© 2009 Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten Hoofdstuk 9 Productiefactoren Open vragen 9.1 a Productiefactoren Leg uit wat de kapitaalcoëfficiënt is. Verklaar de verschillen tussen enkele sectoren. b In een economische opleving blijkt de werkgelegenheid in de detailhandel veel sneller te stijgen dan in de industrie. Geef daarvoor een verklaring met behulp van de kapitaalcoëfficiënt. c Welk verband zou er zijn tussen de arbeidsproductiviteit en de kapitaalcoëfficiënt? d In welke sectoren zou de groei van de arbeidsproductiviteit het hoogst zijn? e Welk verband bestaat er tussen de groei van het BBP en de vraag naar arbeid? f In een economie groeit het BBP met 4% en de arbeidsproductiviteit met 1,5%. Hoeveel stijgt de arbeidsvraag? Het loon per werknemer neemt toe met 2%. Hoeveel stijgen de loonkosten p.e.p? g In een bepaalde periode is de participatiegraad 65%. De beroepsgeschikte bevolking neemt toe met 30.000. Hoeveel stijgt het aanbod van arbeid? 9.2 a Natuur Welke functies vervult het milieu? b Omschrijf het begrip duurzaamheid. c Op welke wijze nemen ondernemingen duurzaamheid op in hun beleid? Vraagstukken V9.1 Aantal werkende vrouwen stijgt in fors tempo Het aantal werkende vrouwen in Nederland is in een jaar tijd gestegen met 65.000. Bij de mannen is er juist sprake van een daling met 40.000. Dat blijkt uit de nieuwe cijfers over de werkloosheid van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Opvallend genoeg neemt de werkloosheid onder mannen echter af en is die onder de vrouwen juist hoger dan vorig jaar. Volgens Open vragen en vraagstukken hoofdeconoom Michiel Vergeer van het CBS komt dit doordat de arbeidsparticipatie van vrouwen duidelijk is toegenomen. De belangstelling van vrouwen om aan het werk te gaan, is dusdanig gegroeid dat het grote aantal nieuwe banen voor vrouwen niet voldoende is om een stijging van de werkloosheid te voorkomen. In de driemaandsperiode september tot en met november waren er 236.000 vrouwen werkloos, 8000 Algemene economie en bedrijfsomgeving 1 © 2009 Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten meer dan in dezelfde periode van vorig jaar en 7,4% van de vrouwelijke beroepsbevolking. Bij de mannen is sprake van een teruggang met 15.000 tot 225.000, ofwel 5,3% van de mannelijke beroepsbevolking. Uit de CBS-cijfers blijkt dat de werkloosheid voorzichtig blijft afnemen. Van september tot en met Werkloosheid jeugd blijft stijgen De werkloosheid onder jongeren blijft erg hoog, procentueel gezien meer dan het dubbele van de totale werkloosheid. Dat stelde de Raad voor werk en inkomen (RWI) vandaag na een analyse van de arbeidsmarkt in het derde kwartaal van 2005. Van de totale beroepsbevolking is 6,6 procent werkloos. Onder jongeren tot 25 jaar is dat percentage in het derde a november daalde het aantal mensen zonder baan tot 481.000. Dat is 4000 minder dan in de periode augustus tot en met oktober. Deze cijfers gecorrigeerd voor seizoensinvloeden. Bron: Het Financieele Dagblad, 15 december 2005 kwartaal van dit jaar opgelopen tot 13,6. Volgens de RWI is de oplopende werkloosheid het gevolg van de toenemende belangstelling van jongeren voor een baan, nu de arbeidsmarkt voorzichtig aantrekt. Bron: NRC Handelsblad, 14 december 2005 Waardoor kan de vrouwelijke beroepsbevolking toenemen? b Welke oorzaken kunnen er zijn voor een afname van de werkloosheid? c Waarom zou de werkloosheid onder de jeugd hoger zijn dan onder oudere leeftijdsgroepen? V9.2 Beste kansen met technisch diploma Schoolverlaters kunnen een vervolgopleiding in de sectoren landbouw, visserij en voeding beter mijden. Als ze over vijf jaar makkelijk aan een baan willen komen, bieden ook economische en ict-opleidingen minder perspectief. Dit voorspelt het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt van de Universiteit van Maastricht in een rapport dat morgen verschijnt. Jongeren doen er beter aan een technische opleiding te volgen. Met een diploma in deze richting van vmbo, mbo en universiteit kunnen ze over vijf jaar uit voldoende werkgevers kiezen. “Ruim een vijfde van alle jongeren heeft na afloop spijt van de studiekeuze”, zegt hoofdonderzoeker Frank Coervers. “Daar moet dit Open vragen en vraagstukken onderzoek iets aan veranderen.” De verwachting is dat de werkgelegenheid tot 2010 zal groeien. Maar voor het krijgen van een goede baan neemt het belang van de gekozen studierichting toe, volgens het rapport. Het gezaghebbende onderzoekcentrum van de Maastrichtse universiteit waarschuwt schoolverlaters vooral voor een ictopleiding op hbo- en mbo-niveau. Slechte vooruitzichten bieden ook een economieopleiding in het vmbo of een landbouwstudie in het hoger onderwijs. Sectoren die rond 2010 juist om mensen staan te springen zijn de bouw en het onroerend goed, de metaal en de elektrotechniek. In de medische sector neemt het aantal vacatures weliswaar af op de lagere niveaus. Maar succes is nog altijd verzekerd met een medische studie in Algemene economie en bedrijfsomgeving 2 © 2009 Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten het hoger onderwijs. “De verwachte tekorten voor artsen en apothekers blijven groot”, vermeldt het rapport. Salaris Ook met een tweedegraads lerarenopleiding is straks makkelijk werk te vinden, evenals na de theoretische leerweg aan het vmbo, voorheen de mavo. “Met alleen mavo kwam je vroeger nauwelijks aan de bak”, weet Coervers. “Toch blijft doorleren in het mbo beter: de salarissen van mbo’ers zijn hoger dan die van vmbo’ers.” Het opleidingsniveau zegt overigens niet alles over het loonstrookje. Uit het rapport blijkt dat academici en hbo’ers a hun inkomen harder zagen dalen dan lager opgeleide werknemers. Bovendien werken hoger opgeleiden vaker in een andere richting dan waarvoor ze geleerd hebben. Als ze meteen de juiste opleiding hadden gekozen, was dat niet nodig geweest: “De bestaande studiekeuze richt zich sterk op de eigen voorkeuren en interesses”, luidt het kritisch in het rapport. “Er is te weinig aandacht voor de latere leef- en werkomstandigheden van de studenten.” Bron: De Telegraaf, 30 november 2005 Wat zou er gebeuren als vraag naar en aanbod van arbeid niet meer op elkaar aansluiten? b Hoe zou het komen dat academici en hbo’ers hun inkomen harder zagen dalen dan lager opgeleide werknemers? V9.3 Loonkosten stijgen steeds minder De Cao-lonen zijn in 2004 gemiddeld veel minder sterk gestegen dan de voorgaande jaren. De lonen stegen met 1,2 procent. Ook de stijging van de loonkosten per arbeidsjaar is sterk afgenomen. De loonkostenstijging van 3 procent was wel groter dan de stijging van de Cao-lonen. Dat werd voor een belangrijk deel veroorzaakt door de sterk gestegen pensioenpremies ten laste van werkgevers. De loonkosten per eenheid product in de marktsector daalden in 2004 met 1,1 procent. Dat is de resultante van de lage loonstijging en de hoge toename van de arbeidsproductiviteit. Door de daling van de loonkosten per eenheid product is de Open vragen en vraagstukken winstgevendheid van de marktsector in 2004 licht gestegen. Vooral in de industrie, de bouw, het transport en de groothandel verbeterde de winstgevendheid. In de detailhandel en de landbouw nam de winstgevendheid echter af. […] De werkgelegenheid daalde in 2004 met 1,6 procent. Dat is de sterkste terugval in twintig jaar. Het werkloosheidspercentage liep vorig jaar op naar 6,5. Onder jongeren is het werkloosheidspercentage als gebruikelijk het hoogst. Verder steeg het aantal werkloze ouderen snel. Bron: CBS, persbericht, http://www.cbs.nl, 20 december 2005 Algemene economie en bedrijfsomgeving 3 © 2009 Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten a Welke oorzaak zou aan de sterk gematigde loonstijging ten grondslag liggen? b Wat zou het verschil kunnen zijn tussen de stijging van de cao-lonen en de loonkostenstijging? c Hoe hoog was in 2004 de toename van de arbeidsproductiviteit? d De prijzen (van de toegevoegde waarde in de marktsector) daalden in 2004 met 0,3%. Hoeveel veranderde de AIQ? e V9.4 Hoe interpreteert u deze ontwikkeling in het kader van de concurrentiepositie van Nederlandse ondernemingen? Kapitaalgoederenvoorraad De Nederlandse jeansmarkt wordt de laatste vijf jaar overspoeld door trendy exclusieve labels. In navolging van beroemdheden als David en Victoria Beckham, Liz Hurley en Jamie Oliver hult ook de nuchtere Nederlander zich steeds vaker in een spijkerbroek waar minimaal een paar honderd euro voor moet worden neergeteld. De laatste jaren is de belangstelling voor hippe kleine merken sterk gestegen – volgens sommige niet bevestigde bronnen in de kledingbranche zelfs met 300 procent. Waar de spijkerbroek vroeger gold als casual kledingstuk is a het nu een ‘cutting edge’ fashion statement, waar je mate van trendgevoeligheid, je beroepsgroep en – niet onbelangrijk – je kapitaalkrachtigheid van af valt te lezen. Hoeveel paar jeans heeft U in de kast liggen? En hoe vaak koopt U een nieuwe spijkerbroek? De gemiddelde Nederlander bezit 2,1 spijkerbroeken en daarmee voert ons land de lijst aan in jeansdragend Europa. Bron: NRC Handelsblad, 9 december 2005 Bespreek welke kapitaalgoederen er nodig zijn voor de productie van een spijkerbroek. Een onderneming maakt in een bepaalde periode voor € 50 mln. aan spijkerbroeken. Uit de balans blijkt dat de kapitaalgoederen een waarde hebben van € 120 mln. b Welke variabele geeft informatie over de hoeveelheid kapitaalgoederen die benodigd zijn voor de productie? Hoe groot is deze variabele voor de fabriek? c Wat is duurzame productie? Welke invloed heeft mode op duurzame productie? Open vragen en vraagstukken Algemene economie en bedrijfsomgeving 4