Overgebleven eindtermen Competenties en eindtermen Onderwijsassistent (O.A.) 58.01 01 De afgestudeerde kan de belangrijkste aspecten beschrijven van zijn werkconcept. 1. 2. 3. 4. 5. Dit betekent: de doelstelling van het primair onderwijs omschrijven; de taken en verantwoordelijkheden van de onderwijsassistent benoemen; de waarden en normen benoemen waarop hij zijn gedrag afstemt tijdens de beroepsuitoefening, rekening houdend met de identiteit van de school; de eigen voorkeuren, begaafdheden en interesses benoemen voor onderdelen van de beroepsuitoefening; de eigen gevoelens benoemen tijdens de dagelijkse uitoefening van het beroep; 58.02 02 De afgestudeerde kan zijn werkconcept ontwikkelen tijdens de beroepsuitoefening. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Dit betekent: ervaringen en gegevens opgedaan tijdens het werk systematisch en bondig schriftelijk vastleggen volgens vastgestelde procedures/protocollen; de eigen gevoelens benoemen tijdens de dagelijkse uitoefening van het beroep; de balans houden tussen gevoelens van nabijheid en distantie; de eigen professionele ontwikkeling regelmatig evalueren met de groepsleraar en andere collega's en de resultaten hiervan schriftelijk vastleggen; leerdoelen opstellen voor het eigen beroepsmatig handelen; in overleg met collega's activiteiten organiseren om leerdoelen te behalen; zichzelf op de hoogte stellen van actuele ontwikkelingen in het beroep. 59.03 03 De afgestudeerde kan omschrijven welke functies het onderwijs in de samenleving vervult. 1. 2. De afgestudeerde kan: beschrijven welke historische ontwikkeling het primair onderwijs heeft doorgemaakt; beschrijven welke functie het primair onderwijs vervult in de huidige samenleving; 1 Overgebleven eindtermen 3. 4. 5. omschrijven wat de bedoeling is van verschillende in de school aanwezige werkdocumenten; de uitgangspunten en kenmerken benoemen van verschillende stromingen in het vernieuwingsonderwijs en het ervaringsonderwijs; de uitgangspunten noemen van recente ontwikkelingen in het primair onderwijs. 58.04 04 De afgestudeerde kan zijn werkzaamheden afstemmen op de levensbeschouwing van de school. 1. 2. 3. De afgestudeerde kan: zich op de hoogte stellen van de levensbeschouwelijke grondslag van de school; de levensbeschouwelijke grondslag van de school respecteren; in overleg met het schoolteam het eigen handelen toetsen op een aanvaardbare interpretatie van de grondslag. 58.05 05 De afgestudeerde kan zijn belangen behartigen als werknemer en als lid van een beroepsgroep. 1. 2. 3. 4. De afgestudeerde kan: in een overleg zijn rechten en plichten als werknemer in het onderwijs constructief bespreken; aspecten noemen van de sociale wetgeving in Nederland waarmee hij als werknemer te maken kan krijgen; informatie geven over het beroepsprofiel Onderwijsassistent in verband met de uitoefening van zijn taken; zich op de hoogte houden van actuele ontwikkelingen in zijn beroep. 58.06 06 De afgestudeerde kan de aspecten van ontwikkeling van de (post)industriële samenleving in verband brengen met veranderingen in de arbeidsindeling. 1. 2. 3. 4. 5. De afgestudeerde kan: het doel, de werkwijze, de organisatie en de middelen noemen van werkgevers- en werknemersorganisaties; omschrijven wat de betekenis is van een collectieve en van een individuele arbeidsovereenkomst; aangeven hoe de arbeidsbemiddeling en arbeidsvoorziening in ons land is georganiseerd; de relatie omschrijven tussen het wel/niet hebben van betaald werk en welvaart en welzijn; het verband uitleggen tussen arbeid(sverdeling) en sociale ongelijkheid; 2 Overgebleven eindtermen 6. de consequenties voor het primair onderwijs noemen van actuele veranderingen in de arbeidsindeling. 58.07 07 De afgestudeerde kan de hoofdlijnen schetsen van het sociale zekerheidsstelsel. 1. 2. De afgestudeerde kan: hoofdpunten noemen uit de actuele discussie over het sociale zekerheidsstelsel; omschrijven welke uitkeringen van toepassing zijn in een gegeven situatie en stappen beschrijven voor het verkrijgen van de betreffende uitkeringen. 58.08 08 De afgestudeerde kan de belangrijkste betekenissen van arbeid/ werk en vrije tijd noemen. 1. 2. De afgestudeerde kan: een eigen visie op (betaald) werk verwoorden en relateren aan visies ten aanzien van het arbeidsethos; herkennen dat zich bij de beroepsuitoefening dilemma's kunnen voordoen, die betrekking hebben op fundamentele waarden en normen. 58.09 09 De afgestudeerde kan het begrip 'parlementaire democratie' en de principes van de rechtsstaat uitleggen. 1. 2. De afgestudeerde kan: globaal aangeven hoe politieke besluiten tot stand komen (lokaal, landelijk, Europees); uitleggen waarom het belangrijk is dat burgers deelnemen aan de parlementaire democratie. 58.10 10 De afgestudeerde kan de belangrijkste politieke en levensbeschouwelijke stromingen beschrijven. 1. De afgestudeerde kan: de begrippen verzuiling en ontzuiling verklaren en herkennen in de samenleving en in de organisatie van het onderwijs. 58.11 11 De afgestudeerde kan in de begeleiding het eigen gedrag afstemmen op de culturele en persoonlijke achtergronden van de cliënt. 1. De afgestudeerde kan: omschrijven wat een pluriforme en multi-culturele samenleving is; 3 Overgebleven eindtermen 2. 3. 4. 5. 6. de betekenis van het verband tussen de begrippen waarden, normen, cultuur en multi-culturele samenleving omschrijven; de Nederlandse samenleving typeren als multi-cultureel en de consequenties voor het primair onderwijs noemen; de voor het primair onderwijs relevante culturele ontwikkelingen omschrijven; enkele gewoonten en opvattingen beschrijven van culturele minderheidsgroepen en de consequentie voor het eigen handelen noemen; omschrijven wat wordt bedoeld met 'tweede' en 'derde' generatie; 59.03 03 De afgestudeerde kan in de begeleiding het eigen gedrag afstemmen op de sociaal-culturele achtergronden van kinderen. 1. 2. 3. 4. 5. De afgestudeerde kan: in de begeleiding van kinderen rekening houden met de invloed van etniciteit, leefcultuur en taal op het gedrag van kinderen; in de begeleiding van kinderen rekening houden met sociaaleconomische achtergronden en de invloed daarvan op het gedrag van kinderen; in de begeleiding van kinderen rekening houden met verschillen in taalgebruik en anderstaligheid thuis en op school; met kinderen communiceren en kinderen stimuleren in hun taalgebruik; kinderen begeleiden met respect en interesse voor de eigenheid van een kind in zijn sociaal-culturele en etnische context. 59.05 05 De afgestudeerde kan maatschappelijke achtergronden en consequenties van belangrijke problemen binnen gezinnen en andere samenlevingsvormen schetsen. 1. 2. 3. 4. De afgestudeerde kan: uiteenzetten dat de aard en functie van gezin en andere samenlevingsvormen historisch en cultureel bepaald zijn; functies van het gezin noemen en herkennen alsmede uitleggen welke veranderingen zich met betrekking tot de functie hebben voorgedaan of voordoen; globaal inhoud aangeven van wetten en regels met betrekking tot samenlevingsvormen; mogelijke consequenties aangeven van een gezinsprobleem op het eigen (beroeps)gedrag en dat van anderen. 4 Overgebleven eindtermen 59.07 07 De afgestudeerde kan zorg verlenen op het terrein van EHBO, ziekte, veiligheid en hygiëne. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. De afgestudeerde kan: vanuit basisprincipes eerste hulp bij ongelukken verlenen; zichtbare signalen en symptomen van ziekte bij kinderen herkennen, hierop adequaat reageren en deze melden bij de verantwoordelijke groepsleraar; toezicht houden op en kinderen ondersteunen bij eventueel medicijngebruik; hygiënisch handelen in de leeromgeving volgens geldende voorschriften; kinderen stimuleren en ondersteunen om zich gezond en hygiënisch te gedragen; toezicht houden op en kinderen ondersteunen bij zelfredzaamheidshandelingen; de leeromgeving controleren op veiligheid; toezicht houden op de aanwezigheid van kinderen binnen het schoolgebouw, op het schoolterrein en bij uitstapjes; handelen volgens meldingsprocedures bij weglopen of vermissing van kinderen. 59.09 09 De afgestudeerde kan tijdens de begeleiding van kinderen een goed pedagogisch klimaat scheppen. 1. 2. 3. 4. 5. 6. De afgestudeerde kan: een vertrouwensrelatie met kinderen opbouwen en onderhouden; kinderen tijdens de begeleiding bevestigen in hun competenties en hun gevoel van zelfvertrouwen versterken; kinderen uitnodigend en uitdagend begeleiden tijdens speel- en leersituaties; hulp bieden aan oefenende kinderen en daarbij evenwichtig gebruik maken van aanmoedigen en eisen stellen; de zelfstandigheid van kinderen stimuleren tijdens speel- en leersituaties; het lokaal en de naaste omgeving inrichten in samenwerking met de groepsleraar, zodat er een uitnodigende speel- en leeromgeving ontstaat. 5 Overgebleven eindtermen 61.01 01 De afgestudeerde kan doelgericht spel- en onderwijsleermiddelen hanteren bij de ondersteuning van kinderen. 1. 2. 3. 4. 5. 6. De afgestudeerde kan: de kerndoelen van het basisonderwijs herkennen in het onderwijsaanbod in de klas; de wettelijk vereiste vak- en vormingsgebieden benoemen van groep 1 en 2 en van groep 3 en 4; de samenhang aangeven tussen vak- en vormingsgebieden en de in de klas gebruikte spel- en onderwijsleermiddelen; op aanwijzing van de groepsleraar spel- en onderwijsleermiddelen en onderdelen van vakmethoden gebruiken bij de ondersteuning van kinderen; de essentie noemen van vakmethoden en leermiddelen op het gebied van taalonderwijs, rekenen en wiskunde, de ontwikkeling van het handschrift en het leren lezen; adequaat gebruik maken van de beheers- en opbergsystemen van de spel- en onderwijsleermiddelen. 61.02 02 De afgestudeerde kan adequaat en effectief gebruik maken van de eigen schoolse vaardigheden bij de ondersteuning van kinderen. 1. 2. 3. 4. De afgestudeerde kan: de Nederlandse taal correct spreken en schrijven en de voorschriften betreffende grammatica en spelling adequaat toepassen; verhalen voorlezen en zelf verhalen vertellen; de basisregels van het rekenonderwijs adequaat uitleggen en toepassen; haar handschrift aanpassen aan de eisen van de in de school gebruikte schrijfmethode. 61.05 05 De afgestudeerde kan instructie geven aan kinderen in het verlengde van de instructie door de groepsleraar. 1. 2. 3. 4. 5. De afgestudeerde kan: verschillende vormen van instructie onderscheiden en hanteren; variatie in instructievormen hanteren afgestemd op de leerbehoeften van de kinderen; problemen in de voortgang van het spel- of leerproces herkennen; kinderen motiveren om een opdracht te maken; oefeningen variëren en toelichten. 6 Overgebleven eindtermen 62.04 04 De afgestudeerde kan stagiaires onderwijsassistent begeleiden in het verlengde van de begeleiding door de groepsleraar. 1. 2. De afgestudeerde kan: stagiaires onderwijsassistent ondersteunen tijdens de uitoefening van werkzaamheden; de ondersteuning van stagiaires onderwijsassistent afstemmen op de stagebegeleiding door de verantwoordelijke groepsleraar. 62.07 07 De afgestudeerde kan rapporteren, informatie vastleggen en dossiers bijhouden. 1. 2. 3. De afgestudeerde kan: mondeling en schriftelijk rapporteren over een serie uitgevoerde activiteiten in het kader van het leerplan of handelingsplannen; de leerlingdossiers bijhouden volgens voorgeschreven standaarden; schriftelijke verslaglegging doen van overlegsituaties. 7