht het kind van de boze, tenzij
hij welbewust en opzettelijk de paden der zonde en het leven van ongerechtigheid
heeft gekozen. Het kwaad is inherent aan de natuurlijke orde van deze wereld, maar
zonde is een houding van bewuste rebellie, die naar deze wereld is gebracht door
hen die vanuit geestelijk licht in diepe duisternis zijn gevallen.
‘Je bent in de war geraakt, Tomas, door de leerstellingen van de Grieken en de
dwalingen van de Perzen. Je begrijpt de betrekkingen tussen slechtheid en zonde
niet, omdat je denkt dat de mensheid op aarde is begonnen met een volmaakte
Adam en door de zonde snel is gedegenereerd tot ’s mensen huidige
betreurenswaardige staat. Maar waarom weiger je de betekenis te begrijpen van
hetgeen geschreven staat, waar wordt onthuld hoe Kaïn, de zoon van Adam, naar
het land van Nod trok en daar een vrouw vond? En waarom weiger je de betekenis
te interpreteren van hetgeen geschreven staat, dat de zonen van God vrouwen voor
zichzelf vonden onder de dochters der mensen? ’De mensen zijn inderdaad van
nature slecht, maar niet noodzakelijkerwijs zondig. De nieuwe geboorte – de doop
van de de geest – is van wezenlijk belang om van de slechtheid verlost te worden en
noodzakelijk om het koninkrijk des hemels binnen te gaan, maar niets hiervan doet
afbreuk aan het feit dat de mens de zoon van God is. En evenmin betekent deze
aangeboren aanwezigheid van het potentiële kwaad dat de mens op de een of andere
geheimzinnige wijze vervreemd is van de Vader in de hemel, zodat hij als een
vreemdeling, een buitenstaander of stiefkind, moet trachten wettelijk geadopteerd te
worden door de Vader. Al zulke denkbeelden worden in de eerste plaats geboren uit
je verkeerd begrijpen van de Vader, en in de tweede plaats, uit je onwetendheid
inzake de oorsprong, natuur, en bestemming van de mens.
‘De Grieken en anderen hebben je geleerd dat de mens gestadig afdaalt van
goddelijke volmaaktheid naar vergetelheid of vernietiging; ik ben gekomen om te
laten zien dat de mens, door het koninkrijk binnen te gaan, vast en zeker opklimt tot
God en tot goddelijke volmaaktheid. Ieder wezen dat op enigerlei wijze niet aan de
goddelijke en geestelijke idealen van de wil van de eeuwige Vader beantwoordt, is
potentieel slecht, maar zo’n wezen is in geen enkel opzicht zondig, en nog veel
minder ongerechtig.
‘Tomas, heb je hierover ook niet in de Schrift gelezen, waar geschreven staat:
“Gij zijt de kinderen van de Heer uw God.” “Ik zal zijn Vader zijn en hij zal mijn
zoon zijn.” “Ik heb hem uitverkoren om mijn zoon te zijn – ik zal zijn Vader zijn.”
“Breng mijn zonen van verre en mijn dochters van de einden der aarde; ja ieder die
naar mijn naam genoemd wordt, want ik heb hen geschapen tot mijn heerlijkheid.”
“Gij zijt de zonen van de levende God.” “Zij die de geest van God hebben, zijn
inderdaad de zonen van God.” Zoals er een materieel deel van de menselijke vader
in zijn natuurlijke kind aanwezig is, zo is er ook een geestelijk deel van de hemelse
Vader in iedere geloofszoon van het koninkrijk.’
Dit alles en nog veel meer zei Jezus tot Tomas, en veel ervan werd door de
apostel begrepen, ofschoon Jezus hem vermaande ‘niet met de anderen over deze
zaken te spreken totdat ik zal zijn teruggekeerd tot de Vader.’ En Tomas maakte
geen gewag van dit onderhoud totdat de Meester van deze wereld was heengegaan.
5. HET DOEL VAN BEZOEKING
Tijdens een ander privé-gesprek in de tuin vroeg Natanael aan Jezus: ‘Meester,
hoewel ik begin te begrijpen waarom ge het genezingswerk niet zomaar wilt doen
zonder onderscheid te maken, kan ik nog maar steeds niet begrijpen waarom de
liefhebbende Vader in de hemel toestaat dat zovelen van zijn kinderen op aarde
lijden onder zoveel bezoekingen.’ De Meester antwoordde Natanael met de volgende
woorden:
‘Natanael, jij, met vele anderen, bent zo verward omdat je niet begrijpt hoe het
mogelijk is dat de natuurlijke orde van deze wereld zovele malen is verstoord door
de zondige avonturen van bepaalde opstandigen die verraad pleegden aan de wil
van de Vader. En ik ben gekomen om een aanvang te maken met het in orde
brengen van deze zaken. Maar het zal vele eeuwen vergen om dit deel van het
universum weer op de oude paden te brengen, en zo de mensenkinderen te bevrijden
van de extra lasten van zonde en rebellie. De aanwezigheid van het kwaad is op
zichzelf reeds een voldoende toets voor de opklimming van de mens – zonde is niet
onontbeerlijk voor de overleving.
‘Maar, zoon, je moet weten dat de Vader niet opzettelijk bezoekingen over zijn
kinderen brengt. De mens brengt onnodige bezoekingen over zich heen doordat hij
hardnekkig weigert de betere paden van de goddelijke wil te bewandelen. Bezoeking
is potentieel in het kwaad, maar veel rampspoed is teweeggebracht door zonde en
ongerechtigheid. Veel ongewone gebeurtenissen hebben zich op deze wereld
afgespeeld, en het is niet verwonderlijk dat alle mensen die nadenken, verbijsterd
staan over de taferelen van lijden en rampspoed die zij zien. Maar van één ding kun
je zeker zijn: de Vader zendt geen bezoekingen als willekeurige straf voor
overtredingen. De onvolmaaktheden en handicaps van het kwaad zijn inherent
daaraan; straf voor zonde is onontkoombaar; de vernietigende gevolgen van
ongerechtigheid zijn onafwendbaar. De mens moet de beproevingen die het
natuurlijk gevolg zijn van het leven dat hij verkiest te leiden, niet aan God wijten,
en ook moet de mens niet klagen over de ervaringen die deel uitmaken van het leven
zoals dat op deze wereld wordt geleid. Het is de wil van de Vader dat de sterfelijke
mens volhardend en consequent werkt aan de verbetering van zijn staat op aarde.
Intelligente inspanning zou de mens in staat stellen veel van zijn aardse ellende te
boven te komen.
‘Natanael, het is onze missie om de mensen te helpen hun geestelijke problemen
op te lossen en op deze wijze hun denken te stimuleren, zodat zij beter voorbereid en
geïnspireerd worden om hun veelvoudige materiële problemen op te lossen. Je
verwarring door het lezen van de Schrift is mij niet onbekend. Al te dikwijls heeft
men de neiging gehad om God de verantwoordelijkheid toe te schuiven voor alles
wat de onwetende mens niet kan begrijpen. De Vader is niet persoonlijk
verantwoordelijk voor alles wat jij niet kunt begrijpen. Twijfel niet aan de liefde
van de Vader, alleen maar omdat een of andere rechtmatige, wijze wet die hij heeft
ingesteld, toevallig bezoekingen over je brengt omdat je in onschuld of opzettelijk
zo’n goddelijke ordinantie hebt overtreden.
‘Maar, Natanael, er staat veel in de Schrift dat je tot lering had kunnen strekken
als je maar met onderscheidingsvermogen had gelezen. Herinner je je niet dat er
geschreven staat: “Mijn zoon, veracht niet de kastijding des Heren; wordt ook zijn
terechtwijzingen niet moede, want dien de Heer liefheeft, wijst hij terecht, evenals
de vader de zoon terechtwijst in wie hij een welbehagen heeft.” “De Heer verdrukt
de mensenkinderen niet van harte.” “Voordat ik bezocht werd, dwaalde ik af, maar
nu houd ik mij aan de wet. Bezoeking was goed voor mij, opdat ik de goddelijke
inzettingen zou leren.” “Ik ken uw smarten. De eeuwige God is uw toevlucht, terwijl
onder u de eeuwige armen zijn.” “De Heer is ook een toevlucht voor de verdrukten,
een rustige haven in tijden van beroering.” “De Heer zal hem sterken op het bed van
bezoeking; de Heer zal de zieken niet vergeten.” “Zoals een Vader medelijden toont
met zijn kinderen, zo toont de Heer mededogen met hen die hem vrezen. Hij kent
uw lichaam, hij vergeet niet dat gij stof zijt.” “Hij heelt de gebrokenen van hart en
verbindt hun wonden.” “Hij is de hoop van de arme, de sterkte van de behoeftige in
diens ellende, een toevlucht voor de storm, en een schaduw voor de verzengende
hitte.” “Hij geeft kracht aan de verzwakte, en bij hen die krachteloos zijn doet hij de
sterkte toenemen.” “Een geknakt riet zal hij niet breken, en de kwijnende vlaspit zal
hij niet uitdoven.” “Wanneer gij door de wateren van bezoeking gaat, zal ik met u
zijn, en wanneer de rivieren van tegenspoed u overstromen, zal ik u niet in de steek
laten.” “Hij heeft mij gezonden om de gebrokenen van hart te verbinden, om
vrijheid te verkondigen aan de gevangenen, en om allen die treuren te vertroosten.”
“Er schuilt terechtwijzing in het lijden: bezoeking komt niet voort uit het stof.”’
6. HET VERKEERDE BEGRIP VAN LIJDEN – VERHANDELING OVER JOB
Diezelfde avond in Betsaïda vroeg ook Johannes aan Jezus waarom zoveel op het
oog onschuldige mensen lijden aan zoveel ziekten en zoveel bezoekingen ondergaan.
In antwoord op de vragen van Johannes zei de Meester onder meer:
‘Zoon, je begrijpt de betekenis van tegenspoed niet en evenmin de missie van
lijden. Heb je het meesterwerk van de Semitische literatuur niet gelezen – het
verhaal in de Schrift over de bezoekingen van Job? Herinner je je niet hoe deze
prachtige parabel begint met de opsomming van de materiële welvaart van de
dienstknecht van de Heer? Je herinnert je wel hoe Job gezegend was met kinderen,
rijkdom, aanzien, positie, gezondheid, en met alle andere dingen die de mensen van
waarde achten in het leven van deze wereld. Volgens de aloude leer van de kinderen
Abrahams vormde zulke materiële welvaart een afdoend bewijs van Gods gunst.
Maar zulke materiële welvaart en wereldlijke voorspoed wijzen niet op gunst bij
God. Mijn Vader in de hemel heeft de armen even lief als de rijken; hij kent geen
aanzien des persoons.
‘Ofschoon de overtreding van de goddelijke wet vroeg of laat gevolgd wordt
door de oogst van straf, ofschoon de mensen uiteindelijk zeker oogsten wat zij
zaaien, moet ik je toch zeggen dat het lijden van de mens niet altijd een straf is voor
zonde die daaraan is voorafgegaan. Noch Job, noch zijn vrienden, vonden de juiste
oplossing voor hun verbijsterende problemen. En met de verlichting die jij nu hebt,
zou je noch aan Satan noch aan God de rol toedichten die zij in deze uitzonderlijke
parabel spelen. Ofschoon Job door zijn lijden niet de oplossing vond voor zijn
intellectuele en filosofische moeilijkheden, behaalde hij toch grote overwinningen:
juist toen hij geconfronteerd werd met de ineenstorting van zijn theologische
verdedigingswerken, verhief hij zich tot die geestelijke hoogten waar hij in
oprechtheid kon zeggen: “Ik verafschuw mijzelf”; en toen werd hem de verlossing
geschonken van een visioen van God . Zo klom Job, zelfs al begreep hij zijn lijden
verkeerd, op tot het bovenmenselijke niveau van moreel begrip en geestelijk inzicht.
Wanneer de lijdende dienstknecht een gezicht op God bemachtigt, volgt er een
zielevrede die alle menselijk begrip te boven gaat.
‘De eerste van Jobs vrienden, Elifaz, riep de lijder op om in zijn bezoekingen
dezelfde kracht te tonen die hij anderen had voorgehouden in de dagen toen het hem
nog goed ging. Deze trooster, die geen ware trooster was, sprak: “Vertrouw op uw
godsdienst, Job; denk eraan dat de bozen lijden en niet de rechtvaardigen. Ge moet
deze straf verdiend hebben, anders zoudt ge niet zo bezocht worden. Ge weet heel
goed dat niemand in Gods ogen rechtvaardig kan zijn. Ge weet dat het de bozen
nimmer werkelijk goed gaat. Hoe dan ook, de mens schijnt voorbestemd te zijn voor
moeilijkheden, en misschien kastijdt de Heer u alleen maar om uw eigen bestwil.”
Geen wonder dat de arme Job geen troost kon putten uit zulk een interpretatie van
het probleem van het menselijk lijden.
‘De raad van zijn tweede vriend, Bildad, was echter nog deprimerender,
ondanks de juistheid ervan volgens de toen gangbare theologie. Bildad sprak: “God
kan niet onrechtvaardig zijn. Uw kinderen moeten zondaars geweest zijn, want zij
zijn omgekomen; ge moet in dwaling verkeren, anders zoudt ge niet zo bezocht
worden. En als ge werkelijk rechtvaardig zijt, zal God u zeker verlossen uit uw
bezoekingen. Uit de geschiedenis van Gods handelen met de mens dient ge te leren
dat de Almachtige slechts de bozen vernietigt.”
‘En je herinnert je dat Job zijn vrienden dan ten antwoord geeft: ’Ik weet maar
al te goed dat God mijn roep om hulp niet hoort. Hoe kan God rechtvaardig zijn en
tegelijk zo totaal geen acht slaan op mijn onschuld? Ik merk nu dat ik geen
genoegdoening kan verkrijgen door de Almachtige aan te roepen. Kunt ge dan niet
zien dat God toelaat dat de goeden worden vervolgd door de bozen? En als de mens
zo zwak is, wat voor kans heeft hij dan op consideratie van de zijde van een
almachtige God? God heeft mij gemaakt zoals ik ben, en wanneer hij zich zo tegen
mij keert, kan ik mij niet verdedigen. En waarom heeft God mij ooit geschapen,
alleen maar om op deze ellendige manier te lijden?”
‘En wie kan de houding van Job wraken, gezien de raad van zijn vrienden en de
onjuiste ideeën over God die zijn eigen denken beheersten? Zie je niet dat Job
verlangde naar een menselijke God, dat hij ernaar hunkerde om zich te
onderhouden met een goddelijk Wezen dat ’s mensen sterfelijke staat kent, en
begrijpt dat de rechtvaardige dikwijls in onschuld moet lijden, als een onderdeel
van dit eerste leven van de lange opklimming naar het Paradijs? Het is om deze
reden dat de Zoon des Mensen is uitgegaan van de Vader om zulk een leven in het
vlees te leiden, dat hij in staat zal zijn om allen te troosten en bij te staan op wie van
nu af een beroep moet worden gedaan om de bezoekingen van Job te verduren.
‘Jobs derde vriend, Zofar, sprak daarna woorden die nog minder troost boden, toen
hij zei:
“Gij zijt dwaas er aanspraak op te maken dat ge rechtvaardig zijt, gezien het feit
dat ge zo bezocht wordt. Doch ik geef toe dat het onmogelijk is Gods wegen te
begrijpen. Misschien heeft al uw ellende een verborgen bedoeling.” En toen Job
naar al zijn drie vrienden geluisterd had, deed hij een rechtstreeks beroep op God
om hulp, onder aanvoering van het feit dat “de mens, die uit een vrouw is geboren,
kort van dagen en vol verdriet is.”
‘Daarna begon de tweede zitting met zijn vrienden. Elifaz werd strenger,
beschuldigender en sarcastischer. Bildad raakte verontwaardigd over Jobs
minachting voor zijn vrienden. Zofar herhaalde zijn zwartgallige advies. Job had
intussen een afkeer van zijn vrienden gekregen en deed opnieuw een beroep op God,
en nu deed hij een beroep op een rechtvaardige God, in tegenstelling tot de
onrechtvaardige God die belichaamd was in de filosofie van zijn vrienden en die
zelfs in zijn eigen religieuze instelling een plaats had gevonden. De volgende stap die
Job deed, was dat hij zijn toevlucht nam tot de vertroosting van een toekomstig
leven, waarin de onbillijkheden van het sterfelijke bestaan wellicht op
rechtvaardiger wijze worden rechtgezet. Omdat hij er niet in slaagt hulp te vinden
bij mensen, wordt Job naar God gedreven. Dan volgt de grote worsteling in zijn
hart tussen geloof en twijfel. Ten laatste begint de lijdende mens het licht des levens
te zien; zijn gekwelde ziel klimt op naar nieuwe hoogten van hoop en moed; zijn
lijden moge doorgaan, hij moge zelfs sterven, maar zijn verlichte ziel slaakt nu de
triomfkreet, “Mijn Verdediger leeft!”
‘Job had volkomen gelijk toen hij de leer betwistte dat God de kinderen slaat om
de ouders te straffen. Job was steeds bereid om toe te geven dat God rechtvaardig is,
maar hij verlangde naar een openbaring van het persoonlijk karakter van de
Eeuwige, waardoor zijn ziel zou worden bevredigd. En dit is onze zending op aarde.
De lijdende sterveling zal niet meer de troost ontzegd worden van het kennen van de
liefde van God en het verstaan van de barmhartigheid van de Vader in de hemel.
Alhoewel het spreken van God vanuit de wervelstorm een majesteitelijk begrip was
voor de tijd waarin het tot uitdrukking kwam, heb jij al geleerd dat de Vader zich
niet op zulk een wijze openbaart, maar veeleer dat hij binnen in het menselijk hart
spreekt als een stille, zachte stem die zegt: “Dit is de weg, bewandel die.” Begrijp je
niet dat God in je woont, dat hij geworden is wat jij bent, zodat hij jou moge maken
wat hij is!’
Daarna deed Jezus deze laatste uitspraak: ‘De Vader in de hemel bezoekt de
mensenkinderen niet opzettelijk. De mens lijdt, ten eerste, onder de ongevallen in de
tijd en de onvolmaaktheden van het kwaad van een onrijp lichamelijk bestaan.
Vervolgens lijdt hij onder de onverbiddelijke gevolgen van zonde – de overtreding
van de wetten van het leven en het licht. En ten slotte lijdt hij doordat hij de oogst
binnenhaalt van zijn eigen ongerechtige volharding in de rebellie tegen de
rechtvaardige regering van de hemel op aarde. Maar ’s mensen ellende is niet een
persoonlijk bedoelde bezoeking van het goddelijk oordeel. De mens kan, en zal veel
doen om zijn lijden in de tijd te verlichten. Maar bevrijd je zelf voor eens en altijd
van het bijgeloof dat God de mens bezoekt in opdracht van de boze. Bestudeer het
Boek van Job en je zult ontdekken hoeveel verkeerde ideeën over God zelfs goede
mensen er in alle eerlijkheid op na kunnen houden, en merk dan op hoe zelfs de
pijnlijk gekwelde Job de God van vertroosting en behoud vond, in weerwil van deze
dwaalleringen. Ten slotte drong zijn geloof door de wolken van het lijden heen om
het licht des levens te aanschouwen dat van de Vader uitstroomt als genezende
barmhartigheid en eeuwige rechtvaardigheid.’
Johannes overdacht deze woorden vele dagen lang in zijn hart. Zijn gehele latere
leven werd merkbaar veranderd door dit gesprek met de Meester in de tuin, en later
droeg hij er veel toe bij dat de andere apostelen hun opvattingen ten aanzien van de
oorsprong, de natuur en de bedoeling van de gewone menselijke beproevingen
wijzigden. Maar Johannes heeft nooit over dit onderhoud gesproken totdat de
Meester was heengegaan.
7. DE MAN MET DE VERSCHROMPELDE HAND
De een na laatste Sabbat voor het vertrek van de apostelen en het nieuwe korps
der evangelisten om aan de tweede prediktocht door Galilea te beginnen, sprak
Jezus in de synagoge van Kafarnaüm over de ‘Vreugden van een rechtschapen
leven’. Toen Jezus zijn toespraak had beëindigd, werd hij omringd door een grote
groep mensen die genezing zocht: verminkten, kreupelen, zieken en beproefden.
Temidden van deze groep bevonden zich ook de apostelen, velen van de nieuwe
evangelisten, en de spionnen van de Farizeeën uit Jeruzalem. Men kon er zeker van
zijn dat Jezus overal waar hij heenging (behalve wanneer hij in de heuvels was voor
de zaken van zijn Vader) door de zes spionnen uit Jeruzalem werd gevolgd.
Terwijl Jezus met de mensen stond te praten, zette de leider van de spionerende
Farizeeën een man met een verschrompelde hand ertoe aan om Jezus te benaderen
en hem te vragen of het wettig zou zijn genezen te worden op de Sabbatdag, of dat
hij op een andere dag hulp zou komen vragen. Toen Jezus de man zag, zijn woorden
aanhoorde, en merkte dat hij door de Farizeeën was gestuurd, zei hij: ‘Kom naar
voren en ik zal u iets vragen. Wanneer ge een schaap zoudt hebben dat op de
Sabbatdag in een kuil zou vallen, zoudt ge u dan bukken, het vastpakken en het
eruit trekken? Is het wettig zoiets op de Sabbatdag te doen?’ En de man
antwoordde: ‘Ja Meester, het zou wettig zijn zoiets goeds op de Sabbatdag te doen.’
Daarop zei Jezus, waarbij hij zich tot hen allen richtte: ‘Ik weet waarom ge deze
man naar mij toegestuurd hebt. U zoudt een grond vinden om mij te kunnen
beschuldigingen, indien ge mij ertoe zoudt kunnen verleiden barmhartigheid te
bewijzen op de Sabbatdag. In stilte stemde u er allen mee in dat het wettig zou zijn
om het ongelukkige schaap uit de kuil te trekken, zelfs op de Sabbat, en ik roep u tot
getuigen dat het wettig is om goedertierenheid te betonen op de Sabbatdag, niet
alleen jegens dieren, maar ook jegens mensen. Hoeveel waardevoller is een mens
niet dan een schaap! Ik verkondig u dat het wettig is om op de Sabbatdag goed te
doen aan de mensen.’ Terwijl zij allen zwijgend voor hem stonden, zei Jezus, zich
wendend tot de man met de verschrompelde hand: ‘Ga staan, hier naast mij, zodat
allen u kunnen zien. En opdat ge nu moogt weten dat het de wil van mijn Vader is
dat ge goed doet op de Sabbatdag, verzoek ik u, indien ge het geloof hebt om
genezen te worden, uw hand uit te steken.’
En terwijl de man zijn verschrompelde hand uitstak, werd deze gezondgemaakt.
De mensen wilden zich op de Farizeeën storten, doch Jezus gebood hen hun kalmte
te bewaren met de woorden: ‘Ik heb u zojuist gezegd dat het wettig is om goed te
doen op de Sabbat, om leven te redden, maar ik heb u niet opgedragen om letsel toe
te brengen en toe te geven aan de begeerte om te doden.’ De vertoornde Farizeeën
gingen heen, en ondanks dat het de Sabbat was, reisden ze met spoed naar Tiberias
en beraadslaagden daar met Herodes, waarbij zij uit alle macht trachtten deze tegen
Jezus in te nemen, zodat zij zich van de Herodianen konden verzekeren als
bondgenoten. Maar Herodes weigerde maatregelen te nemen tegen Jezus, en
adviseerde hen hun klachten in Jeruzalem aanhangig te maken.
Dit is het eerste geval van een wonder dat door Jezus werd verricht in antwoord
op de uitdaging van zijn vijanden. En de Meester verrichtte dit zogenaamde wonder
niet als een demonstratie van zijn genezingskracht, maar als een doeltreffend
protest tegen het feit dat de Sabbatsrust van de godsdienst tot een ware slavernij
werd gemaakt van zinloze beperkingen voor de gehele mensheid. Deze man nam
zijn werk als steenhouwer weer op en hij bewees te behoren tot degenen wier
genezing gevolgd werd door een leven van dankbaarheid en rechtschapenheid.
8. DE LAATSTE WEEK IN BETSAÏDA
In de laatste week van het verblijf te Betsaïda ontstond er grote verdeeldheid
onder de spionnen uit Jeruzalem inzake hun houding jegens Jezus en zijn
onderricht. Drie van deze Farizeeën waren geweldig onder de indruk gekomen van
wat zij hadden gezien en gehoord. In Jeruzalem, intussen, omhelsde Abraham, een
jong, invloedrijk lid van het Sanhedrin, openlijk de leer van Jezus en werd door
Abner in het badwater Siloam gedoopt. Heel Jeruzalem was in rep en roer door
deze gebeurtenis, en direct werden er boodschappers naar Betsaïda gezonden om de
zes spionerende Farizeeën terug te roepen.
De Griekse wijsgeer die op de vorige tocht door Galilea voor het koninkrijk was
gewonnen, kwam terug in gezelschap van zekere rijke Joden uit Alexandrië, en
opnieuw nodigden zij Jezus uit naar hun stad te komen om een school op te richten
voor filosofie en religie samen met een verpleeginrichting voor zieken. Maar Jezus
sloeg de uitnodiging op hoffelijke wijze af.
Omstreeks deze tijd arriveerde in het kamp te Betsaïda een trance-profeet uit
Bagdad, een zekere Kirmet. Deze vermeende profeet had vreemde visioenen
wanneer hij in trance was, en fantastische dromen wanneer hij in zijn slaap
gestoord werd. Hij veroorzaakte aanzienlijke opschudding in het kamp, en Simon
Zelotes voelde er veel voor om deze zichzelf misleidende komediant tamelijk
hardhandig aan te pakken, doch Jezus kwam tussenbeide en gaf hem voor een paar
dagen volledige vrijheid van handelen. Allen die zijn prediking aanhoorden, zagen
spoedig in dat zijn leer niet deugdelijk was, gemeten naar het evangelie van het
koninkrijk. Hij keerde na korte tijd naar Bagdad terug en nam slechts een half
dozijn onevenwichtige, grillige zielen mee. Maar voordat Jezus tussenbeide kwam
ten behoeve van de profeet uit Bagdad, had David Zebedeüs, geholpen door een
comité dat hij zelf had aangewezen, Kirmet het meer op genomen, en hem, nadat hij
hem herhaalde malen onder water had geduwd, geadviseerd te vertrekken – om
voor zichzelf een kamp te gaan organiseren en opbouwen.
Deze zelfde dag werd Bet-Marion, een vrouw uit Fenicië, zo fanatiek dat ze
buiten zinnen raakte, en toen ze bijna was verdronken doordat ze op het water
probeerde te wandelen, werd ze door haar vrienden naar huis gestuurd.
De nieuwe bekeerling in Jeruzalem, Abraham de Farizeeër, schonk al zijn
aardse goederen aan de kas van de apostelen, en voornamelijk deze bijdrage maakte
het mogelijk dat de honderd nieuw opgeleide evangelisten onmiddellijk konden
worden uitgezonden. Andreas had reeds aangekondigd dat het kamp gesloten zou
worden, en iedereen maakte zich gereed om ofwel naar huis te gaan, ofwel de
evangelisten Galilea in te volgen.
9. DE GENEZING VAN DE VERLAMDE
Op vrijdagmiddag 1 oktober, toen Jezus zijn laatste bijeenkomst had met de
apostelen, de evangelisten en de andere leiders van het kamp dat werd opgebroken,
en de zes Farizeeën uit Jeruzalem op de eerste rij zaten bij deze vergadering in de
ruime, uitgebouwde voorkamer van het huis van Zebedeüs, vond er een van de
vreemdste en uitzonderlijkste voorvallen in het hele aardse leven van Jezus plaats.
De Meester stond op dat ogenblik te spreken in deze grote kamer, die gebouwd was
om gedurende de regentijd aan zulke bijeenkomsten onderdak te bieden. Het huis
was geheel omringd door grote drommen mensen, die hun oren spitsten om iets van
Jezus’ toespraak te kunnen opvangen.
Terwijl het huis overvol was en geheel omstuwd door gretig luisterende mensen,
werd er een man uit Kafarnaüm die reeds lange tijd verlamd was, door zijn
vrienden op een klein bed naar Jezus gebracht. Deze verlamde had gehoord dat
Jezus op het punt stond Betsaïda te verlaten, en daar hij gesproken had met Aäron,
de steenhouwer die zo kort geleden genezen was, besloot hij zich naar Jezus te laten
brengen, bij wie hij genezing kon zoeken. Zijn vrienden trachtten het huis van
Zebedeüs binnen te komen, eerst door de voordeur en daarna door de achterdeur,
maar er waren teveel mensen samengepakt. De verlamde wilde geen nederlaag
accepteren: hij zei tegen zijn vrienden dat zij ladders moesten halen, en hiermee
klommen zij op het dak boven de kamer waar Jezus sprak; nadat zij de tegels
hadden losgemaakt lieten zij vervolgens heel doortastend de zieke man op zijn bed
aan touwen zakken, totdat hij vlak voor de Meester op de vloer lag. Toen Jezus zag
wat zij gedaan hadden, hield hij op met spreken, terwijl degenen die met hem in de
kamer waren, zich verbaasden over de volharding van de zieke man en zijn
vrienden. De verlamde zei: ‘Meester, ik had uw onderricht niet willen storen, doch
ik ben vastbesloten om gezond gemaakt te worden. Ik ben niet zoals die mensen die
genezing hebben ontvangen en direct daarna vergeten wat ge onderricht. Ik zou
graag gezond gemaakt willen worden om te kunnen dienen in het koninkrijk des
hemels.’ En niettegenstaande nu dat de bezoeking van deze man te wijten was aan
het verkeerde leven dat hij had geleid, zei Jezus, die zijn geloof zag, tot de verlamde:
‘Zoon, vrees niet; uw zonden zijn u vergeven. Uw geloof zal u behouden.’
Toen de Farizeeën uit Jeruzalem, en ook de andere schrift- en wetgeleerden die
bij hen zaten, deze uitspraak van Jezus hoorden, begonnen zij onder elkaar te
zeggen: ‘Hoe durft deze man zo te spreken? Begrijpt hij niet dat zulke woorden
godslasterlijk zijn? Wie kan zonden vergeven dan God alleen?’ Jezus die in zijn
geest bemerkte dat zij aldus bij zichzelf en onder elkaar redeneerden, sprak tot hen:
‘Waarom overlegt ge aldus in uw hart? Wie zijt gij dat ge als rechters over mij
optreedt? Wat maakt het voor verschil of ik nu tegen deze verlamde zeg, uw zonden
zijn u vergeven, of, sta op, neem uw bed op en wandel? Maar opdat gij, die van dit
alles getuigen zijt, voor eens en altijd moogt weten dat de Zoon des Mensen gezag en
macht heeft om op aarde zonden te vergeven, zal ik tot deze beproefde man zeggen,
Sta op, neem uw bed op, en ga heen naar uw eigen huis.’ Toen Jezus dit gezegd had,
stond de verlamde op en terwijl iedereen ruimte voor hem maakte, liep hij ten
aanschouwen van allen naar buiten. Zij die dit zagen gebeuren, stonden versteld.
Petrus liet de vergaderde mensen uiteengaan, terwijl velen baden en God
verheerlijkten, bekennende dat zij nimmer tevoren zulke vreemde gebeurtenissen
hadden meegemaakt.
En juist omstreeks deze tijd arriveerden de boodschappers van het Sanhedrin
om de zes spionnen aan te zeggen dat zij naar Jeruzalem moesten terugkeren. Toen
zij deze boodschap hoorden, begonnen zij onder elkaar ernstig te beraadslagen en
toen zij hun discussie hadden beëindigd, keerden de leider en twee van zijn
metgezellen met de boodschappers terug naar Jeruzalem, terwijl drie van de
spionerende Farizeeën hun geloof in Jezus beleden: ze gingen meteen naar het meer,
werden gedoopt door Petrus en door de apostelen aanvaard als medekinderen van
het koninkrijk.
Vorige | Volgende | Inhoud | Home
© 1997 Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden.
Download