Verwerkingsopdrachten De sportleider als trainer-coach; SB 3 & 4 ISBN 97890 8524 1331 Thema 6 Fysiologie Verwerkingsopdrachten thema 6 De sportleider als trainer-coach; SB 3 & 4 pagina 1 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp Opwarmen en oriënteren Opdracht 1 Het doel van deze opdracht is dat je voorkennis over fysiologie opfrist. Deze vragen gaan over de werking van je lichaam. Ze zijn bedoeld als warming-up. Kijk maar eens wat je weet. 1 Hoe komt het dat je buiten adem raakt als je hardloopt? 2 Waarom zie je wolkjes uit je mond komen als het koud is? 3 Waarom laat je een boer? 4 Hoe kom je aan diarree? 5 Waarom komt er een korstje op een wond? Verwerkingsopdrachten thema 6 De sportleider als trainer-coach; SB 3 & 4 pagina 2 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp Herkennen en onderscheiden Opdracht 2 Het doel van deze opdracht is dat je de juiste betekenis van de begrippen uit dit thema kent. Geef de juiste betekenis van de volgende begrippen door: het begrip in eigen woorden te formuleren; een voorbeeld te geven waarbij je het begrip toepast. 6 fysiologie 7 orgaanstelsel 8 orgaan 9 cellen 10 celweefsel 11 cardiovasculair systeem 12 bronchiën 13 spijsvertering 14 enzym 15 amylase 16 centraal zenuwstelsel 17 perifere zenuwstelsel 18 synaps 19 afferente zenuwbaan 20 efferente zenuwbaan 21 onwillekeurig zenuwstelsel 22 sympathische zenuwvezels 23 parasympathische zenuwvezels 24 secretie 25 neurale regulatie 26 humorale regulatie 27hypofyse 28 hypothalamus 29 schildklier 30 bijnier 31 alvleesklier 32 geslachtsklieren 33 adrenaline 34 noradrenaline 35 receptoren Verwerkingsopdrachten thema 6 De sportleider als trainer-coach; SB 3 & 4 pagina 3 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp Begrijpen Opdracht 3 Lees paragraaf 6.2. Beantwoord de volgende vragen. 36 Geef drie voorbeelden van: cellen; weefsels; organen; orgaanstelsels. Verwerkingsopdrachten thema 6 De sportleider als trainer-coach; SB 3 & 4 pagina 4 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp Opdracht 4 Lees paragraaf 6.3. 37 Leg aan de hand van deze afbeelding uit hoe het hart en de bloedsomloop werken. 38 Wat is/zijn de functie(s) van: het hart; het bloed; de slagaders; de aders; kleppen; bloedplasma; rode bloedcellen; witte bloedcellen; bloedplaatjes? 39 Hoe komen de rode bloedcellen aan hun kleur? 40 Waardoor kan bij rokers minder zuurstof getransporteerd worden? 41 Hoeveel liter bloed heeft een volwassen persoon? 42 Wat meet je bij bloeddruk? 43 Noem drie oorzaken van hoge bloeddruk? 44 Wanneer spreek je van hoge bloeddruk en wanneer van lage bloeddruk? Verwerkingsopdrachten thema 6 De sportleider als trainer-coach; SB 3 & 4 pagina 5 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp Opdracht 5 Lees paragraaf 6.4 en beantwoord de vragen. 45 Wat gebeurt er bij inademing en wat bij uitademing? 46 Wat is de functie van borstkas en buik bij ademhalen? 47 Wat gebeurt er in het longhaarvatennet? 48 Wat gebeurt er als je je adem inhoudt? Opdracht 6 Lees voor de volgende vragen paragraaf 6.5. 49 Geef aan hoe de verschillende organen en onderdelen van het spijsverteringsorgaan heten. 50 Op welke manier komt voedsel van de slokdarm in de maag? 51 Wat is de functie van maagsap? 52 Wat betekent het rommelgeluid in de maag? 53 Welke functie heeft gal bij het spijsverteren en wat doet insuline? 54 Hoelang blijft voedsel in de dunne darm zitten? 55 Wat voor functie hebben de nieren? 56 Wat belandt er in de dikke darm? Verwerkingsopdrachten thema 6 De sportleider als trainer-coach; SB 3 & 4 pagina 6 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp Opdracht 7 Lees paragraaf 6.6 over het zenuwstelsel. 57 Wie doet wat? Pikken informatie op in of buiten het lichaam en geven die door aan het CZS. Zorgen voor chemische overdracht van prikkels tussen zenuwbanen en spiervezels. Ze activeren systemen, geven ons lichaam meer gas. Regelen van vitale functies als temperatuur, bloeddruk, ademhaling en spiertonus. Zorgen voor een coördinatie van allerlei gelijktijdig werkende spieren en organen. Opdracht 8 Lees paragraaf 6.7 over het hormonale stelsel 58 Zeg in je eigen woorden wat hormonen zijn en doen. 59 Waarom wordt de hypofyse beschouwd als de centrale klier van het hormonale systeem? 60 Hoe komt het dat de urine van duursporters donker is na afloop van een wedstrijd? 61 Wat gebeurt er als je schildklier niet goed werkt? 62 Wat gebeurt er als je bijnieren niet meer werken? 63 Welke taken heeft cortisol? 64 Geef twee voorbeelden van de affecten van adrenaline. 65 Welke hormonen zijn al in de prenatale fase actief? 66 Waarvoor zorgt testosteron? 67 Noem twee vrouwelijke hormonen. Welke zorgt voor de vrouwelijke geslachtseigenschappen? Opdracht 9 De vragen gaan over paragraaf 6.8: de huid. 68 Wat zijn de functies van de huid? 69 Hoeveel m2 huid heb je? 70 Wat is de functie van de haartjes op de huid? 71 Wat is de functie van zweten? 72 Hoe werkt de huid als gevoelsorgaan? Verwerkingsopdrachten thema 6 De sportleider als trainer-coach; SB 3 & 4 pagina 7 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp Onderzoeken en toepassen Opdracht 10 Lees paragraaf 6.6 over het zenuwstelsel en lees goed het stuk over de zintuigen. Hierin worden voorbeelden gegeven van wat de functie van de zintuigen bij bepaalde sporten en bewegingen is. 73 Geef zelf voorbeelden bij jouw sport bij elk zintuig. Opdracht 11 In paragraaf 6.7 wordt ingegaan op het hormoonstelsel. 74 Wat wordt er in deze paragraaf geschreven over de wisselwerking tussen hormonen en sport? 75 Wat is, denk je, op jou van toepassing? Verwerkingsopdrachten thema 6 De sportleider als trainer-coach; SB 3 & 4 pagina 8 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp