Zorgverbreding Eindterm 60.07 Koepelterm: De afgestudeerde kan in de begeleiding het eigen gedrag afstemmen op kinderen die extra zorg en aandacht nodig hebben. Te beheersen vaardigheden: Herkennen van storend en problematisch gedrag. Functioneel zijn in het melden van problematisch gedrag van kinderen. Functioneel zijn in het geven van aandacht aan kinderen. Op effectieve wijze het eigen gedrag aanpassen om storend en problematisch gedrag te voorkomen. Het op adequate wijze begeleiden van kinderen volgens een handelingsplan. Het op functionele wijze opvolgen van aanwijzingen van de groepsleerkracht. Het op effectieve wijze ondersteunen van kinderen om faalangst en afhankelijk gedrag te overwinnen. Het functioneel zijn in het ombuigen van het gedrag van kinderen. Opdracht 1: In iedere praktijkschool of klas kom je kinderen tegen met faalangstig en/of afhankelijk gedrag. Beschrijf duidelijk wat er in de vakliteratuur verstaan wordt onder faalangstig en afhankelijk gedrag en hoe jij jouw gedrag daarop zou kunnen afstemmen. Bespreek met je praktijkleider welke kinderen in de praktijkklas of in de praktijkschool aan deze beschrijvingen voldoen. Opdracht 2: Maak een uitgebreide persoonsbeschrijving van een kind (of een aantal kinderen) uit jouw praktijkklas met faalangstig en/of afhankelijk gedrag. Maak hierbij gebruik van alle informatie die je gevonden hebt in opdracht 1. Zorg er goed voor dat je alle rechten op privacy van dit kind (deze kinderen) respecteert! Opdracht 3: Onderbouw deze persoonsbeschrijving(en) met een tweetal observaties en 2 verschillende situaties, waarin faalangstig gedrag of afhankelijk gedrag van dit kind (deze kinderen) duidelijk voorkomt. Opdracht 4: Ontwikkel voor dit kind (of een groepje kinderen) een aantal (minstens 4) activiteiten die er op gericht zijn faalangstig of afhankelijk gedrag te verminderen. Overleg met je praktijkbegeleider je plannen. Beschrijf in je voorbereiding duidelijk: Welke activiteiten kies je en waarom? (de verantwoording) Wat heb je met iedere activiteit voor ogen? (het activiteitendoel) Wanneer voer je deze activiteiten uit? Waar houd je bij de uitvoering rekening mee en hoe voer je ze uit? Hoe begeleid je deze activiteit om het gedrag van dit kind (deze kinderen) positief te beïnvloeden of om te buigen? Opdracht 5: Voer deze activiteiten uit en maak van iedere activiteit een kort verslag. Opdracht 6: Evalueer deze activiteiten met je praktijkbegeleider op voorbereiding, aanpak, begeleiding en behaalde resultaten. Maak van deze evaluatie een verslag. Eindterm 60.08 Koepelterm: De afgestudeerde kan kinderen inzicht geven in hun eigen gedrag. Te beheersen vaardigheden: Effectief zijn in het gebruik van procedures en technieken bij het bevorderen van het zelfinzicht van kinderen. Effectief zijn in het inzicht geven in eigen houding, vaardigheden en gevoelens. Effectief zijn in het rekening houden met de mogelijkheden van het kind. Effectief zijn in het volgen van een stappenplan om samen met het kind een probleem op te lossen. Opdracht 1: Scholen besteden tegenwoordig veel aandacht aan de ontwikkeling van sociaal en emotioneel gedrag van kinderen, zowel preventief als curatief. Ook op jouw praktijkschool zal men de sociale en emotionele ontwikkelingen van de kinderen volgen en begeleiden. Beschrijf op welke manier in het LVS (leerlingvolgsysteem) de sociale en/of emotionele ontwikkeling van kinderen in beeld wordt gebracht en wordt bij gehouden (indien op jouw praktijkschool geen leerlingvolgsysteem aanwezig is, beschrijf dan op welke andere manier men de ontwikkeling van het sociale en emotionele gedrag van kinderen in kaart brengt en volgt of hoe men dat kan doen!) Opdracht 2: Indien er een methode (*) gebruikt wordt voor de begeleiding van sociale en/of emotionele ontwikkeling beschrijf je: naam van de methode, de schrijver(s), de uitgever de uitgangspunten de doelstelling(en) de opbouw Geef jouw mening over de inhoud en opbouw van deze methode en de manier waarop met deze methode gewerkt wordt. (*) indien er op jouw praktijkschool geen methode aanwezig is, zoek dan in een mediatheek naar een methode. Opdracht 3: Kies uit een methode voor sociale en/of emotionele ontwikkeling een aantal activiteiten (minstens 5) om een aspect van het sociale en/of emotionele gedrag van kinderen te begeleiden. Bereid deze activiteiten schriftelijk voor en voer ze uit met een (klein) groepje kinderen die deze activiteiten om de een of andere reden nodig hebben. Beschrijf in je voorbereiding de volgende zaken: Voor wie ga je deze activiteiten voorbereiden en waarom? Wat wil je bereiken met deze reeks van activiteiten? Benoem bij iedere activiteit het activiteitendoel. Beschrijf de activiteiten die je gaat uitvoeren. Beschrijf jouw aanpak en begeleiding. Beschrijf hoe je deze activiteiten gaat evalueren op behaalde resultaten en op tussentijdse procesdoelen. Bespreek je voorbereidingen met je praktijkleider. Evalueer je activiteiten, aanpak, begeleiding en de behaalde resultaten met je praktijkbegeleider en maak hiervan een verslag.