Commissie voor verkeer, vervoer en waterstaat Datum commissievergadering:23 augustus 2001 DIS-stuknummer Secretaris Doorkiesnummer Behandelend ambtenaar Dienst/afdeling Nummer commissiestuk Status Datum Bijlagen : : : : : : : : : : : : 765437 mr. J.W.L.M. Zwepink 073-6812267 R. Willemse WMV/V&V VVW-0402 ter advisering ter bespreking ter kennisneming ter vaststelling 3 juli 2001 3 Onderwerp: Herzonering tariefzones openbaar vervoer. Voorstel aan commissie: Adviseren over: Een structurele wijziging van de tariefzones openbaar vervoer in het bevoegdheidsgebied van de provincie Noord-Brabant. Eventuele nadere opmerkingen: Er kunnen bepaalde stukken nagezonden worden. Overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant genomen besluit, namens deze, mr. J.W.L.M. Zwepink, secretaris Commissie voor verkeer, vervoer en waterstaat Bijlage: 1. Notitie Commissie voor verkeer, vervoer en waterstaat. 2. Brieven aan Breda, Tilburg en ’s-Hertogenbosch. 3. Brief aan Minister van Verkeer en Waterstaat. Notitie ten behoeve van de Commissie voor verkeer, vervoer en waterstaat inzake de besluitvorming omtrent de wijziging van de ov-tariefzones in het bevoegdheidsgebied van de provincie Noord-Brabant. De financiële- en vervoerskundige effecten die in de uitgevoerde rapportage van het NEA worden voorspeld, vormen de basis van de besluitvorming. Deze notitie bevat de werking van het huidige tariefstelsel, de gebruikte methodiek van herzoneren en de belangrijkste conclusies die getrokken kunnen worden uit de effectrapportage. Op basis van deze rapportage hebben Gedeputeerde Staten voorgesteld om de tariefzones per 1 januari 2002 te wijzigen conform de toegelichte en getoetste methodiek. Naar de eerdere notitie over de beweegredenen omtrent de inzet van het instrument “herzonering”, wordt verwezen naar de notitie die is behandeld tijdens de commissievergadering van 21 juni 2001 (commissiestuk VVW-0385). De notitie heeft de volgende opzet: 1. Eerdere besluitvorming. 2. Zorgwekkende toestand openbaar vervoer. 3. Verantwoordelijkheid tariefzones. 4. De werking van tariefzones als basis voor tariefbepaling openbaar vervoer. 5. Wijzigingsvorm nieuwe tariefzones. 6. Methode effectrapportage. 7. Presentatie van de resultaten effectrapportage. 8. Resultaten effectrapportage. 9. Toetsing doelstelling. 10. Overgangsregeling en communicatie. 11. Conclusie. Eerdere besluitvorming De commissie VVW is tijdens de commissievergadering van 25 januari 2001 ter kennisneming op de hoogte gebracht van het GS-besluit van 19 december 2000 om een onderzoek te starten naar de mogelijkheden van een wijziging van de ov-tariefzones. Voorafgaand aan dit besluit heeft Gedeputeerde Staten op 5 september 2000 een besluit genomen om een deel van het budget regiefunctie ter beschikking te stellen voor een onderzoek naar de mogelijkheden van herzonering. Voor de vergadering van 21 juni 2001 heeft de commissie VVW een notitie ontvangen waarin de beweegredenen van Gedeputeerde Staten zijn genoemd om een onderzoek te starten naar de wijziging van ov-tariefzones in het bevoegdheidsgebied van de provincie Noord-Brabant. Deze notitie vormt de basis voor de verdere bestuurlijke besluitvorming. Op basis van de uitgevoerde effectrapportage kan een besluit worden genomen. In het Memorandum Of Understanding (MOU), op 17 april 2001 afgesloten tussen de N.V. BBA en de provincie Noord-Brabant, is overeengekomen dat de provincie Noord-Brabant zich garant stelt om het beleidsinstrument “herzonering” met ingang van 1 januari 2002 in te zetten. Om deze invoeringsdatum te halen, moet voor 1 september 2001 provinciale besluitvorming hebben plaatsgevonden. Gedeputeerde Staten hebben op 19 juni 2001 besloten het MOU ter instemming voor te leggen aan PS (onderdeel BBA aandelen dossier (PS 56/01)). Zorgwekkende toestand openbaar vervoer Gedeputeerde Staten hebben de statencommissie voor Verkeer en Waterstaat een informerende notitie toegestuurd. Deze notitie is ter kennisname voor de vergadering van 21 juni 2001 verstuurd. Hierin wordt aangegeven welke verantwoordelijkheden de provincie heeft ten aanzien van het openbaar vervoer en hoe de financiële bekostiging van het openbaar vervoer geregeld is. De aantallen reizigers in het openbaar vervoer in Brabant lopen terug, terwijl de reizigersaantallen in bijvoorbeeld de Randstad groeien. Daardoor vinden ook in de verdeling van het geld van het Rijk tussen de provincies verschuivingen plaats. Deze factoren noodzaken Brabant tot actie en de genoemde notitie schetst de verschillende opties waarbij het herindeling van de tariefzones een optie is. In Brabant zijn de tariefzones overigens groter dan elders gebruikelijk is. Aanbevolen wordt om deze notitie te gebruiken om de reden van deze ingreep te begrijpen. -2- Verantwoordelijkheid tariefzones De provincie Noord-Brabant heeft krachtens de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000) de beleidsinhoudelijke en financiële verantwoordelijkheid voor het streekvervoer binnen de provincie, met uitzondering van het openbaar vervoer in het gebied van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) en de steden Tilburg, Breda en ‘s-Hertogenbosch. De provincie Noord-Brabant is tevens verantwoordelijk voor het stadsvervoer in de voormalige BOS-steden Oss, Roosendaal en Bergen op Zoom. Per 1 januari 1998 heeft de rijksoverheid de verantwoordelijkheid over het streekvervoer aan de provincie Noord-Brabant overgedragen. Op dit moment worden de ov-tariefzones als grondslag gebruikt om de prijs van regulier openbaar busvervoer te bepalen1. De tariefzones die in Nederland gehanteerd worden bepalen de prijs van het gebruik van openbaar vervoer. Door middel van deze gebiedzonering is het mogelijk om per rit of met een abonnement de prijs van een vervoerbewijs te bepalen. De prijs van een vervoerbewijs zal toenemen wanneer de tariefzones worden verkleind. De provincie Noord-Brabant heeft de bevoegdheid om in de rol van vervoersautoriteit een verzoek te doen aan de verantwoordelijke minister van V&W. Hoewel het ministerie juridisch verantwoordelijk is voor het Nationale Vervoerbewijzen (NVB)-systeem (onder andere strippenkaart) en de vaststelling van de gebiedszonering, is Brabant door de decentralisatie opbrengstverantwoordelijk. Het ministerie van V&W is echter verantwoordelijk voor de tariefhoogte van de bijbehorende kaartsoorten. De provincie Noord-Brabant kan zoals bedoeld in artikel 42, tweede lid, van het Besluit personenvervoer 2000 een wijzigingsverzoek doen. Wel worden er door V&W voorwaarden gesteld (zoals minimale grootte van een gebiedszone en het niet doorsnijden van woonconcentraties door zonegrenzen) waaraan een verzoek dient te voldoen. De werking van tariefzones als basis voor tariefbepaling openbaar vervoer Nederland is voor het reizen met het openbaar vervoer opgedeeld in zones. Het aantal strippen dat moet worden gestempeld is gelijk aan het aantal zones waardoor gereisd wordt, plus één basisstrip. Bij de meeste haltes en in de dienstregeling van het vervoerbedrijf is te zien door hoeveel zones een reis voert. In onderstaand voorbeeld voert de reis van A naar B door 7 zones. Er worden dus 8 strippen gestempeld: 7 zones plus één basisstrip. Nederland is voor het reizen met het openbaar vervoer opgedeeld in zones. Een abonnement is geldig voor een gebied dat bestaat uit één zone of een centrumzone met één of meer volgende aaneengrenzende zones. Voor welk gebied een abonnement geldig is wordt bepaald door: 1. De sterwaarde. Hoe hoger de sterwaarde, hoe groter het gebied waarbinnen u kunt reizen. Het overzicht hieronder geeft de sterwaarde en de bijbehorende grootte van het geldigheidsgebied weer; 2. De centrumzone. De centrumzone die wordt gekozen heeft, zoals alle zones, een nummer dat de verkoper op uw abonnement afdrukt. 1 Met uitzondering van de Interliner en de buurtbus. Deze twee vormen van openbaar vervoer kennen een andere tariefstructuur. -3- 3. Vanuit deze centrumzone kan in alle richtingen worden gereisd. De enige uitzondering hierop is het abonnement met de sterwaarde 1. Dit abonnement is slechts in één zone geldig. Sterwaarde Geldigheidsgebied 1-ster Eén zone 2-ster Centrumzone + 1 aangrenzende zone in alle richtingen 3-ster Centrumzone + 2 aaneengrenzende zones in alle richtingen 4-ster Centrumzone + 3 aaneengrenzende zones in alle richtingen 5-ster Centrumzone + 4 aaneengrenzende zones in alle richtingen 6-ster Centrumzone + 5 aaneengrenzende zones in alle richtingen N(et) Alle zones in Nederland Sterwaarde en geldigheidsgebied Bij het bepalen welke sterwaarde het abonnement voor een reis moet hebben, moet rekening gehouden worden met: 1. de weg die de bus, tram of metro en in sommige gevallen de trein daadwerkelijk volgt. Deze weg moet beslist in het gebied liggen waar uw abonnement geldig is. 2. De keuze van de centrumzone. Vanuit de centrumzone berekent de reiziger de grootte van het geldigheidsgebied. Vervolgens telt men namelijk vanuit de centrumzone door naar de verst gelegen zone waarin wordt gereisd. Hieronder worden twee voorbeelden vermeld die de voorgaande tekst verduidelijken: Men reist van A naar B. De reisweg voert door vijf zones. Alle vijf zones grenzen aan zone 7406. Men kan het nummer van deze zone als centrumzone door de verkoper op een abonnement laten afdrukken. Doordat er sprake is van een centrumzone plus één volgende aangrenzende zone heeft men dus een abonnement met de sterwaarde 2 voor de reis nodig. Eerder kon gelezen worden dat men vanuit de centrumzone in alle richtingen mag reizen. Het abonnement is dus geldig voor een gebied dat groter is dan het gebied waardoor men in eerste instantie reist. Men mag namelijk ook in de zones 7407 en 7408 reizen. Dat zone 7407 grenst aan zone 7406 is wellicht niet direct zichtbaar. Maar in de cirkel raken de twee zones elkaar op een hoekpunt. Dus ook als zones elkaar slechts minimaal raken dan zijn die zones aaneengrenzend. -4- Men reist van A naar B en vervolgens door naar C. De reisweg voert door tien zones. De zone die het verst van de centrumzone verwijderd is bepaalt de sterwaarde. Vanuit de centrumzone geteld is dit de derde aaneengrenzende zone met het nummer 7416. Men heeft voor een reis dus een abonnement met de sterwaarde 4 nodig: de centrumzone plus drie volgende aaneengrenzende zones. Ook nu kan men met dit abonnement door andere zones reizen dan de zones waardoor men in eerste instantie reist. Vanuit de centrumzone kan men in alle richtingen, in drie volgende aaneengrenzende zones reizen. Gebruikte herzoneringsmethodiek Omdat het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (V&W) als verantwoordelijke overheid bevoegd is een officiële wijziging van de gebiedszonering vast te stellen, moeten de procedures zoals geformuleerd in de vigerende Wet personenvervoer 2000 gevolgd worden. In deze wet staat vermeld dat de toetsing door de minister van V&W vier maanden na het verzoek van Gedeputeerde Staten moet hebben plaatsgevonden. De voorgestelde methodiek die is gebruikt voldoet aan de randvoorwaarden die het Ministerie van V&W stelt om goedkeuring te verlenen aan een wijzigingsverzoek van een vervoersautoriteit. In de Regeling nationale vervoerbewijzen openbaar vervoer staan de regels beschreven die worden gesteld aan de nationale vervoerbewijzen (onder andere de strippenkaart). Op basis van de Wet personenvervoer 2000 en het Besluit personenvervoer 2000 zijn de regels geformuleerd die van toepassing zijn op een besluit tot wijziging van de ov-tariefzones. In artikel 10, vierde lid, staat vermeld op welke wijze de minister een besluit neemt over de wijziging van de zone-indeling: a) een logische samenhang van de zones naar grootte en ligging waarbij: 1. de grootte van de zone een gemiddelde doorsnede heeft van 4 à 4,5 kilometer; 2. een woonkern in één zone ligt tenzij die kern een doorsnede kent van meer dan van 4 à 4,5 kilometer; 3. een waterweg uitsluitend door een zonegrens op een brug of een veer verdeeld wordt; 4. een natuurgebied waarbinnen geen voor het openbaar vervoer toegankelijke wegen zijn gelegen, van zone-indeling kunnen worden uitgesloten. b) De mate waarin de door de reiziger te betalen vervoerprijs die door wijziging van de zone-indeling wordt verhoogd, en c) Het financiële belang van het openbaar vervoer. -5Op basis van de bovenstaande feiten is de wijzigingsmethodiek gekozen die in de noordelijke provincies (Friesland, Drenthe en Groningen) en het kaderwetgebied SRE is gehanteerd. Geconstateerd is dat een zeshoek (een zogenaamde honingraatstructuur) met een gemiddelde doorsnede van 4,25 kilometer de beste vormgeving is om te voldoen aan de randvoorwaarden van V&W. Uiteraard is de keuze voor een gemiddelde doorsnede van 4,25 kilometer cruciaal in het bereiken van de financiële doelstellingen. De geconstateerde teruggang van de rijksbijdrage en de hiermee verbandhoudende achteruitgang van de beschikbare financiële middelen, zijn immers reden geweest om de inzet van herzonering te onderzoeken. Uit onderzoek2 is gebleken dat de tariefzones in de provincie Noord-Brabant gemiddeld een doorsnede hebben van 18 km². In vergelijking tot tariefzones van andere vervoersautoriteiten blijken deze zones groot te zijn. Ter vergelijking: de provincie Noord-Holland kent een gemiddelde grootte van 12,7 km², terwijl de provincies Zuid-Holland, Friesland, Drenthe en Groningen een gemiddelde grootte kennen van ongeveer 14,5 km². Een vervoerprestatie in de genoemde provincies genereert hogere opbrengsten dan in Brabant. Een reiziger die gebruik maakt van het openbaar vervoer in deze betreffende provincies moet per gereisde afstand meer betalen dan in Brabant. Verder kan opgemerkt worden dat de hogere opbrengsten worden gesubsidieerd door de rijksoverheid met een factor 1,48. Een gevolg van deze constatering is dat deze provincies een hogere subsidie per vervoerprestatie krijgen dan Brabant. Omdat de omvang van deze subsidiegelden gelimiteerd zijn, is het effect op de hoogte van de rijksbijdrage voor Brabant te merken. De gemiddelde grootte van tariefzones van een opbrengstverantwoordelijke overheid heeft zodoende een belangrijk effect op de hoogte van de directe inkomsten, maar ook op het bijbehorende subsidiebedrag. De oppervlakte van een theoretische zeskant met een doorsnede van 4,25 kilometer is 15,64 km², het voorstel zal naar verwachting dus tariefzones bevatten met een gemiddelde oppervlakte van 15,64 km²3. De toetsing van het voorstel die door bureau Vastgoed is uitgevoerd heeft aangetoond dat de gemiddelde grootte van de voorgestelde tariefzones in het bevoegdheidsgebied van de provincie Noord-Brabant 14,8 km² bedraagt. De honingraatstructuur houdt in dat gekozen is voor de wijzigingsmethodiek zoals in de noordelijke provincies en het SRE is toegepast. Een aantal redenen is te bedenken om deze systematiek in Brabant te gebruiken: geografisch bepaald in plaats van via de lijnvoering. Hierdoor worden de in de huidige zonering – die nog gebaseerd is op de afgelegde weg – aanwezige lijngebonden eigenaardigheden vrijwel allemaal weggewerkt. Bij wijziging van de lijnvoering zal daardoor nauwelijks invloed op de zonering zijn. Het tariefsysteem wordt daardoor veel stabieler omdat de geografie niet wijzigt. Eerlijker. Omdat de zones in principe even groot zijn betaalt de reiziger – zeker als hij met een abonnement reist – niet voor de reisweg maar voor de verbinding van A naar B. Hoeveel kilometers een reiziger daarvoor aflegt doet niet meer ter zake. Voor de strippenkaartreiziger geldt dat voor alle gepasseerde zones moet worden betaald. De abonnementsreiziger betaalt voor één zone of voor “ringen” van zones rond een door hem te kiezen centrumzone. Zolang een reiziger daarbinnen blijft mag elke mogelijke reisroute gekozen worden. Doorzichtiger. Het is de bedoeling om een zonekaart voor alle gebruikers (reizigers, kaartverkopers, chauffeurs en controleurs) te maken. Deze kaart moet er werkelijk als honingraat uitzien, waardoor alle zones even groot lijken. Plaats of eventueel wijknamen moeten in het juiste genummerde vak geplaatst worden. De feitelijke, geografisch juiste vorm en de bijbehorende grenzen zijn voor de gebruiker niet interessant. Hierdoor is veel sneller op eenduidige wijze uit te rekenen hoe duur een reis is. 2 Uitgevoerd door het bureau Vastgoed van de afdeling Verkeer en Vervoer. De oppervlakte van een theoretische zeskant met een doorsnede van 4 kilometer is 13,86 km2 en met een doorsnede van 4,5 kilometer een oppervlakte van 17,54 km2. 3 -6Effectrapportage De effectrapportage uitgevoerd door het NEA bevat de vervoerskundige- en financiële effecten die optreden op een moment dat een wijziging van de tariefzones zal plaatsvinden volgens de gangbare methodiek. Deze rapportage is noodzakelijk om een bestuurlijk besluit te nemen over een herzonering. Verder verwacht het Ministerie van V&W een dergelijk onderzoek om op basis van de uitkomsten een besluit te nemen tot wijziging van de ov-tariefzones. Op de volgende manier is de rapportage tot stand gekomen: 1. het uitgangspunt is de vormgeving zoals die in de noordelijke provincies Friesland, Drenthe en Groningen is ontwikkeld. Dit houdt in dat de nieuw te vormen tariefzones een doorsnede kennen van 4,25 kilometer. De vorm is een zogenaamde “honingraat”. 2. Een theoretische honingraatstructuur met een doorsnede van 4,25 kilometer is ingetekend op de officiële kaarten van V&W (schaal 1:50.000). 3. De intekening van de theoretische honingraatstructuur wordt aangepast aan de locale omstandigheden. Verder wordt er gekeken naar de randvoorwaarden die V&W stelt (geen doorsnijding van kernen). Ook de verbinding van de nieuw te vormen zones met tariefzones van aangrenzende vervoersautoriteiten moet op de juiste wijze plaatsvinden. 4. Toetsing door chauffeurs en rayonmanagers. 5. Na overleg met betrokken vervoersautoriteiten ontstaat een definitief overzicht. 6. De intekening wordt gedigitaliseerd door bureau Vastgoed en doorgestuurd naar het NEA. 7. Het NEA voert het effectenonderzoek uit en rapporteert. Het NEA heeft op de volgende wijze de rapportage uitgevoerd: 1. verwerken van nieuwe zone-indeling door het NEA. De voorgenomen indeling in zones voor de provincie Noord Brabant is in digitale vorm aan NEA geleverd. Deze zone-indeling is bij NEA geïntegreerd met de bestaande zone-indeling voor de rest van Nederland, gebaseerd op de situatie in het vierde kwartaal van 2000 (hierin is de herzonering van het SRE-gebied al opgenomen). Gecontroleerd is daarbij in hoeverre de nieuwe zonestructuur aansluit op de bestaande gebiedszonering. Deze controle leverde geen materiele problemen op. In de door de provincie Noord Brabant aangeleverde zone-indeling was eveneens een gedeelte van de provincie Zeeland geherzoneerd. In deze rapportage is deze niet meegenomen. 2. Toevoegen van voorlopige nummering aan zones. Door opdrachtgever zijn twee versies van de digitale zonekaart opgeleverd, inclusief nummering. In deze rapportage wordt ten aanzien van de nummering van de zones uitgegaan van de eerste versie. Alleen van de zones die in de tweede versie gewijzigd zijn is uitgegaan van de zonenummers van de tweede versie. 3. Haltes toewijzen aan nieuwe zones. Voor alle in het WROOV-PLUS-onderzoek 1997/1998 voorkomende (reizigers)ritten op lijnen die geheel of ten dele binnen het geherzoneerde gebied liggen, zijn de in- en uitstaphaltes toegewezen aan zones conform de nieuw voorgestelde zone-indeling. Doordat de nauwkeurigheid van de in het kader van het WROOV-PLUS-systeem bekende haltecoördinaten begrensd is, bestaat er geen absolute garantie dat iedere halte aan de juiste zone is toegewezen. Verwacht wordt echter dat de hierdoor ontstane afwijkingen geen noemenswaardig effect hebben gehad op de berekeningsresultaten. 4. Genereren van nieuwe zonematrix. Om het aantal strippen respectievelijk de ster-waarde van de te gebruiken vervoerbewijzen in de nieuwe situatie te kunnen vaststellen, moest voor elke waargenomen vervoersrelatie de afstand in zones worden berekend. Om de effecten voor alle kaartgroepen te kunnen berekenen, dienden twee zonematrices te worden gegenereerd: per zone-zonerelatie de kortste afstand in zones, dit ter vaststelling van de centrumzone en de ster-waarde van sterabonnementen; en per zone-zonerelatie de kortste afstand in zones als alleen die verbindingen tussen zones in aanmerking worden genomen die ook werkelijk worden onderhouden door een openbaar-vervoerlijn waarop het Nationaal Tarief Systeem wordt toegepast; op basis hiervan wordt het aantal af te stempelen strippen voor de strippenkaart berekend. -75. Invoeren van prijselasticiteit4. In het rekenprogramma zijn enkele veronderstellingen ten aanzien van de prijselasticiteit voor openbaarvervoergebruik geïmplementeerd. Gebruikelijk voor het stads- en streekvervoer is het veronderstellen van een prijselasticiteit van – 0,3. In deze exercitie zijn alleen de effecten berekend indien de voorgestelde verhoging van de reiskosten géén reizigers zou afstoten (prijselasticiteit = 0) respectievelijk indien de prijselasticiteit gelijk is aan – 0,3, dat wil zeggen: bij een gemiddelde prijsstijging van 10% treedt 3% opbrengstendaling op ten gevolge van vraaguitval (er blijft dan dus 7 procent opbrengstenstijging over). De gevolgen van een eventuele andere waarde van de prijselasticiteit kunnen door middel van inter- of extrapolatie vrij gemakkelijk uit de weergegeven resultaten worden afgeleid. In deze studie is geen rekening gehouden met kruiselasticiteiten (overgang naar een andere kaartgroep); met andere woorden, verondersteld is dat de kruiselasticiteiten gelijk zijn aan 0. 6. Doorrekenen van effecten. Op basis van het WROOV-PLUS-onderzoek 1997/1998 zijn voor de in aanmerking komende kaartgroepen de opbrengsten in de basissituatie en in de nieuwe situatie berekend. Hiertoe werden uit het WROOV-PLUS-onderzoek 1997/1998 alle waarnemingen geselecteerd waarbij voor tenminste één rit gebruik was gemaakt van een lijn (geheel of gedeeltelijk) binnen het geherzoneerde gebied. Per waarneming werd voor de gehele reis het benodigd aantal strippen resp. de benodigde ster-waarde vastgesteld. Het gewicht van elke waarneming werd aangepast op basis van de prijsverhouding tussen de beide situaties en de veronderstelde prijselasticiteit. Bij de berekening van de totale opbrengsten is uitgegaan van: de verkoopgegevens die gehanteerd zijn voor de berekening van de Rijksbijdrage 2001 (verkopen over de tweede helft van 1999 en de eerste helft van 2000); en een opbrengstcorrectie op basis van de verhouding van de tariefniveaus voor de jaren 2000 en 1997. Presentatie van de resultaten effectrapportage Volgens de besproken methodiek zijn de vervoeropbrengsten voor de basiselementen met lijnen in het geherzoneerde gebied van de provincie Noord Brabant vóór en ná de voorgenomen herzonering berekend, waarbij onderverdelingen zijn aangebracht naar: 1. A: basiselement (Den Bosch, Tilburg, Breda, Noord-Brabant-Roosendaal, Noord-Brabant-Bergen op Zoom, Noord-Brabant-Oss, Noord-Brabant-BBA, Noord-Brabant-HERMES, Noord-Brabant-ZWN, Noord-Brabant-ZWN-Internationaal; hierbij is uitgegaan van de toedeling van lijnen aan basiselementen zoals gehanteerd ten behoeve van de Rijksbijdrageberekening 2001. B: Rijksbijdragegerechtigde (Den Bosch, Tilburg, Breda, Noord-Brabant) 2. kaartgroep (volgens indeling van Ministerie van Verkeer & Waterstaat); 3. combinatie basiselement/kaartgroep; en 4. zone-zonerelatie, op basis van de bestaande zones, en onderverdeeld naar nieuwe zone-zonerelaties (alleen voor de bestaande zone-zonerelatie waarvoor de verwachte opbrengstmutatie groter is dan ƒ 10.000,-- per jaar). Bij de resultaten per zone-zonerelatie is ook een schatting gemaakt van het totaal aantal reizigers voor wie de weergegeven opbrengsttoename zal gelden. Hierbij is van de volgende veronderstellingen inzake reisfrequenties uitgegaan: gebruikers van jaarabonnementen kopen een kaart per jaar; gebruikers van maandabonnementen kopen gemiddeld acht kaarten per jaar; gebruikers van weekabonnementen kopen gemiddeld 26 kaarten per jaar; gebruikers van 15-strippenkaarten kopen gemiddeld 10 kaarten per jaar; gebruikers van 45-strippenkaarten kopen gemiddeld 7,5 kaarten per jaar; en gebruikers van 2-/3-/8-strippenkaarten kopen gemiddeld 5 kaarten per jaar. 4 Elasticiteit is een maatstaf waarmee men aangeeft in welke mate de waarde van een grootheid reageert op veranderingen in één of meer andere grootheden. -8In werkelijkheid ligt het aankoopgedrag van reizigers veel gecompliceerder. Een reiziger kan bijvoorbeeld in een jaar vijf maandabonnementen, vijf weekabonnementen en drie 45-strippenkaarten kopen. Daarnaast bestaan er reizigers die zeer incidenteel reizen (bijvoorbeeld één 15-strippenkaart per jaar) en reizigers die frequent reizen. De bovenstaande factoren zijn mede geschat op basis van aankoopfrequenties die uit WROOV-PLUS-onderzoeken blijken. De berekeningen per zone-zonerelatie gelden op ritbasis. Een reiziger die overstapt, maakt meerdere ritten en kan dus betrokken zijn bij de opbrengsteffecten voor meerdere (aaneensluitende) zone-zonerelaties. Het Nationaal Tarief Systeem houdt echter in dat men op basis van de gehele reis betaalt; de verdeling van de prijs van de reis over eventueel meerdere ritten vindt plaats in overeenstemming met de afspraken die hierover in het kader van het WROOV-PLUS-systeem zijn gemaakt. Deze afspraken kunnen bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat, terwijl het aantal zones voor een bepaalde rit niet verandert, aan deze rit lagere opbrengsten worden toegekend doordat voor de totale reis een grotere afstand in zones geldt (andere verdeling van de basisstrip bij strippenkaarten c.q. van de totale opbrengst bij sterabonnementen). De belangrijkste verschillen tussen de oude en de nieuwe zonering (meer dan ƒ 10.000,-- (€ 4.537,80)5 per jaar) zijn per zone-zonerelatie (op basis van de nieuwe zonering) op een kaart weergegeven. Alleen de vervoeropbrengsten van de kaartgroepen 1 tot en met 8 en 15, waarin er een directe relatie ligt tussen (her-)zonering en tarief, zijn meegeteld. Dit betekent dat onder andere eigen tarieven (kaartgroep 9) en Studenten Openbaar Vervoerkaartopbrengsten buiten beschouwing zijn gelaten. Resultaten effectrapportage Het door NEA uitgebrachte rapport “De effecten van een gewijzigde gebiedszonering in het vervoergebied van de Provincie Noord-Brabant” is volgens de beschreven systematiek een opbrengstengroei te signaleren. Een wijziging van de tariefzones zal een opbrengstentoename (zonder vraaguitval) van 7,4% inhouden. Dit houdt in dat op jaarbasis, gemeten in guldens (prijsniveau 1999/2000), een toename van de opbrengsten voor de provincie Noord-Brabant als rijksbijdragegerechtigde ƒ 1.802.000 (€ 817.711,95) te zien zal zijn. De opbrengsten zullen door de herzoneringsoperatie toenemen van ƒ 24.343.000,-(€ 11.046.371) naar ƒ 26.144.000,-- (€ 11.863.629). Zoals in de notitie voor de commissievergadering van 21 juni 2001 staat vermeld, subsidieert de rijksoverheid de reizigersopbrengsten met een factor 1,48. Een opbrengstentoename van ƒ 1.802.000,-- (€ 817.711,95) houdt in dat de rijksoverheid dit bedrag aanvult met ƒ 2.667.000,-- (€ 1.210.231,80). De totale omvang van het beschikbare geld bestemd voor reguliere busdiensten neemt toe met ƒ 4.469.000,-- (€ 2.027.943,70) (zonder vraaguitval). Het NEA heeft voor de provincie Noord-Brabant een alternatief berekend met een prijselasticiteit van –0,3. Dit houdt in dat bij een gemiddelde prijsstijging van 10% een opbrengstendaling optreedt van 3% ten gevolge van vraaguitval (er blijft dus 7 procent opbrengstenstijging over). Hoewel door de herzoneringsoperatie in het SRE geen vraaguitval te bespeuren valt, kan deze vraaguitval gezien worden als het laagst mogelijke financiële effect. Toch blijkt de opbrengstentoename na herzonering 5,2% te zijn. Een opbrengstengroei van ƒ 1.261.000,-- (€ 572.216,85) lijkt zodoende mogelijk. Samen met de hieraan gekoppelde rijksbijdrage (maal 1,48) zal de totale financiële omvang bestemd voor reguliere busdiensten in Brabant toenemen met ƒ 3.127.000,-(€ 1.418.970,70). Naast de effecten die voor het bevoegdheidsgebied van de provincie Noord-Brabant te herkennen zijn, zullen Breda en ’s-Hertogenbosch als steden met zelfstandige bevoegdheid op het gebied van openbaar vervoer, een lichte opbrengstentoename kunnen zien. De vermelding in Euro’s betreft gewenningsinformatie en kan niet leiden tot afwijkende of aanvullende rechten. 5 -9Breda zal zonder vraaguitval ƒ 26.000,-- (€ 11.798,29) (+0,6%) meer opbrengsten kunnen genereren, terwijl ’s-Hertogenbosch zonder vraaguitval ƒ 10.000,-(€ 4.537,80) (+0,2%) meeropbrengsten tegemoet kan zien. Alleen Tilburg zal met een lichte terugval geconfronteerd worden (- ƒ 2.000,--) (€ 907,56). Omdat deze steden aansluiting hebben gezocht op de nieuw gekozen honingraatstructuur in de provincie Noord-Brabant, zijn kleine grenscorrecties noodzakelijk geweest op de bevoegdheidsgebieden van de drie Brabantse steden. Hierdoor kan een lichte opbrengstengroei voor de genoemde steden samen worden verklaard. Om de omvang van de herzoneringsingreep in te schatten heeft het NEA verschillende tabellen toegeleverd, waarin de financiële- en vervoerskundige effecten zijn opgesomd. Opvallend is de opsomming van het aantal reizigers6 per zone-zonerelatie die geconfronteerd worden met een toename of afname van de zone-afstand na herzonering. Om een goede inschatting te kunnen maken over het effect voor reizigers in het bevoegdheidsgebied van de provincie Noord-Brabant is de reizigersomvang opgeteld. Hierbij is het effect van de herzonering voor vervoerrelaties binnen de centrumzones van de ov-verantwoordelijke Brabantse steden weggelaten7. Zodoende kan het meest eerlijke effect worden bepaald. Overigens kunnen de volgende vier categorieën reizigers worden genoemd: 1. reizigers met een tariefsverlaging van één verminderde zone. In totaal blijken 1.320 reizigers één zone minder te hoeven te betalen op de te herkennen vervoersrelatie. 2. Reizigers met een tariefsverhoging van één extra zone. Opgeteld blijken 40.632 reizigers geconfronteerd te worden met een extra zone op de te onderscheiden vervoerrelaties. 3. Reizigers met een tariefsverhoging van twee extra zones. Uit de NEArapportage blijkt dat 2.505 reizigers rekening moeten houden met twee extra zones. 4. Reizigers zonder tariefsverhoging. De overige 214.187 reizigers in Brabant worden niet geconfronteerd met een zone-toename. 6 Reizigers zijn gebruikers van openbaar vervoer die te herkennen zijn op vervoerrelaties tussen tariefzones. Op basis van de inkomsten die in het zogenaamde Wroov-Plus onderzoek gerapporteerd worden, is de reizigersomvang bepaald. De reisfrequentie van de reiziger is zeer uiteenlopend. 7 Dit zijn de zogenaamde interne centrumzone-centrumzone relaties in de steden Breda, Tilburg en ’s-Hertogenbosch. Voor deze vervoerrelaties geldt overigens een miniem effect veroorzaakt door herzonering. -10Per categorie reizigers is het mogelijk om een top vijf samen te stellen. Per top vijf kan per orde van reizigersomvang worden vastgesteld op welke vervoersrelatie de zone-zoneafstand het grootst is. Hieronder zal dit per categorie worden weergegeven: Reizigers met een tariefsverlaging van één verminderde zone. Aantal Zoneafstand na reizigers herzonering 1. Zone 7230 – zone 7260 St.Willebrord535 Van 4 naar 3 zones Roosendaal 2. Zone 7300 – zone 7321 Tilburg156 Van 3 naar 2 zones Oisterwijk 3. Zone 6300 – zone 6314 ’s-Hertogenbosch- 144 Van 2 naar 1 zone Rosmalen 4. Zone 6300 – zone 6309 ’s-Hertogenbosch- 129 Van 2 naar 1 zone Engelen 5. Zone 6330 – zone 7300 Waalwijk120 Van 5 naar 4 zones Tilburg Reizigers met een tariefsverhoging van één extra zone. Aantal reizigers 1. Zone 6300 – zone 6320 ’s-Hertogenbosch- 5.445 Drunen 2. Zone 6300 – zone 6335 ’s-Hertogenbosch- 4.669 Schijndel 3. Zone 6300 – zone 6330 ’s-Hertogenbosch- 2.659 Waalwijk 4. Zone 7200 – zone 7235 Breda2.148 Zundert 5. Zone 7200 - zone 7338 Breda1.822 Dongen Reizigers met een tariefsverhoging van twee extra zones. Aantal reizigers 1. Zone 7200 – zone 7244 Breda882 Baarle Nassau 2. Zone 7200 – zone 7873 Breda655 Antwerpen 3. Zone 6300 – zone 6435 ’s-Hertogenbosch- 509 St.Oedenrode 4. Zone 7200 – zone 7234 Breda219 Ulicoten 5. Zone 7200 – zone 7235 Breda129 Zundert Zoneafstand na herzonering Van 3 naar 4 zones Van 4 naar 5 zones Van 4 naar 5 zones Van 4 naar 5 zones Van 4 naar 5 zones Zoneafstand na herzonering Van 5 naar 7 zones Van 16 naar 18 zones Van 5 naar 7 zones Van 4 naar 6 zones Van 4 naar 6 zones Op basis van de bovenstaande feiten kan gesteld worden dat van de 258.644 reizigers die in het bevoegdheidsgebied van de provincie Noord-Brabant te ontdekken zijn, ongeveer 16% (40.632 reizigers) wordt geconfronteerd met een toename op ritniveau van één tariefzone. Ongeveer 1% (2.505 reizigers) zal twee extra zones moeten gaan betalen. Terwijl ongeveer 0,5% (1.320 reizigers) één tariefzone minder op de te onderscheiden ritten hoeft te betalen. Anderzijds betekent dat in Brabant 82,5% van de reizigers geen nadeel ondervindt van de herzonering. Toetsing doelstelling De herstructurering van de tariefzones in Noord-Nederland (de drie noordelijke provincies) en het SRE laten zien dat een substantiële toename van de opbrengsten te signaleren valt. Het onderzoek dat het SRE heeft laten verrichten om de wijziging te verantwoorden, laat zien dat een opbrengstentoename van 10% mogelijk is. -11Hoewel het SRE door de aanwezigheid van de agglomeratie van Eindhoven een meer verstedelijkte regio is dan het bevoegdheidsgebied van Brabant, moet rekening gehouden worden met een belangrijke toename van de opbrengsten. De rapportage die het NEA heeft verricht geeft weer dat een opbrengstengroei van 7,4% mogelijk is. Daarnaast heeft het NEA de optie doorberekend met een vraagelasticiteit van –0,3. Dit alternatief leverde een opbrengstengroei van 5,2% op. De wijzigingen van de ov-tariefzones in de noordelijke provincies en het SRE (volgens dezelfde methodiek die gebruikt is voor Brabant) hebben duidelijk gemaakt dat er geen vraaguitval te bespeuren valt. Geconcludeerd kan worden dat de uitkomst +7,4% de werkelijkheid het dichtst benaderd. Hoewel dit percentage lager uitvalt dan de theoretische verwachte opbrengstengroei in het SRE, kan gesteld worden dat de inzet van het beleidsinstrument “herzonering” kansrijk is. In de notitie over de beweegredenen om het middel “herzonering” te onderzoeken op een mogelijke implementatie (commissiestuk VVW-0385 aangeboden voor de vergadering van 21 juni 2001), staat het jaarlijks – voor het openbaar vervoer beschikbare - oplopende tekort. Geconstateerd wordt dat de rijksbijdrage jaarlijks terugloopt met ƒ 1,35 miljoen (€ 0,61 miljoen). Naast de door de rijksoverheid beschikbaar gestelde financiële middelen, missen de in het bevoegdheidsgebied van de provincie Noord-Brabant aanwezige vervoerders hierdoor ongeveer ƒ 910.000,--8 (€ 412.940). Opgeteld betekent dit een gemeten vermindering van beschikbare middelen in het Brabantse bevoegdheidsgebied van Fl 2,26 miljoen (€ 1,03 miljoen). Omdat 7,4% meer opbrengsten te verwachten zijn, zal jaarlijks ƒ 4,5 miljoen (€ 2,04 miljoen) extra beschikbaar komen voor het openbaar vervoer in de provincie Noord-Brabant (ƒ 1,8 miljoen (€ 0,82 miljoen) taakstellende opbrengsten + ƒ 2,7 miljoen (€ 1,23 miljoen) rijksbijdrage). De maatregel “herzonering” kan zodoende als effectief worden bestempeld. De verdelingssystematiek regiobekostigingsmodel is op dit moment punt van discussie. De rijksoverheid studeert in het kader van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Openbaar vervoer (IBO) op een nieuwe bekostigingssystematiek. Als de voortekenen niet bedriegen subsidieert het rijk vanaf 2003 alleen nog maar op basis van kenmerken van de regio. Regio's met weinig reizigers krijgen dan mogelijk minder rijksbijdrage. Dit feit lijkt niet gunstig voor Brabant. Echter de uitkomst van het IBO-onderzoek is niet zeker. Een eventuele wijzigingsdatum van het bekostigingssysteem is niet bekend. Dit feit kan zodoende geen rol spelen bij de bepaling of herzonering wel plaats moet vinden. De komst van de chipkaart houdt in dat een mogelijkheid ontstaat om de papieren strippenkaart af te schaffen. Mogelijk in 2004 worden in Nederland de eerste grootschalige proeven gehouden. Echter een landelijke invoering van de chipkaart kan pas in 2006/2007 verwacht worden. Of daadwerkelijk op dat moment de grondslag voor het tariefsysteem wijzigt is op dit moment moeilijk in te schatten. Deze factor kan zodoende geen rol spelen op de besluitvorming omtrent herzonering. Overgangsregeling en communicatie De huidige vervoerbedrijven BBA en Hermes hebben toegezegd om coulant om te gaan met reizigers die beschikken over een abonnement. De geldigheidsduur van een abonnement is bepalend voor het gebruik op een bepaald reistraject. De genoemde vervoerbedrijven zullen geldige abonnementen omzetten in de nieuw bepaalde dekkingsgebieden. De nieuw te vormen ov-tariefzones worden daardoor gebruikt als basis voor het dekkingsgebied. De hieruit voortvloeiende kosten zijn voor rekening van de vervoerders. De communicatie naar de huidige ov-reizigers moet duidelijk en eerlijk worden weergegeven. In een vroeg stadium zal de campagne worden opgestart. Voor dit doel worden communicatiekanalen van de vervoerbedrijven en de provincie Noord-Brabant gebruikt. 8 Zogenaamde taakstellende opbrengsten. Deze opbrengsten worden door de rijksoverheid in het regiobekostigingsmodel vermenigvuldigd met een factor 1,48. -12Conclusie In te stemmen met het wijzigen van de vormgeving en de grootte van de ovtariefzones in het bevoegdheidsgebied van de provincie Noord-Brabant. De wijziging van de tariefzones is een goed middel om de neergang van de beschikbare financiële middelen voor de exploitatie van reguliere lijndiensten te pareren. De jaarlijks geconstateerde teruggang van ƒ 2,26 miljoen (€ 1,03 miljoen) (taakstellende opbrengsten plus rijksbijdrage) zal worden overtroffen met een extra opbrengstengroei van 7,4%. Deze opbrengstengroei zal met taakstellende opbrengsten en rijksbijdrage toenemen met ƒ 4,5 miljoen (€ 2,04 miljoen). Zelfs in het geval van vraaguitval (prijselasticiteit = - 0,3%) kan een opbrengstengroei van ƒ 3,13 miljoen (€ 1,42 miljoen) verwacht worden. Daarnaast wordt in het MOU, op 17 april jl. afgesloten overeenkomst tussen de NV BBA en de provincie Noord-Brabant, genoemd dat de provincie Noord-Brabant zich garant stelt om het beleidsinstrument “herzonering” met ingang van 1 januari 2002 in te zetten. Hoewel in de overeenkomst nadrukkelijk staat vermeld dat de streefdata afhankelijk is van politieke besluitvorming, stelt de provincie zich garant voor een wijziging van de tariefzones. Wij verzoeken u ons te adviseren over de wijziging van de ov-tariefzones in het bevoegdheidsgebied van de provincie Noord-Brabant. Op basis van dit advies doen wij op 28 augustus 2001 een definitieve uitspraak over de wijziging van de tariefzones openbaar vervoer. 's-Hertogenbosch, 3 juli 2001 Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Ons kenmerk : 773865 Uw kenmerk : Afdeling : V&V Doorkiesnr. : 6808317 Bijlagen :Datum : 9 augustus 2001 Onderwerp : Wijziging van de tariefzonering openbaar vervoer. Leden van de commissie voor verkeer, vervoer en waterstaat Geachte heer/mevrouw, Op deze wijze willen wij u op de hoogte brengen van enkele kleine wijzigingen die zijn ontstaan, nadat de formulering van de meegestuurde notitie op enkele punten zijn gewijzigd. Wij vinden het van belang dat u op de hoogte bent van deze kleine wijzigingen ten opzichte van het eerdere herzoneringsontwerp. Zoals u kunt lezen in de bijgevoegde notitie, is het ontwerp ontstaan door middel van een zogenaamde honingraatstructuur. Uitgangspunt is altijd geweest om een meer realistische prijs te vragen voor een geleverde openbaar vervoerdienst. Het oorspronkelijke ontwerp is doorgerekend, waardoor de consequenties van de wijziging van ov-tariefzones inzichtelijk zijn geworden. De belangrijkste gevolgen zijn terug te vinden in de bijgevoegde notitie. Wij willen u erop wijzen dat door externe factoren het oorspronkelijke ontwerp moest worden aangepast. Dit heeft geresulteerd in grotere tariefzones dan het oorspronkelijke ontwerp. Het gevolg van deze aanpassing is een beperkte opbrengstenreductie. Daardoor is de tariefsverhoging voor de reiziger minder groot dan de geprognosticeerde situatie. Toch hebben wij gemeend u de notitie met de belangrijkste resultaten van het effectenonderzoek toe te sturen. Immers de huidige effectrapportage benadert de theoretische waarheid dicht genoeg om dit rapport te gebruiken om inschatting te maken van deze maatregel. Zodoende is het voor u mogelijk om op basis van de meegestuurde stukken een advies over herzonering te formuleren. Ter volledigheid hebben wij gemeend om een nieuwe effectrapportage door het NEA te laten uitvoeren. Ten tijde van de commissievergadering op 20 september 2001 zal de verantwoordelijke gedeputeerde Boelhouwer u de belangrijkste resultaten meedelen. Omdat de eerste rapportage voldoende inzicht geeft om een advies te verwoorden, kan er geen sprake zijn van een nieuwe besluitvormingsprocedure. -2- Wij hopen u met dit bericht voldoende te hebben ingelicht. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, namens deze, dr. A.J.W. Boelhouwer portefeuillehouder Openbaar Vervoer Ons kenmerk : 765433 Uw kenmerk : Afdeling : V&V Doorkiesnr. : 6808317 Bijlagen :2 Datum : 9 augustus 2001 Onderwerp : Herzonering tariefzones provincie Noord-Brabant Minister van Verkeer en Waterstaat Postbus 20901 2500 EX ‘s-GRAVENHAGE Mevrouw de minister, Op deze wijze willen wij het verzoek doen om de tariefzones openbaar vervoer in het bevoegdheidsgebied van de provincie Noord-Brabant te wijzigen. Op grond van artikel 42, tweede lid, van het Besluit personenvervoer 2000, heeft ons college de bevoegdheid om een verzoek aan u te doen om de tariefzones te wijzigen. Volgens de Regeling nationale vervoerbewijzen openbaar vervoer, zullen wij u volgens de door u beschreven methodiek op de hoogte brengen van ons verzoek. Bedreigingen ov-beleid De provincie Noord-Brabant ontvangt sinds 1998 een rijksbijdrage voor de exploitatie van het openbaar vervoer. De hoogte van dit bedrag wordt bepaald door enerzijds een bepaalde verdelingssytematiek die de rijksoverheid hanteert tussen de vervoersautoriteiten en anderzijds door de reizigers gegenereerde opbrengsten. Sinds 1998 vertoont deze bijdrage een sterk dalende tendens. Zo lag dit bedrag in 1999 ƒ 1,51 miljoen (€ 0,69 miljoen) 9lager dan in 1998 en in 2000 valt dit bedrag nog eens ƒ 1,35 miljoen (€ 0,61 miljoen) lager uit dan het voorgaande jaar. Verwacht wordt dat deze daling de komende jaren verder zal doorzetten. Oorzaak van deze daling is een teruglopend aantal reizigers in Noord-Brabant en het feit dat, door de huidige verdelingssystematiek, een grotere bijdrage naar de Randstad gaat ten koste van de andere vervoersautoriteiten. Eén van de oorzaken is de aanzienlijk kleinere gebiedszonering in de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland. De inkomsten die per vervoersprestatie geleverd worden zijn zodoende behoorlijk hoger dan in andere gebieden in Nederland. Verder kan als oorzaak worden genoemd de hogere investeringen in de ov-infrastructuur in de Randstad waardoor weer meer reizigers worden getrokken hetgeen vervolgens weer leidt tot meer inkomsten en dus een hogere rijksbijdrage voor de Randstad ten koste van NoordBrabant. De financiële gevolgen van de teruglopende rijksbijdrage, leveren in relatie tot het uitgavenpatroon voor het instandhouden van het voorzieningenniveau, een begrotingstekort van ƒ 11,31 miljoen (€ 5,13 miljoen) in 2005 voor Brabant op. De vermelding in Euro’s betreft gewenningsinformatie en kan niet leiden tot afwijkende of aanvullende rechten. 9 -2- Wanneer immers het ontstane tekort van ƒ 1,35 miljoen (€ 0,61 miljoen) tussen 1999 en 2000 wordt geëxtrapoleerd naar 2005 zal het begrotingstekort (taakstellende opbrengsten + rijksbijdrage) in totaal het genoemde bedrag vormen. Dit probleem wordt nog versterkt door het feit dat, naast de daling aan de inkomstenkant, er een stijging aan de uitgavenkant plaatsvindt door de toename van de exploitatiekosten bij de ov-bedrijven. Het gaat hierbij om substantiële bedragen variërend van enkele tonnen tot miljoenen guldens. Het afnemende budget voor de exploitatie van het openbaar vervoer heeft tot gevolg dat projecten opnieuw worden geprioriteerd, er moet worden bezuinigd en dat sommige projecten niet meer kunnen worden uitgevoerd. Wat de herprioritering betreft is er voor gekozen om in het begrotingsjaar 2001 alle beschikbare middelen ter beschikking te stellen aan het instandhouden van het huidige voorzieningenniveau. Ondanks de allocatie van al deze middelen zal er te weinig geld beschikbaar zijn om het bestaande niveau te handhaven en het gewenste niveau te realiseren. De bezuinigingen en de gevolgen ervan hebben een negatief effect op het bereiken van de volgende beleidsdoelstellingen: reizigersgroei is als gevolg van de teruglopende rijksbijdrage vrijwel uitgesloten. De doorgevoerde bezuinigingen hebben dan ook een negatief effect op het halen van de doelstelling om 15% meer reizigers te trekken in het openbaar vervoer. De kostendekkingsgraad zal niet of nauwelijks zijn te verbeteren door de dalende vervoersopbrengsten. De gestelde doelstelling van een kostendekkingsgraad van 50% in 2004 (2000 = 39,8%) komt mede hierdoor in gevaar. De sociale functie van het openbaar vervoer, in termen van de bereikbaarheid van het platteland, wordt ernstig bedreigd en loopt derhalve gevaar. Juist omdat het op het platteland gaat om onrendabele lijnen. De beperkte vervoersvraag en de verspreid wonende bevolking zijn redenen waarom onrendabele lijnen op het platteland zijn te vinden. Het gewenste kwaliteitsniveau van ov-voorzieningen, zoals dat in het kader van het basisnet is vastgesteld, is ten gevolge van de bezuinigingen niet meer haalbaar. Een belangrijke indicator om de kwaliteit van het openbaar vervoer in het bevoegdheidsgebied van de provincie Noord-Brabant aan te geven is het aanbod van openbaar vervoerdiensten. Dit aanbod wordt gemeten in zogenaamde dienstregelingsuren (DRU’s) en geeft weer het aantal gereden busritten ter uitvoering van de dienstregeling. Deze indicator kan goed gebruikt worden om aan te geven welke ontwikkeling zich heeft afgespeeld ten aanzien van het openbaar vervoeraanbod. 1999 2000 2001 585.453 568.922 547.481 Reguliere busdiensten exclusief buurtbussen (in DRU’s). Bovenstaande tabel geeft aan dat tussen het kalenderjaar 1999 en 2001 ongeveer 7% van het aantal reguliere busvoorzieningen zijn teruggebracht. -3- De geschetste ontwikkelingen leiden ertoe dat aan de gestelde beleidskernpunten geen inhoud of invulling meer kan worden geven. Dit heeft direct tot gevolg dat de uitgangspunten om de in het PVVP geformuleerde beleidsdoelstellingen te halen, in belangrijke mate zijn verslechterd of in zijn geheel ontbreken. De beleidsdoelstellingen waarop wordt gedoeld zijn: het behalen van een reizigersgroei in 2004 van 15% ten opzichte van 1995; het nastreven van een kostendekkingsgraad van 50% in 2004; en inhoud en invulling geven aan de sociale functie van het openbaar vervoer. Argumenten om tariefzones te wijzigen Een maatregel die direct meer opbrengsten genereert is het element “openbaar vervoer duurder maken”. Door middel van een wijziging van de ov-tariefzones kunnen de taakstellende opbrengsten in het regiobekostigingsmodel worden verhoogd en daarmee de suppletie in de vorm van de rijksbijdrage. Op dit moment worden de ov-tariefzones als grondslag gebruikt om de prijs van regulier openbaar vervoer te bepalen. De tariefzones die in Nederland gehanteerd worden bepalen de prijs van het gebruik van openbaar vervoer. Door middel van deze gebiedzonering is het mogelijk om per rit of met een abonnement de prijs van een vervoerbewijs te bepalen. De prijs van een vervoerbewijs zal toenemen wanneer de tariefzones worden verkleind. De ov-tariefzones zijn de basis van een methode om de prijs van regulier openbaar vervoer te bepalen. In Nederland is in het verleden afgesproken deze systematiek landsdekkend in te voeren. Kaartintegratie is de beweegreden geweest om het voor ov-reizigers makkelijker te maken. Voordeel van dit systeem is een uniform landsdekkend kaartsysteem. De opbrengsten die door dit kaartsysteem worden gegenereerd, worden door het zogenaamde Wroov-Plus onderzoek verdeeld onder de vervoersautoriteiten. Er zijn een aantal ontwikkelingen die van belang zijn om herzonering van de tariefzones in Brabant serieus te onderzoeken. In de eerste plaats zijn niet alle tariefzones in Nederland even groot. De zones in de Randstad10 zijn kleiner dan de rest van Nederland, waardoor in Nederland verschillen ontstaan tussen de geleverde vervoerprestatie en de hieraan gekoppelde taakstellende opbrengsten en de omvang van de rijksbijdrage. Verder is de ontwikkeling te herkennen dat vervoersautoriteiten het instrument “herzoneren” inzetten om het bestaande openbaar vervoersaanbod duurzaam te kunnen blijven bieden. De provincies Friesland, Groningen en Drenthe en het kaderwetgebied SRE hebben met succes een wijziging van de tariefzones doorgevoerd. Andere opbrengstverantwoordelijke overheden zien “herzonering” ook als middel om de opbrengsten tot een aanvaardbaarder niveau te brengen in relatie tot de geleverde vervoersprestatie. Effect van deze werkwijze is het grotere beslag dat andere overheden doen op de landelijk beschikbare rijksbijdrage. Vervoersautoriteiten die dus niet besluiten om tariefzones te 10 De gemiddelde oppervlakte van de huidige ov-tariefzones in Brabant blijkt 18 km² te zijn. Noord-Holland kent een gemiddelde oppervlakte van 12,7 km² en Zuid-Holland kent een oppervlakte van 14,5 km². -4- verkleinen zullen de negatieve gevolgen ondervinden van overheden die dit instrument wel inzetten. In dit verband zal de recente verkleining van de tariefzones in het SRE gevolgen hebben op de hoogte van de rijksbijdrage voor de Provincie Noord-Brabant. Tevens blijkt het huidige zonesysteem niet goed te voldoen. Met name de gebiedszonering voor abonnementstoewijzing blijkt niet altijd te functioneren. Als reden kan genoemd worden het gebruik van lijnzonering als basis voor deze gebiedszonering. In feite impliceert de gebruikte lijnzonering als basis voor de gebiedszonering een misbruik van de gevormde zonering langs historische buslijnen. De maatregel om abonnementen toe te wijzen door middel van gebiedszonering vormt een ernstig negatief effect op de hoogte van de opbrengsten. Gevolg van deze feitelijke situatie is een te lage prijsstelling voor de geleverde vervoersprestatie. Een maatregel om dit effect te beperken is een andere vormgeving van de tariefzones volgens het zogenaamde zeshoekige honingraatmodel. De vormgeving van de opnieuw ontworpen tariefzones in de noordelijke provincies en het SRE kennen dan ook deze structuur. Ingangsdatum inwerkingtreding Wij verzoeken u om de ov-tariefzones, volgens de meegestuurde zonekaart, per 1 januari 2002 te wijzigen. Topografische kaart Volgens de Regeling nationale vervoerbewijzen openbaar vervoer dient bij dit verzoek van ons college een kaart te zijn gevoegd. Op deze kaart (1:50.000) zijn de zonegrenzen, zonenummers en zonenamen weergegeven. De meegestuurde kaart bevat de wijzigingsvoorstellen. Financiële gevolgen Door het externe adviesbureau NEA is volgens een door u goedgekeurde methodiek een effectenrapportage verricht. De uitkomsten geven de financiële- en vervoerskundige effecten weer na de wijziging van de ov-tariefzones. Dit rapport vindt u in de bijlage. Voor vragen en opmerkingen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met de heer R.M. Willemse (tel. 073-6808317). Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, , voorzitter, , griffier. Ons kenmerk : 765430 Uw kenmerk : Afdeling : V&V Doorkiesnr. : 6808317 Bijlagen :Datum : 9 augustus 2001 Onderwerp : Herzonering tariefzones provincie Noord-Brabant. Zie verzendlijst Geacht, Met ingang van 1 januari 2002 wil de provincie Noord-Brabant de tariefzones in het bevoegdheidsgebied van de provincie Noord-Brabant wijzigen. Ons college kan zoals bedoeld in artikel 42, tweede lid, van het Besluit personenvervoer 2000, een verzoek doen aan de minister van Verkeer en Waterstaat om de tariefzones voor het openbaar vervoer te wijzigen. Omdat de voorgenomen ingreep (beperkt) ingrijpt op de begrenzing van de tariefzones in het bevoegdheidsgebied van uw gemeente, verzoeken wij u ons voorgenomen voorstel te ondersteunen. Als rijksbijdragegerechtigde voor het openbaar vervoer herkent de provincie Noord-Brabant een teruglopende rijksbijdrage. Deze constatering heeft een belangrijke effect op het beschikbaar aantal reguliere busdiensten. Om deze tendens te stoppen hebben wij besloten een onderzoek te starten naar de mogelijkheden van een wijziging van de tariefzones openbaar vervoer. De toegepaste methodiek is tevens gebruikt bij de herzonering in Friesland, Groningen, Drenthe en het kaderwetgebied SRE. De uitslag van een effectrapportage is bepalend voor de Provincie Noord-Brabant om te komen tot politiek draagvlak. Sinds februari van dit jaar is uw ambtelijk vertegenwoordiger op de hoogte van de plannen die de provincie Noord-Brabant heeft ten aanzien van een mogelijke herzonering van de tariefzones openbaar vervoer. Samen met uw vertegenwoordiger is een voorstel ontwikkeld om de aansluiting tussen tariefzones in uw bevoegdheidsgebied en ons bevoegdheidsgebied te garanderen. Er is gestreefd naar een zeer beperkte ingreep op uw grondgebied, waardoor eventuele negatieve gevolgen voor ov-reizigers voorkomen kunnen worden. Uw ambtelijk vertegenwoordiger is na toetsing van de nieuwe vormgeving akkoord gegaan met het huidige voorstel. Wij vragen u vóór 1 september 2001 een verzoek te doen aan de minister van Verkeer en Waterstaat, om de tariefzones in uw bevoegdheidsgebied conform het voorstel te wijzigen. U kunt in dit verband de situatie het best beoordelen door de reeds aan uw ambtelijk vertegenwoordiger toegestuurde effectrapportage met kaartmateriaal. Op basis van deze toegestuurde feiten kunt u goed inschatten welke effecten binnen uw bevoegdheidsgebied te verwachten zijn. -2- Tevens willen wij u er op wijzen dat op dit moment provinciale bestuurlijk besluitvorming plaatsvindt. Op 28 augustus 2001 zal ons college, met een advies van de Commissie verkeer, vervoer en waterstaat, een definitief standpunt bepalen. Wij raden u dan ook aan om uw besluit onder voorbehoud van positieve provinciale besluitvorming te nemen. Voor vragen en opmerkingen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met de heer R.M. Willemse (tel. 073-6808317). Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, namens deze, de griffier der Staten, Verzendlijst: 1. Het college van burgemeester en wethouders van Breda Postbus 3920 4800 DX BREDA Geacht college 2. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg Postbus 717 5000 AS TILBURG Geacht college 3. Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch Postbus 12345 5200 GZ ’s-HERTOGENBOSCH Geacht college Ons kenmerk : 765430 Uw kenmerk : Afdeling : V&V Doorkiesnr. : 6808317 Bijlagen :Datum : 9 augustus 2001 Onderwerp : Herzonering tariefzones provincie Noord-Brabant. Het college van burgemeester en wethouders van Breda Postbus 3920 4800 DX BREDA Geacht college, Met ingang van 1 januari 2002 wil de provincie Noord-Brabant de tariefzones in het bevoegdheidsgebied van de provincie Noord-Brabant wijzigen. Ons college kan zoals bedoeld in artikel 42, tweede lid, van het Besluit personenvervoer 2000, een verzoek doen aan de minister van Verkeer en Waterstaat om de tariefzones voor het openbaar vervoer te wijzigen. Omdat de voorgenomen ingreep (beperkt) ingrijpt op de begrenzing van de tariefzones in het bevoegdheidsgebied van uw gemeente, verzoeken wij u ons voorgenomen voorstel te ondersteunen. Als rijksbijdragegerechtigde voor het openbaar vervoer herkent de provincie Noord-Brabant een teruglopende rijksbijdrage. Deze constatering heeft een belangrijke effect op het beschikbaar aantal reguliere busdiensten. Om deze tendens te stoppen hebben wij besloten een onderzoek te starten naar de mogelijkheden van een wijziging van de tariefzones openbaar vervoer. De toegepaste methodiek is tevens gebruikt bij de herzonering in Friesland, Groningen, Drenthe en het kaderwetgebied SRE. De uitslag van een effectrapportage is bepalend voor de Provincie Noord-Brabant om te komen tot politiek draagvlak. Sinds februari van dit jaar is uw ambtelijk vertegenwoordiger op de hoogte van de plannen die de provincie Noord-Brabant heeft ten aanzien van een mogelijke herzonering van de tariefzones openbaar vervoer. Samen met uw vertegenwoordiger is een voorstel ontwikkeld om de aansluiting tussen tariefzones in uw bevoegdheidsgebied en ons bevoegdheidsgebied te garanderen. Er is gestreefd naar een zeer beperkte ingreep op uw grondgebied, waardoor eventuele negatieve gevolgen voor ov-reizigers voorkomen kunnen worden. Uw ambtelijk vertegenwoordiger is na toetsing van de nieuwe vormgeving akkoord gegaan met het huidige voorstel. Wij vragen u vóór 1 september 2001 een verzoek te doen aan de minister van Verkeer en Waterstaat, om de tariefzones in uw bevoegdheidsgebied conform het voorstel te wijzigen. U kunt in dit verband de situatie het best beoordelen door de reeds aan uw ambtelijk vertegenwoordiger toegestuurde effectrapportage met kaartmateriaal. Op basis van deze toegestuurde feiten kunt u goed inschatten welke effecten binnen uw bevoegdheidsgebied te verwachten zijn. -2- Tevens willen wij u er op wijzen dat op dit moment provinciale bestuurlijk besluitvorming plaatsvindt. Op 28 augustus 2001 zal ons college, met een advies van de Commissie verkeer, vervoer en waterstaat, een definitief standpunt bepalen. Wij raden u dan ook aan om uw besluit onder voorbehoud van positieve provinciale besluitvorming te nemen. Voor vragen en opmerkingen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met de heer R.M. Willemse (tel. 073-6808317). Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, namens deze, de griffier der Staten, Ons kenmerk : 765430 Uw kenmerk : Afdeling : V&V Doorkiesnr. : 6808317 Bijlagen :Datum : 9 augustus 2001 Onderwerp : Herzonering tariefzones provincie Noord-Brabant. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg Postbus 717 5000 AS TILBURG Geacht college, Met ingang van 1 januari 2002 wil de provincie Noord-Brabant de tariefzones in het bevoegdheidsgebied van de provincie Noord-Brabant wijzigen. Ons college kan zoals bedoeld in artikel 42, tweede lid, van het Besluit personenvervoer 2000, een verzoek doen aan de minister van Verkeer en Waterstaat om de tariefzones voor het openbaar vervoer te wijzigen. Omdat de voorgenomen ingreep (beperkt) ingrijpt op de begrenzing van de tariefzones in het bevoegdheidsgebied van uw gemeente, verzoeken wij u ons voorgenomen voorstel te ondersteunen. Als rijksbijdragegerechtigde voor het openbaar vervoer herkent de provincie Noord-Brabant een teruglopende rijksbijdrage. Deze constatering heeft een belangrijke effect op het beschikbaar aantal reguliere busdiensten. Om deze tendens te stoppen hebben wij besloten een onderzoek te starten naar de mogelijkheden van een wijziging van de tariefzones openbaar vervoer. De toegepaste methodiek is tevens gebruikt bij de herzonering in Friesland, Groningen, Drenthe en het kaderwetgebied SRE. De uitslag van een effectrapportage is bepalend voor de Provincie Noord-Brabant om te komen tot politiek draagvlak. Sinds februari van dit jaar is uw ambtelijk vertegenwoordiger op de hoogte van de plannen die de provincie Noord-Brabant heeft ten aanzien van een mogelijke herzonering van de tariefzones openbaar vervoer. Samen met uw vertegenwoordiger is een voorstel ontwikkeld om de aansluiting tussen tariefzones in uw bevoegdheidsgebied en ons bevoegdheidsgebied te garanderen. Er is gestreefd naar een zeer beperkte ingreep op uw grondgebied, waardoor eventuele negatieve gevolgen voor ov-reizigers voorkomen kunnen worden. Uw ambtelijk vertegenwoordiger is na toetsing van de nieuwe vormgeving akkoord gegaan met het huidige voorstel. Wij vragen u vóór 1 september 2001 een verzoek te doen aan de minister van Verkeer en Waterstaat, om de tariefzones in uw bevoegdheidsgebied conform het voorstel te wijzigen. U kunt in dit verband de situatie het best beoordelen door de reeds aan uw ambtelijk vertegenwoordiger toegestuurde effectrapportage met kaartmateriaal. Op basis van deze toegestuurde feiten kunt u goed inschatten welke effecten binnen uw bevoegdheidsgebied te verwachten zijn. -2- Tevens willen wij u er op wijzen dat op dit moment provinciale bestuurlijk besluitvorming plaatsvindt. Op 28 augustus 2001 zal ons college, met een advies van de Commissie verkeer, vervoer en waterstaat, een definitief standpunt bepalen. Wij raden u dan ook aan om uw besluit onder voorbehoud van positieve provinciale besluitvorming te nemen. Voor vragen en opmerkingen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met de heer R.M. Willemse (tel. 073-6808317). Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, namens deze, de griffier der Staten, Ons kenmerk : 765430 Uw kenmerk : Afdeling : V&V Doorkiesnr. : 6808317 Bijlagen :Datum : 9 augustus 2001 Onderwerp : Herzonering tariefzones provincie Noord-Brabant. Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch Postbus 12345 5200 GZ ’s-HERTOGENBOSCH Geacht college, Met ingang van 1 januari 2002 wil de provincie Noord-Brabant de tariefzones in het bevoegdheidsgebied van de provincie Noord-Brabant wijzigen. Ons college kan zoals bedoeld in artikel 42, tweede lid, van het Besluit personenvervoer 2000, een verzoek doen aan de minister van Verkeer en Waterstaat om de tariefzones voor het openbaar vervoer te wijzigen. Omdat de voorgenomen ingreep (beperkt) ingrijpt op de begrenzing van de tariefzones in het bevoegdheidsgebied van uw gemeente, verzoeken wij u ons voorgenomen voorstel te ondersteunen. Als rijksbijdragegerechtigde voor het openbaar vervoer herkent de provincie Noord-Brabant een teruglopende rijksbijdrage. Deze constatering heeft een belangrijke effect op het beschikbaar aantal reguliere busdiensten. Om deze tendens te stoppen hebben wij besloten een onderzoek te starten naar de mogelijkheden van een wijziging van de tariefzones openbaar vervoer. De toegepaste methodiek is tevens gebruikt bij de herzonering in Friesland, Groningen, Drenthe en het kaderwetgebied SRE. De uitslag van een effectrapportage is bepalend voor de Provincie Noord-Brabant om te komen tot politiek draagvlak. Sinds februari van dit jaar is uw ambtelijk vertegenwoordiger op de hoogte van de plannen die de provincie Noord-Brabant heeft ten aanzien van een mogelijke herzonering van de tariefzones openbaar vervoer. Samen met uw vertegenwoordiger is een voorstel ontwikkeld om de aansluiting tussen tariefzones in uw bevoegdheidsgebied en ons bevoegdheidsgebied te garanderen. Er is gestreefd naar een zeer beperkte ingreep op uw grondgebied, waardoor eventuele negatieve gevolgen voor ov-reizigers voorkomen kunnen worden. Uw ambtelijk vertegenwoordiger is na toetsing van de nieuwe vormgeving akkoord gegaan met het huidige voorstel. Wij vragen u vóór 1 september 2001 een verzoek te doen aan de minister van Verkeer en Waterstaat, om de tariefzones in uw bevoegdheidsgebied conform het voorstel te wijzigen. U kunt in dit verband de situatie het best beoordelen door de reeds aan uw ambtelijk vertegenwoordiger toegestuurde effectrapportage met kaartmateriaal. Op basis van deze toegestuurde feiten kunt u goed inschatten welke effecten binnen uw bevoegdheidsgebied te verwachten zijn. -2- Tevens willen wij u er op wijzen dat op dit moment provinciale bestuurlijk besluitvorming plaatsvindt. Op 28 augustus 2001 zal ons college, met een advies van de Commissie verkeer, vervoer en waterstaat, een definitief standpunt bepalen. Wij raden u dan ook aan om uw besluit onder voorbehoud van positieve provinciale besluitvorming te nemen. Voor vragen en opmerkingen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met de heer R.M. Willemse (tel. 073-6808317). Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, namens deze, de griffier der Staten,