1 GESCHIEDENIS Differentiatie in/en geschiedenis Hoe kunnen we op een haalbare manier onze lessen aanpassen zodat we meer aandacht kunnen schenken aan de verschillen tussen leerlingen en zo het historisch denken van elke leerling op een hoger niveau kunnen brengen? Differentiëren binnen geschiedenis lijkt dan wel voor de hand liggend, maar is toch niet evident. Alleen al goed en accuraat de historische methode toepassen is een moeilijke vaardigheid. De leerlingen moeten eerst vertrouwd raken met het historische verhaal. Tegelijk bemoeilijkt dit het bevragen en onderzoeken ervan. De métier vereist de beheersing van een aantal technieken, inzicht, achtergrondkennis, interpretatiemodellen, taalvaardigheid … Het product van de historische methode is vaak een beschrijving vol nuances en verwijzingen, vatbaar voor discussie, verbetering en aanpassing. Hierin structurele (niveau)verschillen bij de leerlingen onderscheiden is moeilijk. Bovendien wordt ons vak slechts één of twee lesuren per week gegeven. Voltijdse geschiedenisleerkrachten hebben daarom ongeveer tweehonderd tot vierhonderd leerlingen. Alle verschillen bij de leerlingen in kaart brengen is dan ook niet mogelijk en niet wenselijk. Verregaand differentiëren binnen onze context (weinig uren/veel leerlingen) kan daarom een serieuze werklast veroorzaken. Volgens onderwijsexpert John Hattie heeft de leraar een substantiële invloed op de leerprestaties van de leerlingen. Wie daarom gepast en met kennis van zaken differentieert, kan wél genoeg inspelen op die verschillen. Differentiatie is eigenlijk een basishouding: wie respect heeft voor de leerlingen, heeft oog voor hun eigenheid en verschillen. Bovendien laten onze halfopen leerplannen keuzes in leerinhouden toe en ruimte voor differentiatie. Het maartnummer 2016 van Hermes, het tijdschrift van de Vlaamse Vereniging voor leerkrachten geschiedenis, mavo, pav en cultuurwetenschappen, is grotendeels gewijd aan binnenklasdifferentiatie in de geschiedenisles. Sterk aanbevolen! Op de Dagen van Geschiedenis op 18 oktober 2016 (2de en 3de graad) en 21 februari 2017 (1ste en 2de graad) programmeren we telkens een heel concrete workshop rond binnenklasdifferentiatie. 2 1 Algemene beschouwingen bij differentiëren in de lessen geschiedenis 1.1 Differentiatie is een basishouding: we hebben oog voor verschillen tussen de leerlingen en we willen elke leerling op een niveau hoger brengen. Verschillen kunnen zich voordoen in: cognitie (verleden/geschiedenis kennen), intellectuele mogelijkheden tot ‘historisch denken of redeneren’ (een zogenaamde ‘unnatural act’), leerstijl (cf. leerstijlen van Kolb), intelligenties (cf. Gardner: acht soorten ‘intelligentie’ voor effectief leren), tempo, belangstelling. 1.2 De leerplannen geschiedenis zijn halfopen, bieden de mogelijkheid tot keuze van leerinhouden en laten daarom zeker ruimte toe voor (binnenklas)differentiatie. Denk daarom goed na welke leerinhouden er zich meer dan andere toe lenen om gedifferentieerd aan te bieden aan de leerlingen. Waarom niet beginnen met een vertrouwd en goed historisch onderzoek (verschillende soorten documenten/leerplandoelstellingen) te koppelen aan differentiatie? Dit kan een ideale proeftuin zijn. Differentiatie lijkt ons beter niet toe te passen in één les, maar liefst binnen een lessenreeks. Je volgt hierbij best een stappenplan. Zo bouw je een veilige en goede leeromgeving uit. 1.3 BKD (binnenklasdifferentiatie) is een nieuwe beleidsterm, maar we doen dit al langer! Differentiëren volgens methode en belangstelling: ° verschillende thema’s, ° verplicht vanuit het leerplan (bv. maatschappelijke domeinen), ° keuzemogelijkheden thema’s/onderwerpen. Differentiëren volgens leermiddelen en lesmaterialen: brede waaier aan bronnen, bv. tekstueel, visueel, audiovisueel, serieel, grafisch … 3 Differentiëren volgens niveau van het product: basis en uitbreiding/verdieping bestaan dan woordelijk wel niet binnen de leerplannen geschiedenis, maar er is wel een toename in complexiteit van historische onderzoeken en opdrachten per graad. Een aanbevolen starter daarrond: boeiend filmpje over ‘de mythes rond differentiëren’: https://www.youtube.com/watch?v=1Lm_1ImG-_E en het boeiend en concreet materiaal rond differentiatie en lesgeven door onderwijsstrateeg Geoff Petty: http://geoffpetty.com/training-materials/differentiation. 2 Stappenplan 2.1 Verzamelen van gegevens Leerkrachten vragen vaak of je al onmiddellijk na het begin van het schooljaar moet beginnen met differentiëren. Differentiëren is echter een middel, geen doel op zich. Voor je kunt inspelen op de verschillen tussen leerlingen, moet je ze eerst waarnemen en analyseren. Gebruik daarom bij een nieuwe klas bijvoorbeeld de periode tot de herfstvakantie om een goed beeld te krijgen van je leerlingen. Een veilige leeromgeving is hierbij cruciaal. Dit kan door echt contact te leggen met en belangstelling te tonen voor de leerlingen. Het vraagt ook dat je een observerende rol durft aannemen in de klas: hoe zijn leerlingen aan het werk? Voorts is het belangrijk dat je andere informatiestromen hebt, zoals 4 toetsgegevens (eventueel ook van andere vakken) en dat je overlegt met de leraar geschiedenis van het voorbije schooljaar. Natuurlijk is je tijd beperkt, maar om te kunnen differentiëren is het nodig je leerlingen goed te kennen. Een tijdsinvestering in een juiste analyse vooraf kan je in de lessen zelf tijdwinst en meer gemotiveerde leerlingen opleveren. Wat is concreet mogelijk in deze beginsituatie? ICT-tools, zoals kahoot, socrative, nearpod, edmodo, quizlet … Quiz Exit cards Flipping the classroom Toetsen, taken, proefwerken Eigen test (kennis, continuïteit/discontinuïteit, kritische zin, contextueel denken), bijvoorbeeld rond het basispatroon ‘historisch denken’: 5 2.2 Analyseren Sommige leerlingen hebben meer instructie en begeleiding nodig dan andere. Dat maakt differentiatie in instructie eigenlijk noodzakelijk. Nochtans is differentiatie niet enkel bedoeld voor zwakkere leerlingen. Ook knappe leerlingen kun je optillen via deze benadering. De gegevens die je in 2.1 verzamelde, kunnen je helpen om een analyse te maken van je klas. Je kunt een analyse maken van instructiebehoeften (wie heeft meer of minder uitleg en begeleiding nodig?) of een analyse gebaseerd op leervoorkeuren of meervoudige intelligentie. Start met realistische, kleine en leerplandoelgerichte data. Op welk(e) vlak(ken) wil je differentiëren? Richt je bijvoorbeeld op specifieke vaardigheden, verbonden met de historische referentiekaders: kaart lezen, werken met tijd, domeinbeheersing, tekstuele bronnen begrijpen, een mondelinge redenering opbouwen, spotprenten, tekeningen, cartoons interpreteren … Aan de hand hiervan kun je zien welke leerlingen op welk onderdeel meer of minder begeleiding nodig hebben. Dit is handig als je je leerlingen indeelt in subgroepen. Je kunt een en ander ook inzichtelijk maken voor je leerlingen en hen zo uitleggen in welke instructiegroep je hen zult plaatsen. 2.3 Clusteren van leerlingen Op basis van de beschikbare informatie kun je de klas indelen in twee of drie groepen (meer mag ook als dit werkbaar is). Je kunt de groepsindeling maken op basis van: een objectief criterium: een soort ‘pre-test’, je keuze als leerkracht, gebaseerd op je waarnemingen van bijvoorbeeld gedrag, samenwerkingsvaardigheden, leervoorkeuren of ondersteuningsbehoeften, de eigen keuze van leerlingen: je laat hen zelf beslissen wie extra uitleg nodig heeft en wie niet, of op welke wijze ze de leerstof willen verwerken. Soms kun je je afvragen of het indelen van leerlingen in groepen niet stigmatiserend werkt. De ervaring leert dat dit eigenlijk niet zo hoeft te zijn, als je het maar positief aanbrengt. Leerlingen vinden het doorgaans fijn meer of minder instructie te krijgen. Een veilige sfeer in de klas is dan wel echt van belang. Vaak is het aangewezen dat zwakke leerlingen 6 op gezette tijden samen zitten met betere leerlingen. Die kunnen dan anderen helpen met opdrachten, als een soort coach. Een groepsplan in drie subgroepen is hierbij aangewezen: de ‘instructieafhankelijke’ leerlingen Deze leerlingen hebben moeite om zonder extra hulp de lesdoelstelling te behalen; de ‘instructiegevoelige’ leerlingen Deze leerlingen vormen de middenmoot: met normale instructie van de leerkracht kunnen zij goed aan de slag; de ‘instructieonafhankelijke’ leerlingen Deze leerlingen hebben minder tot geen behoefte aan instructie. Ze beheersen de leerstof en kunnen goed zelfstandig aan de slag. Ze hebben behoefte aan uitdaging en dus verdiepingsstof. Je moet deze indeling niet in elke les hanteren en misschien kan differentiatie ook op basis van twee groepen: instructieafhankelijke leerlingen en leerlingen uit de instructiegevoelige en instructieonafhankelijke groep. 2.4 Ontwerpen van aanbod Na de indeling van de leerlingen in groepen is het belangrijk dat de drie groepen heel precies weten wat ze moeten doen. De eerste groep zal misschien meer herhalingsopdrachten moeten maken. De derde groep heeft extra uitdagende opdrachten nodig. Dit vraagt een goede voorbereiding, zodat de leerkracht niet verrast wordt als leerlingen eerder klaar zijn. 7 2.5 Organisatie van de differentiatie Differentiëren vraagt een goed klasmanagement. Er moet simultaan gewerkt worden met meerdere groepen. Enkele praktische zaken dringen zich dan ook op. Opstelling ° Maak je gebruik van een instructietafel/plaats om extra instructie te geven aan bepaalde leerlingen? ° Waar plaats je de verschillende groepen in je lokaal? Werkafspraken ° Welke afspraken zijn er met de leerlingen, bv. over het geluidsniveau? Gedrag van de leerkracht ° Maak je gebruik van een vaste ‘looproute’? ° Hoe maak je duidelijk aan de leerlingen wat ze moeten doen? Materiaal ° Hoe zorg je voor de beschikbaarheid van materiaal? 2.6 Feedback Is er genoeg gelegenheid tot het stellen van vragen? Ook voor die leerlingen die niet graag een vraag stellen voor de hele klas. Mogen de leerlingen elkaar helpen? Zijn er hulpbronnen aanwezig in de klas? Kunnen leerlingen die inzetten tijdens taken en evaluaties en is dit dan zichtbaar/transparant? Krijgen de leerlingen feedback, bijvoorbeeld tijdens het werken aan taken, tussentijds, bij het opvolgen van groepswerken, na evaluatiemomenten? Is het voor de leerlingen duidelijk hoe deze feedback hen verder helpt bij deze taak en bij de leerplandoelstellingen geschiedenis? 8 2.7 Co-teaching? Sinds de invoering van het M-decreet moeten scholen redelijke aanpassingen voorzien zodat elke leerling tot leren kan komen. Dat hierbij de draagkracht van de begeleidende leerkracht of het schoolteam onder druk komt te staan, is een veel gehoorde bezorgdheid. Werkwijzen die deze draagkracht kunnen versterken, zijn daarom meer dan welkom. Co-teaching heeft al in verschillende landen zijn waarde bewezen. Via co-teaching bundelen leerkrachten hun krachten: in de ene school staan ze samen voor de klas, in een andere school worden letterlijk en figuurlijk muren gesloopt. Samen voor de klas staan laat meer verschillende groeperingsvormen toe en zorgt voor een uitbreiding van het handelingsrepertorium. Leerkrachten kunnen bijvoorbeeld beter inspelen op gedragsproblemen in de klas. Dit zijn voordelen die echt van pas komen in het lesgeven aan heterogene groepen. Niet alleen de leerkrachten, ook de leerlingen ervaren de krachten van co-teaching. 3 Differentiëren in taken, opdrachten en leerproces 3.1 Differentiëren in instructie/werkvormen 3.1.1 Een effectieve lesstructuur Een goede structuur in de les is belangrijk. In een activerend direct lesmodel staat de leerkracht centraal. Hij draagt de informatie over, brengt structuur en activeert de leerlingen door hen te stimuleren tot eigen initiatieven. Doorgaans worden 7 fasen onderscheiden in een ‘effectieve les’: terugblik > oriëntatie > uitleg > begeleid inoefenen > zelfstandige verwerking > evaluatie > terug- en vooruitblik. 3.1.2 Interactief en gedifferentieerd les geven Het is niet omdat je een effectieve lesstructuur opzet dat je differentieert. Binnen de lesstructuur is instructie en begeleiding dus een belangrijk onderdeel. Hierin kun je differentiëren. 9 Voorbeeld(en): Je wilt je leerlingen gegevens laten afleiden uit cartoons rond het Midden-Oosten/afbeeldingen [uit de romaanse kunst/gotiek]. Omdat je weet dat de leerlingen dit vroeger al gedaan hebben, toets je hun voorkennis. Uit de toets blijkt dat enkele leerlingen de cartoon[de afbeelding] zowel inhoudelijk als kritisch goed beheersen, enkele leerlingen bakken er gewoon niets van en de grootste (midden)groep heeft nog duidelijk hulp (leerinhouden of kritische methode) nodig. Aan de zwakste leerlingen geeft de leerkracht nog eens de leerinhouden en de essentie van de historische methode en laat hen dezelfde en enkele andere cartoons [afbeeldingen] opnieuw doen. De grootste groep volgt ofwel de uitleg over de leerinhouden of de uitleg over de historische methode en gaat dan zelf aan de slag aan de hand van nieuwe cartoons [afbeeldingen]. De drie leerlingen die beide invalshoeken al beheersten, krijgen al onmiddellijk andere en moeilijker cartoons [afbeeldingen]. In dit voorbeeld heeft de leerkracht gebruik gemaakt van interactief (via coöperatieve werkvormen, goede vragen en een gevarieerde opdracht die het denkproces van alle leerlingen activeert en stimuleert) en gedifferentieerd lesgeven (rekening houden met verschillen tussen leerlingen). Zo differentieert de leerkracht voortdurend in het geven van feedback. De inhoud van de feedback sluit aan bij het leerproces van de leerlingen. Dit model is gericht op de zogenaamde ‘convergente differentiatie’: alle leerlingen bereiken de minimale lesdoelen/leerplandoelstellingen. Voorbeeld Bij het analyseren van de kunst van de barok worden de leerlingen in homogene groepen opgedeeld: zij mogen hierbij zelf kiezen voor ‘uitdaging’ of voor ‘comfort’. In de eerste groep krijgen leerlingen een schilderij van Rubens dat ze moeten analyseren via richtvragen. In de andere groep krijgen de leerlingen een afbeelding van de Carolus Borromeuskerk. Veel leerlingen vinden het gemakkelijker om een bouwwerk te analyseren dan een schilderij. Maar beide groepen zijn wel bezig met de analyse van de barok. 10 3.1.3 Actieve werkvormen Er bestaan heel wat actieve werkvormen, die we kunnen inzetten om te differentiëren: 3.2 coöperatief leren (parallel of complementair), hoekenwerk/contractwerk, werken met een forum/wiki/blog/facebookgroep, simulatie/rollenspel, begeleid zelfstandig werken, presentatie, … Differentiëren in moeilijkheidsgraad De leerkracht kan ook differentiëren in leerstof om ervoor te zorgen dat alle leerlingen optimaal presteren. Dit kan o.m. op basis van de taxonomie van Bloom en/of het BHV (basis/herhaling/verdieping)-model. De leerkracht zegt dan niet meer dat alle leerlingen alle opdrachten moeten maken, maar geeft aan wat basis- en verdiepingsopdrachten zijn. De eerste moet iedereen maken, de andere zijn keuzeopdrachten. Binnen de leerplannen geschiedenis wordt niet expliciet ingezet op dit BHV-model. De lesdoelstellingen zijn wel bepalend: welke leerplandoelstellingen heeft de leerkracht op het oog? Welke leerinhouden? Welke competenties? Wat geldt respectievelijk voor de drie vernoemde groepen leerlingen? Welke leerstof is basisleerstof voor alle leerlingen? Welke extra leerstof is er voor de instructieonafhankelijke leerlingen? De taxonomie van Bloom kan u helpen deze vragen te beantwoorden. Cf. ook Blooming lessen: http://talentstimuleren.nl/thema/stimulerend-signaleren/rijke-leeractiviteiten/bloom/blooming-lessen en http://talentstimuleren.nl/thema/stimulerend-signaleren/rijke-leeractiviteiten/bloom/blooming-lessen/voorbeeldenopdrachten. Hieronder pogen we een leerlijn te concretiseren vanuit de complexiteitstoename binnen de leerplannen, de beheersingsniveaus van Bloom en de insteek van de Nederlandse geschiedenisdidacticus Arie Wilschut: 11 Wilschut (2013) Noemen, omschrijven Producten: definitie, feiten, toets, quiz Voorbeeldvragen Feiten of gebeurtenissen reproduceren: in welke landen werd op 1 januari 2002 de euro ingevoerd? Noemen of opsommen: wat waren de kenmerken van de romaanse kunst? Een begrip definiëren: wat verstaan we onder ‘humanisme’? Dingen beschrijven: wat is een astrolabium en hoe werd dit gebruikt? Feitelijke verbanden leggen: wie was Andreas Vesalius en wat was zijn betekenis voor de geneeskunde? Dingen herkennen, aanwijzen: waar moeten de Kelten gesitueerd worden? Inzicht Begrijpen Uitleggen waarom, hoe, wat bedoeld wordt met … Oorzaken geven van … beschrijven in eigen woorden Producten: samenvatting, spreekbeurt, voorbeeld, overzicht Toepassing Toepassen Gebruiken, duidelijk maken (in een bepaald verband), aantonen, bedenken dit alles bij nieuwe inhouden Producten: illustratie, simulatie, presentatie, interview, krant Selecteren en samenvatten: welke geografische factoren waren belangrijk om de economische bloei van de Verenigde Provinciën te verklaren? Een verklaring of bewijs geven: hoe kwam Hitler aan de macht? In eigen woorden weergeven: hoe kwam Duitsland tot stand? In een tekening/schema weergeven: hoe verliep de Atlantische driehoekhandel? Gevolgen voorspellen: wat gebeurt er als een dictator de macht grijpt? Voorbeelden geven: geef een voorbeeld van een duidelijk verschil tussen het Oude en het Nieuwe Rijk in Egypte. Uitleggen: Wat bedoelde Deng Tsiao Ping met ‘het maakt niet uit of een kat wit of zwart is, als ze maar muizen vangt’. Grote lijnen aangeven: hoe is het koninkrijk België ontstaan? Beschrijven: wat is de ‘universele verklaring van de rechten van de mens’? Verschillen en overeenkomsten aangeven: hoe zou een regeerakkoord tussen socialisten en liberalen eruit kunnen zien? Een plan van aanpak opmaken: hoe zou de Griekse regering het land uit de chaos kunnen halen? Oplossingen voorstellen: hoe kan de VN-Veiligheidsraad aangepast worden aan de huidige verhoudingen in de internationale politiek? Kennis toepassen in nieuwe situaties: welke principes van het marxisme in de SU waren ook aanwezig in de Chinese samenleving onder Mao? Concrete gevallen toetsen aan abstracte definities: welke landen zijn volgens deze definitie socialistisch? Aantonen: welke kenmerken van de Egyptische samenleving leefden verder in Hellas en het antieke Rome? Kennis/ reproductie Onthouden 12 Analyse Analyseren Onderscheid maken, verklaren, toelichten, verbanden aangeven, vergelijken Producten: enquête, verslag, grafiek, checklist, spreadsheet Evaluatie Evalueren Beargumenteren, onderbouwen, interpreteren, verdedigen, verwerpen, een oordeel geven Producten: debat, verslag, evaluatie, beoordeling, conclusie Creatie/ Synthese Samenvatten, formuleren, ordenen, ontwerpen, herschrijven Producten: verhaal, project, film, plan, nieuw spel, lied Creëren, scheppen, ontwikkelen, synthese In delen splitsen: welke risico’s brengt de postindustriële samenleving met zich mee? Patronen beschrijven: welke oorzaken kun je na het bestuderen van de Russische en Amerikaanse revoluties aangeven voor het ontstaan van revoluties? Bewijzen voor conclusies aangeven: onderbouw/weerleg volgende stelling: de demografische revolutie ging vooraf aan de agrarische revolutie. Onderzoeken: hebben de idealen van de verlichting wezenlijk bijgedragen tot het verbeteren van de levenskwaliteit van de mensen? Vergelijken: vergelijk de staatsorganisatie in Hellas en het antieke Rome. Concluderen: zou de oorspronkelijke evolutietheorie van Darwin naar hedendaagse maatstaven stand houden? Beargumenteren: is het toepassen van mensenrechten in een land de strikte voorwaarde bij het aangaan van buitenlandse relaties? Waarde aangeven: welke van de twee teksten geeft volgens jou het best de problemen rond … weer? Waarom? Ontwerpen: ontwerp een ideale werking voor de Verenigde Naties. Scheppen: schrijf een familiegeschiedenis. Samenstellen: schrijf een regeerakkoord op basis van je eigen politieke overtuigingen, als je 50/50 moet samenwerken met een andere politieke partij. Schrijven: schrijf een artikel over jouw oplossing voor het vluchtelingenprobleem. Voorspellen en extrapoleren: wat zou er gebeurd zijn in de 20ste eeuw als er geen wereldoorlog had plaats gevonden tussen 1914 en 1945? Kennis op verschillende terreinen combineren: wat zijn de potentiële economische gevolgen van een oorlog tussen Iran en Saoedi-Arabië? Deze taxonomie helpt de leerkracht opdrachten te maken die gradueel een beroep doen op hogere denkvaardigheden. We spreken het vermogen van de leerlingen aan om creatief te denken en prikkelen hun vaardigheden in het analyseren en het leggen van verbanden. Leerkrachten kunnen hun lesdoelen koppelen aan het beheersingsniveau van de leerlingen en de complexiteit van een casus. Voorbeeld: casusvergelijking Franse en Russische revolutie De instructieafhankelijke leerlingen behalen de lesdoelen met uitgebreide instructie tot en met ‘toepassen’ (groep 1). De instructiegevoelige leerlingen behalen de lesdoelen met normale instructie tot en met ‘evalueren’ (groep 2). De instructieonafhankelijke leerlingen behalen de lesdoelen tot en met ‘creëren’ (groep 3). 13 Groep 1 Onthouden/Herinneren: vat kort samen wat je weet over de Franse en de Russische revolutie. Begrijpen: leg aan de hand van de Franse en Russische revolutie uit wat de kenmerken van een revolutie zijn. Toepassen: maak een schema van beide revoluties met als elementen: ° tijd waarin ze plaats vonden (jaartallen + periode)? ° belangrijkste oorzaken? ° welke groepen stonden tegenover elkaar? ° wat zijn de gevolgen van de revolutie nadien voor elke groep? ° welke blijvende gevolgen hebben deze revoluties gehad? Groep 2 Toepassen: maak een schema van beide revoluties met als elementen (cf. supra). Analyseren: vergelijk de Franse en Russische revolutie. Evalueren: achter de ideeën van welke revolutie kun je je scharen en waarom? Groep 3 Analyseren: vergelijk de Franse en Russische revolutie. Evalueren: achter de ideeën van welke revolutie kan je je scharen en waarom? Creëren: kan je, aan de hand van de Franse en Russische revolutie, enigszins voorspellen hoe de Arabische Lente zal aflopen? Over het werken met deze taxonomie bestaan twee, tamelijk hardnekkige, misverstanden. Onderaan beginnen Het eerste misverstand is dat men bij het maken van opdrachten altijd op het laagste denkniveau uit de taxonomie van Bloom moet beginnen. Dus met vragen waarin de leerlingen feitelijke kennis moeten reproduceren (herinneren), iets moeten uitleggen (begrijpen) of hun kennis in een bekende situatie moeten toepassen (toepassen). Dit misverstand wordt vaak versterkt door de taxonomie van Bloom weer te geven als een standaardgroeilijn (hieronder links). Je kunt 14 namelijk leerlingen vanaf het begin aan een analyse-, evaluatie- of creëeropdracht laten werken. Om die reden heeft onderstaande weergave van de taxonomie (hieronder rechts) toch wel onze voorkeur: Hogere denkvaardigheidsopdrachten zijn moeilijke opdrachten Een tweede misverstand is dat opdrachten die betrekking hebben op hogere denkvaardigheden voorbehouden zijn aan leerlingen uit hogere leerjaren of aan leerlingen van het hoogste niveau. Dat is niet het geval, voor élk niveau en élk leerjaar kunnen opdrachten worden gemaakt waarin een beroep gedaan wordt op hogere denkvaardigheden. Een analyseopdracht doet weliswaar een beroep op hogere denkvaardigheden van leerlingen dan een opdracht waarin leerlingen kennis moeten reproduceren. Maar reproductie- en analyseopdrachten kunnen beide zowel eenvoudig als moeilijk zijn. De moeilijkheidsgraad van een opdracht wordt door een groot aantal verschillende factoren bepaald. Sommige daarvan zijn heel moeilijk van te voren te voorspellen. Leerlingen blijken een vraag bijvoorbeeld heel anders te lezen dan de maker had bedoeld of de sociale of culturele achtergrond van een leerling is van invloed op het kunnen beantwoorden ervan. Berucht is ook het voorbeeld van een leerling die bij een vraag in de fout gaat omdat hij/zij denkt: 'Zo eenvoudig kan het toch niet zijn'. 15 Er kan ook gedifferentieerd worden op basis van het ‘historisch redeneren’: Carla Van Boxstel definieert historisch redeneren als een activiteit waarin iemand informatie over het verleden bijeen brengt om historische verschijnselen te beschrijven, te vergelijken en te verklaren. Men stelt historische vragen, contextualiseert, maakt gebruik van historische begrippen en structuurbegrippen en ondersteunt beweringen met argumenten die gebaseerd zijn op bewijzen uit bronnen. Differentiëren kan m.a.w. ook met de moeilijkheidsgraad van bronnen zelf. Historisch redeneren Veronderstelt kennis van: 1. Historische vragen stellen het soort vragen dat je over historische verschijnselen en bronnen kunt stellen. 2. Gebruiken van historische bronnen de (structuur)begrippen: feit, mening, subjectief, interpretatie, standplaatsgebondenheid, betrouwbaarheid en representativiteit. Veronderstelt vaardigheid in: het gebruiken van historische bronnen, contextualiseren, gebruiken van historische begrippen en structuurbegrippen. het beoordelen van de bruikbaarheid, betrouwbaarheid en representativiteit van informatie in relatie tot een gestelde vraag door contextualiseren, rekening houden met de maker van de bron en vergelijken met info uit andere bronnen. Veronderstelt besef dat: geschiedenis een (re)constructie is in de vorm van antwoorden op vragen die we stellen. bronnen gebonden zijn aan een standplaats en vaak onvolledige en soms ook tegenstrijdige informatie over het verleden geven. 16 3. Contextualiseren kenmerken van periodes, plaatsen en samenlevingen die de historische context vormen van een historisch verschijnsel of van het handelen van mensen in het verleden. het construeren van een historische context om een historisch verschijnsel te beschrijven, te vergelijken of te verklaren en het inleven om het handelen van mensen uit het verleden te interpreteren. het onderbouwen van beweringen over het verleden met argumenten en bewijs en het geven en weerleggen van tegenargumenten. 4. Argumenteren de begrippen: argument, tegenargument en bewijs. 5. Gebruiken van historische begrippen begrippen waarmee historische objecten, personen, gebeurtenissen, ontwikkelingen, structuren en opvattingen worden aangeduid. het gebruiken van historische begrippen om historische verschijnselen te beschrijven, vergelijken en verklaren. 6. Gebruiken van Structuurbegrippen: (indirecte, structuurbegrippen directe) oorzaak, (korte termijn, lange termijn, bedoeld, onbedoeld) gevolg, aanleiding, verandering, revolutionaire verandering, keerpunt, continuïteit, bijzonder, algemeen, overeenkomst, verschil, politiek, economisch, sociaal, cultureel, levensbeschouwelijk. het gebruiken van structuurbegrippen bij het beschrijven van aspecten van verandering en continuïteit, het maken van vergelijkingen en het geven van verklaringen voor historische verschijnselen. het verleden anders is; dat mensen in het verleden over andere kennis, waarden en opvattingen beschikten dan wij nu. historische interpretaties nooit definitief zijn, beweringen over het verleden onderbouwd moeten worden met argumenten en bewijzen en dat niet alle informatiebronnen evenveel waard zijn. historische begrippen verschillend gedefinieerd kunnen worden en in een andere tijd/context een andere betekenis kunnen hebben. - historische veranderingen zich voor kunnen doen op verschillende terreinen en kunnen verschillen in tempo, duur en impact; - historische verschijnselen meerdere oorzaken en gevolgen hebben die kunnen verschillen naar soort en belangrijkheid; - historische verschijnselen overeenkomsten kunnen vertonen, maar nooit exact hetzelfde zijn. 17 Cf. ook de boeiende recente publicatie ‘Historisch denken over bronnen. Aan de slag in geschiedenisonderwijs’ (Leuven, Acco, 2016) in een eindredactie van prof. Karel Van Nieuwenhuyse (KUL). 3.3 het Differentiëren in interesse/groeperingsvorm/leervoorkeuren Leerlingen zijn verschillend geïnteresseerd in bepaalde onderwerpen, thema’s of vaardigheden binnen geschiedenis. Gezien het halfopen karakter van de leerplannen geschiedenis en de hierin opgenomen onderzoekvaardigheden kan elke leerling de kans krijgen om op basis van interesse bepaalde opdrachten of leerinhouden te kiezen, bepaalde interessegebieden aan te boren en/of uit te diepen. Laat hen m.a.w. regelmatig kiezen! Motivatie verhoogt aanzienlijk de betrokkenheid. Voorbeelden * * * * * Bij de studie van een samenleving focussen de leerlingen op een domein naar keuze. Ze onderzoeken dit domein aan de hand van historisch bronnenmateriaal en presenteren dit domein aan (een groep) medeleerlingen. Leerlingen in het 2de jaar voeren een onderzoek uit naar het ‘dagelijks leven in de klassieke oudheid’. Zij mogen zelf bepalen op welk facet van dit dagelijks leven (kledij en sieraden, familie en gezin, voeding, ontspanning) ze inzoomen. Vimeo of een ander kanaal gebruiken als platform om eigen gemaakte video’s te posten. De leerkracht brengt eerst de staatsvorming aan het begin van de nieuwe tijd globaal in de klas. Daarna mogen de leerlingen kiezen voor welk land ze dit nog verder onderzoeken of uitwerken. Om het sociaal-culturele probleemveld in de klas te brengen in het 2de jaar van de 3de graad kan geopteerd worden voor het thema ‘Het alledaagse leven na WO II’. Bedoeling is dat leerlingen dit helemaal zelf en contextueel in beeld brengen via doorgedreven bronnenonderzoek en interviews en daarna hun bevindingen overmaken aan de medeleerlingen. Maar zij mogen wel zelf kiezen op welke focus zij willen inzetten: het huishouden, onderwijs, secularisering, mannen en vrouwen, communicatie en media, muziek en ontspanning, mobiliteit of andere. Naast niveau- en tempoverschillen (cf. verder) zijn er ook verschillen in interesse, motivatie en leervoorkeur. Door hierop te differentiëren, kun je elke individuele leerling aanspreken en motiveren. 18 De motivatie, betrokkenheid en zelfstandigheid van leerlingen kan vergroot worden door rekening te houden met verschillen in leervoorkeuren: leerlingen nemen actiever deel aan de les omdat er variatie en keuzemogelijkheden zijn. Bovendien geeft kennis van leervoorkeuren inzicht in de sterker en zwakker ontwikkelde kanten van leerlingen. Er is wel een belangrijk onderscheid tussen variëren en differentiëren. Voor de verandering eens mindmappen met de klas is geen differentiatie maar variëren in werkvormen. Differentiatie wil zeggen dat er maatwerk aangeboden wordt aan individuele leerlingen of kleine clusters van leerlingen. Variëren en differentiëren zijn dus beide middelen om leerlingen actief bij de les te betrekken. Volgens Kolb zijn er vier types leerders: de doener, de dromer, de denker en de beslisser. Het is de taak van de leerkracht om elk type afwisselend aan bod te laten komen zodat leerlingen zich breed ontwikkelen. De volgende werkvormen sluiten aan bij de 4 types: de doener: simulatie, brainstormen, spreekbeurt, samenwerken, PowerPoint of Prezi, de beslisser: experimenteren op basis van theorie, stapsgewijs, instructie, toepassingsopdrachten, de denker: vragen stellen, debat, observatie, schrijven, lezing, de dromer: film, brainstorm, mindmap, rollenspel, praktijkervaringen. 19 Gardner stelde vast dat er een aantal ‘intelligentiesystemen’ in onze hersenen los van elkaar functioneren. Intelligentie bestaat uit minstens 8 relatief zelfstandige factoren: verbaal-linguïstische, logisch-mathematische, visueel-ruimtelijke, muzikaal-ritmische, lichamelijk-kinesthetische, natuurgerichte, interpersoonlijke en intra-persoonlijke intelligentie. Dit biedt aanknopingspunten om het onderwijs veelzijdiger in te richten zodat meer leerlingen zich aangesproken voelen. Differentiëren op dit niveau omvat enerzijds het aanbieden van variatie in leeractiviteiten zodat leerlingen kunnen proeven van verschillende leerstrategieën en anderzijds het rekening houden met verschillen in leerprofielen (sneller werken, alleen werken, samenwerken) zodat ze op een efficiënte manier taken uitvoeren. Voorbeeld Voor een actualiteitsopdracht wordt een planningstabel aangeboden. De leerlingen mogen kiezen of ze de opdracht alleen, per twee of in groepjes van maximaal vier leerlingen maken. De leerkracht maakt met symbolen duidelijk welke deelopdrachten de leerlingen zeker moeten maken en welke opdrachten ze mogen maken. 20 4 Differentiëren in materiaal en hulpmiddelen 4.1 Differentiatie in leerondersteuning 4.1.1 Geschiedenis, een talig vak Geschiedenis is een talig vak. Je kunt taal daarom beschouwen als een hefboom van differentiatie. Je kunt expliciet stilstaan bij taal en/in geschiedenis. Zijn onze lessen, toetsen en examens wel transparant genoeg naar taal? Bestoken we de leerlingen niet te veel met structuurbegrippen die ze taalkundig niet (kunnen) begrijpen? Daarom moet transparante taal een blijvende zorg zijn in onze lessen. Dit kan o.m. door: * * * * lange versus korte teksten, moeilijkheidsgraad van de teksten, talige ondersteuning: begrippendidactiek, leesstrategieën, schrijfkaders, kijkwijzers, instructiekaarten, materiaal (tekst of illustraties). Enkele beschouwingen bij de moeilijkheidsgraad in taal bij de vraagstelling. De opdracht De formulering van de vragen Vragen kunnen een gesloten of open vorm hebben. Hoewel een gesloten vorm niets zegt over de moeilijkheidsgraad van een vraag worden open vragen doorgaans als moeilijker ervaren. De reden ligt voor de hand. Zowel bij gesloten als open vragen kun je een beroep doen op kennis en inzicht, maar bij open vragen doe je ook beroep op redeneer- en argumentatievaardigheden. 21 De complexiteit van de vraagstelling Een enkelvoudige vraagstelling is, in principe, eenvoudiger dan een meervoudige vraagstelling. Een onderzoek/opdracht waarin slechts één aspect aan de orde komt is eenvoudiger dan een opdracht waarin de leerling met veel aspecten of veel factoren rekening moet houden. Het taalgebruik in de opdracht Het taalgebruik in de opdracht beïnvloedt de moeilijkheidsgraad ervan. Het gaat dan vooral om het gebruik van vaktermen. Deze factor speelt een minder grote rol als je de leerlingen vaker met dit vakjargon confronteert. Wel of geen aanwijzingen Hoe opener/algemener de opdracht is geformuleerd, des te moeilijker de opdracht. In de aanleerfase is het daarom belangrijk de leerling doorheen de opdracht te begeleiden met aanwijzingen, met stappenplannen of andere instrumenten (bijvoorbeeld voor de analyse van bronnen en spotprenten). In volgende opdrachten nemen aanwijzingen/deelvragen in aantal af en tenslotte maakt de leerling een opdracht af zonder aanwijzingen/deelvragen. Eisen aan het antwoord Opdrachten waarbij je een kort antwoord verwacht zijn eenvoudiger dan vragen waarop je een uitgebreider antwoord wenst. Opdrachten waarbij je een gelaagdheid in het antwoord verwacht, zijn moeilijker. Verwerkingsniveau De moeilijkheidsgraad van een opdracht met een of meer bronnen is afhankelijk van wat een leerling met de bron moet doen. Moet hij informatie uit de bron beschrijven of een passage aanwijzen? Moet hij de informatie in de bron kritisch beoordelen via de historische methode? Abstractieniveau Een opdracht wordt complexer als het onderwerp van de opdracht (en/of de bron) meer abstract is. 22 De bronnen De hoeveelheid bronnen Opdrachten waarin leerlingen meer dan één bron moeten bevragen/onderzoeken zijn vaak moeilijker. Je kunt dan ook de leerlingen vragen om bronnen met elkaar te vergelijken. De leerkracht kan ook vragen welke bron het beste een bepaalde uitspraak/opvatting ondersteunt of welke bron een voorbeeld van iets is. De complexiteit van de bronnen De moeilijkheidsgraad van de bronnen beïnvloedt de moeilijkheidsgraad van een opdracht. Welke factoren bepalen de moeilijkheid van een bron: * * * * * * taalgebruik: de bron wordt moeilijker naarmate deze meer weinig frequente woorden of archaïsche woorden bevat; syntaxis: een bron met enkelvoudige, korte zinnen is eenvoudiger te begrijpen dan lange, ondergeschikte zinnen; tekststructuur: de bron wordt moeilijker te begrijpen als de bron een moeilijk te doorgronden structuur heeft; complexiteit van de inhoud: de bron wordt moeilijker te begrijpen als de complexiteit van de informatie toeneemt; hoeveelheid informatie: de bron wordt moeilijker te begrijpen als de informatiedichtheid in een bron groter wordt; tekstlengte: de lengte van een tekst beïnvloedt de moeilijkheidsgraad, zeker in combinatie met genoemde factoren. Historische kennis Aanwezige voorkennis Opdrachten worden moeilijker naarmate in de opdracht een groter beroep wordt gedaan op (voor)kennis. Dit geldt zeker als de leerling zelf moet bepalen welke kennis hij moet activeren om de opdracht te kunnen maken. 23 Informatie verwerven Krijgt de leerling alle benodigde informatie aangereikt of moet hij zelf op zoek naar informatie? Historische vaardigheden Tijd Tijd/chronologie De moeilijkheidsgraad van de opdracht is afhankelijk van de eisen m.b.t. het omgaan met tijdsindelingen, periodisering en chronologie. Oorzaak en gevolg De moeilijkheidsgraad van de opdracht is afhankelijk van de eisen die bij het verklaren van historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen worden gesteld aan het kunnen gebruiken van het concept ‘oorzaak-gevolg’. Continuïteit en verandering De moeilijkheidsgraad van de opdracht is afhankelijk van de eisen die bij het verklaren van historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen worden gesteld aan het kunnen gebruiken van het concept ‘continuïteit en verandering’. Interpretatie Standplaatsgebondenheid De moeilijkheidsgraad van de opdracht is afhankelijk van de eisen die bij het verklaren van historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen worden gesteld aan het kunnen gebruiken van het concept standplaatsgebondenheid. Bron en vraagstelling De moeilijkheidsgraad van de opdracht is afhankelijk van de eisen die worden gesteld aan het verwerven en verwerken van informatie uit historische bronnen. 24 Betekenis nu Betekenis geven aan en oordelen over het verleden. De moeilijkheidsgraad van de opdracht is afhankelijk van de eisen die worden gesteld aan het oordelen over het verleden en aan het betekenis geven aan het verleden voor het heden. We verwijzen hiervoor expliciet naar de fundamentele bijdrage rond taalbeleid en/in geschiedenis door Karel Van Nieuwenhuyse en Guy Putseys in Hermes, het tijdschrift van de Vlaamse Vereniging Leraren Geschiedenis, MAVO, PAV en Cultuurwetenschappen, jg. 13, nr. 46, september 2009: http://www.vvlg.be/echo_files/832-nlsrcBestand.pdf. 4.1.2 Andere leerondersteuning We denken aan: kijkwijzers, technieken om leerstof te structureren (schema’s/mindmappen), peer-tutoring, begrippenapparaten, remediëringsopdrachten e.a. Zorg voor een soort buddy-systeem, waarbij leerlingen elkaar kunnen helpen, integreer leerondersteuning in de klas (door bijvoorbeeld ICT), maak gebruik van een (zinvol)studieschrift. Ook graphic organizers kunnen helpen om de leerstof te structureren. 4.2 Differentiatie in leermiddelen Differentiatie is uiteraard ook mogelijk in de soorten bronnen. Wij beschikken over een brede waaier: teksten, foto’s, grafieken en tabellen, cartoons, tekeningen, kunst, film, kaarten (historische atlas), mondelinge getuigenissen … Voorbeeld Leerlijn werken met de ruimte. Ook hier kun je differentiëren m.b.t. plaatsgebondenheid, lokaal-regionaal-nationaal, centrum en periferie, geopolitiek, kaarten en de historische atlas. In de 1ste graad zijn er grote verschillen m.b.t. het vaardig omspringen met de historische atlas. Leerlingen, met problemen om gegevens op te zoeken, kunnen gebruik maken van een kijkwijzer. Hetzelfde geldt voor leerlingen die het tot in de 3de graad moeilijk hebben met het systematisch ontleden van kaarten, grafieken, diagrammen. Hier kun je ondersteuning aanbieden in de vorm van algemene kijkwijzers per type bron tot specifieke kijkwijzers voor bv. historische kaarten. Op termijn kun je dan werken aan het geleidelijk overbodig maken van deze kijkwijzers. Ook het aanbieden van een begrippenregister kan het voor sommige leerlingen haalbaarder maken om bepaalde documenten zelfstandig te verwerken. We verwijzen hieronder naar een mogelijke leerlijn rond het ruimtelijke referentiekader. 25 Vanaf de 2de graad Vanaf de 3de graad Plaatsgebondenheid Voorbeelden geven van de plaatsgebondenheid van het menselijke handelen in de bestudeerde samenlevingen. Inzicht verwerven in de plaatsgebondenheid van het menselijke handelen in de verschillende bestudeerde samenlevingen. Inzicht verwerven in de wisselwerking van de tijds- en plaatsgebondenheid én de socialiteit van het menselijke handelen doorheen de geschiedenis. Lokaal, regionaal, nationaal Met een voorbeeld uit de bestudeerde samenlevingen de verwevenheid illustreren van de lokale, regionale, nationale en algemene geschiedenis. In verschillende contexten de verwevenheid van de lokale, regionale, nationale en algemene geschiedenis herkennen en verklaren. Werken met de ruimte Centrum en Periferie Geopolitiek Vanaf de 1ste graad Aangeven of feiten uit de bestudeerde samenleving van lokaal, regionaal, nationaal of mondiaal belang zijn. De begrippen ‘centrum’ en ‘periferie’ inhoudelijk begrijpen en toepassen op elementen uit de bestudeerde samenlevingen. De plaatselijke geschiedenis kaderen in de ruimere regionale, nationale en internationale geschiedenis. Het begrip ‘geopolitiek’ inhoudelijk begrijpen. Kaarten Aan de hand van een legende een historische kaart lezen. Een blinde kaart invullen. Historische atlas Een opgegeven kaart vinden in een historische atlas en het register hanteren. Werken met complexer kaartmateriaal in een historische atlas: kaarten uit verschillende periodes opzoeken, vergelijken, verbanden en evoluties waarnemen; kaarten per domein opzoeken en vergelijken; een evolutie- en synthesekaart onderscheiden en adequaat hanteren. Het begrip ‘geopolitiek’ inhoudelijk adequaat hanteren. De relativiteit van historische kaarten onderkennen en verklaren (met voorbeelden). Zelfstandig een historische atlas willen en kunnen gebruiken. 26 4.3 Differentiëren in leertijd De hoeveelheid tijd die leerlingen nodig hebben om een opdracht of taak af te werken, is uiteraard verschillend. Daarom kun je differentiëren in de leertijd en dit kan zowel binnen als buiten de les. Door de halfopen leerplannen geschiedenis moet dit mogelijk zijn. Leerinhouden worden beter gekozen in functie van de te realiseren leerplandoelstellingen. Op die manier komt er tijd beschikbaar om te differentiëren in leertijd. Binnen de les kan dit door sommige leerlingen extra instructie te geven en andere niet: dit is tempodifferentiatie. Buiten de les kan dit door te differentiëren in het huiswerk dat je meegeeft, door pre-teaching en remedial teaching, of ook door flipping the classroom. 4.3.1 Tempodifferentiatie De leerkracht past de les aan de leerlingen aan: sommige krijgen meer documenten te onderzoeken en andere minder. Dit gaat prima samen met differentiatie in leerstof volgens het BHV-model of de moeilijkheidsgraad (cf. supra). Een andere vorm is dat er gewerkt wordt met een maximale tijdsbesteding. Iedereen krijgt dezelfde opdracht en dezelfde tijd. Alles wat leerlingen hierbinnen niet afgewerkt krijgen, moet niet verder afgewerkt worden. Zo krijgt de leerkracht een beeld van het tempo van zijn leerlingen. Het is dan belangrijk om uit te vissen wat aan de basis ligt van de verschillen. Is de opdracht duidelijk genoeg, ook naar taal? Sluit de opdracht aan bij de capaciteiten, de interesse van de leerling? Is de kwaliteit van het gemaakte werk wel goed? Verschillende oorzaken vragen om verschillende oplossingen. Voorbeeld Rond het thema kolonialisme krijgen de leerlingen een werkplanner waarin verplichte en verdiepende opdrachten staan. Voorbeeld Tijdens de les over het marxisme hebben sommige leerlingen het lastig om abstracte filosofische of politieke begrippen zelfstandig te verwerken. Andere leerlingen zijn klaar om een actualiteitsopdracht te beginnen. De eerste groep wordt daarom apart genomen. Tijdens de zelfstandige actualiteitsopdracht van de ene groep krijgen zij extra instructie over het marxisme aan de hand van een nieuw voorbeeld. Het laat hen toe om de kernbegrippen beter te begrijpen. 27 4.3.2 Pre-teaching en differentiëren in huiswerk Leerlingen die dit nodig hebben, krijgen extra instructie als voorbereiding op de les die zal komen. Dit gebeurt in principe in een kleine groep of individueel. Je kunt ook werken met pre-teaching via huiswerk. Leerlingen met nood aan extra leertijd nemen vooraf thuis al de basisleerstof door. Een voorbeeld: ‘Lees deze tekst en beantwoord de volgende vraag/vragen’, of ‘Zoek de betekenis op van volgende begrippen’. De leerling bewijst het geleverde huiswerk en de leerkracht ziet welk ander huiswerk er kan zijn voor de andere leerlingen. De extra instructie- en/of leertijd maakt de les effectiever voor zwakke leerlingen of leerlingen met speciale leerproblemen. 4.3.3 Flipping the classroom Digitalisering biedt nieuwe didactische mogelijkheden die leerlingen minder afhankelijk maken van de klassikale uitleg van de leerkracht. Daarom zetten leerkrachten nu ook zelfgemaakte instructievideo’s in voor pre-teaching of extra instructie op elk gewenst moment buiten de les zelf. Dit is ‘flipping the classroom’: ‘draai de les om’. Klassikale kennisoverdracht wordt hierbij grotendeels vervangen door video’s op YouTube en andere online kanalen. De tijd in de les wordt dan gebruikt om opdrachten en oefeningen te maken, vragen te beantwoorden, in groepjes te werken, met digitaal lesmateriaal te werken, onderzoeken te doen … Het onderwijs wordt hierdoor interactiever en meer op maat. Korte instructievideo’s van 3-6 minuten blijken het meest effectief te zijn. De leerkracht kan de filmpjes ook inzetten om te remediëren. De coachende rol van de leerkracht neemt hierdoor aanzienlijk toe. Een voorbeeld voor geschiedenis: https://www.leraar24.nl/video/3353#tab=0. Ook het YouTubekanaal van Joost van Oort heeft een ruim aanbod: https://www.youtube.com/user/JORTgeschiedenis. 4.3.4 Remedial teaching Ook remedial teaching is een vorm van differentiatie in leertijd: de didactische hulp die de leerkracht inzet als het leerproces bij leerlingen niet goed verloopt. Een leerling met een bepaald leerprobleem heeft een andere pedagogische en didactische aanpak nodig in en buiten de klas. 28 5 Differentiatie in/en evaluatie Bij gedifferentieerd lesgeven hoort gedifferentieerd toetsen. Traditionele toetsen sluiten vaak niet aan bij gedifferentieerd werken en valoriseren niet genoeg de activiteiten van de leerlingen. Zoeken naar alternatieven is de boodschap! Breed evalueren wordt hierbij dan ook aangeraden. 5.1 Differentiatie in product Leerlingen mogen zelf bepalen onder welke vorm ze willen bewijzen dat zij die of die leerplandoelstellingen beheersen. Voorbeeld Bij een groepswerk over het dagelijks leven in de klassieke oudheid krijgen de leerlingen de keuze op welke manier ze het resultaat van hun werk willen presenteren: alleen of in groep? Schrijven ze een tekst met hun bevindingen of presenteren ze liever? Onder welke vorm kiezen ze zelf. Differentiatie kan ook gebeuren volgens de vorm waarin getoetst wordt. Dit hoeft dus niet altijd schriftelijk te gebeuren. Leerlingen kunnen bv. hun leerwinst presenteren via een rollenspel, Prezi/PowerPoint, instagram/facebook/twitter, een interview, een krantenartikel … Belangrijk hierbij is dat zij vooraf weten welke beoordelingscriteria de leerkracht zal hanteren. Je kunt de leerlingen de keuze geven tussen een mondeling en schriftelijk examen. Wie meerdere vormen van evaluatie toepast/toelaat, doet aan differentiatie. 5.2 Differentiatie in proces Er kan enerzijds getoetst worden om te zien of de gestelde leerplandoelstellingen bereikt zijn. Dit gebeurt heel vaak en overal. Maar de resultaten ervan worden niet of nauwelijks gebruikt om besluiten te trekken m.b.t. de leerlingen. Maar er kan ook getoetst worden om te weten welke acties er nodig zijn bij de leerlingen om de leerplandoelstellingen te halen. Deze laatste manier van toetsen is cruciaal bij het differentiëren. Daarom is het aangewezen om vaker tijdens de les na te gaan wat leerlingen al kennen en kunnen. 29 Er zijn apps (Socrative, Nearpod) op de markt die een handig hulpmiddel kunnen zijn om regelmatig te toetsen in de les. De leerlingen maken dan in de les gebruik van smartphones, laptops, notebooks of tablets. Via bijvoorbeeld een korte quiz heb je onmiddellijk zicht op de resultaten. Op basis hiervan deelt de leerkracht de leerlingen in groepjes in (cf. supra). Flexibel toetsen is ook een optie. Het betekent dat niet iedereen op hetzelfde moment getoetst wordt. Door de snelle digitale ontwikkelingen wordt dit gemakkelijker toepasbaar. Leerlingen maken een toets over een bepaald onderdeel als ze daar aan toe zijn, zoals bijvoorbeeld bij het rijexamen. Kennis, inzicht en toepassingen kunnen behoorlijk goed afgetoetst worden via dit kanaal. Voorbeeld De leerling verzamelt in een portfolio ‘bewijsmateriaal’ dat representatief is voor de leerervaringen. Dit gebeurt volgens de interesses, leervoorkeuren en het niveau van de leerling. Er kan ook gedifferentieerd worden in niveau binnen een toets. Hoeveel procent van de toets moet bestaan uit basisvragen (gebaseerd op minimale doelstellingen) en hoeveel uit vragen op een hoger niveau (complexe vragen)? Hiertoe kan de taxonomie van Bloom (cf.supra) een handig instrument zijn. Een andere mogelijkheid is om extravragen voor te leggen. De leerling heeft dan de keuze om die wel of niet te maken en krijgt er extra punten voor. Ook die extra vragen kunnen opgemaakt worden op basis van Bloom. Andere differentiatiemogelijkheden bij toetsing zijn mogelijk, zo bijvoorbeeld in toetsniveau door in bepaalde toetsen enkel basisvragen op te nemen en in andere toetsen ook complexere vragen (lees- en schrijfopdrachten, onderzoekvaardigheden, historisch redeneren, via Bloom (cf. supra)). Laat leerlingen kiezen uit een reeks van vragen of laat ze zelf een vraag opstellen (volgens interesse of uitkomst). 5.3 Gebruik van zelfevaluatie De leerlingen formuleren de eigen sterke punten en de werkpunten. Deze zelf geformuleerde werkpunten gebruiken we dan als criteria voor volgende opdrachten. 30 6 Differentiatie in feedback en remediëring 6.1 Differentiatie in feedback Feedback is cruciaal om het leerproces te versterken en de leerling te motiveren om te blijven leren. De onderwijsspecialisten Hattie en Timperley noemen feedback een van de krachtigste instrumenten waarover de leerkracht beschikt om leerlingen te laten leren. Zij onderscheiden vier niveaus van feedback: op de taak (hoe goed is de taak begrepen en uitgevoerd?) op het proces (is de opdracht begrepen en kan deze worden uitgevoerd?) op de zelfregulatie (zelf monitoren en regelen van acties) op het zelfniveau (persoonlijke evaluatie van de lerende) 31 Zelfevaluatie is belangrijk bij evaluatie en kan ook een rol spelen bij differentiatie. Laat leerlingen daarom zelf sterke punten en werkpunten formuleren. Hierbij kunnen criterialijsten gehanteerd worden. Differentiatie in feedback geeft aan wat goed is, wat beter kan én hoe. Dit kan met signaallijsten bij opdrachten, toetsen en examens. Voorbeeld Opdracht: rangschik onderstaande toetsvragen volgens moeilijkheidsgraad. a) Wat is het verband tussen het afbrokkelende Ottomaanse rijk en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog? b) Geef vier oorzaken van de Eerste Wereldoorlog. c) Welk land draagt volgens jou de grootste verantwoordelijkheid voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog? Geef twee argumenten. Geef je antwoord volgens taxonomie van Bloom: b) onthouden (en begrijpen); a) toepassen (met inzicht); c) evaluatie. 6.2 Differentiatie in remediëring Differentiatie in remediëring kan via extra oefeningen/opdrachten afhankelijk van de noden, (interactief) online, flipping the classroom, peer-tutoring of individuele opvolging. 7 Uitgewerkte voorbeelden 7.1 Differentiëren met spotprenten Veel leerlingen vinden het interpreteren van spotprenten lastig. De verschillen tussen leerlingen bij deze vaardigheid zijn vaak heel groot. Sommige leerlingen hebben in één oogopslag de bedoeling van de maker door, terwijl anderen er echt niet uitkomen. Hieronder volgt de beschrijving van een experiment van twee lesuren dat is uitgevoerd op het Willem Lodewijk Gymnasium in Groningen. Met veel dank aan Anita Warmelink, docente geschiedenis in Groningen voor het ter beschikking stellen van de onderstaande voorbeelden. 32 De leerkracht verdeelt de klas in drie groepen (groep A, groep B en groep C) op basis van leerlingenscores op spotprent gerelateerde toetsvragen. De leerlingen vonden de verdeling van de klas in groepen volstrekt normaal en hadden er geen enkel probleem mee. In groep A zaten leerlingen die heel veel moeite hadden om spotprenten te analyseren. Groep B bevatte leerlingen die gemakkelijker spotprenten konden doorgronden, maar af en toe vastliepen. groep C zaten de leerlingen die geen of heel weinig moeite hadden met het interpreteren van spotprenten. Groep A kreeg een opdracht, waaraan een korte uitleg voorafging. In vijf minuten werd met deze groep leerlingen een stappenplan besproken om spotprentinterpretatie aan te pakken. Daarna gingen ze in tweetallen aan de slag met een opdracht, waarin deze methode verwerkt was. Daarbij leidde de opdracht ze stapsgewijs via verduidelijkingsvragen, waarbij leerlingen de beelden omzetten in woorden en de beeldspraak vertaalden, naar interpretatievragen. Met deze laatste vragen herleidden de leerlingen de betekenis van de prent. Deze groep bereidde zich hierdoor voor op een korte presentatie voor de gehele klas over wat de maker met de prent wilde vertellen. Leerlingen uit groep B kregen een opdracht waarmee ze meteen zelf, in drietallen aan de slag konden. Ook zij hadden verduidelijkings- en interpretatievragen. Echter, zij kregen minder tussenstappen en eindigden op een hoger beheersingsniveau dan groep A. Vergeleken met groep A zette deze groep een extra stap, doordat ze ook de bruikbaarheid van de prent evalueerden. De leerlingen in groep B bereidden zich voor op een presentatie van een zelfbedacht stappenplan voor spotprentinterpretatie en de bespreking van de bruikbaarheid van de bron om een bepaalde vraag te beantwoorden. Groep C werkte in drietallen buiten het lokaal aan een creatieve opdracht. Spotprentinterpretatie is voor deze groep niet moeilijk. Daarom kreeg deze groep enkele verduidelijkings- en interpretatievragen om op gang te komen en te helpen bij het herleiden van de betekenis van de prent. Deze groep moest daarna aan de slag met het schrijven van een lofrede of hekeldicht bij de afbeelding. In het daaropvolgende uur presenteerden ze vervolgens deze rede. Deze groep begon vrijwel direct met de interpretatie van de prent om hiermee een creatieve (evaluatieve) opdracht uit te voeren. 33 7.1.1 De winst van een gedifferentieerde aanpak Tijdens de nabespreking van de opdracht en de reflectie op deze werkwijze, kwam naar voren dat leerlingen uit groep C veel hadden gehad aan de nabespreking door groep A. De leerlingen in groep A bloeiden helemaal open door dit compliment. In de lessen in de weken daarna werd ook gemerkt dat klassikale besprekingen van spotprenten anders verliepen. Er werd beter naar elkaar geluisterd en met name de leerlingen uit groep A slaagden beter in het interpreteren van bronnen. De grootste winst van deze aanpak was dat leerlingen vertelden dat ze het prettig hadden gevonden om op hun eigen niveau te werken en uitgedaagd te worden. 7.1.2 Differentiëren met andere historische vaardigheden Het raamwerk van deze opdracht is ook goed bruikbaar voor het oefenen van andere historische vaardigheden. We zetten hieronder de principes op een rijtje. Het is de bedoeling dat de klas in drie groepen wordt verdeeld. Dit kan goed op basis van eerder behaalde resultaten of een diagnostische toets. Groep A is de instructieafhankelijke groep. Deze groep blijft klein, maximaal zes leerlingen. Zij krijgen aan het begin van de opdracht een korte extra uitleg van de leerkracht. Daarna gaan ze zelfstandig, alleen of in een klein groepje, aan de slag. Leerlingen die extra uitleg nodig hebben, kunnen het beste in deze groep zitten. Aan een kleine groep kan gemakkelijk, op zachte toon, iets uitgelegd worden, terwijl de leerlingen uit groep B aan de slag gaan. Groep B is de instructiegevoelige groep. Deze groep kan groter zijn; 15 of 20 leerlingen. Deze groep gaat meteen aan de slag met de opdracht. Laat de leerlingen de eerste tien minuten zelfstandig werken, in stilte, zodat groep A de uitleg van de leerkracht goed kan volgen. Leerlingen die af en toe vastlopen, maar voor wie klassikale uitleg niet meer nodig is, kun je het best in deze groep plaatsen. Groep C is de instructie-onafhankelijke groep. Zij kunnen zonder leerkracht werken, bijvoorbeeld in een multimedialokaal of OLC. Zorg er daarom voor dat de instructie voor deze groep compleet is. Leerlingen die zich snel vervelen, of het liefst zelfstandig werken, passen goed in deze groep. Deze groep is vaak niet te groot; rond de 10 leerlingen. 34 7.1.3 Snelle en toepasbare vormen van differentiatie Naast deze uitgebreide vorm van differentiatie, zijn er eenvoudigere manieren van differentiatie te bedenken binnen het geschiedenisonderwijs. Differentiëren ligt in het verlengde van variëren. Een voorbeeld van dat laatste is in een klassikale les verschillende elementen en werkvormen in te bouwen die aansluiten bij verschillende leerstijlen. Beginnen met een filmfragment, een korte klassikale uitleg of aantekening, een opdracht maken en daarop reflecteren, daagt leerlingen in alle leerstijlen uit. Huiswerk kan ook gedifferentieerd aangeboden worden. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld de keuze krijgen uit het samenvatten van de tekst aan de hand van (werkboek)vragen of met behulp van een (digitale) mindmap. Ook hiermee differentieer je voornamelijk naar leerstijl. Hiervoor is de leercyclus van Kolb geschikt. Een korte beschrijving is bijvoorbeeld te zien op: http://www.leraar24.nl/video/1001. Het handboek geeft vaak mooi materiaal, dat bruikbaar is voor differentiatie. Opdrachten uit het boek waarin bronnen worden gebruikt, lenen zich uitstekend voor het maken van drie verschillende opdrachten met verschillende beheersingsniveaus. Door leerlingen die brongebruik moeilijk vinden niet meteen te laten beginnen met analyse, zijn ze beter gemotiveerd. Ze weten door de opbouw ook welk eindniveau van hen wordt verwacht. Om niveauverschillen in vragen aan te brengen is de taxonomie van Bloom heel geschikt. Wilschut e.a. geven in hoofdstuk 10 van Geschiedenisdidactiek praktische tips en uitleg. Ook kun je verschillende leerroutes bij (werkboek)opdrachten uitstippelen. Als sommige leerlingen moeite hebben met chronologie, selecteer je voor deze groep de chronologieopdrachten. Voor andere leerlingen met moeite met oorzaak en gevolg, kun je meer de nadruk leggen op opdrachten die deze vaardigheid oefenen. 35 7.2 Differentiëren in een introductieles rond de Nieuwe Tijd Voorbereidingen 1 Maak tafelgroepen in je lokaal van 3 leerlingen per groep. 2 Hoe deel je de leerlingen in? Het is verstandig een korte pre-test af te nemen, op basis waarvan je de leerlingen in de groepen kunt indelen. Dat kan – bij - een les van 45 minuten - het beste de les van te voren gebeuren. We gebruiken hiervoor www.edomodo.com of Wintoets. Leerlingen maken een korte quiz waarbij getoetst wordt in welke mate ze de begrippen uit de opdracht beheersen. Leerlingen die de begrippen niet of nauwelijks beheersen, komen in groep A. Leerlingen die de begrippen beheersen, maar moeite hebben met toepassen, komen in groep B. Leerlingen die de begrippen beheersen en kunnen toepassen en uitdaging nodig hebben of meer top-down werken, komen in groep C. Lesverloop - Begin de les centraal. Beam de klassenplattegrond: Groep A zit aan de instructietafel, Groep B daarachter en Groep C helemaal achterin. ze gaan doen en op welke wijze je ze hebt ingedeeld. Het gaat daarbij niet om dom-gemiddeld-slim, maar om in welke mate de leerlingen de stof beheersen en in hoeverre ze toe zijn aan de volgende stap. Iedere groep krijgt dus een andere opdracht. n (één uit de Oudheid, één Middeleeuwen, één uit de Renaissance en één uit onze tijd) en de leerlingen te vragen ze in chronologische volgorde te zetten. Dit kan zo: één minuut in stilte zelf denken, dan twee minuten overleggen met je buur en klassikaal het antwoord bespreken. Je kunt ook deze stap eerst doen en dan pas uitleggen waarom iedereen op een bepaalde plek zit. - Zet nu de leerlingen aan het werk. Deel de opdrachten uit. d groep A klein: ca. 6 leerlingen. Verzamel ze aan je bureau/instructietafel. Bekijk met de leerlingen of ze alle begrippen uit de opdracht begrijpen en kunnen uitleggen (sociale mobiliteit bijvoorbeeld). Zo niet, geef dan uitleg/synoniem. Houd deze verlengde instructie kort en zet ze daarna aan het werk. -20 leerlingen. Groep B is het minst van hulp afhankelijk. d Groep C weer klein, ca. 6 leerlingen (2 keer 3). - Na 10 minuten, meng je groep A, B en C. Het kan handig zijn de leerlingen een kaartje te geven en ze te zeggen nu een groepje te vormen waar elke letter in ieder geval één keer in voorkomt. Geef de leerlingen opdracht 6 groepen te maken. 36 (A) (C) (B) (D) 37 8 Samenvatting Uit onderzoek blijkt dat de meest gunstige resultaten op de leerprestaties ontstaan wanneer er gedifferentieerd wordt lesgegeven. Veel leraars hebben echter moeite met het afstemmen op de verschillen tussen leerlingen. Differentiëren is het bewust, doelgericht aanbrengen van verschillen in instructie, leertijd of leerstof binnen een (heterogene) groep of klas leerlingen op basis van onder andere hun prestaties. Onze halfopen leerplannen scheppen ruimte voor differentiatie. Dit is dan ook geen nieuwe beleidsterm: we doen dit al langer! Maar we kunnen hier nu bewuster op focussen en ook de evaluatie van historische vorming hierop laten aansluiten. 9 Meer lezen Berben, M. (maart 2013). Differentiëren is te leren, in Prima. Berben, M. & Van Teeseling, M. Differentiëren is te leren. (2014).Omgaan met verschillen in het voortgezet onderwijs. Utrecht. Bosker, R.J., De grenzen van gedifferentieerd onderwijs. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar theoretische en vergelijkende onderwijskunde en het onderwijsonderzoek aan de Faculteit der Psychologische, Pedagogische en Sociologische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen op 11 januari 2005 (te vinden via: http://redes.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/2005/r.j.bosker/bosker.pdf). Castelein, E., e.a. (2016). Binnenklasdifferentiatie, een beroepshouding, geen recept. Leuven-Den Haag. Coubergs, C. & Struyven, K. (2013). Binnenklasdifferentiatie. Leerkansen voor alle leerlingen. Leuven-Den Haag. Didactief (Special ‘Ziet u het verschil?’, over differentiëren). oktober 2012, toegepast op geschiedenis. Dixie, G. (2011). The ultimate teaching manual. A route to success for beginning teachers. Bloomsbury. Ginnis, P. (2002). The teachers’s toolkit. Raise classroom achievement with strategies for every learner. Glasgow. Hattie, J. (2009). Visible Learning: a synthesis of over 800 meta-analyses relating to achievement. Londen. Hermes, Tijdschrift van de Vlaamse Vereniging leraren geschiedenis, mavo, pav, cultuurwetenschappen, maart 2016, jg. 20, nr. 59 (themanummer binnenklasdifferentiatie). Leenders, Y., e.a. (2002). Effectieve instructie. Leren lesgeven met het activerende directe instructiemodel. Amersfoort. 38 Petty, G., Differentiation: how to do it, via: http://geoffpetty.com/training-materials/differentiation. Putseys, G., Puttevils, T. (2015). Schema Differentiëren in het vak geschiedenis, KUL. Reezigt, G. (1999). Differentiatie in het onderwijs, in Deckers H (red.), Omgaan met verschillen. Onderwijskundig Lexicon. Alphen aan de Rijn. Van Boxstel, C., Het vermogen tot historisch redeneren, in: http://archief.kerknet.be/vic.onderwijs.mb/SO/Vakdocs/Geschiedenis/historischRedeneren.pdf. Van Nieuwenhuyse, K., e.a. (2016). Historisch denken over bronnen. Leuven. Warmelink, A. http://www.vgnkleio.nl/lesmaterialen/lesmateriaal-met-spotprenten-over-de-nederlandse-opstand/. Wilschut, A. e.a. Geschiedenisdidactiek. Handboek voor de vakdocent. Bussum, 2013: vooral hoofdstuk 10, Keuzes maken). Ik wens jullie van harte een boeiend nieuw schooljaar toe! Johan Vankeersbilck 39 Spellenarchief - Spellen in de lessen aardrijkskunde en geschiedenis I17-151 donderdag 16 februari 2017 14.00 u. tot 16.30 u. VIVES Spellenarchief DAG VAN GESCHIEDENIS 2DE EN 3DE GRAAD D17-011 Dinsdag 18 oktober 2016 (volledige dag) Katholiek Onderwijs regio West-Vlaanderen d’Abdij Brugge DAG VAN GESCHIEDENIS 1ste EN 2DE GRAAD D17-027 Dinsdag 21 februari 2017 (volledige dag) Katholiek Onderwijs regio West-Vlaanderen d’Abdij Brugge