3. Trias politica: scheiding of evenwicht van machten? Deelvraag: * Hoe en met welk doel is de trias politica ontstaan, en hoe is deze in Nederland uitgewerkt? §3.1 Ontstaan trias politica - Montesquieu heeft het idee van de trias politica geïntroduceerd. - Hij kwam tot een ideale taakverdeling binnen de samenleving. - Hij leefde in tijd waarin de Franse koningen de absolute macht hadden, dat wil zeggen dat ze alles zelf konden bepalen, zoals wetten uitvaardigen, recht spreken en ook nog de wetten toepassen en uitvoeren. - Volgens Montesquieu moesten deze taken over drie machten verdeeld worden. - 1e macht noemde hij de wetgevende macht. Deze had de taak gekregen om algemene wetten te maken, te wijzigen of in te trekken. - 2e macht noemde hij de uitvoerende macht. Deze had de taak gekregen om de wetten in praktijk te brengen en in concrete gevallen toe te passen. - 3e macht noemde hij de rechterlijke macht. Deze had de taak om, in geval van onenigheid over de wetten en bij alle conflicten die met rechtsregels konden worden opgelost, recht mochten spreken. - Het doel van trias politica was dat de macht verdeeld zou worden over verschillende organen die niets over elkaar te zeggen zouden hebben. Vooral de rechterlijke macht moest onafhankelijk recht kunnen spreken en vrij kunnen oordelen of mensen zich schuldig hadden gemaakt aan misdrijven. - Tegenwoordig spreken we van ‘checks and balances’. De drie machten weerhouden elkaar in het veroveren van te veel macht (‘checks’) en houden elkaar daarmee in balans (‘balance’). Ze controleren elkaar en vullen elkaar aan (vergelijkbaar met de delen en organen van een lichaam). Staatsmachten worden daarom vaak staatsorganen genoemd. - Zo kan de wetgevende macht de uitvoerende macht ter verantwoording roepen. Ook kan de wetgevende macht de rechterlijke macht corrigeren door een nieuwe, verbeterde wet te maken, als rechters een bepaalde wet bijvoorbeeld ruimer uitleggen dan bedoeld was. - Op haar beurt kan de rechterlijke macht de wetgevende macht corrigeren. Een rechter heeft geen toetsingsrecht en is dus niet bevoegd om vast te stellen of een wet of verdrag in strijd is met de grondwet. Maar hij mag wel oordelen of een wet in strijd is met een internationaal gesloten verdrag of met een andere Nederlandse wet. Ook kan de rechterlijke macht de uitvoerende macht controleren op rechtmatigheid. §3.2 De drie machten - In Nederland maken de regering (koning + ministers) en het parlement (2e + 1e kamer, ook wel Staten-Generaal genoemd) samen de wetten. (1) Ministers en hun departementen komen met wetsvoorstellen. (2) Alle wetsontwerpen gaan voor advies naar de Raad van State (= belangrijkste adviesorgaan van de regering). (3) Vervolgens worden het wetsontwerp en het advies naar de Tweede Kamer gezonden. (4) Na debatten beslist de meerderheid van de Tweede Kamer over het wetsvoorstel. (5) Daarna wordt deze nog aan de Eerste Kamer voorgelegd. {Tweede Kamerleden mogen ook zelf met een wetsvoorstel komen, maar in de praktijk 1 gebeurt dat niet zo vaak.} - Montesquieu wilde de wetgevende macht toevertrouwen aan een vertegenwoordigd orgaan dat door het volk gekozen wordt, zoals het parlement. Daarmee oefent het volk dus indirect invloed uit op het maken van wetten. Bovendien moest dit orgaan volgens Montesquieu in verschillende kamers verdeeld zijn, zodat een wetsvoorstel altijd van alle kanten wordt bekeken en niet zomaar in een opwelling tot stand komt. In Nederland is dit punt gerealiseerd, doordat de Tweede Kamer én de Eerste Kamer elk wetsvoorstel moeten goedkeuren. - Trias politica houdt in dat de macht over drie gescheiden machten verdeeld moet worden: 1e macht:De wetgevende macht. In Nederland zijn dat de Staten Generaal (Eerste en Tweede kamer) en de regering. In Nederland bestaat de regering uit de koningin en de ministers. 2e macht:De uitvoerende macht (de regering) 3e macht:De rechterlijke macht (de rechters) - Goede wetten voldoen aan de volgende vereisten: * Ze moeten algemeen zijn; * Ze moeten duidelijk zijn; * Ze moeten haalbaar en uitvoerbaar zijn. - Uitgangspunt in onze rechtsstaat is dat “iedereen geacht wordt de wet te kennen” niet alles, maar alleen wat relevant is als je iets wilt ondernemen (bijv. een winkel). Je kan je er dus nooit op beroepen dat je bepaalde wetten niet kent: je behoort ze te kennen. - Ministers vormen de uitvoerende macht en zorgen dus dat eenmaal aangenomen wetten goed worden uitgevoerd. Ministers (en hun ministeries) maken ook bijna alle wetsontwerpen en nemen daartoe de eerste initiatieven. > niet zuiver ‘scheiding van machten’; combinatie van de eerste en de tweede macht. - De uitvoerende macht van ministers zijn bevoegd om allerlei zaken te realiseren: ze mogen opdrachten geven. Ministers worden daarin bijgestaan door talloze ambtenaren die de ministers vertegenwoordigen. - De uitvoerende macht mag in een aantal gevallen eigenmachtig regels opstellen. Deze ministeriële regelingen zijn vaak uitvoeringsregels of aanwijzingen hoe wetten precies moeten worden uitgevoerd. - Ambtenaren vormen zelf ook een machtsblok, omdat zij bij de uitvoering van wetten vaak zelfstandig beslissingen nemen die de minister nooit allemaal kan controleren. Daarom worden de ambtenaren ook wel de vierde macht genoemd. Zelf wordt een minister wel gecontroleerd, namelijk door het parlement en hij moet dan alle daden van zijn ambtenaren voor zijn verantwoordelijkheid nemen; dit wordt de ministeriële verantwoordelijkheid genoemd. - ministeriële verantwoordelijkheid: Een minister moet voor zijn politieke daden en die van de vorst verantwoording afleggen aan het parlement. De ministers zijn verantwoordelijk voor de daden van de regering. - Als een minister ‘naar de Kamer wordt geroepen’, controleert de eerste macht dus de tweede macht. - Hoewel de controle op de ambtenaren in principe door het parlement gebeurt, is het in de praktijk onmogelijk om alles te controleren. Daarom kunnen burgers naar de rechter stappen als ze het niet eens zijn met het besluit van een ambtenaar. - De beleidsambtenaren (in Den Haag) staan verder van de burgers af dan uitvoerende ambtenaren (zoals de leerplichtambtenaar, enz.). - De rechterlijke macht als derde macht is in handen van onafhankelijke rechters. 2 - Rechters kunnen niet worden afgezet, behalve als ze een misdrijf plegen. Doordat ze niet afgezet kunnen worden, hoeven de rechters niet bang te zijn om ontslagen te worden als ze uitspraken doen waar ministers het niet mee eens zijn. Deze onafhankelijkheid van rechters maakt ook dat ze onpartijdig zijn: ze staan boven de partijen. §3.3 Samenspel tussen de drie machten - De drie machten (wetgevende macht, uitvoerende macht, rechterlijke macht) overlappen elkaar in situaties. Voorbeeld: Zo zou een wet worden aangenomen door de parlement (wetgevende macht) bijvoorbeeld dat je je vanaf veertien jaar altijd moet kunnen identificeren met een identificatiebewijs. De politie zou in geval van ‘redelijke noodzaak’ (> het doel van de wet over de identificatieplicht is het bevorderen van veiligheid, criminaliteitscontrole en terreurbestrijding) je kunnen vragen om je identificatiebewijs te laten zien (uitvoerende macht). De politie zou dit kunnen doen als je achterlicht van je fiets niet aanstaat. Als blijkt dat je je identificatiebewijs niet hebt krijg je een boete. Je zou dan naar een onafhankelijke rechter kunnen gaan om de boete te bestrijden, omdat er geen sprake is van criminaliteit en terreur (rechterlijke macht.). - Je ziet dus dat de trias politica en de rechtsstaat volop in werking zijn. Elk van de drie machten heeft een eigen taak en een eigen bevoegdheid. - Rechters worden, anders dan politici, niet gekozen door het volk en ze worden niet gecontroleerd door het parlement. Toch zijn ze niet machtiger dan de andere machten, omdat ze gebonden zijn aan de wetten die het parlement heeft goedgekeurd; ze kunnen niet zelf regels maken of uitschrijven. - Rechters doen uitspraken voer concrete gevallen die zich hebben voorgedaan, het parlement maakt wetten voor alle gevallen die zich kúnnen voordoen. de rechter kijkt dus achterom naar wat gebeurd is, terwijl de wetgever altijd vooruit kijkt en regels en wetten maakt voor de toekomst. - Het geheel van uitspraken door rechters duiden we aan met de term jurisprudentie. - Het parlement kan een rechterlijke uitspraak niet ongedaan maken, maar kan wel besluiten de wet te wijzigen of aan te passen. {Vanwege de rechtszekerheid geldt zo’n wijziging niet met terugwerkende kracht, en dus blijft de uitspraak van de zaak die aanleiding gaf tot wetswijziging gewoon staan.} - Rechters geven soms wel advies over nieuwe wetten. Dit hoort bij het samenspel van de drie staatsmachten. In plaats van een scheiding van machten kun je beter zeggen dat er een bepaald evenwicht bestaat tussen de drie staatsmachten. - In theorie zijn de drie machten in balans en vullen ze elkaar aan, maar in de praktijk lopen de drie machten elkaar toch wel regelmatig voor de voeten. Regelmatig zijn er voorstellen waarbij elementen van de trias politica ter discussie staan. - Een Kamerlid (Femke Halsema van GroenLinks) stelde voor om rechters het recht te geven om wetten te toetsen aan de grondwet. Dit wordt ook wel het ‘toetsingsrecht’ genoemd. Voordeel: burgers kunnen nog beter de grondwettelijke bescherming krijgen als het parlement een wet aanneemt die eigenlijk in strijd is met de grondwet. Tegenstanders: ‘rechters zijn niet gekozen en dus niet representatief voor de bevolking’. Zij vinden dat de macht van rechters dan te groot wordt. Op dit moment mogen rechters wetten al aan internationale verdragen toetsen wanneer iemand daarover een zaak begint. Omdat in het EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) allerlei grondrechten staan vermeld, kan de rechter dus indirect al een flink aantal grondrechten toetsen. 3