Hoofdstuk 16 + 17

advertisement
Hoofdstuk 16
Afschrijving = het bedrag dat bedrijven opzij leggen voor vervanging van kapitaalgoederen
Vervangingsinvesteringen = het vervangen van afgeschreven kapitaalgoederen
Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen
Uitbreidingsinvesteringen = nieuwe vaste kapitaalgoederen zoals gebouwen of machines.
Investeringen in voorraden = uitbreiding van vlottende kapitaalgoederen.
Netto-investeringen = uitbreidingsinvesteringen + investeringen in voorraden
Bruto-investeringen = netto-investeringen + afschrijvingen (vervangingsinvesteringen)
Productiewaarde = inkomen
Binnenlands product = binnenlands inkomen
Macro-economie = alle bedrijven in een land en de overheid bij elkaar
Netto toegevoegde waarde van de overheid = alle ambtenarensalarissen
Binnenlands product/inkomen tegen marktprijzen = binnenlands product/inkomen tegen
factorkosten + prijsverhogende belastingen – prijsverlagende subsidies
Officiële/formele economie = door het CBS geregistreerde inkomens- en productiecijfers
Officieuze/informele economie = wordt niet in officiële statistieken opgenomen
Verborgen economie = wordt niet officieel geregistreerd
Zwart inkomen = inkomen dat illegaal wordt verkregen (bijv. diefstal, smokkel, zwart werk)
Grijs inkomen = legaal maar niet als inkomen geregistreerd (koerswinst, vermogenswinst)
Wit inkomen = officieel geregistreerde inkomens
EV/W/Y = inkomen/binnenlands product
O = overheidsbestedingen
I = particuliere bestedingen
E = export
M = import
C = particuliere consumptie
B = belastingen
S = besparingen
Y = C + B + S of Y = C + I + O + E – M
I+O+B=B+S+M
(I – S) + (O – B) + (E – M) = 0
I – S = particulier spaarsaldo
O – B = begrotingssaldo (van de overheid)
(I – S) + (O – B) = nationaal spaarsaldo
(E – M) = betalingsbalanssaldo (ten opzichte van het buitenland)
Persoonlijke welvaart
Welvaartsgroei
In enge zin
groei van de koopkracht van
je besteedbare inkomen
reële binnenlands inkomen
per inwoner neemt toe
In ruime zin
mate waarin je met
beschikbare middelen in je
behoeften kunt voorzien
schaarste neemt af
Negatieve externe effecten = milieuverontreiniging, uitputting van natuurlijke bronnen
Positieve externe effecten = beter geschoolde bevolking
Maatschappelijke groei van de welvaart = economische groei + sociale groei
Sociale groei = betere sociale verhoudingen en een redelijke inkomensverdeling
Duurzame ontwikkeling = evenwicht tussen people, profit en planet; economische groei die
aansluit op de behoefte in het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om
in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen
Maatschappelijke milieukosten = kosten van de milieuschade doorberekend in belasting
Bedrijfskosten = door ondernemingen gemaakte kosten die worden doorberekend in de
verkoopprijs
Productiefactoren = arbeid, kapitaal en natuur
Arbeidsproductiviteit = gemiddelde productie per werkende per periode
Diepte-investering = stijging van de arbeidsproductiviteit
Breedte-investering = kopen van dezelfde kapitaalgoederen als voorheen
Mechanisatiegraad = de verhouding tussen kapitaal en arbeid
Multifactorproductiviteit = totale productie per eenheid productiemiddel
Structurele ontwikkeling = hoeveelheid, kwaliteit en onderlinge samenhang van
productiefactoren
Structuurevenwicht = als de productiefactoren optimaal op elkaar afgestemd zijn
Multipliereffect = stijging van bestedingen lijdt tot verdere stijgingen (sneeuwbaleffect)
Bezettingsgraad = (feitelijke productie : productiecapaciteit) x 100
Conjunctuur = effectieve vraaglijn (EV-lijn)
Conjuncturele teruggang
Hoogconjunctuur
Laagconjunctuur
Economisch herstel
Onderbesteding = effectieve vraag en productie zijn kleiner dan productiecapaciteit
Overbesteding = effectieve vraag en productie zijn groter dan productiecapaciteit
Bestedingsinflatie = er kan niet aan de vraag van goederen worden voldaan
Bestedingsevenwicht = productiecapaciteit (W) = Y/EV/W
Stabilisatie van conjunctuurschommelingen = sociale zekerheid en belastingstelsel
Anticyclisch begrotingsbeleid = tegendraads conjunctuurbeleid
Procyclisch begrotingsbeleid = conjunctuurschommelingen worden versterkt
Zalmnorm = inkomstenmeevallers moeten gebruikt worden voor schuldaflossing
Divergentie = inkomenskloof tussen landen wordt groter door verschil in economische groei
Convergentie = inkomenskloof tussen landen wordt kleiner
Structurele oorzaken beperkte groei in ontwikkelingslanden:
- Geringe arbeidskwaliteit en –productiviteit door slechte scholing
- Onvoldoende investeringen en technologische vooruitgang
- Tekort aan natuurlijke hulpbronnen
Conjuncturele oorzaken beperkte groei in ontwikkelingslanden:
- Geringe consumptieve bestedingen en investeringen
- Kleine collectieve sector
- Toenemende tekorten op betalingsbalans
Hoofdstuk 17
Geregistreerde beroepsbevolking = iedereen tussen 15 en 65 die kan werken
Officiële werkzame beroepsbevolking = iedereen die minstens 12 uur per week werkt
Officiële werkloze beroepsbevolking = iedereen die minder werkt en een baan zoekt
Participatiegraad = het percentage van de beroepsbevolking dat werkt
Werkgelegenheid = het werkende deel van de beroepsbevolking
Arbeidsjaar = fulltime baan op jaarbasis
Verhouding inactieven/actieven = verhouding tussen het aantal uitkeringsgerechtigden en
de werkgelegenheid in arbeidsjaren
Werkeloosheidspercentage = geeft aan hoeveel procent van de bevolking werkloos is
Verborgen werkloosheid = werkloosheid die niet geregistreerd is
Persoonlijke nadelen = inkomensverlies, minder sociale contacten, nutteloosheid, verveling
Maatschappelijke nadelen = onrust, protestacties, demonstraties, stakingen
Economische gevolgen:
- Werklozen hebben minder geld te besteden
- Minder overheidsinkomen en meer –uitgaven
- Lonen stijgen niet of kunnen dalen
- De totale welvaart neemt af
Conjuncturele werkloosheid = werkgelegenheid neemt af door tijdelijk minder bestedingen
Structurele werkloosheid = veroorzaakt door veranderingen in het productieproces
Kwantitatieve werkloosheid = productiecapaciteit is te klein voor gehele bevolking
Kwalitatieve werkloosheid = opleiding van werkzoekenden sluit niet aan op de vraag
Seizoenwerkloosheid = sommige werkzaamheden zijn seizoensgebonden
Frictie-/wrijvingswerkloosheid = tijdelijk doordat mensen van baan veranderen
Gespannen/krappe arbeidsmarkt = vraag werkgevers groter dan aanbod werknemers
Gevolgen:
- Toenemende loonstijgingen
- Daling van de winst
- Toenemende inflatie
- Loon-prijsspiraal
- Verslechtering van de internationale concurrentiepositie
- Snelle procesinnovatie
Download