3. Van een driehoekig prisma ABC.DEF is het grondvlak ABC een gelijkzijdige driehoek met zijden van 4. De hoogte AD van het prisma is ook 4. a. Teken dit driehoekige prisma ABC.DEF in parallelprojectie op een rooster. b. P is het midden van DE, Q is het midden van EB en R is het midden van EF. Teken de driehoek PQR in de figuur en op ware grootte. 8. Je ziet hier een afgeknotte kubus met ribben van 6 cm. De punten P, Q en R zijn de middens van de ribben waar ze op liggen. a. Teken een parallelprojectie van deze afgeknotte kubus met een wijkhoek van 30o en een verkortingsfactor van 0,5. b. Teken ΔPQR op ware grootte. c. Het diagonaalvlak DBQSH is een vijfhoek. Teken dit diagonaalvlak van de afgeknotte kubus op ware grootte. 9. Gegeven is een regelmatige piramide T.ABCD waarvan het vierkant ABCD het grondvlak is. De zijden van ABCD zijn 6 cm en de hoogte TS van de piramide is 10 cm. S is het snijpunt van AC en BD. a. Teken een parallelprojectie van deze piramide op een rooster. b. Verdeel alle zijden van het grondvlak in drie gelijke delen. Licht je werkwijze toe. c. Verbind de getekende punten in het grondvlak, zodat je een achthoek krijgt. d. Is deze achthoek het grondvlak van een regelmatige achtzijdige piramide? Leg uit. 10.Als je de middens van de grensvlakken van een kubus met elkaar verbindt, dan krijg je een octaëder (regelmatig achtvlak) ABCDEF. Van dit octaëder is AC=BD=EF=8 cm. a. Teken een parallelprojectie van het octaëder. b. Welke vorm hebben alle grensvlakken van het octaëder? Teken één ervan op ware grootte. c. Welk lichaam heeft als hoekpunten de middens van de zijden van het octaëder? 11.Je ziet hier een zogenaamd schilddak, een dakvorm met een rechthoekig grondvlak ABCD en waarbij de nok EF van het dak precies boven het midden van het grondvlak zit. a. Teken zelf een parallelprojectie van dit schilddak op een rooster op schaal 1:100. b. Het dak zelf bestaat uit twee gelijkzijdige driehoeken en twee symmetrische trapezia. Bepaal door meten in een geschikte figuur de hoogte van die twee gelijkvormige driehoeken in dm nauwkeurig en teken vervolgens zo'n driehoek op schaal 1:100. c. Bepaal door meten in een geschikte figuur de hoogte van de twee trapezia in dm nauwkeurig en teken vervolgens zo'n trapezium op schaal 1:100. 12.Hiernaast zie je een foto van het gebouw "Willemswerf" in Rotterdam. En hieronder zie je een bovenaanzicht van een sterk vereenvoudigde versie ervan. Deze sterk vereenvoudigde versie in 80 m hoog. De knik in het gebouw begint op 10 m boven het grondvlak. a. Teken zelf een parallelprojectie van de vereenvoudigde versie van het gebouw "Willemswerf" op een rooster op schaal 1:100. b. De knik in het gebouw heeft een grensvlak in de vorm van een trapezium. Teken dat grensvlak op schaal 1:100. 13.Je ziet hier een afgeknotte kubus. De oorspronkelijke kubus was 4 bij 4 bij 4 cm. Van die ribben van 4 cm zijn nu alleen nog de middenstukken van 2 cm over. a. Teken een parallelprojectie van deze kubus op een rooster. b. Bepaal door meten de zijden van de driehoekige grensvlakken in mm nauwkeurig. Teken zo'n grensvlak op ware grootte. 14.Zie de afgenotte kubus uit de voorgaande opgave. Teken er een parallelprojectie van op blanco papier. Gebruik een verkortingsfactor van 0,5 en een wijkhoek van 60o. 3. Van een driehoekig prisma ABC.DEF is het grondvlak ABC een gelijkzijdige driehoek met zijden van 4. De hoogte AD van het prisma is ook 4. P is het midden van DE, Q is het midden van EF. a. Bereken de lengte van de zijden van ΔBPQ. b. Teken ΔBPQ op ware grootte en bereken de groottes van de hoeken van deze driehoek. 7. Je ziet hier een afgeknotte kubus met ribben van 6 cm. De punten P en R zijn de middens van de ribben waar ze op liggen. BQ=1 cm. a. Bereken de lengtes van de zijden van ΔPQR. b. Teken ΔPQR op ware grootte en bereken de hoeken van deze driehoek. c. Het diagonaalvlak DBQSH is een vijfhoek. Teken dit diagonaalvlak van de afgeknotte kubus op ware grootte en bereken de hoeken ervan. 8. Gegeven is een regelmatige piramide T.ABCD waarvan het vierkant ABCD het grondvlak is. Alle ribben van deze piramide zijn 6 cm. P is het midden van AT en Q is het midden van DT. S is het snijpunt van AC en BD. a. Bereken de hoogte TS van deze piramide. b. Leg uit waarom vierhoek BCQP een gelijkbenig trapezium is en bereken de lengtes van de zijden van deze vierhoek. c. Teken BCQP op ware grootte en bereken alle hoeken van dit trapezium. 9. Hieronder staan twee vlakke figuren. Bereken steeds de lengte van het lijnstuk waar het vraagteken bij staat. 10.Je ziet hier een zogenaamd schilddak, een dakvorm met een rechthoekig grondvlak ABCD en waarbij de nok EF van het dak precies boven het midden van het grondvlak zit. Het dak zelf bestaat uit twee gelijkzijdige driehoeken en twee symmetrische trapezia. a. Bereken de lengte van de ribben AE,DE,BF en CF. b. Bereken de grootte van ∠ABF en ∠BFC. c. Op 3 m boven de zoldervloer ABCD wordt een rechthoekige verdiepingsvloer aangebracht. Bereken de oppervlakte van die verdiepingsvloer. 11.Hiernaast zie je een foto van het gebouw "Willemswerf" in Rotterdam. En hieronder zie je een bovenaanzicht van een sterk vereenvoudigde versie ervan. Deze sterk vereenvoudigde versie in 80 m hoog. De knik in het gebouw begint op 10 m boven het grondvlak. De knik in het gebouw heeft een grensvlak in de vorm van een trapezium. a. Bereken de lengtes van de zijden van dat trapezium. b. Bereken de grootte van de hoeken van dat trapezium. 12.Marianne is een paar dagen in New York. Ze maakt een foto van een boom. Ze staat 10 m van de boom vandaan. Op de foto is de boom 2 cm groot. De afstand van de lens tot het negatief in het fototoestel is 6 cm. a. Bereken nauwkeurig hoe hoog de boom is. b. Na het ontwikkelen van de foto blijkt het vrijheidsbeeld ook op de foto te staan. Toevallig is op de foto het vrijheidsbeeld precies even groot als de boom. Het vrijheidsbeeld is 93 m hoog. Hoe ver stond Marianne van het vrijheidsbeeld vandaan? 13.Je ziet hier een aan de voorkant afgeknotte kubus ABCD.EFGH. ∠BAD=∠ADC=90o. De afmetingen staan in de figuur. Bereken de lengte van AQ. 14.Van een regelmatige vierzijdige piramide T.ABCD is het grondvlak ABCD een vierkant met zijde 4. S is het snijpunt van de diagonalen AC en BD en TS=10. Punt M is het midden van TS. a. Teken deze piramide in parallelprojectie. Teken een lijn door M evenwijdig aan BD. Noem de snijpunten met TB en TD respectievelijk P en Q. b. Bereken de lengte van AP en PQ. c. Teken ΔAPQ op ware grootte en bereken de hoeken van deze driehoek. 3. Teken van de volgende twee lichamen de drie aanzichten en een uitslag. 4. Teken een parallelprojectie van het lichaam waarvan je hier de drie aanzichten ziet. 5. Bekijk een kegel met een hoogte van 6 cm en een grondcirkel met straal 2 cm. De kegelmantel is een sector van een cirkel. a. Leg uit hoe de sectorhoek van die cirkelsector wordt berekend. Leg vervolgens uit hoe nu de uitslag wordt getekend. b. Teken zelf een uitslag van een kegel met een hoogte van 4 cm en een grondcirkel met een straal van 3 cm. c. Teken ook een uitslag van een cilinder met een straal van 3 cm en een hoogte van 4 cm. 6. Hier zie je een scheve piramide T.ABCDEF waarvan het grondvlak een regelmatige zeshoek is en DT de hoogte is. Dit betekent dat DT loodrecht staat op alle lijnen door D in het grondvlak. Je wilt van deze figuur de drie aanzichten en een uitslag tekenen. Daarvoor moet je weten hoe je een regelmatige zeshoek tekent. Daarbij maak je gebruik van het feit dat de hoekpunten van elke regelmatige veelhoek op een cirkel liggen en dat hij is opgebouwd uit evenveel gelijkbenige driehoeken als er zijden zijn. a. Uit hoeveel gelijkbenige driehoeken is een regelmatige zeshoek opgebouwd? Bereken de hoeken en de lengtes van de zijden van elk van die driehoeken. b. Leg uit hoe je nu een regelmatige zeshoek tekent. c. Teken de drie aanzichten van de gegeven piramide. d. Bereken de lengtes van de ribben van deze piramide. e. Teken een uitslag van deze piramide. 9. Gegeven is de kubus ABCD.EFGH met ribben van 6 cm. Punt P is het midden van ribbe AE en punt Q is het midden van ribbe CG. Het vlak PBQH verdeelt de kubus in twee lichamen, waarvan het lichaam ABCD.PBQH er één is. a. Teken de drie aanzichten van ABCD.PBQH. b. Teken een uitslag van het lichaam ABCD.PBQH. c. Bereken de grootte van de hoeken van vlak PBQH. 10.Je ziet hier een zogenaamd schilddak, een dakvorm met een rechthoekig grondvlak ABCD en waarbij de nok EF van het dak precies boven het midden van het grondvlak zit. Het dak zelf bestaat uit twee gelijkzijdige driehoeken en twee symmetrische trapezia. a. Teken de drie aanzichten van dit schilddak. b. Teken een uitslag van dit schilddak. 11.Een piramide T.ABCDE heeft als grondvlak een regelmatige vijfhoek ABCDE. De hoogte van de piramide is TS, waarin punt S het middelpunt is van de cirkel waar de hoekpunten van het grondvlak op liggen. Alle zijden van deze piramide zijn 4 cm. a. Teken de drie aanzichten van piramide T.ABCDE. Laat alle noodzakelijke berekeningen zien. b. Teken een uitslag van deze piramide. Laat ook nu alle noodzakelijke berekeningen zien. 12.Hieronder zie je het zijaanzicht van een zuiver cirkelvormige tent. Teken een uitslag van deze tent op schaal 1:100. 13.Arabische dansende derwisjen dragen vaak een zogenaamde kegelrok. Dat is een wijd uitlopende rok die - als de stof stijf zou zijn - de vorm heeft van een afgeknotte kegel. Hiernaast zie je het patroon (de uitslag) van zo'n kegelrok. Teken een vooraanzicht en een bovenaanzicht van de afgeknotte kegel die erbij hoort. Laat alle noodzakelijke berekeningen zien. 14.De figuur hiernaast is een regelmatig achthoekig antiprisma. Je vindt dergelijke figuren en bouwplaten ervan op de website korthalsaltes.com. Alle ribben van dit antiprisma zijn 5 cm. Teken een uitslag van dit antiprisma. 15.Van een regelmatige vierzijdige piramide T.ABCD is het grondvlak ABCD een vierkant. Alle ribben van deze piramide zijn 6 cm. Punt P is het midden van AT en punt Q is het midden van DT. Het vlak BCQP verdeelt de piramide in twee delen. Eén van die delen is het lichaam ABCD.PQ. a. Teken drie aanzichten van het lichaam ABCD.PQ. Laat de noodzakelijke berekeningen zien. b. Teken een uitslag van ditzelfde lichaam en laat ook nu de berekeningen zien. 16.Dit is een zijaanzicht van een afgeknotte kegel. De afmetingen staan er bij. Teken een uitslag van deze kegel. 3. Het ontwerp van de kubuswoning door architect Piet Blom is beroemd. In Helmond en in Rotterdam zijn van deze kubuswoningen gebouwd. a. Teken zo'n kubus die op zijn punt staat: één van de lichaamsdiagonalen is verticaal. b. Teken de vloeren van de drie verdiepingen in de kubus. Deze drie vloeren verdelen de verticale lichaamsdiagonaal in vier gelijke delen. 8. Je ziet hier een prisma ABC.DEF waarvan twee grensvlakken vierkant zijn. Deze vierkanten hebben zijden van 4 cm. Verder is gegeven: ∠BAC=90o, BG=1 en CH=1. a. Teken de doorsnede van vlak GHD en het prisma op ware grootte. b. Bereken de grootte van de hoeken van driehoek GHD. c. Teken in de figuur de snijlijn van vlak GHD met grondvlak ABC. 9. Van de achtkanter ABCD.EFGH is het grondvlak ABCD een vierkant van 4 bij 4, de hoogte 4 en het bovenvlak DEFG een vierkant met diagonalen van 2 eenheden. In deze achtkanter is een horizontale doorsnede getekend door de midden van alle opstaande ribben. a. Teken deze doorsnede op ware grootte. Laat zien hoe je daarbij te werk gaat. b. Bereken de totale omtrek van deze doorsnede. 10.Teken de doorsnede van het vlak door P, Q en C en de regelmatige vierzijdige piramide T.ABCD. Geef een beschrijving van de constructie. 11.Teken de doorsnede van het vlak door P, Q en R en het regelmatige driezijdige prisma ABC.DEF. Geef een beschrijving van de constructie. 12.In deze balk ABCD.EFGH is P het midden van EF en ligt Q op CG zo, dat CQ:QC=2:1. Teken de doorsnede van het vlak APQ en de balk. Geef een beschrijving van de constructie. 13.Van een regelmatige vierzijdige piramide T.ABCD is het grondvlak ABCD een vierkant met zijden van 4 cm. De hoogte van deze piramide is 5 cm. Punt E is het midden van BT en punt G is het midden van DT. De doorsnede AEFG heeft de vorm van een vlieger. a. Leg uit waarom deze doorsnede de vorm van een vlieger heeft. b. Teken doorsnede AEFG op ware grootte. Licht je antwoord met berekeningen toe. c. Bereken de grootte van ∠EAG. 14.Dit is een afgeknotte regelmatige vierzijdige piramide ABCD.EFGH. P ligt zo op AB dat AP:PB=1:3 en Q is het midden van EF. Teken de doorsnede van het vlak PQG en de afgeknotte piramide. Geef een beschrijving van de constructie. 3. Dit is de "Step Star", een 3D puzzle. Als alle puzzelstukjes op hun plaats zitten krijg je een figuur die precies in een kubus past en ribben heeft van 1 cm, 2 cm en 3 cm. De figuur lijkt een doorlopende balk die steeds onder een rechte hoek een knik maakt. a. Teken een vooraanzicht, een zijaanzicht en een bovenaanzicht van de "Step Star". Je hoeft niet te letten op de afzonderlijke puzzelstukjes en de zwarte randjes. b. Teken een serie doorsneden van de "Step Star" die evenwijdig zijn aan het grondvlak, het vlak waarop hij in de foto staat. Maak doorsneden die steeds 1 cm boven elkaar liggen, te beginnen met het grondvlak zelf. 7. Je ziet hier een prisma ABC.DEF waarvan twee grensvlakken vierkant zijn. Deze vierkanten hebben zijden van 4 cm. Verder is gegeven: ∠ACB=90o, AG=1 en BH=1. a. Teken een doorsnede door punt B en evenwijdig met vlak GHD. b. Teken een doorsnede door het midden M van BE en evenwijdg met vlak GHD. c. Hoe ziet de doorsnede er uit van een vlak door E en evenwijdig met vlak GHD? 8. Van de achtkanter ABCD.EFGH is het grondvlak ABCD een vierkant van 4 bij 4, de hoogte 4 en het bovenvlak DEFG een vierkant met diagonalen van 2 eenheden. In deze achtkanter is een horizontale doorsnede getekend door de midden van alle opstaande ribben. Teken van deze achtkanter een serie van vijf doorsneden evenwijdig aan het getekende vlak op ware grootte. De doorsneden liggen steeds op een afstand van 1 cm van elkaar en het getekende vlak zelf is één van die doorsneden. 9. Hier zie je een serie verticale doorsneden van een lichaam. De afstand tussen de doorsneden is telkens 0,5 cm. Teken een parallelprojectie van dit lichaam. 10.Je ziet hier de doorsnede van het vlak door P, Q en R en het regelmatige driezijdige prisma ABC.DEF. Teken een hiermee evenwijdige doorsnede door het punt A en een hiermee evenwijdige doorsnede door het midden M van ribbe BE. 11.Teken een serie parallelle doorsneden van een kegel, evenwijdig aan de as van de kegel. De afstand tussen de doorsneden is 1 cm. De kegel is 5 cm hoog en de straal van de grondcirkel is 3 cm. Laat zien hoe je dit aanpakt, geef eventuele berekeningen. 12.Teken een serie parallelle doorsneden van een bol met een straal van 3 cm. De aftstand tussen de doorsneden is 1 cm. Laat zien hoe je dit aanpakt, geef eventuele berekeningen. 13.Hier zie je een aantal evenwijdige doorsneden van een vaas. De doorsneden zijn steeds op een onderlinge afstand van 10 cm genomen. De wanddikte van de vaas is 2,5 cm. Een mogelijke vaas heeft de vorm van twee afgeknotte kegels op elkaar. Teken een vaas van die vorm met de kleinste inhoud die bij deze doorsneden past. Zet de afmetingen er bij. 14.Dit is een afgeknotte octaëder (regelmatig achtvlak). Het oorspronkelijke achtvlak had zes hoekpunten die allemaal 4 cm af lagen van het snijpunt M van de drie lichaamsdiagonalen van het achtvlak. De gekleurde vlakjes geven aan hoe de octaëder is afgeknot. Deze vlakjes liggen allemaal 3 cm van M verwijderd. Teken een serie van 7 horizontale doorsneden van deze afgeknotte octaëder die steeds op 1 cm afstand van elkaar liggen. 1. Je ziet hier een stalen afzuigkap in een grote keuken. Het bovenste deel is een balk, het onderste gedeelte ook. De vier schuine vlakken hebben allemaal de vorm van een symmetrisch trapezium. a. Teken een vooraanzicht, een zijaanzicht en een bovenaanzicht van de afzuigkap. b. Bereken de hoeken en de zijden van zo'n trapezium. c. Is het middelste deel van deze afzuigkap een afgeknotte piramide? Licht je antwoord toe. d. Teken een uitslag van de afzuigkap. 2. Een plastic koffiebekertje heeft (ongeveer) de vorm van een afgeknotte kegel. Van een bepaald koffiebekertje is de diameter van de bodem 46 mm, die van de bovencirkel 64 mm en de hoogte 90 mm. Teken een uitslag van dit koffiebekertje. Schrijf alle noodzakelijke berekeningen op. 3. Hier zie je een foto van de toren van de Walfriduskerk in Bedum. Deze toren is ongeveer 35,70 m hoog en heeft vier gelijke ruitvormige dakdelen. Iemand maakt een papieren model van deze torenspits. Daarbij maakt hij het grondvlak van de toren een vierkant 6 cm bij 6 cm. De totale hoogte van het bouwsel wordt 36 cm. De vier onderste punten van deze ruiten komen 30 cm boven het grondvlak. a. Teken de drie aanzichten van de torenspits. b. Teken één zo'n ruitvormig dakdeel op ware grootte. Bereken de grootte van de hoeken ervan. c. Teken een parallelprojectie van de torenspits met daarin een serie horizontale doorsneden op 2 m, 4 m en 6 m onder de top. 4. Je ziet hier een vereenvoudigde weergave van een boerenschuur. Grondvlak ABCD is een rechthoek met AB=8 m en BC=6 m. De zijvlakken BCGF, DCGH en ADHE zijn rechthoeken van 6 m bij 2 m. Verder is AI=BJ=2 m, KL=IJ en TS=6 m. Punt L zit recht boven I, punt K zit recht boven J en punt T zit recht boven S. a. Teken een vooraanzicht, een zijaanzicht en een bovenaanzicht van de schuur. b. Teken het grensvlak FGTK op ware grootte en bereken er alle hoeken van in graden nauwkeurig. c. Teken in de figuur de doorsnede van een vlak door C, L en K met de schuur. Teken die doorsnede ook op ware grootte. Schrijf alle noodzakelijke berekeningen op. 5. Van een regelmatige zeszijdige piramide T.ABCDEF zijn de ribben van het grondvlak 4 cm. De hoogte ervan is TS waarbij S het middelpunt is van de cirkel die door de hoekpunten van het grondvlak kan worden getrokken. a. Welke lengte heeft ribbe AT minimaal? Licht je antwoord toe. b. Gegeven is dat TS=6 cm. Hoe lang is AT? c. De punten M, S en N verdelen diagonaal AD in vier gelijke delen. Teken een serie van drie doorsneden evenwijdig aan TS en loodrecht op diagonaal AD door de genoemde punten. 6. De vijf regelmatige lichamen Er zijn precies vijf regelmatige lichamen namelijk het regelmatig viervlak, de kubus, het regelmatig achtvlak, twaalfvlak en twintigvlak. Van deze regelmatige lichamen zijn alle ribben even lang en alle grensvlakken hetzelfde. Ga er van uit dat al deze regelmatige lichamen ribben hebben met een lengte van r eenheden. Verder draaien ze allemaal om een bepaalde draaias. De hoogte van het lichaam is de lengte van het deel van de draaias dat binnen de figuur zit. a. Neem r=4 en teken van het regelmatig viervlak, de kubus en het regelmatig achtvlak een dwarsdoorsnede waar minstens één ribbe een zijde van is en die door de draaias van de figuur gaat. Als je er zin in hebt moet je vooral ook proberen om dit in het regelmatig twaalfvlak en het regelmatig twintigvlak te doen! b. Druk bij het regelmatig viervlak, de kubus en het regelmatig achtvlak de hoogte uit in r. De andere twee zijn erg moeilijk, een echte uitdaging! c. Kun je verklaren waarom er niet meer dan vijf regelmatige lichamen zijn? (Tip: Denk aan de hoeken die in een hoekpunt bij elkaar komen.) d. Probeer een verklaring te vinden voor de formule van Euler: aantal grensvlakken + aantal hoekpunten = aantal ribben + 2 7. Tafeltje Op de foto hiernaast staat de afbeelding van een tafeltje. Het tafeltje bestaat uit een aluminium onderstel met daarop een glazen plaat. De vragen gaan over het onderstel. Dit bestaat uit een aantal staven. Uit de foto is moeilijk op te maken hoe het onderstel precies in elkaar zit. De figuur hieronder geeft hierover meer duidelijkheid door het verdelen van de staven over de figuren I, II, III en IV. Het onderstel past in zijn geheel precies in een denkbeeldige balk ABCD.EFGH. Als de vier figuren in elkaar worden geschoven, ontstaat een tekening van het volledige onderstel. Bij de punten E, F, G en H van het onderstel kan de glazen plaat worden vastgemaakt. In de volgende vragen wordt de dikte van de staven verwaarloosd. De afmetingen van de balk ABCD.EFGH zijn 40⋆40⋆46 cm. Zie de figuren I en II. Punt P ligt 13 cm onder het midden van het bovenvlak van de balk; punt Q ligt 13 cm boven het midden van het grondvlak. a. Teken het bovenaanzicht van het volledige onderstel op schaal 1 : 10. Zet alle letters erbij. b. Bereken de totale lengte aluminiumstaaf die in het onderstel verwerkt is. Geef je antwoord in gehele centimeters nauwkeurig. Hiernaast is het diagonaalvlak ACGE getekend met de vier staven die in dit vlak liggen. In het snijpunt S van de lijnen PC en QG zijn in werkelijkheid de twee staven door middel van een pennetje met elkaar verbonden. Om dit mogelijk te maken moest er in iedere staaf een gaatje geboord worden op een bepaalde afstand van de eindpunten. c. Bereken de afstand QS. Geef je antwoord in gehele millimeters nauwkeurig. 8. Showmodel In een Doe-Het-Zelf-winkel staat een showmodel om verschillende soorten vloerbedekking te laten zien: parket, laminaat en vinyl. Zie de foto. Het showmodel is een kubus ABCD.EFGH (met de diagonaal BH verticaal) die bij hoek H is afgeknot. De kubus staat met het afgeknotte gedeelte PQR op een rechthoekig blok, een zogenaamde sokkel. Zo zijn er zes grensvlakken waarop men een vloerbedekking kan laten zien. De niet-afgeknotte ribben zijn 100 cm lang; de ribben GP, DQ en ER zijn 80 cm lang. c. Bereken de oppervlakte van dat deel van de afgeknotte kubus dat gebruikt kan worden om vloerbedekking te laten zien. d. Teken een bovenaanzicht van de afgeknotte kubus. Zet de letters van de hoekpunten erbij. Teken met stippellijnen de ribben die je van bovenaf niet kunt zien. e. De sokkel heeft een hoogte van 20 cm. Onderzoek door middel van een berekening of de totale hoogte van het showmodel (inclusief sokkel) minder dan 185 cm is. 9. Etagère In een advertentie van een tuincentrum staat een foto van een etagère. Dezelfde foto is hiernaast afgebeeld. Hieronder is de etagère getekend. De etagère is opgebouwd uit drie gelijke piramiden. Hij steunt met het punt K op de grond en met de ribbe HI tegen de muur. De bovenste piramide is aan de middelste vastgelast in het midden M van ribbe EF en de middelste piramide is aan de onderste vastgelast in het midden L van ribbe BC. Het punt K en de ribben BC, EF en HI liggen in één vlak. De driehoeken KAB, KAC en ABC zijn zowel rechthoekig als gelijkbenig. KA=AB=AC=25 cm. De vlakken ABC, DEF en GHI lopen evenwijdig aan het grondvlak. Teken een bovenaanzicht van deze etagère op schaal 1:5. Zet de letters erbij. a. Bereken de afstand van punt K tot de muur. Rond je antwoord af op een geheel aantal centimeters. De drie piramiden van de etagère worden uit ijzeren platen gemaakt. Zo'n ijzeren plaat heeft de vorm van een gelijkzijdige driehoek STU. Hiernaast is de uitslag van een piramide in de ijzeren plaat getekend. De grijze driehoekjes zijn afval. b. Bereken de lengtes van de zijden van driehoek STU. Rond je antwoord af op een geheel aantal centimeters. 3. Van elke vlieger ABCD staan de diagonalen AC en BD loodrecht op elkaar. Neem verder aan dat AB=AD. a. Neem aan dat AC=6 en BD=4. Hoe groot is dan de oppervlakte van ABCD? b. Waarom maakt het voor de oppervlakte van deze vlieger niet uit waar het snijpunt van beide diagonalen precies zit? En klopt dat ook als het snijpunt van beide diagonalen niet op lijnstuk AC ligt, maar op het verlengte ervan? (Je hebt dan een pijlpuntvlieger.) c. Welke formule kun je opstellen voor de oppervlakte van een vlieger? 9. Bereken de oppervlakte van de volgende figuren. Figuur II is een trapezium en figuur III een vlieger. De cirkelbogen die de figuren IV en V begrenzen zijn halve dan wel kwart cirkels. 10.Van de regelmatige achthoek hiernaast liggen alle hoekpunten op een cirkel met een straal van 5 cm. Bereken de oppervlakte van het gebied dat buiten de achthoek en binnen de cirkel ligt. 11.Iemand maakt een driepotig krukje waarvan de zitting van boven gezien deze vorm heeft. De figuur bestaat uit een regelmatige zeshoek waaraan op drie zijden een segment zit van de cirkel door de hoekpunten van de zeshoek. Bereken zowel de oppervlakte als de omtrek van deze zitting. 12.Deze symmetrische bak staat precies half vol met water. De bak is 2 meter lang. De voorkant en de achterkant staan loodrecht op de bodem van de bak. a. Hoe hoog staat de waterspiegel gerekend vanaf de bodem van de bak? b. Hoe groot is de oppervlakte van de waterspiegel? 13.Bereken de oppervlakte van de volgende figuren. Figuur II is een vlieger en figuur III een trapezium. Figuur IV bestaat uit vijf gelijke cirkels in één grote cirkel. 14.Bereken de oppervlakte van het gebied binnen beide cirkels. 7. Bereken de oppervlakte van de volgende figuren. 8. Je ziet hier een zogenaamd schilddak, een dakvorm met een rechthoekig grondvlak ABCD en waarbij de nok EF van het dak precies boven het midden van het grondvlak zit. Het dak zelf bestaat uit twee gelijkzijdige driehoeken en twee symmetrische trapezia. Bereken de oppervlakte van dit schilddak. 9. Een piramide T.ABCDE heeft als grondvlak een regelmatige vijfhoek ABCDE. De hoogte van de piramide is TS, waarin punt S het middelpunt is van de cirkel waar de hoekpunten van het grondvlak op liggen. Alle ribben van deze piramide zijn 4 cm. Bereken de oppervlakte van deze piramide. 10.Hieronder zie je het zijaanzicht van een zuiver cirkelvormige tent. Bereken de oppervlakte van deze tent, dus de hoeveelheid tentdoek die je er voor nodig hebt. 11.De welbekende vijftig bolwoningen met hun opvallende architectuur staan in ’s-Hertogenbosch. De bolwoning is ontworpen door de beeldhouwer, ontwerper en architect Dries Kreijkamp geboren in 1937 te Tegelen. Ze zijn gebouwd in 1984, met het doel om de bewoners te laten verbinden met de natuur, mede door de diverse ronde ramen die in de woningen aanwezig zijn. Tevens zijn de woningen milieuvriendelijk, door de bolvorm heeft de wind er bijna geen greep op en daarnaast zijn ze zo ontworpen dat ze energiezuinig en goedkoop zijn. Het zijn huurwoningen voor 1 of 2 personen. Welke oppervlakte hebben deze bolwoningen als de diameter van de bol zelf 8 meter en die van de cilinder 6 meter is, terwijl de hoogte van de cilinder 3 meter is? Maak hierbij gebruik van de formule voor de oppervlakte van een bolsegment met hoogte h van een bol met straal r. De oppervlakte van zo'n bolsegment is 2πrh. 14.Bereken de oppervlakte van de volgende lichamen die precies passen in een kubus met ribben van 6 cm. 15.De Constanzina schemerlamp is meer bedoeld als een sfeerbrenger dan als een optimale werkplek verlichter. Dat neemt niet weg dat deze lamp het kantoor een sfeervol aanzien geeft of het nu met de witte kap is of met een mengeling van kleuren. Deze lamp heeft een kapje in de vorm van een afgeknotte kegel. De hoogte van die kegel is 20 cm, de bovencirkel heeft een diameter van 15 cm en de ondercirkel een diameter van 30 cm. Hoe groot is de oppervlakte van het materiaal van het kapje? 16.De Waura indianen wonen in het Amazonegebied in Brazilië. Hun dorpen bestaan uit een aantal grote huizen. Hieronder zie je zo'n huis. Je kunt het wiskundig beschrijven als een halve cilinder waarop aan weerszijden een kwart bol zit. Neem aan dat dit huis zo'n 6 m hoog is en dat de halve cilinder een lengte heeft van 8 m. Bereken dan de oppervlakte ervan. 4. Hier zie je een aantal champagneflessen. De bouteille is een normale wijnfles van 0,75 liter. Neem aan dat al deze flessen gelijkvormig zijn. a. Hoeveel keer zo hoog is een Magnum champagne in vergelijking met een Fillette? b. Voor een Magnum champagne wordt even dik glas gebruikt als voor een Bouteille. Hoeveel keer zoveel glas is er voor nodig? c. Een Bouteille champagne heeft een hoogte van 36 cm. Hoe hoog is een Melchior campagne? 5. Dit glas heeft de vorm van een omgekeerde kegel op een voet. De hoogte van deze kegel is (gerekend aan de binnenkant van het glas) 10 cm. Hoe hoog staat de vloeistofspiegel onder de bovenrand als het glas half vol is? 8. Een kunstenaar maakt van een groot bronzen beeld eerst een model op schaal 1:20. Het schaalmodel heeft een oppervlakte van 1400 cm2 en een inhoud van 3000 cm3. Bereken de oppervlakte en de inhoud van het bronzen beeld. 9. Je kunt een bepaalde soort verf kopen in blikken van 1 liter en in blikken van 5 liter. Deze blikken zijn gelijkvormig. a. Hoeveel keer zo hoog is het 5 liter blik dan het 1 liter blik? b. Als beide blikken worden gemaakt uit een even dikke metaalplaat, hoeveel keer zoveel metaal is er dan voor het 5 liter blik nodig? En hoe zit dat als het metaal ook in dezelfde verhouding dikker wordt? 10.Jonathan Swift bedacht in zijn boek "Gulliver's travels" het volk uit Lilliput. De bewoners van Lilliput zijn verkleiningen van echte mensen met een factor 10. Ga eens uit van een Lilliputter die een perfecte verkleining van jouzelf is. a. Hoe lang is die Lilliputter? b. Hoeveel weegt die Lilliputter? c. Hoeveel keer minder huidoppervlakte heeft die Lilliputter in vergelijking met jouzelf? d. De voedselbehoefte van zoogdieren in ongeveer recht evenredig met de huidoppervlakte omdat dit vooral nodig is om de lichaamstemperatuur op peil te houden en het temperatuurverlies vooral afhangt van de huidoppervlakte. Schat hoeveel gram voedsel jij per dag zelf nodig hebt en bereken hoeveel dat voor de Lilliputter zou moeten zijn. e. Hoeveel procent van je eigen lichaamsgewicht moet jij dagelijks eten? En de Lilliputter? f. Waarom geldt voor zoogdieren dat de benodigde hoeveelheid voedsel recht evenredig is met het kwadraat van de lengte? g. Leg uit dat voor zoogdieren de benodigde hoeveelheid voedsel per kg lichaamsgewicht recht evenredig is met l23, waarin l de lichaamslengte is. 11.In een kubusvormige bak ABCD.EFGH met ribben van 6 cm staat een massieve kegel op het grondvlak ABCD. Deze kegel raakt alle ribben van het grondvlak en de top T zit recht boven het midden van het grondvlak. De bak is van boven open en de kegel steekt zo ver boven de kubus uit, dat nog 34 deel zich binnen de kubus bevindt. Hoe hoog is deze kegel? 12.Baboesjka's zijn poppetjes die in elkaar passen. Je ziet hier een set van vijf baboesjka's, nummer ze van klein naar groot I, II, III, IV en V. Ga er van uit de de vier kleinste baboesjka's gelijkvormig zijn. a. Waaraan zie je dat de grootste baboesjka (nr.V) niet gelijkvormig is met de kleinste (nr.I)? b. Baboesjka nr.III is precies twee keer zo hoog als nr.I. Hoeveel keer zo groot is het volume van nr.III? c. Baboesjka nr.IV heeft een twee keer zo grote inhoud als baboesjka nr.III. Hoeveel keer zo hoog is baboesjka nr.IV? 13.De spoorlijn van Arnhem naar Leeuwarden was in september 1868 geheel klaar. De lengte van deze spoorlijn in 166 km. Op een kaart is deze spoorlijn 8,3 cm lang. Wat is de schaal van die kaart? 14.Een ringslang met een lengte van 1 m heeft een gewicht van 240 gram en een huidoppervlakte van 483 cm2. Een boa constrictor is een slang die veel groter is. Een bepaalde boa weegt 51,84 kg. Beide soorten slangen hebben dezelfde verhoudingen. Hoe groot is de huidoppervlakte van deze boa constrictor? 15.Een regelmatige vierzijdige piramide T.ABCD heeft een grondvlak van 6 cm bij 6 cm en een hoogte van 8 cm. Door vlak EFGH dat evenwijdig aan het grondvlak van de piramide loopt, wordt hij verdeeld in twee delen met dezelfde inhoud. Hoeveel bedraagt de hoogte van de afgeknotte piramide ABCD.EFGH? 1. Je ziet hier een doorsnede van een kogellager. In je fiets zit om de as van elk wiel zo’n kogellager om ervoor te zorgen dat de draaibeweging van elk wiel met weinig wrijving kan worden uitgevoerd. De kogeltjes van dit lager zijn zuivere bollen en hebben een diameter van 4 mm. De kogeltjes zitten in een cilindervormige ring met een buitenstraal van 10 mm en een binnenstraal van 6 mm. De hoogte van die ring is gelijk aan de diameter van elk kogeltje. De ruimte tussen de kogeltjes is opgevuld met vet. Hoeveel % van de inhoud van de ring waarbinnen de kogeltjes zitten bestaat uit vet? 2. In een cilindervormige koker passen precies drie tennisballen boven elkaar. Hoeveel % van de inhoud van de koker bestaat uit lucht? 3. IKEA heeft weer een nieuwe plastic fruitbak op de markt. Je ziet hem hier. Hij bestaat uit een massieve cilinder met een diameter van 40 cm en een hoogte van 41 cm waaruit een afgeknotte kegel is weg geboord. De bodem van deze afgeknotte kegel is 1 cm dik en de diameter van de grondcirkel van de afgeknotte kegel is 30 cm. De vaas is behoorlijk zwaar hoewel de soortelijke massa van het plastic maar 0,5 gram/cm3 is. a. Bereken de hoeveelheid plastic van de bak in cm3 nauwkeurig. b. Bereken het gewicht van de bak in grammen nauwkeurig. 4. Een regelmatige vierzijdige piramide van hout wordt evenwijdig aan het grondvlak doorgezaagd. De oorspronkelijke hoogte van de piramide was 12 cm, het afgezaagde topje (ook een piramide) heeft een hoogte van 8 cm. Je hebt nu twee nieuwe ruimtelijke objecten: het afgezaagde topje en de onderkant (een afgeknotte piramide). Hoe verhouden zich hun gewichten? 5. Het lichaam ABC.DEF past in een balk van 4 bij 4 bij 6 dm. Punt D ligt op 3 dm hoogte en punt E op 2 dm hoogte. a. Bereken de inhoud van het lichaam ABC.DEF. b. Teken een uitslag van het lichaam ABC.DEF. In het punt F bevindt zich een draaibare ring. Door deze ring wordt een stang gestoken. Deze stang rust op ribbe DE en wordt doorgeschoven totdat het uiteinde de grond raakt. Bij verschillende standen van de stang horen verschillende contactpunten met de grond. c. Teken in de uitslag het lijnstuk dat wordt gevormd door alle mogelijke contactpunten. d. Punt P is het contactpunt dat het dichtst bij F ligt. Onderzoek door berekening of een stang met een lengte van 75 cm lang genoeg is om F en P te verbinden. 8. De Meeh-coëfficiënt De Duitse bioloog Carl Meeh legde een verband tussen het lichaamsgewicht en de huidoppervlakte bij dieren. Daarbij gebruikte hij de Meeh-coëfficiënt. Door het gewicht van een massieve kubus of bol met zijn buitenoppervlakte te vergelijken kun je afleiden welk type formule daar bij past. Bekijk nu een massieve kubus, een massieve bol en een massieve cilinder. Alle drie zijn ze gemaakt van materiaal dat 1,5 gram/cm3 weegt. Het gewicht noem je G en de buitenoppervlakte H. a. Bereken G en H van een kubus met ribben van r cm. Stel een formule op voor H uitgedrukt in G. b. Bereken G en H van een bol met een straal van r cm. Stel een formule op voor H uitgedrukt in G. c. Bereken G en H van een cilinder met een straal van r cm en een hoogte van r cm. Stel een formule op voor H uitgedrukt in G. d. Welke Meeh-coëfficiënten hebben deze kubus, deze bol en deze cilinder? 9. Voetstuk Een pijler onder een brug rust op een betonnen voetstuk. Het voetstuk staat op de grond en bestaat uit twee delen. Het onderste deel heeft de vorm van een balk, het bovenste deel ABCD.EFGHKLMN zorgt voor de overgang naar de pijler die achtzijdig is. Zie de linker figuur. De rechter figuur is een vooraanzicht van het voetstuk. In beide figuren zijn de afmetingen gegeven in centimeters. a. Met behulp van dit vooraanzicht kan de hoek berekend worden die het schuine vlak BCKH met het vlak ABCD maakt. Bereken die hoek. Rond je antwoord af op gehele graden. b. Teken een bovenaanzicht van dit voetstuk op schaal 1:10. Zet de letters erbij. Er wordt een lint evenwijdig aan vlak ABCD om het voetstuk gespannen. Het lint is 500 cm lang. Als het lint om het balkgedeelte wordt gespannen, is er 100 cm over. Gaat het lint door de punten E, F, G, H, K, L, M en N, dan is er ongeveer 283 cm over. c. Toon met een berekening aan dat er dan inderdaad ongeveer 283 cm over is. d. Het lint wordt nu op een hoogte van 50 cm (gerekend vanaf de grond) om het voetstuk gespannen. Bereken hoeveel cm van het lint op deze hoogte over is. Rond je antwoord af op een geheel getal. Het gedeelte van het voetstuk tussen de vlakken ABCD en EFGHKLMN wordt geschilderd: de vier vierhoekige zijvlakken worden rood en de vier driehoekige zijvlakken worden zwart. Om te weten hoeveel verf nodig is, moet men de oppervlakte weten. e. Bereken de totale oppervlakte van de delen die rood geschilderd worden. Rond je antwoord af op gehele cm2. 10. Koffiefilter en koffiefilterhouder In platgedrukte toestand (in de verpakking) heeft een filterzakje een vorm die ontstaat door uit een cirkelsector DMC de gelijkbenige driehoek AMB weg te laten (bekijk de figuren hieronder). We gaan uit van de volgende afmetingen: AB=6 cm, MB=4,8 cm en BC=10,5 cm. Plakrandjes laten we buiten beschouwing. e. ∠CMD is, afgerond op een geheel aantal graden, gelijk aan 77°. Toon dat aan. f. Een koffiefilter (zie figuur) wordt opengeknipt langs de zijden CB en BA en daarna opengevouwen om de zijde AD. Zo ontstaat er een uitslag van het koffiefilter. Teken deze uitslag op schaal 1:3. In de figuur hiernaast is een model van een koffiefilterhouder getekend. De hoogte AF is 9,9 cm. De onderkant is het lijnstuk AB met een lengte van 6 cm. De bovenrand van de houder heeft de vorm van een cirkel. Een filter wordt opengevouwen in de koffiefilterhouder geplaatst. We nemen aan dat daarbij de bovenste rand van het filter precies samenvalt met de bovenste rand van de filterhouder. De afstand tussen de punten C en D van het filter wordt bij het openvouwen natuurlijk kleiner. c. Bereken de middellijn CD van de filterhouder. Geef je antwoord in centimeters, afgerond op één decimaal. In de figuur hiernaast is op een bepaalde hoogte de dwarsdoorsnede van de koffiefilterhouder getekend. Deze dwarsdoorsnede is een figuur die bestaat uit een rechthoek PQRS en twee halve cirkels met middellijnen PQ en RS. We nemen aan dat CD exact gelijk is aan 13 cm. Hieronder zijn (op schaal) parallelle doorsneden getekend van de houder op 0%, 25%, 50%, 75% en 100% van de hoogte. d. Bereken de oppervlakte van de dwarsdoorsnede op eenderde deel van de hoogte. Geef je antwoord in cm2. 11. Kaas Op de foto hieronder zie je drie stukken kaas. Het zijn delen van een hele, ronde kaas. Het grootste stuk is precies de helft van een hele kaas. Deze halve kaas heeft een vlakke zijkant. De vorm van de vlakke zijkant bestaat bij benadering uit een rechthoek van 30 cm bij 10 cm en twee halve cirkels met een diameter van 10 cm. d. Bereken de oppervlakte van de vlakke zijkant. Rond je antwoord af op een geheel aantal cm2. Als je verticaal door het midden van de kaas snijdt, kun je stukken kaas maken zoals die ook op de foto hierboven te zien zijn. Bij een van de stukken kaas op die foto maken de snijvlakken een hoek van 40° met elkaar. Zo'n stuk wordt met een snijvlak op de bodem van een balkvormig doosje gelegd. De binnenmaten van het grondvlak van het doosje zijn 20 cm bij 10 cm. Zie de figuur hiernaast. b. Bereken hoe hoog de binnenkant van dit doosje minimaal moet zijn om dit stuk kaas er in te laten passen. Geef je antwoord in een geheel aantal centimeters. Het volume van hele kazen die de vorm hebben van de kaas op de foto hierboven, kan worden berekend met behulp van de volgende formule: V=16πh3+18π2dh2+14πd2h Hierin is V het volume in cm3, h is de hoogte van de kaas in cm en d is de zogeheten binnendiameter van de kaas in cm. Iemand wil kazen maken met deze vorm. Het volume van een hele kaas moet 5000 cm3 zijn en de hoogte moet 8 cm zijn. De kaas wordt gerijpt in een kamer van 3,50 m lang. Over de hele lengte van de kamer zijn planken tegen de muur aan gemaakt waarop de kazen naast elkaar kunnen liggen. c. Bereken hoeveel van deze kazen er maximaal naast elkaar op een plank kunnen liggen als ze worden neergelegd zoals de foto hiernaast. d. Als de binnendiameter 0 wordt, ontstaat een bolvormige kaas. De inhoud van deze bolvormige kaas kun je ook uitrekenen met bovenstaande formule van V. Vul d=0 in de formule van V in en werk de formule die hierbij ontstaat om tot de bekende formule voor de inhoud van een bol met straal r.