File

advertisement
Sociale wetenschappen
Begrijp = open vraag
Weet = kennisvraag (a/b/c/d)
Week 1
 Weet het verschil en de samenhang tussen de domeinen van de sociale wetenschappen.
Psychologie: de wetenschap die zich bezighoudt met het gedrag van de mens als individu.
Het gedrag hierbij speelt een grote rol. Denk aan: waarneembaar gedrag, niet waarneembaar gedrag
(innerlijk gedrag), bewust gedrag, reflexmatig/onbewust gedrag. Dit wordt bij de psychologie veel
onderzocht door onderzoekers.
Sociale psychologie: bestudeert de link tussen het individu en zijn/haar sociale omgeving.
Ook hier is het gedrag van de mens het object van onderzoek. Maar nu staat de relatie van het
individu met zijn sociale omgeving centraal. De sociale psychologie houdt zich dan ook bezig met de
invloeden die het individu ondergaat van de groep waarin het verkeert, en met de manier waarop de
groep door dat individu wordt beïnvloed.
Sociologie: De wetenschap die zich richt op het bestuderen van menselijk gedrag binnen bepaalde
gemeenschappen of samenwerkingsverbanden.
Dus in het kort: psychologie houdt zich bezig met het bestuderen van de individu op zich, sociale
psychologie houdt zich bezig met de link: individu – sociale omgeving en sociologie met het gedrag
van de mens binnen groepen.
 Begrijp waar deze kennis van pas komt binnen ABC.
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Week 2: Groepsprocessen
 Weet wat een groep is vanuit sociaalpsychologisch oogpunt.
 Kent de begrippen waarmee groepen kunnen worden getypeerd.
Formele groepen: ieder weet wat er van haar verwacht wordt. Er is een duidelijk doel waar naar
gestreefd wordt. De onderlinge structuur is formeel vastgelegd.
Informele groepen: mensen kunnen wisselende posities en rollen hebben. Informele groepen
ontstaan vaak door spontane interacties en door gemeenschappelijke interesses. Voorbeeld: de
voetbalclub van collega’s of de vaste klantengroep in een buurtcafé.
Primaire groepen: meer bepalend voor je basiswaarden. Je voelt je emotioneel zeer betrokken bij dit
soort groepen. Voorbeeld: je gezin of je vriendengroep.
Secundaire groepen: de persoonlijke binding is veel minder sterk: mensen voelen meer afstand tot
de groep. Voorbeelden: afdelingsteam, commissie of werkgroep.
Taakgerichte groep: een duidelijke taak of doelstelling. Bijvoorbeeld: opzetten van campagnes,
besturen van een vereniging.
Relatiegerichte groep: hier is geen speciale taak te vervullen. Centraal staan de sociale en emotionele
behoeften en banden van de groepsleden. Bijvoorbeeld: ook weer gezin en vriendengroep.
(positieve) Referentiegroep: dient als een vergelijkingspunt bij het vormen van bepaalde algemene of
specifieke waarden of attitudes en het ontwikkelen van bepaalde gedragingen. Je hoeft niet per se lid
te zijn van een referentiegroep (zoals het gezin)
(negatieve) Referentiegroep: je vergelijkt jezelf met mensen uit deze groepen en je gaat je
vervolgens tegen hen afzetten. Of je gaat je anders gedragen.
Wij-zij groepen: de negatieve referentiegroep is dan de zij. Zij zijn anders dan wij.
Aspiratiegroep: een referentiegroep waarvan je graag lid wilt zijn. Bijvoorbeeld een hoog geklasseerd
sportteam.
 Weet hoe groepen zich ontwikkelen.
Bij taakgerichte groepen zie je de volgende fasen in de groepsontwikkeling:
A. Testfase
Men is voorzichtig, tast af, probeert het een en ander uit en stemt het gedrag op elkaar af. Eerst ligt
alles nog open, maar al snel starten de ‘onderhandelingen’ over de aak, de werkwijzen, de
taakverdeling en de rollen.
B. Stormfase.
De groep is nog steeds druk bezig met allerlei zaken te regelen. Maar de rollen en posities zijn
eigenljik al verdeeld. Wel zijn er conflicten. Er is competitie en machtsstrijd. Meningen lopen uiteen
en er ontstaat weerstand tegen de leider. Ook kan men zich verzetten tegen taakeisen.
C. normfase
Na verloop van tijd is er een bepaald patroon ontstaan. De conflicten zijn opgelost. Er ontstaat meer
openheid en acceptatie. Er zijn inmiddels duidelijke afspraken. De groepsnormen zijn nu geheel
ontwikkeld. In deze fase is er meer harmonie ontstaan.
D. uitvoeringsfase.
Langzamerhand komt er in de taakgerichte groep energie vrij voor de uitvoering van de taak. De
groep functioneert als eenheid. Emoties spelen geen grote rol. De groep kan nu planmatig werken en
er is een (goed) werkklimaat ontstaan.
E. Oplosfase.
De groep gaat uit elkaar omdat de taak is afgerond. Soms zoekt men met de zelfde groep een nieuw
gezamenlijk doel, soms valt de groep uit een.
 Begrijp waarom mensen in groepen leven vanuit psychologisch perspectief.
Mensen leven graag in een groep omdat zij behoefte hebben aan sociaal zijn, interactie, en vooral:
ergens bij horen. In een groep voel je jezelf geaccepteerd en veilig, omdat je er niet alleen voor staat
maar in een groep samen bent. Je leeft nu als individu samen in een groep.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Week 3: leiderschap en leidinggeven.
 Kent de essentie van leidinggeven en leiderschap en weet hoe en waarom leiderschap
ontstaat.
Leidinggeven: een sociaal proces waarbij het gedrag van een individu of een groep beïnvloed wordt
om een bepaald doel te bereiken in een specifieke situatie.
Sommige leiders worden officieel aangesteld. Op grond van haar positie in de organisatie als teamleider of afdelingsmanager verwacht men van haar leidinggevend gedrag. Ook is het mogelijk dat zij
binnen het team of de organisatie niet goed als leider kan functioneren. Er is dan bijvoorbeeld,
informeel, een andere leider die de zaak draaiende houdt.
Leiderschap kan zich spontaan ontwikkelen: zet 3 of meer personen bij elkaar om een probleem op
te lossen. Je zult zien dat er zich al snel leiderschap ontwikkelt.
Iedereen heeft behoefte aan leiderschap. Of je wilt graag zelf leidinggeven, of je vind het fijn als
leiding wordt gegeven. Je voert dan de opdrachten uit die je wordt gegeven. Dit is handig, en veel
beter en fijner georganiseerd.
 Kan de begrippen over leiderschap en leidinggeven plaatsen binnen het business domein.
1.9 Country-clubleiderschap: zorgzame aandacht voor de behoefte van mensen aan
vriendschappelijke verhoudingen. Dit leidt tot gezellige sfeer en een comfortabel werktempo.
9.9 Teamleiderschap: een hoge mate van betrokkenheid bij het werk en onderlinge afhankelijkheid
door een gezamenlijke inzet voor (bedrijfs)doelen. Dit leidt tot vertrouwen en respect in de
onderlinge verhoudingen.
5.5 Status-quo-leiderschap: het schipperen tussen productie-eisen en behoeften van de
medewerkers. Op deze manier is een toereikende prestatie mogelijk.
1.1 Loos leiderschap: er wordt niet meer gepresteerd dan minimaal noodzakelijk, om in dienst van
het bedrijf te blijven of om de positie te behouden. De leider kan om verschillende redenen niet in
staat zijn of niet gemotiveerd zijn om zijn werknemers krachtig aan te sturen. Dit kan door bijv.
persoonlijke frustraties komen of slechte werkomstandigheden in het bedrijf.
9.1 autoritair leiderschap: ver doorgevoerde productie-efficiency, waardoor mensen zich slechts
minimaal kunnen doen gelden. De leider is alleen maar geïnteresseerd in goede resultaten. Met
behoeften van medewerkers wordt weinig rekening gehouden.
(de cijfers aan het begin van de zin staan voor het model van Blake & Mouton op bladzijde 199 v.h.
boek)
Overig:
Inspirerend, charismatisch, transformationeel leiderschap: De leider moet de visie hebben, mensen
kunnen inspireren, betrokkenheid kunnen creëren en mensen motiveren tot verandering. De leider is
een gedreven mens met goede ideeën en idealen: wordt als visionair beschreven.
Situationele leiderschapstheorie: deze theorie geeft aan dat er niet een bepaalde leiderschapsstijl is
die in alle situaties geschikt is. Een leider is effectief wanneer hij de meest geschikte stijl voor een
specifieke situatie kan gebruiken. Het kunnen wisselen van stijl zal de leidinggevende heel flexibel
maken.
Narcistisch leider: wil graag heel de tijd in het centrum van de aandacht staan, hij krijgt nooit genoeg
bewondering. Hij regelt belangrijke zaken zelf en beschikt over veel macht. Kritiek houdt ie niet van.
Zijn medewerkers zijn vaak slecht geïnformeerd en de onderlinge communicatie is ook niet goed. De
leider heeft dus een groot ego.
Stijlen van leidinggeven.
1. Instruerende stijl: de leider geeft duidelijk aan wat er gedaan moet worden en hoe de taken
verricht moeten worden. De leider is sterk taakgericht omdat de medewerkers niet voldoende
bekwaam zijn en/of niet voldoende gemotiveerd zijn. Voorbeeld: schoolverlaters.
2. overtuigende stijl: wanneer de medewerkers wel gemotiveerd, maar onbekwaam zijn, is een
combinatie van taakgericht en relatiegericht leidinggeven gewenst. De leider zal de medewerkers
ervan proberen te overtuigen dat ze de mogelijkheden hebben om het werk tóch goed te doen.
Voorbeeld: medewerker die overspannen is geraakt.
3. participerende stijl: een goede verstandhouding, dus een sterk relatiegerichte aanpak, is belangrijk
wanneer mensen wel bekwaam zijn, maar niet zo gemotiveerd of onzeker. Een goed overleg is
belangrijk, en het is ook verstandig om medewerkers mee te laten beslissen. Voorbeeld:
dwarsliggers.
4. Delegerende stijl. Medewerkers kunnen zelfstandig bepaalde taken plannen en uitvoeren,
wanneer ze bekwaam, zeker en gemotiveerd zijn. De leider is dan effectief wanneer zij het werk aan
hen delegeert.
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Week 4: sociale beïnvloeding.
 Weet hoe sociale beïnvloeding in groepen plaatsvindt en welke vormen er zijn.
Sociale beïnvloeding heeft te maken met macht en afhankelijkheid. Er zijn vele redenen waardoor je
je laat beïnvloeden: de ander kan deskundige zijn en informatie hebben die voor jou belangrijk is, de
ander kan ook macht hebben en ervoor zorgen dat je een bepaald baantje krijgt. Er zijn 2 belangrijke
oorzaken/vormen van beïnvloeding:
1. Informatieafhankelijkheid: je hebt kennis of informatie nodig om een situatie te kunnen
beoordelen, om je mening te kunnen vormen en om beslissingen te nemen. Je wilt je waarnemingen
ordenen. Je wilt ook je waarnemingen en informatie vergelijken met die van andere mensen. In
allerlei opzichten vergelijk je je met anderen, want je wilt percepties, inzichten en attitudes toetsen
aan de ander.
2. effectafhankelijkheid. Je kunt je mede laten beïnvloeden door anderen omdat daar een bepaald
effect/beloning tegenover staat. Groepsleden kunnen er bijvoorbeeld voor zorgen dat je status in de
groep gehandhaafd blijft of zelfs verbeterd wordt. Vaak wil je de waardering van de groep krijgen: je
wilt erbij horen. Het effect heeft te maken met het bevredigen van een behoefte. Je kunt denken
aan: veiligheid, erkenning, respect, liefde en vriendschap.
Directe beïnvloeding: wanneer een leidinggevende je de opdracht geeft om binnen een week een
notitie te produceren, dan heb je met directe beïnvloeding te maken. Het gaat dan ook om een
duidelijk waarneembare poging om het gedrag van een andere partij te beïnvloeden.
Indirecte beïnvloeding: er zijn geen duidelijke personen aan te wijzen die iemands attitudes of gedrag
beïnvloeden. Deze vorm van beïnvloeding gebeurt binnen allerlei sociale situaties. Een nieuw
groepslid krijgt bijvoorbeeld subtiele aanwijzingen dat hij zich anders moet kleden.
 Begrijpt hoe sociale beïnvloeding tot stand komt en wat de effecten zijn.
Sociale beïnvloeding is mogelijk wanneer er een afhankelijkheidsrelatie is. Tijdens de primaire
socialisatie zijn kinderen in verschillende opzichten sterk afhankelijk van ouders. De ouders kunnen
de kinderen dus heel sterk beïnvloeden. via allerlei leerprocessen, zoals sociaal leren, worden
basiswaarden, basisnormen en basisattitudes overgenomen en geïnternaliseerd. Bij volwassenen
gaat het meer om de wederzijdse afhankelijkheid: men heeft elkaar nodig om bepaalde doelen te
bereiken.
Sociale beïnvloeding kan ook effecten hebben, de zogenaamde sancties.
Die kunnen positief zijn: het instemmend knikken en het geven van lintjes en prijzen. Of negatief:
bijvoorbeeld afkeurende blikken, boze reacties of ‘rotte tomaten’.
Ook spreekt men van sociale controle: gaat om allerlei vormen van sancties die ingezet worden om
gedrag van individuen af te stemmen op belangrijke normen en waarden.
Sociale controle wordt toegepast in allerlei groepssituaties. Een voorbeeld: je voelt je onbewust
gedwongen veel geld te geven, als je ziet dat andere mensen ook hoge geldbedragen hebben
genoteerd op de collectelijst.
 Weet hoe conformiteit tot stand komt, wanneer mensen het meest conformeren en welke
grenzen er zijn aan conformeren.
Conformeren is ook een vorm van indirecte sociale beïnvloeding en houdt in: het toegeven aan een
bepaalde norm van anderen zonder dat die daar een verzoek voor hadden gegeven. (jij wordt dus
beïnvloed door anderen om aan die norm toe te geven)
Conformeren is vaak nuttig en maakt sociaal contact makkelijk, maar het heeft ook nadelen. Het kan
zo ver gaan dat we dingen gaan zeggen en doen, die tegen onze eigen normen ingaan. Het zonder
nadenken overnemen van groepsnormen kan leiden tot bijvoorbeeld vooroordelen en discriminatie.
We conformeren het meest:
- Wanneer we geen goede informatie hebben of ons niet deskundig voelen;
- Wanneer de andere groepsleden het in grote mate met elkaar eens zijn, sterk op een lijn
blijken te zitten;
- Wanneer de groep heel belangrijk voor ons is,en wanneer de ander(en) vriendschap met ons
gesloten heeft/hebben.
(welke grenzen er zijn aan conformeren?? (blz.214-215)
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Week 5: Sociale relaties en sociale structuur.
 Kent de gebieden waarop vaste patronen ontstaan in een groep en begrijpt hoe deze tot
stand komen.
Wanneer mensen regelmatig met elkaar omgaan, ontwikkelt zich een vast gedragspatroon. Een
werkgroep die regelmatig overlegt, ontwikkelt bijvoorbeeld steeds meer vergaderprocedures. Regels
en procedures gaan steeds vaker als een soort standaard gelden binnen de gemeenschap. Je kunt
zeggen dat er institutionalisering van relatiepatronen plaatsvindt.
Ook groeien er bepaalde vaste verhoudingen tussen mensen. Mensen nemen binnen een groep en
de maatschappij een vaste positie in, waaraan duidelijke rollen en rolverwachtingen gekoppeld zijn.
Daardoor krijgt elk sociaal systeem na verloop van tijd een eigen kenmerkende structuur en cultuur.
Je kunt denken aan structuren als het gezin, de buurt, de stad, de vereniging en het bedrijf of de
organisatie. Een structuur is geen werkelijkheid maar een door mensen bedachte
manier/constructie.
In een groep is structuur/zijn vaste patronen belangrijk. Dit is handig voor elke deelnemer. Er is
behoefte aan structuur/vaste patronen omdat er dan meer duidelijkheid is.
 Weet wat cultuur en afwijkend gedrag is
Cultuur: onder de cultuur van een gemeenschap verstaan we de waarden en normen, collectieve
opvattingen (attitudes) en vormen van gestandaardiseerd gedrag die algemeen aanvaard zijn binnen
die gemeenschap. Deze waarden, normen, opvattingen en gedragingen kun je cultuurelementen
noemen.
Waarden: bij waarden gaat het om datgene wat (bijna) iedereen goed vindt en nastreeft. Waarden
zijn niet altijd bewust aanwezig binnen een groep, ze kunnen ook onbewust zijn. Ze worden ook niet
altijd openlijk uitgesproken. Voorbeelden: vrijheid, beleefdheid, moed, prestatiegericht, loyaliteit,
gezelligheid en eerlijkheid.
Normen: normen zijn meestal gekoppeld aan waarden: je behoort bijvoorbeeld eerlijk te zijn en in
veel landen is het nog belangrijker om beleefd te zijn dan eerlijk. Normen zijn concrete
gedragsregels. Een voorbeeld: je moet de nieuwe bezoeker een hand geven en je voor stellen
wanneer je baas met hem binnenkomt.
Opvattingen: mensen delen met elkaar bepaalde ideeën, informatie of kennis over een bepaald iets.
Daar zijn vooral de cognitieve aspecten van belang, maar meestal spelen ook emoties, waarden en
normen een belangrijke rol.
Attitudes: een bepaalde houding die een persoon of groep heeft ten aanzien van een bepaald opject.
Een gedragsintentie, of de neiging om bepaald gedrag te vertonen.
Afwijkend gedrag: we spreken van afwijkend gedrag (deviant gedrag) bij overtreding van de regels
(normen) of waarden die gelden voor een groep, groepering of samenleving.
Je kunt bijvoorbeeld regels overtreden, zoals het doorgeven van vertrouwelijke gegevens. Ook kun je
informele regels overtreden. Men zal proberen de persoon tot andere gedachten te brengen door
sancties uit te oefenen, zoals praten of straffen. Afwijkend gedrag kan per cultuur heel anders
gedefinieerd worden. Wat bij ons normaal is, is in een ander land soms abnormaal.
Afwijkend gedrag kan vele functies hebben. Het gedrag kan negatief zijn, maar kan ook stimuleren
tot vernieuwing en verbetering van normen binnen een sociaal systeem.
- (negatief) Afwijkend gedrag kan een verstoring van het systeem tot gevolg hebben: de groep,
gezin, organisatie kan er zoveel last van hebben dat mensen niet meer goed functioneren.
- (negatief) Ook , als afwijkend gedrag veel voorkomt, kan het in relatie gebracht worden met
het begrijp anomie/normloosheid. Dat is een situatie van bijna geen sociale controle binnen
de samenleving. Wanneer er geen duidelijke regels of normen zijn, hebben de mensen bijna
geen houvast. Het word daarom ook moeilijker om afwijkend gedrag te zien en te
verbeteren, maar ook om goed gedrag te zien en vast te houden.
- (positief) Afwijkend gedrag maakt een individu of groep ervan bewust welke normen
belangrijk zijn voor de groep/samenleving.
- (positief) afwijkend gedrag kan de saamhorigheidsgevoelens binnen de groep versterken. Bij
de bestrijding van het afwijkende gedrag ontstaat sterkere cohesie.
- (positief) via afwijkende meningen en gedragingen kan de groep zich oefenen in discussie en
het omgaan met een tegenpartij.
- (positief) afwijkend gedrag kan ook leiden tot bijstelling en verbetering van een sociaal
systeem. Mensen krijgen namelijk signalen, die tot denken aanzetten.
 Begrijpt wat de consequenties zijn van groepslidmaatschap
Week 6: Cultuur en afwijkend gedrag
 Weet waarom mensen in groepen leven vanuit evolutionair/biologisch perspectief.
Evolutionair:
- Natuurlijke selectie
- De kans van overleven van de soort is veel groter in groepen dan alleen
- Samenleven in groepen
- Betere kans (samen sta je sterker)
- Doorgeven in de genen
- Biologisch verankerd in de soort.
Biologisch, voordelen:
- Jacht en voedsel
- Voedsel verbouwen en bereiden
- Bouwen
- Waken en verdedigen.
Leven in groepen biedt bescherming en mogelijkheden tot voortplanting. Natuurlijke selectie zorgt
voor biologische verankering.
 Kent hierin de ontwikkeling en kent de functies en de factoren die een rol spelen bij de
keuze van een groep
In de keuze van een groep/groepsleden spelen bepaalde factoren een rol:
 Fysieke aantrekkelijkheid
 Dezelfde sociale achtergrond
 Aantrekkelijke status
 Vriendelijkheid
 Gelijkheid in opvattingen en voorkeuren.
 Begrijpt waar kennis over groepsgedrag het business domein raakt.
 Weet wat procesverliezen van samenwerking zijn en begrijpt hoe ze ontstaan.
Procesverliezen van samenwerking is meestal een gevolg van de samenstelling van het team
Dit team heeft bijvoorbeeld onverenigbare karakters, de noodzakelijke kennis en vaardigheden zijn
niet aanwezig of er is bijna geen diversiteit.
Je kunt de samenwerking verbeteren door:
- Verbeteren samenstelling van het team
- Verhoging cohesie
- Verbetering van de individuele bijdrage
- Verhoging van de prestatienormen
- Verbetering van de planning en organisatie.
Download