GEEN DOLERS, MAAR PELGRIMS, Zien waar het vuur brandt De brandende braamstruik (Ex 3,1-8) 1. Bijbeltekst: Ex 3,1-8 1 2 3 4 5 6 7 8a In die dagen hoedde Mozes de kudde van zijn schoonvader Jitro, de priester van Midjan. Eens dreef hij de kudde tot ver in de woestijn en kwam hij bij de berg van God, de Horeb. Toen verscheen hem de engel van de Heer, in een vuur dat opvlamde uit een doornstruik. Mozes keek toe en zag dat de doornstruik in lichter laaie stond en toch niet verbrandde. Hij dacht: ik ga er op af om dat vreemde verschijnsel te onderzoeken. Hoe komt het dat die doornstruik niet verbrandt? De Heer zag hem naderbij komen om te kijken. En vanuit de doornstruik riep God hem toe: „Mozes, Mozes.” „Hier ben ik”, antwoordde hij. Toen sprak de Heer: „Kom niet dichterbij, doe uw sandalen uit, want de plaats waar gij staat is heilige grond.” En Hij vervolgde: „Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.” Toen bedekte Mozes zijn gezicht want hij durfde niet naar God op te zien. De Heer sprak: „Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, de jammerklachten om zijn onderdrukkers gehoord; Ja, Ik ken zijn lijden. Ik daal af om mijn volk te bevrijden uit de macht van Egypte, om hen weg te leiden uit dit land, naar een land dat goed en ruim is, een land dat overvloeit van melk en honing…” 2. De uitgangservaring (Ex 2): Mozes gaat zijn broeders zien Op een dag gaat Mozes (betekent: zoon) zijn broeders zien. Zij worden door de Egyptenaren verdrukt. Die dwangarbeid kan Mozes niet verdragen: hij wordt solidair met zijn volk. Het raakt hem zo fel, dat hij op een gegeven moment sterk reageert: hij doodt een verdrukkende Egyptenaar (Ex 2,17). Bij een tweede incident, nu tussen twee Joden, ontdekt Mozes dat het doden van de Egyptenaar is bekend geraakt. Dat heeft tot gevolg dat Mozes moet vluchten naar Midjan. Daar neemt hij het op voor vrouwen die door herders worden achtergesteld. De vader van de vrouwen schenkt hem een dochter als vrouw en hij wordt in die familie herder. Op dit moment heeft Mozes reeds een hele weg afgelegd. Hij is geboren als zoon van slaven, door een slimme zet wordt hij opgevoed als een prins aan het hof van de farao en, door zijn vlucht, wordt hij herder. Is dit alles een voorafbeelding van zijn ware roeping? En tegelijkertijd van deze van zijn volk? (Behoed voor de dood, opgevoed – door God – als volk, vlucht naar Egypte, uittocht, woestijn, intocht…) Deze uitgangservaring, de verdrukking en de ellende van zijn volk, heeft Mozes niet meer losgelaten. Ze heeft hem sterk aangegrepen en ze doet iets met hem. Ze blijft in hem leven. En ze heeft de kleur van de solidariteit. 3. De bezinning op deze uitgangservaring: de zwerftocht door de woestijn (Ex 3,1-6) Met deze ervaringen die hem niet loslaten, trekt Mozes met zijn kudde de woestijn in. De solidariteit met zijn volksgenoten brandt als een vuur in zijn binnenste. Het is een voortdurende confrontatie tussen de situatie van zijn volk en zijn diepste ik (zelf). Die confrontatie zoekt een weg: wat eraan doen? De uitgangservaring doet een vraag opstijgen die dringender en dringender wordt. Mozes beseft de situatie niet te kunnen laten zoals ze is. Hij voelt zich aangesproken en uitgedaagd. De vraag is zo absoluut en zo indringend dat het een vraag wordt van de Absolute en de Onnoemelijke: de verrassend aanwezige God (Hij nadert immers de berg van God, v. 1). Dat is nu juist wat zich begint aan te dienen in het verhaal. Tot nu toe is hij de herder van een kudde dieren dicht bij de berg van God. En wat Mozes in zijn innerlijk beleeft, wordt plots (als in een spiegel) van buitenaf aan hem aangeboden. De vraag die zo absoluut op hem weegt, wordt plots een vraag van de aanwezige en sprekende God. Het innerlijke vuur ziet hij immers op hem afkomen in de brandende braamstruik. En hij merkt dat het vuur brandt, maar niet verteert. En dat is voor Mozes verrassend. Hij wil dit vatten en begrijpen. Hij nadert de braamstruik… En dan begint God (door de engel) te spreken doorheen de brandende braamstruik. Vooreerst: “Mozes, Mozes”. Hij wordt geroepen. Maar in de roep klinken liefde en vriendschap door. Een zeer persoonlijke aanspraak, met een even schoon en persoonlijk antwoord: “Hier ben ik” (grote beschikbaarheid). Vervolgens twee imperatieven: “Kom niet dichterbij” en “Doe uw sandalen uit” (v. 5). Ze vragen afstand te houden en grote eerbied op te brengen. Waarom? “Want de plaats waar u staat is heilige grond”. Mozes wordt er attent op gemaakt dat hij voor de Absolute staat, de transcendente God, de hoogheilige God. Het is deze grote God die hem, Mozes, ontmoet en toespreekt. Zo enorm transcendent, en toch zo dichtbij (immanent). Mozes staat op een plaats van Godsontmoeting. Er is nog een element om niet uit het oog te verliezen: het vuur. Dit vuur roept enerzijds het vuur van Mozes op dat in zijn innerlijk brandt: de solidariteit met zijn volk en het verlangen zijn broeders recht (vrijheid) te verschaffen. Anderzijds roept dit vuur iets van God op. Vuur is een element waarop geen mens uitgekeken raakt. Men krijgt er geen vat op, het is een mysterie, vol geheimen. Bovendien is het aanlokkelijk, het trekt aan (cf. v. 3). Het is ook gevaarlijk: wat doet het niet allemaal (bv. met een mens). Aanlokkelijk en gevaarlijk: kenmerken van… het grote mysterie God. Het vuur ‘van God’ is de weerkaatsing van het vuur dat in Mozes leeft. M.a.w. God neemt dit vuur van Mozes op en doet er iets mee. Anders gezegd: de aanspraak die Mozes ontdekte in de verdrukking en de ellende van zijn broeders, wordt nu ‘geopenbaard’, aangeboden als een aanspraak die van God zelf komt. De schreeuw om bevrijding, erkenning en redding van het Joodse volk, die Mozes gehoord heeft, is ook door God gehoord (v. 7!). Nog anders gezegd: wat Mozes zag en hoorde in Egypte, wordt nu een roeping van God. De herder van de kudde is op weg een herder van mensen, van het volk, te worden. Er is tenslotte nog iets. De God die Mozes hier ontmoet, is de God van Abraham, Isaak en Jakob. Mozes’ ervaring wordt opgenomen in de geloofservaring van het Joodse volk. En tegelijkertijd wordt die geloofservaring verder verdiept en geopend naar iets nieuws: de zending van Mozes. N.B.: “Mozes bedekte zijn gezicht, want hij durfde niet naar God opzien” (v. 6b). De ontmoeting bewaart de afstand tussen de grote God en de kleine mens Mozes. 4. De verdere ontbolstering van de uitgangservaring (Ex 3,7-8) Wat wil God? Eerst en vooral brengt God ter sprake wat Hij heeft gezien (Ex 2,23-25). Drie elementen: - “Ik heb de ellende gezien.” - “Ik heb de jammerklachten gehoord.” - “ik ken hun lijden.” Vervolgens heeft hij een heilsplan: - “Ik ben afgedaald om hen te bevrijden.” - “Om hen weg te leiden (uittocht).” - “Naar een land van melk en honing (intocht).” Tenslotte heeft God daartoe Mozes nodig: “Ga naar de Israëlieten, ik zend u naar farao, u moet mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte leiden.” (v. 10) Wat Mozes zelf ontdekt had (de uitgangservaring), wat hij zelf geprobeerd had, wat hem uiteindelijk mislukt was, komt nu als een roeping en een zending van God naar hem toe. Het verschil is: Gods nabijheid en steun. De uitgangservaring wordt tot haar diepste punt gebracht: wat Mozes ontdekte, wordt nu ontdekt als komende van God zelf. In de uitgangservaring was en is God aan het werk. Het appèl tot Mozes vanuit het volk blijkt een appèl van God te zijn. In de ellende van het volk, klinkt Gods stem en werkt God op zijn manier. Mozes hoorde een aanspraak in de ellende van zijn volk. In de brandende braamstruik wordt deze aanspraak ‘benoemd’: ze komt van God (“Ik zend u…”, v. 10) en bevat een missie (“Ga er heen”, v. 10). 5. Wat betekent dit? - Mozes kijkt naar zijn broeders en zusters, luistert naar hen en laat zich door hun situatie raken. Het doet iets met hem. Hij wil de toestand verbeteren, maar het lukt hem niet. En toch laat dat hem niet meer los. - De brandende braamstruik doet hem ontdekken dat daar doorheen (vorig punt) God ten diepste hem bevraagt. Medemensen zijn sporen naar God en door hen appelleert God de mens. - Voor hun heil heeft God mensen nodig zoals Hij Mozes nodig heeft: “Mozes, Mozes”! God roept! - Dat is aanlokkelijk, tegelijk gevaarlijk, maar… een heilige opdracht! (heilige grond) - Daarin is God betrouwbaar: “ik zal er zijn zoals ik er zal zijn” (Ex 3,14). - Die God is niet te vatten. Maar al is Hij niet te vatten en te doorgronden: Hij is er altijd geweest, Hij is er nu en Hij zal er altijd zijn voor mensen. - En de mens (in zijn omgang met God) beleeft een bewustwordingsproces. Hij reflecteert over zijn ervaringen die opengaan èn naar de diepste werkelijkheid waarin God aanwezig is en een aanspraak doet èn naar de medemens die vraagt naar solidariteit en heil. - Tenslotte: God heeft de ellende van zijn volk gezien. Daardoor wordt die ellende een teken van de tijd. Wie dat ziet, wordt gezonden…