Economie SEW 3

advertisement
Economie SEW 3
1.
Inkomen in natura: inkomen uit goederen
Autakarisch: zelfvoorzienend
Arbeidsverdeling: men ging zich specialiseren in een bepaald onderdeel
van de productie – stijging arbeidsproductiviteit.
Waaruit bestaat het inkomen
Is arbeid gespecialiseerd
In welke sectoren werkt men
hoofdzakelijk
Vroeger
Goederen
Nee
Landbouw
Nu
Geld
Ja
Industrie en
dienstensector
Primaire inkomen: inkomen dat je verdient door mee te werken bij het
produceren
- Arbeid: loon
- Kapitaal:
o Rente
o Huur
- Natuur: pacht
- Ondernemerschap: winst
Primaire inkomen: wordt verdiend in productieproces – moeten belasting
en sociale premies over betaald worden – hiermee worden o.a. sociale
uitkeringen betaald.
Looninkomen, winst en inkomen uit vermogen (huur, pacht,
rente)(primaire inkomen): worden verdiend door bij te dragen aan
productie.
Overdrachtsinkomen (uitkeringen): ontvang je zonder een bijdrage te
leveren aan productie.
Omzet=ontvangsten
Inkoopwaarde+inkomen=uitgaven (moeten gelijk zijn)
Toegevoegde waarde=productiewaarde
- verkoopwaarde(=omzet) – inkoopwaarde
- alle primaire inkomens
Inkomen = loon + pacht/huur + rente + winst
Resultatenrekening van onderneming
Kosten
Opbrengsten
Inkoopwaarde
Omzet
Loon
Huur
Rente
Winst
Totaal
Totaal
De balans is een momentopname van de bezittingen van een bedrijf en de
vermogensbronnen waarmee de bezittingen zijn betaald. Deze is altijd in
evenwicht.
Balans van onderneming
Bezittingen of activia
Vermogen of passiva
Vaste kapitaalgoerden / activia
Eigen vermogen
- grond
- vermogen dat door de
- gebouwen
eigenaar of eigenaren in het
- machines
bedrijf is gestoken en
Gaan meerdere productieprocessen
waarover het bedrijf blijven
mee
kan beschikken
Vlottende kapitaalgoerderen /
Vreemd vermogen (schulden)
activia
- over dit vermogen kan het
- voorraden
bedrijf tijdelijk beschikken – het
- vorderingen op afnemers
moet na kortere of langere tijd
(bakkers die nog aan
worden terugbetaald.
meelfabriek moeten betalen)
Gaan 1 productieproces mee
Liquide middelen / activia
- geld in de kas of op een
lopende rekening
Betaalmiddelen die direct kunnen
worden gebruikt om iets te kopen
2.
RIC (indexcijfer reëel inkomen)=NIC(indexcijfer nominaal inkomen) /
PIC(prijsindexcijfer) x 100 %
Nominaal inkomen: inkomen gemeten in geld
Reëel inkomen: inkomen gemeten in goederen
Indexcijfer reëel inkomen per hoofd = indexcijfer reëel inkomen /
indexcijfer bevolking x 100
Indexcijfer reële rente = indexcijfer nominale rente /
consumentenprijsindexcijfer (CPI) x 100
Inflatie:
- Bestedingsinflatie: als de productiecapaciteit niet groot genoeg is
om aan de vraag te voldoen
- Kosteninflatie: Als de prijzen (lonen, grondstofkosten) stijgen door
hogere kosten
- Winstinflatie: zomaar, voor grotere winstmarge.
Nadelen inflatie:
- geldontwaarding: geld wordt reëel minder waard
- lenen wordt gestimuleerd, sparen afgeremd
- geen inflatie in buitenland: concurrentiepositie verslechtert
- heftige inflatie: vertrouwen in geld neemt af
3.
Onder welvaart wordt verstaan de mate waarin mensen in hun behoefte
kunnen voorzien.
Met schaarste bedoelen economen dat er iets moet worden opgeofferd om
een product te maken.
Je kunt de welvaart van landen vergelijken door bijv. inkomens te
vergelijken.
Nationaal inkomen per hoofd = nationaal inkomen van een land / aantal
inwoners
Als het reëel nationaal inkomen stijgt wordt gesproken van economische
groei.
Meten van reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking: welvaart
Nadelen:
- verdeling
- informele circuit
- negatieve externe effecten
- uitputting grondstoffen
Formele circuit: geregistreerde productie
Informele circuit:
- zwart: illegale productie
- grijs: doe-het-zelfwerk of vrijwilligerswerk (niet geregistreerd, wel
legaal)
Nationaal inkomen wordt bepaald door de productiecapaciteit en de
bestedingen.
Het feitelijk nationaal inkomen kan nooit hoger zijn dan de
productiecapaciteit.
Productiecapaciteit: beroepsbevolking x arbeidsproductiviteit
Arbeidsproductiviteit wordt bepaald door:
- arbeid
o kwaliteit
 mate van scholing
 technische ontwikkeling (mechanisering +
automatisering)
 efficiëntie van de organisatie
 arbeidsmentaliteit
o kwantiteit
- kapitaal (machines / gebouwen)
o Breedte-investeringen (vervangingsinvestering): verhouding
tussen arbeid en kapitaal blijft gelijk
o Diepte-investeringen (uitbreidingsinvestering): kwalitatief
betere kapitaalgoederen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt
- Natuur
o Grondstoffen
o Klimaat
o Ontwikkeling (importeren)
- Ondernemerschap
Bezettingsgraad = productie / productiecapaciteit x 100
Bestedingen:
- Gezinnen – consumptie
Afhankelijk van:
o Inkomen
o Rentestand
- bedrijven – investeringen
o Vervangingsinvesteringen
o Uitbreidingsinvesteringen
o Voorraadinvesteringen: als vlottende kapitaalgoederen
toenemen omdat productie niet helemaal verkocht is
- overheid – bestedingen
o investeringen
 vaste kapitaalgoederen
 wegen
 bruggen
o consumeren
 personele overheidsconsumptie
 ambtenarensalarissen
 materiële overheidsconsumptie
 bijv. verwarming, meubilair etc.
- buitenland – bestedingen
Anticyclisch begrotingsbeleid: bij onderbesteding stimuleert de overheid
de bestedingen, bij overbesteding remt ze de bestedingen af.
Progressie in de belastingen betekent dat je een groter deel van je
inkomen aan belastingen betaalt naarmate je meer verdient.
3 knelpunten van groei:
- ontwikkeling op arbeidsmarkt
- infrastructuur
- milieu
Download