424Lc11 17e Zondag C/2016; Gen. 18, 20­32; Kol. 2, 12­14; Lc. 11, 1­13 Onbescheiden aandringen. Dat is volgens Jezus de manier waarop wij moeten bidden. Wat zegt dat van God? Als iemand bij mij onbescheiden aandringt dan vind ik dat irritant en heb de neiging om geen gehoor te geven. Jezus maakt ons vandaag duidelijk dat onze hemelse Vader niets liever wil dan dat wij juist onbescheiden zijn. Letterlijk staat er in het Grieks: schaamteloos. We moeten onbeschaamd vragen, kloppen, zoeken, te pas en te onpas; zonder op te geven, op het brutale af. Jezus was ergens aan het bidden en zijn leerlingen waren er duidelijk van onder de indruk. Zijn voorbeeld deed hen verlangen om ook zo te kunnen bidden. In die dagen was het vrij uitzonderlijk onder de Joden om op deze wijze te bidden. Onderricht daarin ontbrak zelfs. Johannes de Doper was ermee begonnen om zijn leerlingen te leren bidden. Nu vragen ook Jezus’ volgelingen om in het gebed te worden ingewijd. En we kennen het onderricht van Jezus. Het is het gebed dat de meesten van ons als kind al leerden ofwel als eerste van buiten leerden toen we tot geloof kwamen. Het is het Onze Vader. Het bijzondere ervan is dat Jezus zijn leerlingen in zijn eigen gebed inwijdt. Hij maakt hen deelgenoot van zijn eigen intimiteit met God. De God die Hij Vader noemt. Wie God Vader noemt is op hetzelfde ogenblik ook zoon of dochter. Jezus is dé Zoon van God ómdat Hij God Vader noemt en dóordat Hij God Vader noemt. En ieder die in navolging van Hem “Vader” zegt wordt in die relatie opgenomen en tot kind van God aangenomen. Die directe aanspreektitel ‘Vader’ kan ons verwarren. Want welk beeld hebben we dan van God? Jezus suggereert dat vaders altijd voor hun kinderen zorgen: “Is er soms onder u een vader die aan zijn zoon een steen zal geven als deze hem om brood vraagt?” Het is een retorische vraag waarop je het antwoord ‘nee’ mag verwachten. Toch zijn er helaas ook vaders die niet thuis geven voor hun kinderen, ja figuurlijk stenen voor brood. En – laten we eerlijk zijn – volmaakte vaders bestaan er nu eenmaal niet. Daarom heeft iedereen op een of andere wijze ook geleden onder zijn vader, een vader gemist. Als we God Vader noemen kan oud zeer, kunnen slechte ervaringen uit onze kindertijd, onwillekeurig en ongewild meespelen. In het gebed kan daarom ons godsbeeld ons dwars zitten en ons van God verwijderd houden. De Vader van Jezus is echter niet de projectie van onze biologische vader. De God, die Jezus Vader noemt, overstijgt iedere aardse voorstelling. “Als gij dus – ofschoon ge slecht zijt – goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan uw Vader in de hemel de heilige Geest geven aan wie Hem erom vragen.” Niemand is Vader zoals God Vader is. Hij geeft ons alles wat wij vragen. En de hoogste gave is de heilige Geest. Zij is de liefde die Vader en Zoon samenhoudt. De Geest ís de liefdesband van Jezus en zijn Vader. Die Geest wil Hij ook ons schenken. Maar we moeten er wel om vragen: onbescheiden, onbeschaamd. Zonder schaamte vragen dus. We mogen een vertrouwvol beroep doen op onze hemelse Vader. Hij zal ons vertrouwen niet beschamen. Wat zegt dit van God? Onze hemelse Vader laat zich verbidden. Hij is betrouwbaar. Hij is barmhartig. Hij geeft wat wij vragen. Zelfs meer dan wij vragen. Maar alleen als wij volhardend vragen, met aandrang, schaamteloos. Een schitterend voorbeeld hiervan uit het Oude Testament hoorden wij in de eerste lezing. Abraham onderhandelt met God, op het irritante af. Het pleit van Abraham voor de inwoners van Sodom en Gomorra is een ontroerend getuigenis van het oeroude geloof dat onze God een rechtvaardige en een barmhartige God is die zich verbidden laat. Omwille van tien rechtvaardigen zal de Heer die steden niet verwoesten. Een kleine minderheid kan dus het lot van velen ten goede doen keren! En in de tweede lezing hoorden we het getuigenis van de apostel Paulus over Gods barmhartigheid: “Ook u die dood waart ten gevolge van uw overtredingen en door uw zondig bestaan heeft God weer levend gemaakt met Christus. Hij heeft ons al onze zonden vergeven.” In Christus’ dood en opstanding heeft de Vader ons de ultieme openbaring van zijn barmhartigheid geschonken. En niet alleen de openbaring, maar ook de mogelijkheid van onze persoonlijke ervaring van die barmhartigheid. Al ónze zonden zijn vergeven. Niet langer omwille van tien rechtvaardigen, maar omwille van die Éne: Jezus Christus! “Heer, leer ons bidden” vroegen de leerlingen aan Jezus. Ook wij blijven leerlingen als het gaat om het gebed. Wij weten niet hoe we behoren te bidden, schrijft de apostel Paulus “maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen” (Rom. 8, 26). De woorden die Jezus ons gegeven heeft helpen ons richting te geven aan ons verlangen. Meestal bidden wij voor ons eigen hachje. En dat is niet verkeerd. Maar in het gebed van Jezus zien we een bepaalde volgorde: eerst vragen om de belangen van God: “Vader, uw Naam worde geheiligd, uw Rijk kome” staat voorop. Daarna pas volgt onze eigen primaire behoefte: “Geef ons iedere dag ons dagelijks brood.” En dan ons geestelijke heil: “vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven aan ieder die ons iets schuldig is.” En tot slot vragen we om leiding en bescherming: “En leid ons niet in bekoring.” “Al wie vraagt verkrijgt” , belooft Jezus. Wanneer? Dát zegt Hij niet! Van belang is dat wij vragen, want vragen betekent dat je open staat voor iets dat van buiten naar je toekomt. Hulp vragen kost menigeen veel tijd en nederigheid. Want vragen is ook een uiting van eigen onvermogen. Van jongsaf wil een mens alles ‘zelf doen’. Afhankelijk wil niemand zijn. De erkenning van je eigen hulpbehoevendheid kan een pijnlijk proces zijn. Maar juist daardoor ontstaat die ruimte in ons zodat God ons kan geven wat wij werkelijk nodig hebben. God geeft niets tegen onze wil in. Niets is zo in strijd met de liefde als dwang. In zijn grote barmhartigheid laat God ons vragen. Met onbescheiden aandrang. Want zo wordt de Naam van de Vader geheiligd en kan zijn Rijk komen. En bovenal kan Hij zo de heilige Geest geven van zijn liefde. Het is die Geest die voor ons pleit met onuitsprekelijke verzuchtingen. Amen.