verhaalsommen tot 100

Verhaalsommen tot 100
1.
1.
De bloemist verkoopt 3 bosjes bloemen
De klant moet ______ euro betalen.
2.
€6
Je fietst 5 km. in 20 minuten.
Na 1 uur heb je ______ km. gefietst.
3.
Dit is een rol touw van 50 meter.
Je haalt er 17 meter af.
Nu heb je nog _____ meter touw over.
4.
Uit dit boek zijn 2 bladzijden gescheurd.
Welk nummer staat op de bladzijde met het vraagteken?
Nummer ______ .
5.
Een klas van 32 kinderen gaat in de rij staan.
Ze staan twee aan twee. Hoeveel tweetallen zijn er? ______
6.
Een terras is 15 tegels lang en 5 tegels breed.
Het hele terras heeft _____ tegels.
7.
Drie dozen van 10 eieren is evenveel als
_____ doosjes van zes eieren.
8.
De bus vertrekt met 16 mensen.
Eerst komen er 8 mensen bij.
Maar bij de volgende halte stapt de helft al weer uit.
Dan zitten er nog ______ mensen in de bus.
Verhaalsommen tot 100
1.
2.
Een puzzel van 100 stukjes is bijna af.
Je hoeft nog maar 11 stukjes te leggen.
Dan liggen er dus al ______ stukjes.
2.
Ruben woont in de Berkenlaan op nummer 74.
Zijn vriendje woont 3 huizen verder. Hij woont op nummer ______ .
3.
Een dobbelsteen heeft zes zijden.
Op elke zijde staan punten. Tel alle punten bij elkaar op.
Op een dobbelsteen staan ______ punten.
4.
Over 11 weken begint de vakantie.
Dat is over ______ dagen.
5.
Op een sportveld moet je een vierkant veldje uitzetten.
Dat doe je met een lint van 60 meter.
Elke zijde van het veldje wordt ______ meter lang.
6.
De klok staat op half 4, maar hij loopt anderhalf uur achter.
In werkelijkheid is het _______________
7.
Dit is samen ______ euro.
2 1
2
EURO
EURO
8.
Eergisteren was het nog 24 graden. Daarna werd het elke dag 3
graden koeler. Vandaag is het ______ graden.
EURO
Verhaalsommen tot 100 3.
1.
Het is vandaag maandag 3 maart.
Zet de datum op de kalender als het 2 weken later is.
2 weken
later
Welke dag is van de week is het dan? ________________
2.
In een klas zitten 27 kinderen en iedereen krijgt een ballon.
De ballonnen zitten in zakjes van 10.
De juf moet _____ zakjes ballonnen kopen.
Er blijven nog _____ ballonnen over.
3.
Eén dozijn is 12.
Dit zijn doosjes van 6 potloden.
Hoeveel doosjes heb je nodig voor 5 dozijn? _____
4.
Veertig sommen staan in rijtjes van 5.
Dat zijn _____ rijtjes sommen.
5.
Deze boef moet voor 17 maanden achter de tralies.
Dat is _____ jaar en _____ maanden.
6.
Bij elkaar zijn dit _____ punten.
7.
Vul de ontbrekende getallen in:
8.
Het kleinste pak is _____ kg. lichter
27
36
54
63
81
38 kg
23 kg
Verhaalsommen tot 100 4.
53
1.
Welke getallen horen in de lege vakjes?
Maak de figuur af.
2.
63
64
72
Bij een feest werden 80 ballonnen opgelaten met briefjes om terug te
sturen. 15 kinderen kregen hun briefje terug.
De andere _____ ballonnen zijn niet gevonden.
Ik ben
er bijna
3.
Deze wandelaar is om 10 uur vertrokken.
Hij heeft nu 4 uur gelopen en is over een half uur
bij de rustplaats. Dan is het ________________
4.
De jongste kabouter is 22 jaar.
De andere is 3x zo oud. Hij is _____ jaar.
5.
Streep de even getallen door.
6.
Twee elftallen spelen tegen elkaar.
Eén speler krijgt een rode kaart en moet van het veld af.
Dan zijn er nog _____ spelers op het veld.
7.
De familie Bos gaat naar de dierentuin. De afstand is 38 km.
Na 3 km. moeten ze terug om de betaalpas op te halen.
Dan moeten ze ook nog 5 km. omrijden vanwege een ongeluk.
Als ze bij de dierentuin komen hebben ze _____ km. gereden.
8.
De trein zou om half 11 vertrekken maar heeft 2 en een half uur
vertraging. De trein vertrekt nu pas om _____ uur.
Verhaalsommen tot 100 5.
1.
In elk vak van de sjoelbak liggen 3 schijven.
Dat is bij elkaar _____ punten.
2.
Een klas van 30 kinderen + de leerkracht krijgt een beschuit met
muisjes. In één pak zitten 13 beschuiten.
Je hebt _____ pakken nodig. Er blijven _____ beschuiten over.
3.
Welk getal hoort bij de pijl?
_____
4.
De auto parkeren kost 50 cent voor 20 minuten.
Een uur en 20 minuten parkeren kost ___________________
5.
Een restaurant krijgt een groep van 60 gasten te eten.
Aan één tafel is plaats voor 8 personen. Er zijn _____ tafels nodig.
Aan de laatste tafel zitten dan nog _____ personen.
6.
De verhuizer moet 24 dozen naar de verhuiswagen brengen.
Hoe vaak moet hij lopen? ____ keer.
Als ze met z’n tweeën zijn moeten ze ieder ___ keer lopen.
7.
Je pion staat bij bij het spel op nummer 77.
Je gooit
8.
en mag dan door naar nummer _____
Streep de oneven getallen door.