ROC competenties en eindtermen O.A - SBNOTW

advertisement
Competenties en eindtermen Onderwijsassistent (O.A.)
Pedagogisch competent
59.01
01
De afgestudeerde kan de psychologische ontwikkeling van kinderen
van 0 - 12 jaar herkennen en hanteren in de omgang met kinderen.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
De afgestudeerde kan:
in de begeleiding het eigen gedrag afstemmen op de sociaalemotionele,
biologisch-motorische, creatieve en cognitieve
ontwikkeling van kinderen;
in de begeleiding het eigen gedrag afstemmen op de invloed van
aanleg en erfelijkheid op de ontwikkeling van kinderen;
een gehechtheidsrelatie met kinderen aangaan en daarbij rekening
houden met de relatie van kinderen met andere volwassenen in de
school;
de invloed onderkennen van in de maatschappij geldende waarden
en normen op het socialisatieproces van kinderen;
in de begeleiding van kinderen rekening houden met de werking
van socialisatieprocessen in het gezin, in de familie, in de buurt en
op school;
in de begeleiding van kinderen rekening houden met mogelijke
belemmeringen en stoornissen in hun ontwikkeling.
59.02
02
De afgestudeerde kan de ontwikkeling van kinderen doelgericht
stimuleren en begeleiden.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
De afgestudeerde kan:
het gedrag van kinderen observeren in diverse speel- en
leersituaties volgens door de groepsleraar vastgestelde procedures;
verschillende methodes toepassen om het gedrag van kinderen te
observeren en te registreren;
het gedrag van kinderen kort en bondig beschrijven en in overleg
met de groepsleraar vertalen naar ontwikkelingspsychologische
factoren;
uit verzamelde en geïnterpreteerde observatiegegevens de
gevolgen benoemen voor het eigen pedagogisch handelen;
assisteren bij het plannen van ontwikkelingsgerichte activiteiten
voor diverse speel- en leersituaties binnen het schoolse ritme;
ontwikkelingsgerichte activiteiten aanbieden en kinderen
begeleiden tijdens de activiteiten.
1
59.04
04
De afgestudeerde kan pedagogische methoden en technieken
toepassen om de positieve omgang met sociaal-culturele verschillen in
de groep en tussen kinderen onderling te stimuleren.
1.
2.
3.
4.
5.
7.
De afgestudeerde kan:
gesprekken voeren met kinderen vanuit een inlevende houding;
optreden in situaties waarin kinderen elkaar discrimineren of
pesten vanwege hun verschillen;
bemiddelen in ruzies en conflicten;
kinderen begeleiden bij het vinden van gedragsalternatieven om
met respect met elkaar om te gaan tijdens spelen en samenwerken;
kinderen respectvol tegemoet treden vanuit de eigen voorbeeldfunctie;
6. liedjes, spelvormen en verhaaltjes aanbieden om te stimuleren dat
kinderen ongedwongen met sociaal-culturele verschillen omgaan;
discriminerend gedrag bij zichzelf en bij kinderen signaleren.
59.06
06
De afgestudeerde kan ondersteuning bieden aan in hun ontwikkeling
bedreigde kinderen bij verschijningsvormen en gevolgen van
problemen in de thuissituatie.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
De afgestudeerde kan:
ongebruikelijke signalen van kinderen opvangen en die melden bij
de verantwoordelijke groepsleraar;
informatie verzamelen over het werk van hulpverlenende instanties;
informatie verzamelen over voor het basisonderwijs ontwikkelde
preventieprojecten;
vanuit sociaal-pedagogische inzichten in de begeleiding het eigen
gedrag afstemmen op in hun ontwikkeling bedreigde kinderen en
kinderen met persoonlijkheidsproblemen;
terughoudend en verwijzend naar de groepsleraar optreden in
contacten met ouders of verzorgers van in hun ontwikkeling
bedreigde kinderen;
de groepsleraar regelmatig om advies vragen over de begeleiding
van in hun ontwikkeling bedreigde kinderen of kinderen met
persoonlijkheidsproblemen.
59.08
08
De afgestudeerde kan procedures en technieken hanteren om bij te
dragen aan een goed pedagogisch klimaat.
1.
2.
3.
De afgestudeerde kan:
in houding en gedrag uitdrukking geven aan de eigen
medeverantwoordelijkheid voor een veilig, relationeel betrouwbaar
n uitdagend klimaat voor kinderen in de school en in de klas;
in de begeleiding het eigen gedrag afstemmen op de
basisbehoeften van kinderen;
didactische middelen en methoden gebruiken om bij te dragen aan
2
een goed pedagogisch klimaat.
60.06
06
De afgestudeerde kan een omschrijving geven van het methodisch
werken in het primair onderwijs aan de hand van de begrippen:
leerplan/leerlijn/handelingsplan.
1.
2.
3.
4.
De afgestudeerde kan:
het belang van methodisch handelen verklaren;
een handelingsplan omschrijven in termen van structuur, doel en
functie;
de methoden en technieken voor het opstellen van een
handelingsplan omschrijven;
de wijze waarop een handelingsplan kan worden uitgevoerd
omschrijven.
Vak en didactisch competent
60.01
01
De afgestudeerde kan kinderen begeleiden tijdens spel- en
onderwijsleerprocessen.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
De afgestudeerde kan:
vanuit leerdoelen eisen stellen en leiding geven aan kinderen in
spel- en onderwijsleersituaties;
groepsoverzicht houden en aandacht geven aan individuele
kinderen;
de aandacht van kinderen krijgen en vasthouden tijdens spel- en
onderwijsleersituaties;
vragen stellen en gesprekken voeren met kinderen tijdens spelen
onderwijsleersituaties;
kinderen feedback geven op hun gedrag en hen corrigeren en
belonen;
kinderen stimuleren om zelfstandig en creatief hun leeropgaven
en opdrachten op te lossen;
bewaken en stimuleren dat kinderen de geplande leertijd
effectief benutten.
60.02
02
1.
2.
3.
4.
De afgestudeerde kan een bijdrage leveren aan het zelfstandig werken en het
samenwerken van kinderen tijdens spel- en onderwijsleersituaties.
De afgestudeerde kan:
de doelen omschrijven van zelfstandig werken en van samenwerken in spel- en
onderwijsleerprocessen;
verschillende didactische werkvormen benoemen en toepassen, die het
zelfstandig werken of het samenwerken van kinderen bevorderen;
kinderen ondersteunen bij het planmatig werken;
kinderen ondersteunen bij het ontwikkelen van sociale vaardigheden;
3
5.
6.
7.
kinderen ondersteunen bij het ontwikkelen van hun zelfstandigheid;
de groepsleraar ondersteunen bij het controleren en registreren van de
leerresultaten van de kinderen;
de groepsleraar ondersteunen bij het ontwikkelen van middelen en werkwijzen
voor het zelfstandig werken en het samenwerken van kinderen
60.05
05
De afgestudeerde kan de principes van zorgverbreding hanteren.
1.
2.
3.
4.
De afgestudeerde kan:
een beschrijving geven van enkele veel voorkomende leer- en
opvoedingsproblemen en leerstoornissen;
een beschrijving geven van vormen van veel voorkomende
handicaps en de kenmerken daarvan bij kinderen van 4-12 jaar;
een beschrijving geven van verschillende leerstijlen van
kinderen;
beschrijven op welke wijze een handelingsplan voor een
individueel kind kan worden uitgevoerd.
60.06
06
De afgestudeerde kan een omschrijving geven van het methodisch
werken in het primair onderwijs aan de hand van de begrippen:
leerplan/leerlijn/handelingsplan.
1.
2.
3.
4.
De afgestudeerde kan:
het belang van methodisch handelen verklaren;
een handelingsplan omschrijven in termen van structuur, doel en
functie;
de methoden en technieken voor het opstellen van een
handelingsplan omschrijven;
de wijze waarop een handelingsplan kan worden uitgevoerd
omschrijven.
60.08
08
De afgestudeerde kan kinderen inzicht geven in hun eigen gedrag.
1.
2.
3.
4.
5.
De afgestudeerde kan:
de volgende sleutelbegrippen omschrijven: houding,
vaardigheden en gevoelens;
procedures en technieken gebruiken om kinderen inzicht te
geven in de eigen houding, vaardigheden en gevoelens;
rekening houden met de mogelijkheden van kinderen bij het
inzicht geven in hun eigen houding, vaardigheden en gevoelens;
samen met een kind volgens een procedure (stappenplan) een
robleem oplossen;
beschrijven op welke wijze een kind kan worden gestimuleerd in
het geloof in eigen kunnen.
4
Interpersoonlijk competent
60.08
08
De afgestudeerde kan kinderen inzicht geven in hun eigen gedrag.
1.
2.
3.
4.
5.
De afgestudeerde kan:
de volgende sleutelbegrippen omschrijven: houding,
vaardigheden en gevoelens;
procedures en technieken gebruiken om kinderen inzicht te
geven in de eigen houding, vaardigheden en gevoelens;
rekening houden met de mogelijkheden van kinderen bij het
inzicht geven in hun eigen houding, vaardigheden en gevoelens;
samen met een kind volgens een procedure (stappenplan) een
robleem oplossen;
beschrijven op welke wijze een kind kan worden gestimuleerd in
het geloof in eigen kunnen.
60.07
07
De afgestudeerde kan in de begeleiding het eigen gedrag
afstemmen op kinderen die extra zorg en aandacht nodig hebben.
1.
2.
3.
4.
5.
De afgestudeerde kan:
kinderen bewust aandacht geven om storend en problematisch
gedrag te voorkomen;
problematisch gedrag signaleren en melden aan de
verantwoordelijke groepsleraar;
op aanwijzing van de groepsleraar kinderen doelgericht
begeleiden vanuit een handelingsplan;
aspecten van faalangst en afhankelijk gedrag herkennen bij
kinderen en op aanwijzing van de groepsleraar kinderen
ondersteunen om dat te overwinnen;
storend of bedreigend gedrag van kinderen herkennen en dat
door interventies ombuigen naar accepterend, coöperatief en
doelgericht gedrag.
59.04
04
De afgestudeerde kan pedagogische methoden en technieken
toepassen om de positieve omgang met sociaal-culturele verschillen in
de groep en tussen kinderen onderling te stimuleren.
1.
2.
3.
4.
5.
De afgestudeerde kan:
gesprekken voeren met kinderen vanuit een inlevende houding;
optreden in situaties waarin kinderen elkaar discrimineren of
pesten vanwege hun verschillen;
bemiddelen in ruzies en conflicten;
kinderen begeleiden bij het vinden van gedragsalternatieven om
met respect met elkaar om te gaan tijdens spelen en samenwerken;
kinderen respectvol tegemoet treden vanuit de eigen voorbeeldfunctie;
6. liedjes, spelvormen en verhaaltjes aanbieden om te stimuleren dat
5
7.
kinderen ongedwongen met sociaal-culturele verschillen omgaan;
discriminerend gedrag bij zichzelf en bij kinderen signaleren.
60.01
01
De afgestudeerde kan kinderen begeleiden tijdens spel- en
onderwijsleerprocessen.
1.
2.
3.
De afgestudeerde kan:
vanuit leerdoelen eisen stellen en leiding geven aan kinderen in
spel- en onderwijsleersituaties;
groepsoverzicht houden en aandacht geven aan individuele
kinderen;
de aandacht van kinderen krijgen en vasthouden tijdens spel- en
onderwijsleersituaties;
Organisatorisch competent
61.03
03
De afgestudeerde kan kinderen actief ondersteunen in hun
leerproces met behulp van in de school aanwezige spel- en
onderwijsleermiddelen en vakmethoden.
1.
2.
3.
4.
5.
De afgestudeerde kan:
spel- en leeropdrachten aan kinderen uitleggen, daarbij
rekening houdend met de voorgeschreven of afgesproken
doelen;
het gebruik van spel- en onderwijsleermiddelen aan
kinderen toelichten en demonstreren;
kinderen ondersteunen tijdens het werken aan projecten en
thema's;
de groepsleraar ondersteuning bieden bij het corrigeren en
verbeteren van gemaakte taken;
in overleg met de groepsleraar kinderen feedback geven
over de wijze waarop ze een bepaalde opdracht hebben
uitgevoerd.
61.04
04
De afgestudeerde kan computers bedienen tijdens
onderwijsactiviteiten met kinderen en voor de registratie van
gegevens.
1.
2.
3.
4.
5.
De afgestudeerde kan:
tekstverwerkingsprogramma's hanteren;
kinderen ondersteunen bij het werken op de computer;
de in de school aanwezige softwarepakketten en CDROMs
hanteren;
klasse-administratie en planningsdocumenten bijhouden op
de computer;
werken met Internet en E-mail.
6
60.02
02
De afgestudeerde kan een bijdrage leveren aan het zelfstandig
werken en het samenwerken van kinderen tijdens spel- en
onderwijsleersituaties.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
De afgestudeerde kan:
de doelen omschrijven van zelfstandig werken en van samenwerken
in spel- en onderwijsleerprocessen;
verschillende didactische werkvormen benoemen en toepassen,
die het zelfstandig werken of het samenwerken van kinderen
bevorderen;
kinderen ondersteunen bij het planmatig werken;
kinderen ondersteunen bij het ontwikkelen van sociale
vaardigheden;
kinderen ondersteunen bij het ontwikkelen van hun
zelfstandigheid;
de groepsleraar ondersteunen bij het controleren en registreren
van de leerresultaten van de kinderen;
de groepsleraar ondersteunen bij het ontwikkelen van middelen
en werkwijzen voor het zelfstandig werken en het samenwerken
van kinderen.
60.03
03
De afgestudeerde kan verschillende onderwijsorganisatievormen
hanteren.
1.
2.
De afgestudeerde kan:
doelgericht gebruik maken van verschillende vormen van klasseopstellingen
(kring, speel- en werkhoeken, circuits,
tafelgroepen);
de groepsleraar ondersteunen bij de overgang naar andere
groeperingsvormen en organisatievormen tijdens het leerproces
binnen en buiten het lokaal.
60.04
04
De afgestudeerde kan het lokaal en de naaste omgeving inrichten
en onderhouden in samenwerking met de groepsleraar.
1.
2.
3.
4.
De afgestudeerde kan:
assisteren bij de inrichting van het lokaal en de directe
omgeving;
spel-, ontwikkelings- en lesmateriaal klaar zetten, opruimen en
onderhouden;
voorraden beheren, administreren en tijdig aanvullen;
een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van aangepaste of
nieuwe spel- en lesmaterialen;
7
Competent in het samenwerken met collega’s
62.02
02
De afgestudeerde kan in teamverband functioneren.
1.
2.
3.
4.
De afgestudeerde kan:
communiceren met collega's tijdens samenwerking;
normen en waarden en gedragspatronen van zichzelf en
van collega's herkennen en zonodig bespreekbaar maken;
creatief en productief denken tijdens samenwerken in
teamverband;
deelnemen aan vergaderingen, teambesprekingen en
werkoverleggen.
62.01
01
De afgestudeerde kan vanuit haar positie participeren in het
beleid en de beleidsontwikkeling van de school.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
De afgestudeerde kan:
beschrijven wat met beleid en beleidsontwikkeling bedoeld
wordt;
beschrijven hoe het beleid in school tot stand komt;
beschrijven wat het doel en de functie is van het
schoolwerkplan;
beschrijven wat het doel en de functie is van
handelingsplannen in het kader van zorgverbreding;
beschrijven op welke wijze groepsleraren en
onderwijsassistenten actief kunnen deelnemen aan de
ontwikkeling van het schoolbeleid;
een organogram maken.
Competent in het samenwerken met de omgeving
62.05
05
De afgestudeerde kan contacten onderhouden op een wijze
die past bij het beleid en de identiteit van de school.
1.
2.
3.
De afgestudeerde kan:
de rechten van ouders/verzorgers op informatie en advies
erkennen;
het recht van ouders op medezeggenschap onder andere
via de medezeggenschapsraad erkennen;
het netwerk van contacten beschrijven dat de school
onderhoudt met inspectie, hulpverlenende instanties,
andere scholen en begeleidingsdiensten.
8
62.06
06
De afgestudeerde kan op adequate wijze communiceren met
ouders/verzorgers.
1.
2.
3.
De afgestudeerde kan:
in de communicatie zijn gedrag afstemmen op de sociaalculturele
achtergrond van ouders/verzorgers;
met medeweten van de groepsleraar ouders/verzorgers
informeren over het gedrag van hun kind(eren) en de met
hun kind(eren) ondernomen activiteiten;
in de communicatie met ouders/verzorgers gecompliceerde
vragen of problemen herkennen en doorverwijzen naar de
groepsleraar.
Competent in reflectie en ontwikkeling
62.03
03
De afgestudeerde kan planmatig werken.
De afgestudeerde kan:
1.
verschillende planningsmethoden voor het eigen werk
hanteren op het terrein van praktisch werken in de klas;
2.
de eigen werkplanning effectief en efficiënt bijhouden.
62.01
01
De afgestudeerde kan vanuit haar positie participeren in het
beleid en de beleidsontwikkeling van de school.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
De afgestudeerde kan:
beschrijven wat met beleid en beleidsontwikkeling bedoeld
wordt;
beschrijven hoe het beleid in school tot stand komt;
beschrijven wat het doel en de functie is van het
schoolwerkplan;
beschrijven wat het doel en de functie is van
handelingsplannen in het kader van zorgverbreding;
beschrijven op welke wijze groepsleraren en
onderwijsassistenten actief kunnen deelnemen aan de
ontwikkeling van het schoolbeleid;
een organogram maken.
9
Download