Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 1 Korte titel

advertisement
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 1
Korte titel: PERINATALE PROBLEMATIEK EN SOCIALE ONTWIKKELING
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling
De invloed van perinatale problemen op de sociale ontwikkeling
van prematuur geboren kinderen
Carola Krijger
Universiteit van Tilburg
Faculteit sociale wetenschappen
Psychologie en gezondheid
ANR: s610279
Begeleidster: mevrouw drs. M. Adriaans
Datum: 04-01-2009
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 2
Samenvatting
Dit literatuuronderzoek onderzocht de invloed van perinatale problemen op de sociale
ontwikkeling van een prematuur geboren kind. Onder perinatale problemen werd in deze
studie een geboortegewicht onder 1500 gram, een geboorte voor de 37e week
zwangerschap of zuurstofgebrek tijdens de bevalling verstaan. Er werd gekeken naar de
sociale gevolgen in het gedrag bij kinderen tussen de vijf en twaalf jaar oud. Bij de
gedragsproblemen is gekeken naar ADHD, agressie en angststoornissen. Het onderzoek
suggereert een duidelijke invloed van perinatale problemen op het gedrag van prematuren
op latere leeftijd. De meeste studies vonden een significante verhoging in de prevalentie
van de problemen bij prematuur geboren kinderen welke tussen de vijf en twaalf jaar oud
waren en een hoge comorbiditeit tussen deze gedragsproblemen. Vooral de gevonden
groeiachterstand van de ventrikels en een abnormale zuurstofverdeling in de
frontaalkwab kan door zowel een vroeggeboorte, als een te laag geboortegewicht of
zuurstoftekort, een grote rol spelen in het ontstaan van deze gedragsproblemen. Wel moet
er meer onderzoek gedaan worden naar risicogroepen om perinatale problemen te
voorkomen.
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 3
Inhoudsopgave
1. De invloed van perinatale problemen op de sociale ontwikkeling
4
van prematuur geboren kinderen
§ 1.1 Perinatale problematiek
4
§ 1.2 Gedragsproblematiek
5
§ 1.3 Vraagstelling
7
2. Methode
8
3. Resultaten
8
Hoofdstuk 1: Perinatale Problematiek
9
§ 3.1.1 Oorzaken vroeggeboorte
9
§ 3.1.2 Oorzaken laag geboortegewicht
10
§ 3.1.3 Oorzaken zuurstofgebrek tijdens de bevalling
11
Hoofdstuk 2: Gevolgen voor sociaal gedrag premature kind
11
§ 3.2.1 ADHD
12
§ 3.2.1.1 Omschrijving en prevalentie
13
§ 3.2.1.2 Etiologie
13
§ 3.2.2 Agressie
14
§ 3.2.2.1 Omschrijving en prevalentie
14
§ 3.2.2.2 Etiologie
15
§ 3.2.3 Angststoornissen
15
§ 3.2.3.1 Omschrijving en prevalentie
15
§ 3.2.3.2 Etiologie
16
Hoofdstuk 3: Behandeling
17
§ 3.3.1 Voorkomen perinatale problemen
17
§ 3.3.2 Beperken van de sociale problemen bij een prematuur geboren kind
18
§ 3.3.2.1 Assessment en comorbiditeit
18
§ 3.3.2.2 Therapie
19
§ 3.3.2.3. Medicatie
20
4. Discussie
21
§ 4.1 Conclusie
21
§ 4.2 Beperkingen & aanbevelingen
23
5. Referenties
23
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 4
De invloed van perinatale problemen op de sociale ontwikkeling van prematuur geboren
kinderen
Perinatale problemen, zoals een vroeggeboorte, een geboortegewicht onder de
1500 gram en zuurstofgebrek bij het kind tijdens de bevalling, kunnen biologische schade
bij prematuur geboren kinderen veroorzaken. Door de World Health Organisation
[WHO] (2009) wordt een prematuur of vroeggeboorte als volgt gedefinieerd: “een
geboorte (inclusief doodgeboorte) vóór de 37ste complete zwangerschapsweek (259
dagen zwangerschapsduur), gemeten vanaf de eerste dag van de laatste normale
menstruatie” (WHO, 2003, in Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2009).
In deze thesis wordt gekeken hoe de sociale ontwikkeling bij prematuur geboren
kinderen, als gevolg van perinatale problemen, wordt beïnvloedt. Onder perinatale
problemen wordt in deze thesis verstaan: een geboortegewicht onder de 1500 gram, het
ervaren van zuurstofgebrek tijdens de bevalling (hypoxemie) of een geboorte vóór de 37
weken zwangerschap.
Perinatale problematiek
Er wordt in deze thesis gekeken naar prematuren en naar kinderen met een te laag
geboortegewicht, omdat zij een groter risico lopen op afwijkende neurologische
ontwikkelingen, dan voldragen kinderen met een normaal geboortegewicht. Vanaf 24
weken zwangerschap zijn foetussen levensvatbaar, maar de hersenen bestaan dan slechts
uit een dun laagje weefsel rondom de ventrikels (Bradley, Peterson, Vohr, Staib,
Cannistraci, Dolberg et al., 2000; Volpe, 2008). Tot een jaar na de geboorte vindt de
organisatie van neuronen plaats, welke verstoord kan worden door verschillende
stressvolle gebeurtenissen, zoals een premature geboorte. Maar ook doordat de meeste
van deze kinderen in een couveuse belanden en allerlei intensieve behandelingen en
medicatie moeten doorstaan, wordt het risico op hersenbeschadiging groter (Bradley et
al., 2000; Wezel-Meijer, 1999). Prematuren lopen tevens een groter risico op postnatale
complicaties zoals interne bloedingen, bloedintoxicatie, diabetes en longproblemen.
Samen met het voor langere tijd gescheiden zijn van de moeder, door bijvoorbeeld een
couveuse, kan dit een negatief effect hebben op de ontwikkeling van hersencellen
(Adnan, Bhutta, Cleves, Casey, Cradock, Anand et al., 2002; Wezel-Meijer, 1999). Zo
kunnen kinderen verkleinde ventrikels ontwikkelen door een verminderde apoptose,
welke later in de zwangerschap ontstaan is (Chugani, 1998; Webb, 2001 in Roza, 2008)
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 5
Als gevolg hiervan kunnen er sociale problemen op latere leeftijd ontstaan, zoals
hyperactiviteit, agressie of angst (Johnson, 2009; Roza, Govaert, Lequin, Jaddoe, Moll,
Steegers et al., 2008).
In deze thesis worden onderzoeksresultaten meegenomen van baby’s die de eerste
28 dagen hebben overleefd. Vanwege de kwetsbaarheid van vroeggeboorten, sterven er
bijna drie keer zoveel prematuren binnen 28 dagen (zie tabel 1). Bijna twee keer zoveel
baby’s sterven met een geboortegewicht onder de 1500 gram (zie tabel 2), dit in
vergelijking met voldragen kinderen (Jaarboek Perinatale Zorg, 2007).
Een ander probleem dat zich kan voordoen tijdens de zwangerschap is
zuurstofgebrek voor het ongeboren kind. Dit kan ontstaan door bijvoorbeeld een
complicatie aan de placenta. Hierdoor kan een kind niet genoeg bloed krijgen en treed er
in het brein een besparingsmechanisme in werking, wat inhoud dat het weinige bloed dat
binnenkomt bij de foetus, voor het grootste deel naar de hersenen gaat. Dit lijkt een goede
oplossing om vele latere problemen te voorkomen, maar wanneer er te veel bloed naar de
frontale hersendelen gaat, kunnen er juist gedragsproblemen ontstaan op latere leeftijd,
zoals agressie en angststoornissen, omdat in de frontaalkwab zich de hogere cognitieve
functies bevinden, zoals zelfbewustzijn, verantwoordelijkheidsgevoel, vermogen tot
planning en gedragsregulatie (Connor, 2004; Kolb & Wishaw, 2003; Roza, 2008).
Gedragsproblematiek
De problemen die ontstaan bij een vroeggeboorte zijn later waar te nemen in het
gedrag van het kind: zo is een minder goede sociale ontwikkeling hiervan een belangrijk
gevolg. Gedrag is onder te verdelen in drie functionele systemen: het cognitieve
informatieverwerkingssysteem, het emotionele systeem voor gevoelens en motivatie en
het uitvoerende systeem, welke over de expressie van het gedrag gaan (Lezak, 2004).
Omdat deze componenten met elkaar in verbinding staan en interacteren, kan een kleine
neurologische fout grote veranderingen in het gedrag teweeg brengen, zoals
hyperactiviteit of angst (Johnson, 2009; Roza et al., 2008). Bij het cognitieve
informatieverwerkingssysteem is sociale cognitie erg belangrijk: hierbij wordt men
geacht sociale prikkels van anderen waar te kunnen nemen, deze te categoriseren, te
onthouden en te analyseren. Vervolgens moet men met behulp van het uitvoerende
systeem hier correct op kunnen reageren en ernaar gedragen. Het emotionele systeem
neemt hier een grote rol: het is namelijk belangrijk emoties van anderen te kunnen
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 6
herkennen en zelf emoties te kunnen tonen tijdens interactie met anderen (Pelphrey &
Carter, 2008). Het belangrijkste deel van de hersenen dat zich met emotie bezighoudt, is
het limbisch systeem: hierin spelen de cortex, thalamus, hypothalamus, hippocampus en
amygdala een grote rol. De rijping van deze delen vindt voornamelijk plaats in de laatste
paar weken van de zwangerschap en vlak na de geboorte. (Kolb & Whishaw, 2003)
Wanneer een kind te vroeg wordt geboren wordt, kunnen op deze gebieden complicaties
ontstaan en later in het leven problemen geven op zowel emotioneel als sociaal gebied.
Deze problemen uiten zich in het gedrag van het kind, zoals hyperactiviteit, agressie of
angststoornissen (Adnan et al., 2002; Volpe, 2008; Wezel-Meijer, 1999;).
De diverse gedragsproblemen bij kinderen met perinatale problemen zijn in
verschillende studies aangetoond: 50 tot 70% van de prematuren heeft leerproblemen,
functionele problemen en gedragsproblemen (Vohr & Msall, 1997; Short et al., 2003;
Taylor et al., 2002; Aylward, 2005, in Johnson, 2009). Bij laatstgenoemde problemen
wordt
een
onderscheid
gemaakt
in
externaliserende
gedragsproblemen,
zoals
hyperactiviteit en criminaliteit, en internaliserende gedragsproblemen, zoals angsten,
fobieën en depressie (Adnan et al., 2002). Een veel voorkomend externaliserend
gedragsprobleem bij kinderen is de Attention Deficit Hyperactivity Disorder [ADHD].
Deze wordt door de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders [DSM-IV] als
volgt omschreven: “ADHD (Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder; aandachtsstoornis
met hyperactiviteit) behoord tot de zogeheten externaliserende psychische stoornissen,
waarbij het verstorende effect van het gedrag op de omgeving centraal staat.” (Jaarboek
NMGG, 2003). Volgens de vierde editie van de DSM-IV wordt de diagnose ADHD
alleen aan kinderen tussen de 4 en 16 jaar gesteld. De DSM-IV (2009) onderscheidt hier
drie subtypes van ADHD: kinderen met voornamelijk concentratieproblemen, kinderen
die voornamelijk hyperactief en/of impulsief zijn en kinderen die een combinatie van
beiden hebben. Een ander veel voorkomend externaliserend gedragsprobleem is agressie:
69% van de studies over gedragsstoornissen heeft een verhoogde prevalentie gevonden in
externaliserende gedragsproblemen (Adnan et al., 2002).
Een
internaliserend
gedragsprobleem
dat
tevens
veel
voorkomt,
zijn
angststoornissen; de DSM-IV (2009) beschrijft een angst pas als een stoornis als het
ongepast of abnormaal is. De American Psychiatric Association [APA] (2009)
onderscheidt vijf verschillende soorten angststoornissen: ten eerste paniekstoornissen,
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 7
met als belangrijkste symptoom een paniek aanval met een combinatie van fysieke en
psychologische stress. Ten tweede erkent het fobieën: een extreme en vasthoudende angst
van een specifiek object, situatie of activiteit. Ten derde obsessieve-compulsieve
stoornissen [OCD]: beangstigende en irrationele gedachten welke op blijven komen.
Deze vormen een obsessie en om dit te onderdrukken ontstaat er een herhaaldelijk
gedragspatroon.
Ten
vierde
posttraumatische
stressstoornissen:
terugkomende
nachtmerries, herinneringen en flashbacks over een bepaalde traumatische ervaring. Als
laatste de algemene angststoornissen [GAD]: constant angstig zijn en piekeren over
dagelijks functioneren en continu hulpeloos voelen. Een speciaal genoemde angststoornis
in de DSM-IV bij kinderen is de SeparatieAngstStoornis [SAD]: hierbij hebben kinderen
een extreme angst voor scheiding van de ouders/verzorgers. Deze stoornis komt
voornamelijk voor bij kinderen tot tien jaar en gaat vaak gepaard met hevige
somatisatieklachten, zoals hoofd- en buikpijn (Verhulst, Verheij & Ferdinand, 2003).
Vraagstelling
Omdat er steeds meer prematuren overleven door de vorderingen in de medische
wereld, wordt het steeds belangrijker om naar de gevolgen op langere termijn te kijken.
Bijna 10% van de overlevende kinderen die geboren worden zijn prematuur of hebben
een te laag geboortegewicht (Tabel 1&2). Verschillende studies rapporteren een
achterstand bij deze kinderen op sociaal en emotioneel vlak, in intelligentie en op
functioneel gebied (Adnan et al., 2002; Johnson, 2009; Volpe, 2008). Maar ook
gedragsproblemen en concentratieproblemen, zoals ADHD en agressie komen voor (Kolb
& Wishaw, 2003; Roza et al., 2008). De centrale vraag is dan ook: Wat is de invloed van
perinatale problemen op de sociale ontwikkeling van een prematuur geboren kind?
In deze thesis zal onderzocht worden wat voor sociale problemen kinderen tussen
de vijf en twaalf jaar oud ondervinden, als gevolg van perinatale problemen tijdens de
zwangerschap en geboorte. Dit zal gedaan worden aan de hand van het uiteenzetten van
de oorzaken van de perinatale problemen. Hierna zal gekeken worden naar de
verschillende gedragsproblemen die op deze manier kunnen ontstaan. Tot slot zal er
gekeken worden naar het behandelen en/of voorkomen van zowel de perinatale
problemen als de gedragsproblemen.
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 8
Methode
Voor deze thesis is op verschillende manieren naar relevante wetenschappelijke
literatuur gezocht. De verschillende online databases en de zoektermen die gebruikt zijn,
tezamen met de bruikbaarheid van de artikelen, zijn weergegeven in tabel 3. In de
linkerkolom staan de gebruikte zoektermen, in de bovenste rij staan de gebruikte
zoekmachines. Aan de linkerkant van de schuine streep staan de gevonden artikelen en
aan de rechterkant ervan de gebruikte artikelen. In de laatste kolom en rij staan de totaal
gevonden en gebruikte artikelen.
Er is naar publicaties gezocht in zowel tijdschriften als boeken. Tevens zijn de
databases “de Nationale Monitor Geestelijke Gezondheid” en “de Stichting Perinatale
Registratie Nederland” geraadpleegd voor extra data. Als belangrijkste trefwoorden zijn
“preterm” en “behaviour” gebruikt. Vanwege de vele treffers zijn alle zoektermen
gecombineerd met andere termen door middel van AND. Er is naar treffers gezocht in
zowel de titel, als de inhoud en de inhoudsopgave. Bij PubMed is geselecteerd op “gratis
gehele artikelen” om gevonden bronnen te reduceren.
Om de thesis zo recent mogelijk te houden, is er voornamelijk gezocht naar
artikelen gepubliceerd na het jaar 2000. Bij het zoeken is ook gelet op referenties en
citaten in gevonden artikelen, om zo andere bruikbare bronnen te vinden. Via Google
Bibliotheek zijn er nog twee boeken online gevonden, welke referenties afkomstig waren
uit artikelen. Via Google Scolar zijn die artikelen achterhaald, die niet (volledig) te
verkrijgen waren via één van de andere gebruikte zoekmachines. Tevens zijn er artikelen
gevonden aan de hand van het programma “GenerationR”, een onderzoek naar de groei,
ontwikkeling en gezondheid van 10.000 kinderen in Rotterdam. Deze artikelen waren te
vinden bij PubMed. Bronnen zijn niet gebruikt wanneer er voornamelijk gefocust werd
op adolescenten of volwassenen.
Resultaten
In deze thesis is de volgende vraagstelling onderzocht: wat voor sociale
problemen ondervinden kinderen tussen de vijf en twaalf jaar oud, als gevolg van
perinatale problemen tijdens de zwangerschap of geboorte.
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 9
Perinatale Problematiek
In dit deel van de thesis zal gekeken worden naar de mogelijke oorzaken van
perinatale problemen: welke oorzaken zijn van invloed op een vroeggeboorte, een kind
met een laag geboortegewicht en een kind met zuurstofgebrek bij de geboorte.
Oorzaken vroeggeboorte
Tegenwoordig komen steeds meer kinderen prematuur ter wereld (zie figuur 1), in
de Verenigde Staten was dit in 2007 al 12-13% van de totale geboorten en in andere
ontwikkelde landen ligt dit percentage op 5-9% (Goldenberg, Culhane, Iams & Romero,
2008). Een vroeggeboorte kan verschillende oorzaken hebben: deze kan zowel spontaan
als door medische problematiek ontstaan. Bij een spontane vroeggeboorte kan een
infectie een belangrijke oorzaak zijn: 40-50% van de vroeggeboorten zijn te wijten aan
een infectie tijdens de zwangerschap. Bloedingen kunnen een andere factor zijn,
bijvoorbeeld door een vroegtijdige afscheuring van de placenta met de baarmoeder
(Preterm Premature Rupture Of Membranes [PPROM]). Tevens kan uitrekking van de
baarmoeder van invloed zijn op een vroeggeboorte, wat voor kan komen bij een
meerlingenzwangerschap of als een zwangere vrouw te veel vruchtwater heeft (Erogul,
2008; Goldenberg, 2008).
Een
veel
voorkomende
medische
oorzaak
is
pre-eclampsie
of
zwangerschapsvergiftiging: bij 5-14% van de zwangerschappen wereldwijd komt dit in
verschillende mate van ernst voor (Erogul, 2008). De oorzaak van pre-eclampsie is
onbekend, maar gebleken is dat vrouwen onder de twintig, vrouwen boven de 35 en
Afrikaans-Amerikaanse vrouwen bij de risicogroep horen. Dit geldt ook voor vrouwen
met een meerlingzwangerschap, vrouwen met een hoge bloeddruk en vrouwen met preeclampsie in de familie (Erogul, 2008; Goldenberg, 2008). Voor het kind kan preeclampsie lijden tot hersenbloedingen, groeiachterstand en een vroeggeboorte door
afscheuring van de placenta; bij de moeder kan het zelfs leiden tot de dood. Hierdoor is
zwangerschapsvergiftiging de derde doodsoorzaak bij geboorten. De enige manier om
pre-eclampsie te stoppen, is door te bevallen, waardoor vaak ook een vroeggeboorte
ontstaat (Erogul, 2008; Goldenberg, 2008; Guy & Silverberg, 2009). Een andere
medische oorzaak voor vroeggeboorte, is wanneer de bevalling door complicaties bij
moeder en/of kind vervroegd moet worden. Wanneer dit gebeurd kan er ook voor een
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 10
vroeggeboorte gekozen worden, door bijvoorbeeld een keizersnede of met een medicatie
om de bevalling op te wekken (Erogul, 2008; Goldenberg, 2008).
Andere factoren die van invloed kunnen zijn op een vroeggeboorte, zijn stress,
angst (Dole, Savitz, Hertz-Picciotto, Siega-Riz, McMahon & Buekens, 2003) en
depressie bij de moeder (Goldenberg, 2008). Tevens kan het gebruikt van verslavende
middelen als alcohol, cocaïne en tabak van grote invloed zijn op de zwangerschapsduur
(Shiono, Klebanof, Nugent, Cotch, Wilkins, Rollins et al., 1995; Parazzini, Chatenoud,
Surace, Tozzi, Salerio, Bettoni & Benzi, 2003). Roken is veruit het meest gebruikte
verslavende middel bij moeders en verhoogd het risico op een prematuur kind met 30%,
hierbij horen jongeren en vrouwen uit een minder sociaal economisch milieu tot de
risicogroepen (Wills & Coory, 2008).
Oorzaken laag geboortegewicht
Een laag geboortegewicht bij een kind kan verschillende oorzaken hebben. Een
van de oorzaken kan Intra-Uteriene Groei Restrictie [IUGR] zijn. Hierbij heeft het kind
een groei beneden het tiende percentiel (Dorga & Bhatt, 2009). Er zijn twee soorten
IUGR, de symmetrische (type I) en de asymmetrische (type II). Bij de symmetrische
IUGR is het kind proportioneel te klein voor zijn levensduur, dit geld voor zowel het
hoofd, als het lichaam en de organen. Dit komt meestal voor wanneer er vroeg in de
zwangerschap al problemen zijn ontstaan in de baarmoeder of de placenta Bij de
asymmetrische IUGR is meestal het hoofd te groot in verhouding met het lichaam, welke
het gevolg kan zijn van problemen die later in de zwangerschap zijn ontstaan. IUGR
ontstaat wanneer er problemen in de groei van de placenta zijn ontstaan, door
bijvoorbeeld een infectie of hoge bloeddruk van de moeder (Dorga, 2009; Roza, 2008).
Pre-eclampsie kan ook een oorzaak zijn van een laag geboortegewicht, want het
leidt tot een hoog percentage vroeggeboorten en heeft daarnaast een verhoogde kans op
het ontwikkelen van IUGR (Erogul, 2008; Goldenberg, 2008). Ook gebruik van tabak,
alcohol of drugs kan problemen aan de placenta veroorzaken, wat weer kan leiden tot
IUGR (Dorga, 2009). Tevens vergroot roken alleen al met meer dan 200% de kans op een
baby met een laag geboortegewicht (Wills, 2008). Het geboortegewicht is dus
beïnvloedbaar door zowel medische als sociale factoren.
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 11
Oorzaken zuurstofgebrek tijdens de bevalling
De verandering van een omgeving met een relatief laag zuurstofgehalte naar een
omgeving met significant meer zuurstof kan voor veel pasgeborenen erg stressvol zijn.
Deze verandering zorgt dat er in het lichaam van een kind veel afvalstoffen vrijkomen,
zoals vrij zuurstofradicalen, dit kan leiden tot weefselschade bij de pasgeborene
(Halliwel, 1994, in Buonocore, Perrone, Longini, Vezzosi, Marzocchi, Paffetti et al.,
2002). Wanneer een kind door complicaties te weinig zuurstof krijgt tijdens de bevalling
en vervolgens extra zuurstof krijgt toegediend, wordt het risico op weefselschade door
oxidatieve stress vergroot (Buonocore, 2002). Complicaties tijdens de geboorte kunnen
verschillende oorzaken hebben: één van de oorzaken kan zijn wanneer er bij de bevalling
de navelstreng om de nek van het kind zit, waardoor er veel spanning op de navelstreng
komt te staan wanneer het kind geboren wordt. Een andere reden kan zijn dat het kind
klem is komen te zitten in het geboortekanaal. Ook kan druk van de buik op de grote
bloedvaten ervoor zorgen dat er minder bloed naar de placenta gaat, net als het (deels)
loslaten van de placenta tijdens de bevalling. Wanneer de moeder veel bloed verliest of
een hoge dosering medicatie toegediend krijgt, kan dit ook zuurstofgebrek bij het kind
veroorzaken (Beck, 2009). Tevens kan door een vroeggeboorte zuurstofgebrek ontstaan,
wanneer de longen van het kind niet voldoende zijn ontwikkeld (Buonocore, 2002).
Tot nu toe is in deze thesis gekeken naar mogelijke oorzaken van perinatale
problemen. In het volgende deel zal er gekeken worden wat voor invloed deze problemen
kunnen hebben op het sociale gedrag van deze kinderen wanneer zij in de leeftijd van vijf
tot tien jaar zijn. Tevens zal naar de comorbiditeit van deze gedragsproblemen gekeken
worden.
Gevolgen voor sociaal gedrag prematuur kind
De biologische schade die door perinatale problemen kan worden veroorzaakt,
kan verschillende gevolgen hebben voor het latere gedrag van het kind. Deze problemen
uiten zich in bijvoorbeeld hyperactiviteit, agressie of angststoornissen (Adnan et al.,
2002; Volpe, 2008; Wezel-Meijer, 1999;). Er zijn in de afgelopen jaren al verschillende
studies gedaan naar perinatale problemen, welke verbanden legden tussen bijvoorbeeld
een laag geboortegewicht en intelligentie (Anderson, 2003; Bradley, 2002; Johnson,
2009; Hofman, Jaddoe, Mackenbach, Moll, Snijders, Steegers, et al., 2004; Matte,
Bresnahan, Begg & Susser, 2001) en een laag geboorte gewicht of prematuriteit en
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 12
gedragsproblemen. Adnan (2002) vond in zijn studie dat “Kinderen welke prematuur
geboren waren, een verhoogde prevalentie van ADHD en andere gedrag vertoonden.” Hij
heeft met behulp van een meta-analyse in zestien studies de uitkomsten van sociaal
gedrag bij prematuren vergeleken. Hierbij maakte hij onderscheid tussen externaliserend
en internaliserend gedrag, waarbij hij een significante verhoging van 81% vond bij
prematuren en bij kinderen met een te laag geboortegewicht. In deze meta-analyse
werden alleen studies meegenomen wanneer deze een controlegroep hadden.
Anderson & Doyle (2003) vonden in hun regionale cohort studie bij 568 kinderen,
die ofwel prematuur waren ofwel een laag geboortegewicht hadden, dat deze groep wel
degelijk significant meer internaliserende en externaliserende gedragsproblemen
vertoonden. Dit is gemeten met behulp van de “The Behavior Assessment System for
Children” (BASC) bij zowel ouders als leerkrachten van kinderen rond de acht jaar.
Mosterd, Lie & Markestad (2008) vond ook dat prematuren meer gedrags- en emotionele
problemen ondervonden bij een leeftijd van 8 jaar dan voldragen kinderen. Dit is
onderzocht met behulp van een logistische regressieanalyse bij 40.826 kinderen geboren
in Noorwegen tussen 1967 en 1983. Deze data kwamen van de Medical Birth Registry of
Norway (MBRN). In de studie van Roza (2008) is gevonden dat kinderen met een kleiner
ventrikelvolume kort voor en vlak na de geboorte, meer agressie en hyperactiviteit
toonden dan kinderen met volgroeide hersenventrikels. Bij 1028 kinderen, welke mee
hebben gedaan aan de GenerationR studie in Rotterdam, zijn verschillende analyses
gedaan. Hierbij is gebruik gemaakt van drie dimensionale ultrasound techniek, waarbij de
hersenen twee keer tijdens de zwangerschap en één keer in de zesde week na de
zwangerschap zijn gemeten.
Verschillende studies hebben dus een invloed van perinatale problemen op sociaal
gedrag later in de kindertijd gevonden. Hierna wordt het ontstaan van de problemen
afzonderlijk bekeken.
ADHD
Omschrijving en prevalentie
Hyperactiviteit is een veel voorkomende gedragsstoornis bij prematuren of
kinderen met een te laag geboortegewicht: 3-5% van deze kinderen onder de zestien jaar
is gediagnosticeerd met ADHD, waarbij jongens een twee tot drie keer grotere kans
hebben op het ontwikkelen van deze stoornis (GGZ, 2007; Verhulst, 2003). De DSM-IV
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 13
(2009) omschrijft de symptomen van ADHD als “een combinatie van zes (of meer)
symptomen van aandachtstekort gedurende ten minste zes maanden, in een mate die niet
past bij het ontwikkelingsniveau van het kind. Tevens zes (of meer) van de symptomen
van hyperactiviteit-impulsiviteit gedurende ten minste zes maanden, in een mate die niet
past bij het ontwikkelingsniveau van het kind. Deze symptomen moeten vóór het zevende
jaar aanwezig zijn, en deze moeten storend zijn in verschillende situaties, bijvoorbeeld
thuis en op school. Tevens moeten de symptomen het kind beperken in het normaal
functioneren en mogen de symptomen niet in verband staan met andere ontwikkelings-,
psychotische en/of psychische stoornissen”. De DSM IV-criteria beperken zich tot
diagnosticeren bij kinderen van vier tot zestien jaar. ADHD-symptomen nemen af
naarmate een kind ouder wordt; hier moet rekening gehouden worden bij het stellen van
een diagnose. Tevens is het lastig ADHD vast te stellen bij kinderen jonger dan vijf jaar
(DSM-IV, in Verhulst, 2003). Bij jonge kinderen is het namelijk niet abnormaal dat zij
druk gedrag vertonen, waardoor het moeilijk te diagnosticeren is of het kind gewoon wat
energieker is of ADHD heeft (Buitelaar, J.K., & Kooij, J.J.S. 2000).
In verschillende studies is aangetoond dat kinderen die te vroeg geboren zijn een
hogere kans hebben om ADHD te vertonen. Adnan (2002) vond in 67% van zijn studies,
dat bij prematuren significant meer ADHD voorkomt op latere leeftijd. Hierbij
onderzocht hij 16 verschillende studies welke liepen van 1988 tot en met 2001. Ook
andere studies vonden een significant groter voorkomen van ADHD bij prematuren en
kinderen met een laag geboortegewicht dan voldragen kinderen (Anderson, 2003; Hille,
Ouden & Saigal, 2001; Mosterd, 2008; Roza, 2008; Roza et al. 2008; Shum, Neulinger,
O’Callaghan & Mohay, 2008).
Etiologie
Neurologisch gezien zijn er verschillende afwijkingen gevonden bij kinderen met
ADHD, namelijk 5% minder hersenvolume, verkleining in het voorste deel van de corpus
callosum, welke in verbinding staat met de prefrontale cortex, een verkleinde rechter
prefrontale cortex en verkleiningen in de nucleus caudatus en de globus pallidus (Roza,
2008; Tannock, 1998; Giedd et al. 2001, in Verhulst, 2003). Tevens is er een verband
gevonden tussen ADHD en perinataal ontstane ischemische schade aan de witte
hersenmassa (Whitacker, 1997, in Verhulst, 2003) en ADHD en verkleinde ventrikels
(Roza, 2008). Ook kan er door zuurstoftekort in de hersenen, welke kan ontstaan door
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 14
problemen in de placenta, bloedherverdeling plaats vinden om het brein van voldoende
zuurstof te voorzien. Wanneer de frontaalkwab te veel bloed krijgt, kan hierdoor op latere
leeftijd emotionele en gedragsproblemen zoals ADHD ontstaan (Roza, 2008; Thompson
et al., 2007; Inder et al., 2005; Miller et al., 2005; Dyet et al., 2005, in Roza et al., 2008).
ADHD kan logischerwijs een gevolg zijn van de onderontwikkelde hersenen bij
prematuren. Neurologisch kenmerken van ADHD zijn het hebben van een lager
hersenvolume van ongeveer vier procent in zowel de witte als grijze hersenmassa. Tevens
kan bij prematuur geboren kinderen het hebben van afwijkingen in de basale ganglia, het
hebben van 15 procent minder volume in delen van het cerebellum (Kolb & Wishaw,
2003; Verhulst, 2003) en het hebben van kleinere ventrikels dan voldragen kinderen
aanwijzingen zijn voor ADHD (Roza et al., 2008). Hierdoor lopen prematuren een
grotere kans op het ontwikkelen van ADHD, dan kinderen bij wie de hersenen meer dan
37 weken tijd hebben gehad tot ontwikkelen. Verhulst (2003) stelt dat kinderen die
prematuur geboren zijn of een geboortegewicht onder de 2500 gram hebben, een kans
van 25% hebben om ADHD te ontwikkelen, dit in tegenstelling tot 3-5% bij volgroeide
kinderen (GGZ, 2007).
Agressie
Omschrijving en prevalentie
Adnan (2002) vond in 69% van zijn studies, dat prematuren significant meer
agressief gedrag vertonen op latere leeftijd. Ook andere studies vonden een significant
groter voorkomen van agressie bij prematuren en kinderen met een laag geboorte gewicht
(Anderson, 2003; Hille, 2001; Mosterd, 2008; Roza, 2008; Roza, 2008; Roza et al. 2008).
Één van de meest voorkomende agressiviteitstoornissen bij kinderen is de OppositioneelOpstandige Gedragsstoornis [ODD]. De DSM-IV omschrijft deze stoornis als: “Een
patroon van negatief, vijandig en uitlokkend gedrag, welke voor minimaal zes maanden
ernstige problemen veroorzaken in verschillende sociale situaties en niet passen bij het
ontwikkelingsniveau van het kind”. ODD komt voor bij 2-16% van de kinderen tot twaalf
jaar, bij twee keer zoveel jongens dan meisjes en het is een combinatie van oppositioneel
en agressief gedrag, waarbij onder oppositioneel het verzetten tegen volwassenen en/of
leiding wordt verstaan. Bij agressief gedrag wordt een onderscheid gemaakt tussen
fysieke en verbale agressie: jongens vertonen daarbij meer fysieke agressie dan meisjes
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 15
(DSM-IV
in
Marlis
praktijk.
Geraadpleegd
op
1-12-2009.
Verkregen
van
http://gedragsproblemen-kinderen.info/ODD.htm).
Etiologie
Roza et al. (2008) onderzochten de veranderingen in hersenstructuur bij jonge
kinderen met psychische stoornissen, zoals ADHD. Dit deden ze aan de hand van
metingen van de buitenkant van de schedel en van metingen van de binnenkant van de
hersenen met behulp van drie dimensionale ultrasound metingen. De metingen waren
gekoppeld aan de uitkomsten van de Moeder en Baby Schaal bij 3 maanden en de Kind
Gedrag Vragenlijst bij 6 maanden. Hierbij is gevonden dat kinderen met een kleiner
ventrikelvolume vlak voor of na de geboorte meer agressie vertoonden dan kinderen met
een normaal ventrikelvolume. Verder is er bij kinderen met agressief gedrag, zoals ODD,
een kleinere frontaalkwab gevonden dan bij kinderen zonder agressief gedrag. Een
kleinere frontaalkwab kan leiden tot verminderd verantwoordelijkheidsgevoel en
verminderde gedragsregulatie, waardoor agressie kan ontstaan (Connor, 2004; Kolb &
Wishaw, 2003; Roza, 2008). Complicaties in de frontaalkwab kunnen onder andere
ontstaan door problemen in de zuurstofregulatie door zuurstofgebrek tijdens de bevalling
(Roza, 2008; Thompson et al., 2007; Inder et al., 2005; Miller et al., 2005; Dyet et al.,
2005, in Roza et al., 2008). Ook kunnen de neurologische gevolgen van medische
activiteiten net na de geboorte, zoals het behandelen met ademhalingsapparaten en
medicatie, zorgen voor disregulariteit in de hersenmaturatie (Volpe, 2008), welke op
langere termijn kunnen leiden tot gedragsproblemen zoals agressiviteit (Adnan et al.,
2002; Wezel-Meijer, 1999).
Angststoornissen
Omschrijving en prevalentie
Angst op zich is een noodzakelijk primaire emotie, welke cruciaal is in sociale
omgang. Wanneer men te weinig angst voelt, kan dit leiden tot gedragsstoornissen als
bijvoorbeeld een agressiestoornis, maar wanneer men te veel angst kent, kan dit leiden tot
een angststoornis (Nauta, 2005). Er staan verschillende soorten angststoornissen
beschreven in de DSM-IV, zoals eerder genoemd in de inleiding. De stoornis welke het
meest bij kinderen voorkomt, is de SAD stoornis. Deze komt voor bij jeugdigen tot
zestien jaar, waarbij de prevalentie het hoogst is bij kinderen tussen de zes en elf jaar. De
GAD wordt pas op een latere leeftijd gerapporteerd, met een gemiddelde van 8,8 jaar net
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 16
als paniekstoornissen, OCD en fobieën (Verhulst, 2003). Bij kinderen kan een
angststoornis zich op verschillende manieren uiten, zowel fysiek (buikpijn, trillen) als in
het gedrag (situaties mijden, veel huilen of verstijven, prikkelbaar of opstandig) als op
cognitief gebied (piekeren en vervelende gedachten) (Nauta, 2005). Broere & Muris
(2009) onderzochten 226 gezonde Nederlandse kinderen in de leeftijd van vier tot negen
jaar op angstsymptomen, afhankelijk van cognitieve ontwikkeling. Angst werd gemeten
door middel van de Koala Fear Questionnaire [KFQ], de Preschool Anxiety ScaleRevised [PAS-R] en de Behavioral Inhibition Scale [BIS]. Cognitieve ontwikkeling werd
gemeten door de Theorie-of-Mind Test [TOM] en de Piagetian Conservation Tasks. Ze
vonden dat kinderen van vier en vijf jaar oud angstiger waren voor kinderlijke dingen als
het donker en monsters en oudere kinderen van zes tot negen meer tekenen van GAD
vertoonden. Cognitieve ontwikkeling speelde slechts een kleine rol en verklaarde minder
dan 6% van de variantie.
Adnan (2002) vond in 75% van zijn studies een significante verhoging in interne
gedragsproblemen, zoals angststoornissen. Ook andere studies vonden een significant
groter voorkomen van angststoornissen bij prematuren en kinderen met een laag
geboortegewicht (Anderson, 2003; Hille, 2001; Mosterd, 2008; Nauta, 2005; Pelphrey &
Carter, 2008; Roza, 2008; Roza et al., 2008; Verhulst, 2003).
Etiologie
Één van de mogelijke oorzaken van angststoornissen kunnen onderontwikkelde
ventrikels zijn (Bradley, 2000; Roza et al., 2008). Ook cognitieve ontwikkeling speelt een
rol bij het ontstaan van angststoornissen. Tevens is er in meerdere studies een vergrote
activiteit in de rechter amygdala gevonden bij kinderen tussen de acht en twaalf jaar, die
aan symptomen van een algemene angststoornis leden (Kagan, 1997; Thomas et al.,
2001, in Verhulst, 2003). Daarnaast is gebleken dat kinderen met een intellectuele
achterstand meer angst dan kinderen met een normale intelligentie rapporteren (Bradley,
2009; Gullone et al., 1996, King et al., 1994, Muris et al., 2002, Ramirez & Kratochwill,
1997, in Broeren & Muris, 2009). Omdat prematuren en kinderen met een laag
geboortegewicht vaak een lager intelligentiegemiddelde hebben dan voldragen kinderen
(Adnan et al., 2002; Breslau, 1995; McCormick, 2002, in Matte, 2001; Kolb & Wishaw,
2003; Richards, 2002), kunnen angststoornissen dan ook vaker voorkomen bij te vroeg
geboren kinderen of bij kinderen met een te laag geboortegewicht. Wel vond Matte
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 17
(2001) met behulp van een studie bij een controlegroep met 3484 premature kinderen, dat
intelligentie later in de puberteit tot een leeftijd van 26 jaar, weer bijtrekt binnen de
normale range. Dit impliceert dat prematuren op jongere leeftijd angstiger kunnen zijn,
maar hier overheen kunnen groeien.
In het vorige deel van deze thesis is gesproken over verschillende gedragsproblemen
bij kinderen met perinatale problemen. In het volgende deel zal het voorkómen van deze
perinatale problemen besproken worden, het assessment en de comorbiditeit en tevens de
mogelijkheden tot het beperken van de sociale problemen die het kind eraan kan
ondervinden. Deze thesis zal afsluiten met een discussie.
Behandeling
Voorkomen perinatale problemen
Perinatale problemen zijn niet altijd onvermijdelijk en het is mogelijk om
eventuele schade aan het kind te beperken door een vroeggeboorte uit te stellen. Wanneer
een zwangere vrouw een verhoogd risico loopt op een prematuur kind of een kind met
een laag geboortegewicht, moet het verloop van de zwangerschap goed in de gaten
gehouden worden, zodat op tijd ingegrepen kan worden wanneer het nodig is. Oorzaken
hiervoor kunnen bijvoorbeeld een chronische ziekte, zwangerschapsvergiftiging of
eerdere vroeggeboorten zijn (Donders, 2005). Door het veranderen van bepaalde
gewoonten van de moeder, zoals stoppen met roken en drinken, bedrust nemen of meer
water drinken, kan het risico op een vroeggeboorte of een laag geboortegewicht
verminderd worden1. Veel water drinken is hierbij erg belangrijk: wanneer er te weinig
vocht in het lichaam is, daalt het bloedvolume, waardoor de concentratie oxytocine stijgt,
oxytocine zorgt er onder andere voor dat de baarmoeder samentrekt en een bevalling kan
beginnen. Andere mogelijkheden om een vroeggeboorte te voorkomen, zijn medicatie om
een bevalling af te remmen, zoals magnesium sulfaat en medicatie om infecties tegen te
gaan (Dole, 2002; Donders, 2005).
Zuurstoftekort tijdens de bevalling kan deels voorkomen worden wanneer er
tijdens een echo voor de bevalling gekeken kan worden naar de plaats van de navelstreng
en de ligging van het kind. Wanneer de navelstreng om de nek van het kind blijkt te
zitten, dan kan hier rekening mee worden gehouden tijdens de bevalling en mogelijk
1
Buitendijk & Bor, 2003 in RIVM, (2009). Geraadpleegd op 3 december 2009, verkregen van
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1979n18569.html; Dole, 2002; Donders, 2005
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 18
overgegaan worden naar een keizersnede. Ook wanneer de moeder een tekort aan
zuurstof ondervindt door de bevalling kan dit doorwerken op het kind, dus is het van
belang de moeder voldoende zuurstof toe te dienen wanneer nodig (Aldenkamp, Renier
& Smit, 2006).
Beperken van de sociale problemen bij een prematuur geboren kind
Assessment en comorbiditeit
Om abnormaal gedrag op te sporen bij kinderen zijn verschillende testbatterijen
ontwikkeld, maar één van de belangrijkste bronnen om gestoord sociaal gedrag op te
sporen is observatie door de directe omgeving van het kind, zoals ouders of leerkrachten
(Adnan, 2002; Roza, 2008; Verhulst, 2003). Wanneer dit gesignaleerd is kan er met
behulp van de testbatterijen gekeken worden naar de ernst van het gedrag. Veel gebruikte
testen zijn: Behavior Assesment System for Children [BASC] (Reynolds & Kamphaus,
1992 in Connor, 2004) en de Child Behavior Checklist [CBCL], deze onderzoeken zowel
agressief gedrag als ADHD en angst bij kinderen tussen de vier en achttien jaar
(Achenbach, 1991 in Connor, 2004). De Conners Rating Scales onderzoekt diezelfde
problemen bij kinderen tussen de drie en zeventien jaar (Conners, 1997 in Connor, 2004).
Ook de Personality Inventory for Children-Revised [PIC-R] onderzoekt agressief gedrag,
ADHD en angststoornissen, maar bij kinderen met een leeftijd van negen tot achttien jaar
(Lachar & Gruber, 1991 in Connor, 2004). De Spence Children’s Anxiety Scale [SCAS]
onderzoekt alle verschillende soorten angststoornissen als aangegeven in de DSM-IV, bij
kinderen tussen de zeven en zestien jaar (Nauta, 2005). Ondanks dat deze testbatterijen
erg handig zijn bij het bepalen van de stoornis en de ernst ervan, hebben deze
beperkingen, zoals sociale wenselijkheid en mogelijke misinterpretatie van onderdelen en
zijn ze daarom op zichzelf nooit voldoende (Connor, 2004).
De sociale gevolgen van een problematische bevalling komen zelden alleen voor:
er is een hoge comorbiditeit bij en tussen de verschillende gedragsstoornissen. Er zijn
verschillende stoornissen welke samengaan met ADHD, zoals andere gedragsstoornissen
(50%), angst en/of stemmingswisselingen (25%), ticstoornissen (20%), motorische
coördinatiestoornissen (35%) en slaapproblemen (50%) (Verhulst, 2003). Ook ODD
heeft comorbiditeit met verschillende stoornissen, zoals ADHD (40%), angststoornissen
(60%), depressie (15-30%). Gilles de la Tourette (tikstoornis) komt ook vaak voor bij
kinderen met ODD, al wordt dit vaker op latere leeftijd pas gediagnosticeerd (Trimbos
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 19
(2009). CD en ODD: bijkomende aandoeningen. Geraadpleegd op 02-12-2009.
Verkregen
van
http://www.trimbos.nl/onderwerpen/
psychische-gezondheid/cd-en-
odd/bijkomende-aandoeningen). Een angststoornis komt vaak in combinatie met andere
stoornissen
voor,
zoals
depressie
(20%),
agressiestoornis
(39%)
en
andere
angststoornissen (50%) (Nauta, 2005).
Therapie
In 1920 is een van de eerste onderzoeken naar angststoornissen gedaan. Watson
voerde een experiment uit met kleine Albert, een elf maanden oude jongen die niet bang
was voor konijnen, ratten of andere dieren. Watson plaatste een witte rat bij Albert op
schoot en elke keer als Albert hem wilde aaien maakte Watson een hard geluid achter
Albert. Hierdoor werd Albert “spontaan” bang voor de rat, zonder hem ook maar aan te
raken. Deze angst generaliseerde tevens naar andere witte dieren en zelfs bontjassen.
Watson noemde deze leermethode de klassieke conditionering, waarbij hij een
aanvankelijk niet beangstigende stimulus aan een beangstigende stimulus koppelde
(Watson, 1920, in Verhulst, 2003). In 1938 ontdekte Skinner het principe van de operante
conditionering, hierbij krijgt een persoon alleen een bekrachtiging wanneer hij gewenst
gedrag vertoond of gedrag wat erbij in de buurt komt. Zo wordt een nieuw
gedragspatroon gecreëerd en het oude afgeleerd (Skinner, 1938, in Verhulst, 2003). Aan
de hand van deze en soortgelijke onderzoeken zijn er gedragstherapieën ontstaan, welke
door middel van klassieke of operante conditionering specifieke fobieën behandelen,
zoals cognitieve gedragstherapie (Verhulst, 2003). Uit onderzoek van Nauta (2005) is
cognitieve gedragstherapie bij 60-70% van de kinderen met een angststoornis het meest
effectief gebleken, dit wordt onderschreven door Verhulst (2003). Ook stelde Nauta
(2005) dat cognitieve ouder therapie een positieve bijdrage kan leveren aan het versnelde
herstel en een betere omgang thuis.
Voor ADHD zijn verschillende soorten therapieën ontworpen, zowel voor ouders,
leerkrachten als de kinderen zelf. Voor ouders en leerkrachten zijn psycho-educatie en
gedragstherapeutische training ontworpen, toegespitst op één van beiden. Voor de
kinderen met ADHD zijn er trainingen voor zelfregulatie en sociale vaardigheden,
creatieve therapie, speciale opvang en psychomotorische therapie mogelijk, waarbij een
combinatie van gedragstherapie en medicatie het beste resultaat oplevert (hier wordt in de
volgende paragraaf verder op ingegaan) (GGZ, 2007; Verhulst, 2003).
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 20
Bij
agressie
zijn
wederom
verschillende
therapieën
mogelijk,
vooral
psychosociale interventie lijkt het meest effectief (Connor, 2004; Verhulst, 2003).
Familie-interventietherapie wordt veel gebruikt bij kinderen met agressie, aangezien deze
vooral bij jongere kinderen tot twaalf jaar erg effectief gebleken. Het draait hier vooral
om het verbeteren van de ouder-kind interactie en het aanleren van nieuwe sociale
gewoonten met behulp van conditionering (Connor, 2004). Ook hebben kinderen veel
baat bij gedragstherapie (Verhulst, 2003).
Medicatie
Bij ADHD wordt vaak medicatie gegeven en de meest gebruikte zijn stimulantia.
Uit verschillende dubbelblinde placebogecontroleerde onderzoeken bij kinderen, blijkt
dat binnen drie maanden het gebruik van methylfenidaat of dexamfetamine als
monotherapie het beste resultaat geeft. Bij ongeveer 70% van de patiënten was er een
duidelijke verbetering zichtbaar rondom hyperactiviteit, impulsiviteit en cognitieve
prestaties als concentratie. Tevens werden er gedragsveranderingen gevonden, zoals
afgenomen agressie, verbetering gehoorzaamheid en een verbeterde omgang met ouders
en leeftijdsgenootjes (Jadad, 1999; Schachter, 2002, in GGZ, 2007). Uit een onderzoek
naar normalisatie (geen verschil op te merken met leeftijdsgenootjes zonder ADHD)
bleek dat bij 56% van kinderen welke alleen medicatie kregen, 30% bij kinderen met
enkel gedragstherapie en 68% bij kinderen met een combinatie van gedragstherapie en
medicatie, normalisatie te zien was (Jensen, 2001a; Jensen, 2001b, in GGZ, 2007).
Connor (2004) vond in zijn studie dat kinderen met een agressiestoornis baat
hebben bij neuroleptische (Clozapine, Haloperidol) en antipsychotische (Risperidone)
medicatie. Hij onderzocht 31 studies bij kinderen met agressieproblemen welke deze
medicatie toegediend kregen en vond significante verbeteringen bij deze groep.
Nauta (2005) heeft verschillende literatuurstudies gedaan naar de effectiviteit van
verschillende medicatie voor angststoornissen bij kinderen. Uit drie van deze studies
bleek dat anxiolytische benzodiazepines geen significant verbeterend resultaat gaven, net
als triklinische antidepressiva bij vijf placebo-onderzoeken. Selectieve Serotonine
Heropname Remmers [SSRI’s] bleken in vier niet gecontroleerde en drie placeboonderzoeken wel significante verminderingen in angst te laten zien. Hierbij werden wel
kanttekeningen geplaatst, vanwege de geringe kennis over de bijwerkingen op lange
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 21
termijn en het feit dat de meeste studies alleen kinderen meenamen welke alleen een
angststoornis hadden en er geen rekening gehouden werd met comorbididiteit.
Discussie
Conclusie
In dit onderzoek is gekeken naar de sociale problemen die prematuur geboren
kinderen tussen de vijf en twaalf jaar oud ondervinden, als gevolg van perinatale
problemen tijdens de zwangerschap en de geboorte. Onder perinatale problemen werd
een geboortegewicht onder de 1500 gram, het ervaren van zuurstofgebrek tijdens de
bevalling (hypoxemie) of een geboorte vóór 37 weken zwangerschap verstaan. Door de
WHO (2009) wordt een prematuur of vroeggeboorte gedefinieerd als: “een geboorte
(inclusief doodgeboorte) vóór de 37ste complete zwangerschapsweek (259 dagen
zwangerschapsduur), gemeten vanaf de eerste dag van de laatste normale menstruatie”.
Vroeggeboorten komen veel voor in de westerse landen: in de Verenigde Staten
was dit in 2007 12-13% van de totale geboorten en in andere ontwikkelde landen lag dit
percentage op 5-9% (Goldenberg, 2008). Er zijn verschillende oorzaken gevonden voor
vroeggeboorten: deze ontstonden ofwel spontaan, door bijvoorbeeld een infectie of
vroegtijdige afscheuring van de placenta, ofwel door een medische oorzaak, zoals preeclampsie of andere complicaties. Een laag geboortegewicht kon ook verschillende
oorzaken hebben, zoals IUGR of ook pre-eclampsie (Erogul, 2008; Goldenberg, 2008).
Bij beiden kon het gebruik van verslavende middelen ook een negatieve invloed hebben
op de ontwikkeling van het ongeboren kind (Shiono, 1995; Parazzini, 2003). Bij
zuurstofgebrek tijdens de geboorte lag de oorzaak vaak bij complicaties met betrekking
tot de navelstreng. Deze kon rond de nek van het kind verstrengeld zitten en zo de
zuurstofomloop beperken (Beck, 2009). Een bijkomend gevaar voor de ontwikkeling van
de hersenen bleek te kunnen ontstaan, wanneer er direct na de bevalling extra zuurstof
toegediend werd aan het kind en deze mogelijke oxidatieve stress opliep. Door deze extra
zuurstof kunnen er zuurstofradicalen vrijkomen, welke weer voor complicaties in de
hersenen kunnen zorgen (Buonocore, 2002). Ook kan er bij prematuren schade aangericht
worden door medische apparatuur, zoals een couveuse of een beademing (Wezel-Meijer,
1999). Veel voorkomende complicaties in de hersenen die op deze perinatale problemen
volgden, zijn verkleinde ventrikels of problemen in de frontaalkwab, welke ofwel door
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 22
een groeiachterstand ofwel door een probleem in de bloedsomloop werden veroorzaakt
(Buonocore, 2002; Roza, 2008; Roza et al., 2008; Verhulst, 2003).
Er zijn verschillende sociale gevolgen gerapporteerd, die zich uitten in het gedrag
van het kind, zoals ADHD, agressie en angststoornissen. Er is gebleken dat kinderen met
een van deze stoornissen veel problemen ondervinden in het dagelijks leven: ze hebben
minder vrienden, presteren slechter op school en hebben een lager gevoel voor
eigenwaarde (Nauta, 2005). Uit onderzoek is naar voren gekomen dat de meeste studies
significant bewijs vinden voor deze gedragsstoornissen. ADHD werd door vele studies
onderschreven (Adnan, 2002; Anderson, 2003; Hille, 2001; Mosterd, 2008; Roza, 2008;
Roza et al. 2008; Shum, 2008), net als agressie (Adnan, 2002; Anderson, 2003; Connor,
2004; Hille, 2001; Mosterd, 2008; Roza, 2008; Roza, 2008; Roza et al. 2008; Verhulst,
2003) en angststoornissen (Adnan, 2002; Anderson, 2003; Hille, 2001; Mosterd, 2008;
Nauta, 2005; Pelphrey & Carter, 2008; Roza, 2008; Roza et al., 2008; Verhulst, 2003). Er
werden ook andere gedragsproblemen gevonden naar aanleiding van perinatale
problematiek, zoals depressie en Gilles de la Tourette (Adnan et al., 2002), maar daar is
minder onderzoek naar gedaan en minder bewijs voor gevonden.
Opvallend is de hoge comorbiditeit tussen de gedragsstoornissen. Bijna alle
studies rapporteerden meer dan één van de bovengenoemde gedragsstoornissen bij
kinderen met perinatale problemen. Dit impliceert dat een problematische bevalling meer
biologische schade kan veroorzaken en meer gevolgen kan hebben voor kinderen op
latere leeftijd dan men op het eerste gezicht denkt.
Door het verhoogde aantal overlevende prematuren is het daarom belangrijk dat
er extra aandacht aan het opmerken van gedragsstoornissen wordt besteed. Er zijn
hiervoor verschillende soorten testbatterijen ontwikkeld, zoals de Behavior Assesment
System for Children [BASC] (Reynolds & Kamphaus, 1992 in Connor, 2004) en de
Child Behavior Checklist [CBCL]. Deze testen zowel agressief gedrag, als ADHD en
angst bij kinderen tussen de vier en achttien jaar (Achenbach, 1991 in Connor, 2004).
Wanneer een kind vroegtijdig wordt gediagnosticeerd met een stoornis, kan de
omgeving, bijvoorbeeld ouders en leerkrachten, hier rekening mee houden. Tevens
kunnen problemen in de sociale omgang door het afwijkend gedrag worden verminderd
of voorkomen. Om deze problemen te verminderen zijn er verschillende therapieën en
medicaties uitgevonden, waarbij gedragstherapie veel gebruikt wordt en de meeste
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 23
positieve veranderingen laat zien in het gedrag van het kind. Ook medicatie wordt veel
voorgeschreven, welke in combinatie met therapie het beste resultaat oplevert (Jensen,
2001a; Jensen, 2001b, in GGZ, 2007).
Beperkingen & aanbevelingen
In dit onderzoek is weinig tot geen rekening gehouden met etniciteit en leeftijd
van de pas bevallen moeders. Het kan zijn dat de perinatale problemen en de latere
gedragsproblemen bij de kinderen vooral voorkomen bij bepaalde bevolkingsgroepen.
Hier zou in verder onderzoek rekening mee gehouden kunnen worden.
Waar ook nog geen of weinig onderzoek naar is gedaan, is de wisselwerking
tussen gedragsproblematiek bij kinderen en de reacties hierop van ouders. Er is
onderzocht dat gedragsproblemen bij kinderen van invloed kunnen zijn op het
ontwikkelen van bijvoorbeeld depressies en stress bij de moeder (Robson, 1997; Singer et
al., 1999, in Adnan, 2002). De invloed die dit weer zou kunnen hebben op het verloop
van de ontwikkeling van de gedragsproblematiek bij kinderen is hierbij niet onderzocht.
Het is denkbaar dat wanneer er bij ouders zelf problemen manifesteren, dat dit de
ontwikkeling in het gedrag bij kinderen beïnvloedt. Dit zou verder moeten worden
onderzocht.
Bij de behandeling van gedragsproblemen bij kinderen wordt vaak gebruik
gemaakt van medicatie. Toch is er van veel medicijnen nog weinig bekend van
bijwerkingen op de lange termijn (Nauta, 2005; Verhulst, 2003). Dit is erg belangrijk
voor de keuze van de behandeling en de duur ervan en uiteindelijk ook voor de hulp die
geboden kan worden in de sociale omgang van het kind. Ook dit zou beter onderzocht
moeten worden om zo goed mogelijk hulp te kunnen bieden aan het kind en zijn
omgeving.
Referenties
Adnan, T., Bhutta, M. B. B. S., Cleves, M. A., Casey, P. H., Cradock, M. M., & Anand,
K. J. S. (2002). Cognitive and behavioral outcomes of school-aged children who
were born preterm. The Journal of the American Medical Association, 288, 728737.
Aldenkamp, A. P., Renier, W. O., & Smit, L. M. E. (2006). Neurologische aspecten van
de ontwikkelingsproblemen bij kinderen (4e druk). Geraadpleegd op 3 december
2009, verkregen van http://books.google.nl/books?id=Uf6s25GoPIC&pg=
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 24
PA89&dq =bevalling+complicatie&ei=cjMmS_yeKpOgygSZ4fG0Dw&cd=2#v=
onepage&q=&f=false
American Psychiatric Association. (2009). Anxiety Disorders. Geraadpleegd op 2
november 2009, verkregen van http://healthyminds.org/Main-Topic/AnxietyDisorders.aspx.
Anderson, P. (2003). Neurobehavioral Outcomes of School-age Children Born Extremely
Low Birth Weight or Very Preterm in the 1990s. The Journal of the American
Medical Association, 289, 3264-3272.
Beck, C. T. (2009). Birth trauma and its sequelae. Journal of trauma and dissociation,
10, 189-203.
Bradley, S., Peterson, M. D., Vohr, P., Staib, L. H., Cannistraci, C. J., Dolberg, A., et al.
(2000). Regional Brain Volume Abnormalities and Long-term Cognitive
Outcome in Preterm Infants. The Journal of the American Medical Association,
284, 1939-1947
Broeren, S., & Muris, P. (2009). The Relation Between Cognitive Development and
Anxiety Phenomena in Children. Journal of Child and Family Studies, 18, 702709.
Buitelaar, J. K., & Kooij, J. J. S. (2000). Aandachtstekort-hyperactiviteitstoornis
(ADHD); achtergronden, diagnostiek en behandeling. Nederlands tijdschrift
geneeskunde, 144, 1716-1723.
Buonocore, G., Perrone, S., Longini, M., Vezzosi, P., Marzocchi, B., Paffetti, P., &
Bracci, R. (2002). Oxidative stress in preterm neonates at birth and on the seventh
day of life. Pediatric Research, 52, 46-49.
Connor, D. F. (2004). Aggression and antisocial behavior in children and adolescents:
research and treatment. Geraadpleegd op 1 december 2009, verkregen van
http://books. google.nl/books? id=69C1VHOPmgC&printsec=frontcover#v=
onepage&q= b&f=false
Dole, N., Savitz, D. A., Hertz-Picciotto, I., Siega-Riz, A.M., McMahon, M.J., &
Buekens, P. (2003). Maternal stress and preterm birth. American Journal of
Epidemiology, 157, 14-24.
Donders, G. (2005). Vroeggeboorte: oorzaken en praktisch advies. Tijdschrift voor
geneeskunde, 61, 1772-1779.
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 25
Dorga, V. S., & Bhatt, S. (2009). Intrauterine Growth Retardation. Geraadpleegd op 25
november 2009, verkregen van http://emedicine.medscape.com/article/404098overview
DSM-IV. Definition Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder. Geraadpleegd op 2
november 2009, verkregen van https://www.msu.edu/course/cep/888/ADHD
%20files/ DSM-IV.htm
Erogul, M. (2008). Pregnancy, Preeclampsia. Geraadpleegd op 26 november 2009,
verkregen van http://emedicine.medscape.com/article/796690-overview
Feldman, R. (2009). The Development of Regulatory Functions From Birth to 5 Years:
Insights From Premature Infants. Child development, 80, 544-561.
Geestelijke Gezondheids Zorg. (2007). Multidisciplinaire Richtlijn voor diagnostiek en
behandeling van ADHD bij kinderen en jeugdigen. Geraadpleegd op 22 november
2009, verkregen van http://www.psyq.nl/files/Files/PsyQ/Overige/ADHD%
20bij%20volwassenen/Multidisciplinaire_richtlijn_ADHD_bij_kinderen_en_jeug
digen.pdf
Goldenberg, R. L., Culhane, J. F., Iams, J. D., & Romero, R. (2008). Epidemiology and
causes of preterm birth. The Lancet, 371, 75–84. doi:10.1016/S01406736(08)60074-4. PMID
Guy, A. M., & Silverberg, M. D. (2009). Pregnancy, Eclampsia. Geraadpleegd op 24
november 2009, verkregen van http://emedicine.medscape.com/article/797603overview
Hofman, A., Jaddoe, V. W. V., Mackenbach, J. P., Moll, H. A., Snijders, R. F. M.,
Steegers, E. A. P., et al. (2004). Paediatric Growth, development and health from
early fetal life until young adulthood: the GenerationR Study. Perinat Epidemiol,
18, 61-72.
Johnson, C. E. (2009). The relationship between executive functioning and adaptive
behavior in 2-year-old children with very low birth weight. (Proefschrift, Case
Western Reserve University, 2009). Geraadpleegd op 10 november 2009,
verkregen van http://etd.ohiolink.edu/sendpdf.cgi/Johnson%20Courtney%20
Elizabeth.pdf?acc_num=case1243003763
Kolb, B., & Whishaw, I. Q. (2003). Fundamentals of Human Neuropsychology (5th ed.).
New York, NY: Worth Publishers.
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 26
Lezak, M. D. (2004) Neuropsychological assessment (4th ed.). Geraadpleegd op 10
november 2009, verkregen van http://books.google.nl/books?id=FroDVkVKA2
EC& printsec =frontcover#v=onepage&q=&f=false
Matte, T. D., Bresnahan, M., Begg, M. D., & Susser, E. (2001). Influence of variation in
birth weight within normal range and within sibship on IQ at age 7 years: cohort
study. BMJ, 323, 310-314.
Mosterd, D., Lie, R. T., & Markestad, T. (2008). Long-Term Medical and Social
Consequences of Preterm Birth. The New England Journal of Medecine, 359,
262-273.
Nationale Monitor Geestelijke Gezondheid. (2003). Jaarboek 2003. Geraadpleegd
op 2 november 2009, verkregen van http://www.trimbos.nl/
Downloads/Producten/ NMG %202003%20Binnenwerk %20def.pdf
Nauta, M. H. (2005). Anxiety Disorders in Children and Adolescents: assessment,
cognitive behavioral therapy, and predictors of treatment outcome. (Proefschrift,
Rijksuniversiteit Groningen, 2005). Geraadpleegd op 2 december 2009, verkregen
van http://irs.ub.rug.nl/ppn/276349113
Ouden, A. L., & Buitendijk, S. E., (2009). Wat is vroeggeboorte. Nationaal Kompas
Volksgezondheid, 3, 19.
Parazzini, F., Chatenoud, L., Surace, M., Tozzi, L., Salerio, B., Bettoni, G., & Benzi, G.
(2003). Moderate Alcohol Drinking and Risk of Preterm Birth. European Journal
of Clinical Nutrition, 57, 1345. doi:10.1038/sj.ejcn.1601690
Pelphrey, K. A., & Carter, E. J. (2008). Charting the typical and atypical development of
the social brain. Development and Psychopthology, 20, 1081-1102.
Preterm birth. (n.d.). Geraadpleegd op 15 november 2009, verkregen van
http://en.wikipedia.org/wiki/File:Prematurity_and_low_birth_weight_world_
map_-_DALY_-_WHO2004. svg
Richards, M. (2002). Birth weight, postnatal growth and cognitive function in a national
UK birh cohort. International Journal of Epidemiology, 31, 342-348.
Roza, S. J. (2008). Prenatal and early postnatal brain development, The Generation R
Study. (Thesis, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2008). Geraadpleegd op 10
november 2009, verkregen van http://repub.eur.nl/resource/publication:12639
/index.html
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 27
Roza, S. J., Govaert, P.P., Lequin, M.H., Jaddoe, V.W.V., Moll, H.A., Steegers, E.A.P.,
et al. (2008). Cerebral ventricular volume and temperamental difficulties in
infancy. The Generation R Study. Journal of Psychiatry & Neuroscience, 33, 431439.
Shiono, P. H., Klebanoff, M. A., Nugent, R. P., Cotch, M. F., Wilkins, D. G., Rollins, D.
E., et al. (1995). Fetus-Placenta-Newborn: the Impact of Cocaine and Marijuana
Use on Low Birth Weight and Preterm Birth: a Multicenter Study. American
Journal of Obstetrics & Gynecology, 172, 19–27. Doi: 10.1016/00029378(95)90078-0
Shum, D., Neulinger, K., O’Callaghan, M., & Mohay, H. (2007). Attentional problems in
children born very preterm or with extremely low birth weight at 7-9 years.
Archives of Clinical Neuropsychology, 23, 103-112.
Stichting Perinatale Registratie Nederland. (2007). Jaarboek Perinatale Zorg 2007.
Geraadpleegd op 2 november 2009, verkregen van http://www.perinatreg.nl
/uploads/150/ 116/ Jaarboek_Perinatale_Zorg_2007.pdf
Verhulst, F. C., Verheij, F., & Ferdinand, R. F. (2003). Kinder-en jeugdpsychiatrie,
psychopathologie. Geraadpleegd op 10 november 2009, verkregen van
http://books. google.nl/ books?id=7nu1ny8pDxUC&printsec=frontcover#v=
onepage &q =&f=false
Volpe, J. J. (2008). Neurology of the Newborn (5th ed.). Geraadpleegd op 1 november
2009, verkregen van http://books.google.nl/books?id=Pj22MSLdXqAC&printsec
=frontcover#v=onepage&q=&f=false
Wezel-Meijer, G. (1999). A study on brain maturation, neuro-imaging and
neurodevelopment in preterm infants. (Proefschrift, Vrije Universiteit
Amsterdam, 1999). Amsterdam: Orientaliste.
Wills, R. A., & Coory, M. D. (2008). Effect of smoking among Indigenous and nonIndigenous mothers on preterm birth and full-term low birthweight. The Medical
Journal of Australia, 189, 490-494.
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 28
Appendix
Tabel 1. Neonatale sterfte naar zwangerschapsduur 2007 (PRN 2007)
In leven na 28 dagen
Neonatale sterfte
Totaal geboren
<37 weken
11.844
471
12.315
>37 weken
159.803
163
159.966
Totaal
171.647
634
172.281
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 29
Tabel 2. Neonatale sterfte naar geboortegewicht 2007 (PRN 2007)
In leven na 28 dagen
Neonatale sterfte
Totaal geboren
<1500 gram
1.364
402
1.766
>1500 gram
160.161
232
160.393
Totaal
171.647
634
172.281
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 30
Tabel 3. Overzicht van gebruikte zoektermen en zoekmachines
Uvt online
tijdschriften
contents:
Online
JAMA:
Science
contents
PubMed:
Totaal:
Direct:
landelijk:
Premature AND behavior
Premature AND development
Premature AND attention
Premature AND fear
Preterm AND anx?
Preterm AND behavior
Preterm AND maturation AND
brain
Preterm AND behavior AND
disorder
Preterm AND brain AND
development
Preterm AND attention AND
disorder
Preterm AND anx? AND
disorder
Generation R
Totaal
20/2
55/3
20/0
3/0
3/0
11/2
32/1
282/1
24/0
6/0
8/0
32/2
-
-
-
52/3
337/4
44/0
9/0
11/0
33/4
5/0
0/0
-
4712/2
46/1
4758/3
1/0
0/0
83/1
5418/3
62/1
5564/5
-
15/0
124/3
-
-
139/3
-
0/0
82/1
-
-
82/1
118/7
0/0
399/4
34/0
323/5
10130/5
79/2
187/4
34/0
79/2
11157/25
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 31
Figuur 1. Wereldkaart prematuriteit en laag geboortegewicht (per100.000 inwoners)
Geen data
Minder dan 120
120-240
240-360
360-480
480-600
600-720
720-840
840-960
960-1080
1080-1200
1200-1500
Meer dan 1500
- Bij zowel Frankrijk, Brittannië, de VS en Nederland
horen zowel de departementen als de koloniën overzee.
- Bij Denemarken horen Groenland en de Farao eilanden.
- Bij China horen de SARs van Hong Kong en Macao.
Perinatale problematiek en sociale ontwikkeling 32
Tabel 4. Case-control studies van Adnan et al. (2002)
Download