Week 2 Planning kernbegrippen Besluitvorming - Rationeel, of toch niet? - (On)zekerheid en risico’s - Top-down vs. Bottom-up Planningsniveaus in de organisatie - Strategie - Tactiek - Operatie Planningsinstrumenten Plannen Naar tijd: - Strategisch: langetermijnplanning (hoger kader) - Tactisch: middellange termijnplanning (middenkader) - Operationeel: korte termijnplanning (lager kader) Naar wijze van totstandkoming - Top down - Bottom up Planningsniveaus: Typen beslissingen: Geprogrammeerd (standing plans) - Richtlijnen met een algemene geldigheid - Standaardmethodes en procedures Niet-geprogrammeerd (single use plans) - Uniek (meestal door onverwachte gebeurtenissen) Besluitvormingscondities: condities die besluitvorming beinvloeden Variabelen: risico, zekerheid, informatie Besluitvormingsproces: 1. What’s the problem? 2. Alternatieven 3. Evalueer de alternatieven 4. Selecteer het beste alternatief 5. Implementeer het 6. Evalueer Besluitvormingsmodellen: - Rationeel (klassiek model, komt in de praktijk niet voor) - Beperkt rationeel - Vuilnisvat - Politiek Factoren die besluitvorming beinvloeden: - Emoties en stress - Framing: voorkeur aan positieve informatie - Escalatie van verbondenheid: doorgaan tegen beter weten in - Intuitie - Zelfverzekerheid Besluitvorming in groepen - Nominale groepstechniek - Delphi techniek (expert methode) - Brainstormen Besluitvormingsregels bij groepsbesluiten - Vetorecht - Unanimiteit - Consensus: minderheid kan het aanvaarden - Meerderheidsbesluit - Eenmansbesluit Valkuil: groupthink Planningstechnieken - Management by objectives (doelen) - Budgetteren (financiën/geld) - Planbord en de Gantt-chart (activiteiten/tijd) - Netwerkplanning (kritieke pad) Gantt-chart: Week 3 Kernbegrippen: Organisatiestructuur - Hiërarchie (verticaal vs. Horizontaal) - Configuraties - Metaforen Taken, functies, rollen, verantwoordelijkheden Arbeidsverdeling Waarom organiseren? - Het bereiken van synergie - Efficiënt gebruik van middelen (schaalvoordelen) Arbeidsverdeling: de opdeling van arbeid in kleinere delen (taken) Voordelen: efficiënter, verhoogt productiviteit - Leidt tot specialisatie Motivatie voor medewerkers door Taakverruiming: meer taken Taakroulatie (job rotation): werknemers ruilen van taken Taakverrijking: verruiming op hoger niveau Functie: het geheel van taken die iemand moet uitvoeren Functie-analyse (4A’s): - Arbeidsinhoud: aard van het werk - Arbeidsomstandigheden - Arbeidsverhoudingen: verantwoording afleggen en hoogte van de positie Verticale differentiatie: je krijgt iemand onder je om je te helpen. Er wordt een extra laag toegevoegd. Er vindt delegatie van taken plaats Horizontale differentiatie: je krijgt iemand naast je. Uitbreiding op gelijkwaardig niveau. Een deel van de taken wordt overgedragen Interne differentiatie: door te kijken naar de functie: inkoop, productie, verkoop Interne specialisatie: door te kijken naar product of markt: P-M-G-indeling Organisatiestelsels Een organisatieschema noemen we een organogram en deze weerspiegelt de organisatiestructuur. - Verticale lijnen geven de hiërarchie weer - Horizontale lijnen geven de samenwerkingsorganisaties weer - Een platte organisatie heeft weinig managementlagen. Een steile organisatie heeft heel veel managementlagen. In een lijnorganisatie hebben we te maken met verschillende niveaus met eigen taken en verantwoordelijkheden. Eenheid van gezag: iedereen heeft maar ‘1 baas’ boven zich Een keten van bevel: iedere pisitie is via ‘bazen’ (linking pins) verbonden met de top Principe van scalaire keten: informatie en bevelen van boven naar beneden over alle schakels In een lijnstaforganisatie wordt de manager ontlast door het toevoegen van assistenten, verder als lijnorganisatie. In een matrixorganisatie (een continue projectorganisatie) is er behoefte tot aansluiting van zowel functie als specialisatie. De eenheid van bevel wordt losgelaten. In een projectgroep werkt men gezamenlijk aan de oplossing van een bepaald probleem. Dit kan dwars door de bestaande organisatiestelsels. Informele organisatie: wandelgangen en vriendjespolitiek Span of control: spanwijdte: aantal medewerkers waaraan direct leiding wordt gegeven. Depth of control (spandiepte): aantal medewerkers waaraan direct en indirect leiding wordt gegeven Scope of control: omspanningsvermogen: aantal medewerkers waaraan men nog persoonlijk en bewust leiding kan geven. Wordt bepaald door: - Aard van de leider - Aard van de medewerkers - Aard van de organisatie - Aard van het werk Mintzberg: configuraties: 1. Ondernemersorganisatie: direct toezicht door eigenaar 2. Machineorganisatie: standaardisatie van processen 3. Professionele organisatie: standaardisatie van kennis en bekwaamheden 4. Gediversificeerde organisatie: standaardisatie van resultaat/output 5.Innovatieve organisatie: onderlinge afstemming 6. Missionaire organisatie: standaardisatie van normen en waarden 7. Politieke organisatie: uiteengedreven door politieke spelletjes Lerende organisatie: Week 5 Kernbegrippen hoofdstuk 9: Organisatiecultuur Communicatie Ethiek: wat is ‘juist’? Personeel (human resource management) - werven - ontwikkelen - behouden Organisatie advies (consultancy) - Typen - Fasering 1. Communicatie - Het zenuwstelsel van de organisatie, de communicatie en de overlegstructuur - Complexer dan een formeel organogram (de botten van een organisatie) Communicatie loopt in de praktijk niet altijd via de voorgeschreven ‘linking pins’ in het organisatiestelsel. - Horizontaal (zelfde hierarchische niveau) - Verticaal (hierarschisch) - Lateraal (niet direct met elkaar verbonden) Communicatienetwerk Verschillen in: - Dichtheid - Afstand tussen de leden - Positie van de leden - Vrijheid om alternatieve routes te nemen 2. Organisatiecultuur: - Belangrijke organisatie-eigenschap naast organisatiestructuur, coordinatiemechanismen en communicatienetwerken - Cultuur bestaat uit lagen: van waarden en normen tot symbolen (fig. 9.4) - Zichtbaar of onzichtbaar - Socialisatie: nieuwe werknemers passen zich aan aan de cultuur van de organisatie Drie manieren om cultuur te typeren: 1. Cultuurtypering van Hofstede 2. Cultuurtypering van Handy 3. Cultuurtypering van Schein Hofstede: 6 dimensies om cultuur binnen een organisatie te beschrijven Op basis van internationaal onderzoek bij IBM cultuurdimensies uitgebreid van organisaties naar landen Handy: Twee dimensies - Machtspreiding - Samenwerkingsgraad Vier cultuurtypen (vergelijking met Mintzberg) Schein: ‘De manier waarop de leden van een organisatie, in het bijzonder de oprichter, belangrijke onderwerpen behandelen’ - Organisatie en haar omgeving - Menselijk handelen - Tijd - Menselijke natuur - Menselijke relaties - Homogeniteit versus diversiteit 3. Ethiek Ethiek in organisaties Utilitair: effect van beslissingen en gedrag op anderen – streven naar goede effecten voor het grootste aantal mensen (maar niet voor iedereen) Moreel-rechtelijk: nagaan of beslissingen overeenkomen met de fundamentele rechten van de mens Rechtvaardig: kosten en baten evenredig verdedigen Individueel: moreel acceptabel wanneer zij het belang van de beslisser op lange termijn dienen (eerlijkheid duurt het langst) Ethiek: sociale verantwoordelijkheid - Positieve impact op de samenleving maximaliseren, negatieve impact minimaliseren - Piramide van sociale verantwoordelijkheid: 4. Personeel Personeel: HRM - Het totaal van personeelszorg - Ook wel: human resource management (HRM) - Ethiek: is een mens een instrumenteel middel (resource)? - HRM-cyclus: Ontwikkeling van personeel: Activiteiten/instrumenten voor ontwikkeling van personeel tijdens dienstverband: 5. Organisatie-advies (consultancy) 1. Curatief - Een bestaand probleem moet worden opgelost 2. Preventief - Mogelijke problemen moeten worden voorkomen 3. Evaluatief - Hoe zij problemen ontstaan en hoe is daarmee omgegaan? Organisatie advies proces Vergelijk dit proces met project, stage of afstuderen Week 6 Leidinggeven: kernbegrippen: - Aangeboren of afhankelijk van de situatie? - Legitimiteit: waar is macht op gebaseerd? - Leiderschapsstijlen - Managementtechnieken: waar stuur je op? - Motiveren - Coachende leider Leidinggeven ≠ managen Leiden is een onderdeel van managen Nature vs. Nurture of Nature én nurture Nature: leiderschap is aangeboren Nurture: leiderschap is aangeleerd (situatie-afhankelijk) Leiderschap wordt beinvloed door: 1. Genetische aanleg en de vroege jeugd 2. Onderwijs (brede opleiding) 3. Ervaring 4. Mislukking (daar leer je van) Leiderschapsstijlen Criteria om leiderschap te typeren 1. Autoritair vs. Democratisch 2. Resultaatgericht vs. Relatiegericht 3. Transformationeel vs. transactioneel Autoritair vs. Democratisch X-en Y-theorie van Mc.Gregor - Autoritair: de leiders wil is wet - Democratisch: niet de leider maar de groep neemt beslissingen - Participatief (ook consultatief): de groep wordt zoveel mogelijk betrokken, de leider blijft de baas. Resultaatgericht vs. Relatiegericht Managerial grid (Blake & Mouton) Contingentiemodel (Fiedler) Er is niet één beste leiderschapsstijl, maar: - Situationeel leiderschap: elke situatie (markt, product, personeel, omstandigheden) heeft haar bijbehorende stijl van leidinggeven - De leider moet zijn stijl aanpassen aan de situatie Transformerend vs. Transactioneel Transformerend: leiders die volgers inspireren en binden door - Charisma - Persoonlijke aandacht - Uitdagingen - Visie (inspiratie voor de omgeving) - Emotionele band tussen leider en volger (meer inzet) Transactioneel: - Transactie: inzet in ruil voor beloning door de leider - Motiveren van de medewerkers als middel om de organisatiedoelen te realiseren 5 leiderschapsniveaus (Collins) Dienend leidinggeven: dienende leidinggevenden zetten hun eigen belang opzij om de belangen van anderen te dienen, anderen te helpen groeien en zich te ontwikkelen 3. Leiders en volgelingen Gehoorzaamheid: Milgram 4. Psychologie en leiderschap Psychologische aspecten: 1. Motivatie 2. Macht 3. Weerstand 4. Attitude 5. Perceptie 6. Persoonlijkheid Motivatie: de inwendige bereidheid van een persoon om bepaalde handelingen te verrichten - Relatie met een behoefte - Een fysiologisch tekort of psychologisch tekort dat een bepaalde uitkomst aantrekkelijk maakt Motivatie: Behoeftepyramide van Maslow Motivatie: Alderfer Motivatie: Herzberg Satisfiers: motivatoren/werkinstrinsieke factoren. Kunnen leiden tot tevredenheid. - Drie bovenste lagen van de piramide - Bijv. Type werk, verantwoordelijkheid, groeimogelijkheden - Altijd werkgerelateerd Dissatisfiers: hygienefactoren (leveren geen motivatie op maar leiden wel tot ontevredenheid) - Twee onderste lagen piramide - Bijv. werkomstandigheden, arbeidsvoorwaarden Motivatie: Vroom Procesgeorienteerde motivatietheorie Motivatie: reinforcement, Skinner - Reinforcement: bekrachtiging - Belonen (wel/niet) of bestraffen (wel/ niet) Macht 1. Legitieme macht obv formele positie en is daarmee verantwoordelijk en bevoegd 2. Beloningsmacht – kan medewerkers belonen 3. Sanctionele macht – kan medewerkers bestraffen 4. Informationele macht obv de informatie die men bezit 5. Referentiemacht obv aantrekkingskracht 6. Deskundigheidsmacht obv expertise Weerstand - Op organisatieniveau - Op individueel niveau - Weerstand verminderen: begeleiden van verandering Attitude - Cognitief - Emotioneel - Gedrag Perceptie (‘verkeerde’ perceptie) Persoonlijkheid - Big five - EQ - Locus of control 5. Leidinggevende coach leren leren Vier fasen leerproces 1. Onbewust onbekwaam 2. Bewust onbekwaam 3. Bewust bekwaam 4. Onbewust bekwaam Leercyclus van Kolb: Instrumenten: - Vragen stellen - Actief luisteren - Feedback geven (HEG methode)