Sociologie 1 Inleiding 1.1 Voorbeelden van Sociologisch denken 1.1.1 De tragedie van de gemeenschap Een aantal boeren laten hun koeien grazen op weidegrond in het bezit van de gemeenschap. Voor elke boer is het aantrekkelijk om zoveel mogelijk eigen vee te laten grazen op deze weide. Elke koe die toegevoegd wordt aan de kudde levert namelijk meer melk op, eventueel nog meer koeien en uiteindelijk meer vlees op. Naast deze voordelen voor elk van de boeren heeft de toevoeging van meer koeien ook negatieve gevolgen. De (over)begrazing neemt toe met als gevolg dat de kwaliteit van elke kudde van elke boer daalt. Deze negatieve gevolgen worden dus door alle boeren gedragen. Elke individuele boer staat daarom voor de volgende bedenking: het toevoegen van een koe levert extra winst op en extra verlies op. De winst komt helemaal ten goede van de individuele boer, terwijl het verlies door alle herders gedragen wordt. Deze redenering geldt voor elke individuele boer. Het gevolg daarvan is dat men steeds meer koeien op de gemeenschappelijke weide laat grazen. De tragedie begint op het moment dat de weide nog net voldoende gras kan leveren om te voorzien in de behoeften van het vee. De boer staat op dat moment voor een dilemma. Eén extra koe betekent weliswaar meer individuele winst maar ook dat er te weinig voer (gras) is voor alle koeien. Het wel toevoegen van dat schaap blijft echter de meeste individuele winst opleveren waardoor er een tragische situatie ontstaat die voor alle boeren zeer onwenselijk is. Wat had jij gedaan in de plaats van deze laatste boer? Waarom? Sociaal dilemma’s zijn situaties waarin een tegenstrijdigheid bestaat tussen het gemeenschappelijk belang en het eigen belang. Bovendien is er steeds wederzijdse afhankelijkheid tussen de betrokkenen. VAA Sociologie 1 1.1.2 Pedoseksuele delinquentie Het aantal geregistreerde verdachten van pedoseksuele delicten is gedaald vanaf 1996. In dat jaar werden bijna 1800 verdachten van pedoseksuele delicten bij de politie geregistreerd. Dit aantal nam af tot bijna 1400 in 2002. Van deze groep pleegde tweederde voor het eerst een delict. Dit onderzoek geeft inzicht in de aard en omvang van pedoseksuele delicten, voor zover bekend binnen het justitiële systeem. Voorts wordt een beeld gegeven van dader- en slachtofferkenmerken en van de relatie waarin dader en slachtoffer tot elkaar staan. Sterker dan bij andersoortige delicten zijn plegers van pedoseksuele delicten vrijwel uitsluitend mannen. Gemiddeld zijn zij ook ouder dan plegers van andersoortige delicten. 1.2 Wat is sociologie? De meeste mensen kunnen zich maar weinig voorstellen bij het horen van de termen ‘socioloog’ of ‘sociologie’, terwijl ze zich wel een beeld kunnen vormen van de beroepsbezigheden van bijvoorbeeld juristen, historici of economen. Het feit dat de sociologie de jongste menswetenschap is, is daar zeker niet vreemd aan. De sociologie zoekt vooral naar vaste patronen in het sociale handelen van mensen en naar de oorzaken van die regelmatigheden. Betekent ‘sociologisch’ hetzelfde als ‘sociaal’? 1.2.1 Sociaal handelen In de sociologie heeft ‘sociaal’ niet de populaire betekenis van ‘vlot in de omgang’. ‘Sociaal handelen’ is voor de socioloog elk handelen dat gericht is op of beïnvloed wordt door anderen. In die zin kunnen mensen ook wanneer zij alleen zijn, sociaal handelen. Ze kunnen bijvoorbeeld anticiperen op het te verwachten gedrag van anderen. Terwijl ik deze tekst schrijf, probeer ik mij bijvoorbeeld al in te beelden hoe de lezer erop zal reageren. En dat beïnvloedt weerom mijn schrijfproces. Iets soortgelijks gebeurt wanneer we ons mooi maken om naar een feestje te gaan, of wanneer we een examen voorbereiden, of wanneer we VAA Sociologie 2 bedenken hoe we ons (weer) zullen verontschuldigen omdat we te laat zijn gekomen. In al die gevallen is er sprake van sociaal handelen. Max Weber gaat ervan uit dat er vier grondcategorieën zijn van sociaal handelen. Doelrationeel handelen betekent dat de actor zich richt op bepaalde doelen, middelen en neveneffecten en zich daarbij afvraagt hoe de doelen, middelen en neveneffecten zich tot elkaar verhouden. Een zakenman kan zich bijvoorbeeld afvragen met welke middelen hij het best een maximale winst kan realiseren en wat de neveneffecten daarvan kunnen zijn voor zijn relaties met zijn concurrenten. Waarderationeel handelen is niet meteen geïnteresseerd in de mogelijke gevolgen van een daad. Als een actor waarderationeel handelt dan laat hij zich leiden door zijn overtuiging, de plicht, zijn waardigheid, zijn esthetische gevoelens, religieuze of morele normen. Hij gelooft dat hij deze opgelegde normen moet volgen. Een zakenman kan zich bijvoorbeeld zorgen maken of het wel geoorloofd is maximale winst na te streven, wanneer dit bepaalde concurrenten werkloos maakt en hen hierdoor onrecht wordt aangedaan. Affectief handelen laat zich leiden door affecten. Het handelen wordt gedreven door het navolgen van gevoelens en emoties. Emoties vormen voor Weber een even belangrijk bestanddeel om het sociale handelen te verklaren als doel- of waarderationele oriëntatie. Vragen stellen naar de motieven van mensen betekent dat men de verklaring daarvan niet enkel in doelrationele en waarderationele argumenten moet zoeken, maar ook in emotionele. Iemand die verdrietig is en zich hierdoor alleen terugtrekt op zijn kamer, handelt affectief. Bij traditioneel handelen drijft de actor gewoon op wat altijd zo is geweest. Men komt hier gevaarlijk dicht bij een situatie waar de actor niet meer bewust is van zijn motieven. In de mate dat hij zich nog bewust door de tradities laat motiveren, blijft dit een sociaal handelen zoals hierboven gedefinieerd. Het komt dan wel dicht bij waarderationeel handelen te liggen. Elk jaar met kerstmis worden alle familieleden uitgenodigd om bij grootmoeder te komen dineren. Ondanks het feit dat het vaak erg druk is en er soms conflicten VAA Sociologie 3 ontstaan, blijft grootmoeder vasthouden aan deze traditie. 1.2.2 De afbakening van de sociologie De sociologie is niet de enige wetenschap die sociaal handelen bestudeert. Ook andere menswetenschappen doen dat. Welke andere menswetenschappen kan je nog bedenken die ook het sociaal handelen of het gedrag bestuderen? Typisch voor de sociologie is dat zij de verklaring voor de patronen van sociaal gedrag, groepsvorming en maatschappelijke organisatie in de eerste plaats in het sociaal gedrag zelf zoekt. In Le suicide (1897) toonde Emile Durkheim bijvoorbeeld aan hoe het sociale feit van het zelfmoordcijfer, met andere woorden het aantal zelfdodingen per jaar per 100 000 inwoners, onder meer afhankelijk is van de mate van sociale integratie (= de onderlinge solidariteit tussen de leden) die een maatschappij op een bepaald ogenblik kenmerkt. Eenvoudig gezegd kunnen we stellen dat de sociologie de groepering bestudeert en de psychologie het individu. Bij het ontstaan van beide wetenschappen in de negentiende eeuw stemde deze eenvoudige afbakening volledig overeen met de wetenschappelijke praktijk. De grondleggers van de sociologie (Auguste Comte, Emile Durkheim, Max Weber e.a.) hadden vooral aandacht voor de hele maatschappij. De eerste psychologen daarentegen hadden vooral oog voor het andere uiterste namelijk de individuele persoon. Zij hielden zich bezig met elementaire motorische en mentale functies, zoals bijvoorbeeld het verband tussen prikkelsterkte en de waarneming en de reflexen. Naarmate de sociologie vorderde, kreeg ze steeds meer aandacht voor de kleine groeperingen en de elementaire relaties. De psychologie van haar kant, ging steeds grotere componenten van het individu bestuderen zoals bijvoorbeeld de karaktertrekken en ten slotte de hele persoonlijkheid. Zo kwamen beide disciplines op elkaars werkterrein terecht. Wie de persoonlijkheid bestudeert, moet immers ook aandacht besteden aan de sociale relaties en de (vooral kleine) groepen die een invloed hebben op de vorming van de persoonlijkheid. Zo ontstond VAA Sociologie 4 in het begin van de twintigste eeuw de sociale psychologie, die de verbinding vormt tussen de sociologie en de psychologie. De sociale psychologie bestudeert de effecten van groepskenmerken op het individu, of omgekeerd de effecten van het individu op de groep. Zo onderzoekt de sociale psychologie bijvoorbeeld hoe het individu zich onder druk van de groep conformeert aan de groepsnorm. Eigenlijk is de sociale psychologie niet zozeer een zelfstandige discipline, als wel de doorsnede van de verzamelingen sociologie en psychologie 2 Definitie Sociologie is de wetenschap die begaan is met de systematische studie van de interactie tussen personen en sociale eenheden, van de factoren die de interactie bepalen en van de gevolgen daarvan op het menselijk gedrag (Brutsaert, 1992). De sociologie kan aan de hand van deze definitie, die drie centrale elementen bevat (interactie, factoren die de interactie bepalen en menselijk gedrag) nader omschreven worden. Schematische voorstelling van de definitie van Brutsaert: De wijze waarop mensen elkaar beïnvloeden, wordt bepaald door de (maatschappelijke) context waarbinnen de interactie plaatsvindt. De interactie tussen mensen bepaalt op haar beurt het menselijk gedrag. Een sociale eenheid is de meest sociologische term voor een samenlevingsverband. Sociale eenheden kunnen zeer kleine samenlevingsverbanden zijn, zoals het gezin, een schoolklas of een gemeente. Sociale eenheden kunnen ook iets grotere samenlevingsverbanden zijn zoals een school of een bedrijf. Tot slot kan het om zeer ruime samenlevingsverbanden gaan, zoals de hele maatschappij. De sociologie bestudeert dus niet alleen de interacties tussen VAA Sociologie 5 individuele personen maar ook de interacties tussen groepen mensen, zoals de interacties tussen werknemers en werkgevers tijdens een staking. Gedrag omvat niet alleen zichtbaar sociaal gedrag maar ook ideeën, attitudes, opinies, gevoelens en cognitieve prestaties. Zo wordt in de sociologie tegenwoordig veel aandacht besteed aan de attitude of houding van de oorspronkelijke bevolking van een land (de ‘autochtonen’) tegenover de migranten (de ‘allochtonen’). Sociologen houden zich in hun onderzoek bezig met de vraag welke contextuele factoren een invloed hebben op de houding die de oorspronkelijke bevolking aanneemt. Uit dat onderzoek blijkt dat een negatieve houding tegenover migranten en zelfs racisme vooral bij laaggeschoolden voorkomen. Een verklaring hiervoor ligt in het feit dat migranten en laaggeschoolden elkaars onmiddellijke concurrenten zijn in de zoektocht naar een baan en een woning. Zowel banen voor laaggeschoolden als goedkope woningen zijn immers schaars. De beslissende contextuele factoren zijn in dit geval dus enerzijds het opleidingsniveau van de betrokkenen en anderzijds de toestand van de arbeids- en woningmarkt. De laaggeschoolde autochtonen komen door onderlinge interactie tot een gemeenschappelijke interpretatie van die factoren, die ten slotte leidt tot een negatieve houding tegenover migranten. Op welke elementen moet de overheid ingrijpen als zij de spanning tussen beide groepen wil vermijden? 2.1 Basisvormen van interactie De term ‘interactie’ is opgebouwd uit de Latijnse componenten ‘inter’ (met, tussen elkaar) en ‘agere’ (handelen). Interactie heeft dus te maken met handelingen waarbij verschillende mensen of groepen betrokken zijn. Elke interactie gaat gepaard met wederzijdse beïnvloeding van het handelen of denken van de betrokken mensen of groepen. Telkens mensen elkaar ontmoeten, is er sprake van zo een wisselwerking of beïnvloeding. Er bestaan vijf basisvormen van menselijke interactie: uitwisseling, samenwerking, conflict, conformiteit en machtsuitoefening. VAA Sociologie 6 2.1.1 De uitwisseling of sociale ruil De sociale ruil is de meest voorkomende vorm van interactie. Aan de sociale ruil gaat een kosten en batenanalyse vooraf. De interactie gaat enkel door als die kosten-baten analyse voor beide partijen gunstig blijkt uit te vallen. Met andere woorden moeten de investeringen bij de interactie proportioneel ongeveer gelijk zijn met de voordelen ervan. Bij langdurige relaties wordt regelmatig een nieuwe kosten-batenanalyse uitgevoerd. Wanneer een van beide partijen denkt niet langer voordeel te halen uit de interactie, wanneer anders gezegd de baten niet langer opwegen tegen de kosten, komt er ook een einde aan de interactie. In het dagelijks leven treffen we veel voorbeelden aan van deze sociale ruil. Luna en Seppe zijn klasgenoten, die verder niet veel gemeen hebben. Luna is een onopvallende maar aandachtige leerling, die weinig contact heeft met haar klasgenoten maar wel steeds mooie cijfers behaalt. Seppe is een graaggeziene speelvogel die wel eens spijbelt. Als de examens naderbij komen, zoekt hij contact met Luna. Misschien kan zij hem de ontbrekend notities bezorgen en hem zelfs wat helpen bij het verwerken van de leerstof. Luna voelt zich gevleid door de plotselinge belangstelling van haar charmante klasgenoot. Ze bedenkt dat het tussen hen misschien wel eens iets meer zou kunnen worden. Ze helpt hem dan ook graag. Na een tijdje begint zij hem te vragen om na de uren die ze samen aan hun studie besteden ook eens samen uit te gaan. Helaas blijkt Seppe zijn interesse alleen op studievlak te liggen. Uitgaan met Luna interesseert hem niet. Luna raakt steeds meer ontgoocheld en wimpelt Seppe steeds vaker af door te zeggen dat ze ‘nu geen tijd heeft’. Seppe begint te beseffen dat hij weldra iemand anders zal moeten zoeken om hem te helpen. Uit dit voorbeeld blijkt dat ook immateriële zaken geruild kunnen worden. In het geval van Luna en Seppe worden notities en kennis geruild voor aandacht, sympathie en het sociale aanzien dat gepaard gaat met het hebben van een vriendje. Sociale ruil is niet hetzelfde als economische ruil. In de economische ruil worden zowel de aard van de tegenprestatie als de termijn voor het vervullen ervan vooraf bepaald. Dat is niet het geval in de sociale ruil. Het gevolg daarvan is dat de deelnemers van een sociale ruil VAA Sociologie 7 hun interactie moeilijker als beëindigd kunnen beschouwen, hun wederzijdse verplichtingen worden nooit contractueel vastgelegd. 2.1.2 De samenwerking In de sociale ruil, waarbij meer de psychologische verklaringen van interactie worden beklemtoond, streven beide partijen een eigen, individueel doel na. In de tweede interactievorm, de samenwerking, hebben verschillende partijen een gemeenschappelijk doel voor ogen. Wanneer verschillende mensen samenwerken aan een gemeenschappelijk project, is er meestal sprake van een zekere taakverdeling. Een klassiek voorbeeld van samenwerking is het gezin, waarin de ouders samen hun kind of kinderen opvoeden. Binnen een klassiek gezin waarbij nog altijd de man meer betaalde arbeid verricht en de vrouw meer de huishoudelijke taken en de zorg voor de kinderen voor haar rekening neemt, is er duidelijk sprake van een taakverdeling. 2.1.3 Het conflict Conflicten ontstaan wanneer er zich objectieve (d.w.z. feitelijke) of subjectieve (d.w.z. door de betrokkenen als zodanig ervaren) tegenstellingen voordoen tussen de betrokken partijen als gevolg van de ongelijke verdeling van schaarse elementen, die zowel van materiële als immateriële aard kunnen zijn. Onder schaarse elementen verstaan we zaken die door de mens begeerd worden, maar waarvan niet voldoende aanwezig is om voor iedereen vrij toegankelijk te zijn. Lucht is dus geen schaars goed: er is immers lucht in overvloed voor iedereen. Schaarse elementen kunnen zowel van materiële (geld, huisvesting, voedsel,…) als van immateriële (opleiding, kennis, macht, aanzien,…) aard zijn. Een voorbeeld van een conflict is de werkstaking. Werknemers kunnen gaan staken om het stresserende productieritme aan te kaarten. Ze kunnen ook het werk stilleggen om bijvoorbeeld de oneerlijke concurrentie van onderbetaalde Poolse arbeiders in het daglicht te stellen. Over welke schaarse elementen gaat het in dit voorbeeld? VAA Sociologie 8 De tegenstellingen moeten niet objectief zijn, ze kunnen ook van subjectieve aard zijn. Conflicten kunnen immers ook ontstaan wanneer een van beide partijen meent dat er sprake is van een ongelijke verdeling, ook al is dat in werkelijkheid niet zo. Zo kan de verdeling van een erfenis tot een conflict tussen twee zussen leiden, omdat de ene zus zich te kort gedaan voelt doordat zij de waarde van de stukken die de andere heeft geërfd, schromelijk overschat. 2.1.4 Conformiteit Conformiteit is een interactievorm waarbij de betrokken partijen in hoge mate voldoen aan de typische verwachtingen (de zogenaamde normatieve verwachtingen) die de ander heeft over zijn gedrag. Zo zijn tijdens een sollicitatiegesprek beide partijen zich doorgaans bewust van wat de ander van hen verwacht. De sollicitant zal zijn gedrag waarschijnlijk afstemmen op de typische verwachtingen die de werkgever heeft over het gedrag van een sollicitant. De sollicitant zal zich netjes kleden, zich inhoudelijk voorbereiden, een enigszins onderdanige houding aannemen en proberen een beleefde, competente en gemotiveerde indruk te maken. Omgekeerd zal ook de interviewer grotendeels aan de verwachtingen van de sollicitant beantwoorden, door een correcte houding aan te nemen (geveinsde) belangstelling te tonen en een zo positief mogelijk beeld op te hangen van zijn bedrijf of organisatie. Conformiteit is uiteraard pas mogelijk als beide partijen goed op de hoogte zijn van de rolverwachtingen die eigen zijn aan een bepaalde positie of functie in een gegeven maatschappij of groepering. Dat vereist voldoende sociale integratie. Door conformiteit verlopen interacties vlotter. Doordat zij de vorm van de interacties voorspelbaar maken, is immers minder energie vereist. Die energie kan dan weer worden aangewend voor de eigenlijke inhoud van interactie. Dat verklaart waarom sommige mensen zoveel belang hechten aan de ‘etiquette’. VAA Sociologie 9 2.1.5 Machtsuitoefening Bij deze vorm van interactie beïnvloedt de ‘machtigste’ interactiepartner de andere partij om zijn eigen doelstellingen te bereiken. Toch kan ook hier sprake zijn van wederzijdse beïnvloeding. De houding van de machtige partij is immers afhankelijk van die van de onderworpen partij. Macht is met andere woorden relatief. In tijden van grote werkloosheid zullen werknemers zich bijvoorbeeld veel onderdaniger opstellen tegenover hun werkgevers dan in periodes waarin er weinig werkeloosheid is, omdat ze beseffen dat ze na een eventueel ontslag niet gemakkelijk een andere baan zullen vinden. De werkgevers kunnen die onderdanige houding van hun werknemers aangrijpen om het arbeidsritme op te drijven, om meer flexibiliteit van hun arbeiders te eisen of om allerlei verworven voorrechten af te schaffen. 2.2 De contextuele factoren die de interactie beïnvloeden Contextuele factoren zijn maatschappij- of groepskenmerken die aan de interactie voorafgaan. Het zijn dus structurele kenmerken van de sociale context waarbinnen de interactieprocessen plaatsgrijpen. Die structurele kenmerken beïnvloeden de interactieprocessen en dus ook het gedrag van de actoren. Er zijn vijf soorten contextuele factoren: sociologische, demografische, ecologische, materiële en economische factoren. 2.2.1 Sociologische factoren Sociologische factoren zijn factoren die zelf het resultaat zijn van interactie tussen personen of sociale eenheden en op hun beurt nieuwe interactiepatronen beïnvloeden (Brutsaert, 1992). Bij het begin van een nieuw academiejaar zijn de eerstejaarsstudenten niet meer dan een verzameling afzonderlijke gemeenschappelijke ideeën individuen. en Na normen een tijdje ontwikkelen. zullen Zo deze zullen studenten zij er echter bijvoorbeeld gelijklopende ideeën op na houden over de lectoren en de kwaliteit van de lessen en zal er VAA Sociologie 10 bijvoorbeeld een groepsnorm heersen over hoeveel men mag spijbelen of welke houding er moet aangenomen worden tegenover de lectoren. Door de onderlinge interactie zal er binnen de groep ook al snel informele hiërarchie ontstaan: sommige studenten ontpoppen zich binnen de kortste keren tot leidersfiguren, terwijl andere een eerder volgzame houding aannemen. Ook reisleiders van groepsreizen stellen vast hoe snel mensen, die elkaar nooit eerder hebben ontmoet, een eigen groepscultuur en –structuur ontwikkelen. Hoe diepgaand die sociologische factoren het gedrag van de reizigers die ze onder hun hoede hebben, kunnen beïnvloeden, ervaren zij soms tot hun schade en schande. Wanneer zij niet handig genoeg op die processen van groepsvorming inspelen, kan de groep zich immers tegen hen keren en het vooropgestelde reisprogramma bijvoorbeeld wijzigen. 2.2.2 Demografische factoren Demografische factoren zijn structurele kenmerken van een bevolkingsgroep zoals omvang, bevolkingsdichtheid, geboorte-, sterfte- en huwelijkscijfer, gemiddelde levensverwachting en leeftijdsstructuur (de omvang van de verschillende leeftijdsklassen, die grafisch wordt weergegeven in de zogenaamde bevolkingspiramide). Ook die factoren kunnen het gedrag van de leden van de maatschappij bepalen. De geschiedenis leert ons dat een toename van de bevolkingsdichtheid steeds gepaard gaat met een toename van de arbeidsverdeling. Het ontstaan van gespecialiseerde ambachten, van handel, en later van industriële productie laat toe dat meer mensen op een bepaalde oppervlakte kunnen leven. De arbeidsspecialisatie leidt immers tot een efficiënter gebruik van de natuurlijke middelen. Antropologen beweren dat de rondtrekkende horden van jagers-verzamelaars uit het steentijdperk gemiddeld 8 km² per individu nodig hadden om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. In een sterk geïndustrialiseerd land als België kunnen op 1 km² daarentegen 383 inwoners in doorgaans grote welvaart leven (NIS, 2003). 2.2.3 Ecologische factoren Onder ecologische factoren verstaan we de klimatologische en de geografische kenmerken van de omgeving. Van elk wordt hieronder een voorbeeld gegeven. VAA Sociologie 11 Klimatologische kenmerken: Hoe het klimaat het gedrag van de mensen kan beïnvloeden zien we duidelijk in de landen rond de Middellandse Zee. In deze warme landen valt het openbare leven helemaal stil in tijdens de heetste middaguren. De siësta werd zo een typisch element van de mediterrane culturen. Door de economische druk echter denken sommige landen eraan om de siësta af te schaffen (Bijvoorbeeld Spanje). Geografische kenmerken: Vroeger, door de opkomst van de moderne transport- en communicatiemiddelen, vormden de Alpen een bijna onoverkomelijke barrière voor de communicatie tussen de Zwitserse regio’s aan de ene kant van het gebergte en die aan de andere kant. Zo verhinderden de Alpen de totstandkoming van een gecentraliseerd bestuur, waardoor de Zwiterse kantons een sterke bestuurlijke autonomie kregen. 2.2.4 Materiële factoren De materiële factoren omvatten de grondstoffen, de technologie en de infrastructuur waarover een bepaalde maatschappij beschikt. In de onderstaand voorbeeld zal worden aangetoond welke invloed de elektronische massamedia onder meer hebben op de interacties tussen en het gedrag van de mensen. Sinds de opkomst van de tv, video en internet brengen de mensen hun vrije tijd steeds meer binnen de muren van de eigen woning door. Dat kan vereenzaming, depressiviteit en slechte schoolprestaties in de hand werken (IVO, 2005). 2.2.5 Economische factoren Economische factoren zijn factoren die in verband staan met de productie, distributie en consumptie van goederen en diensten. In de meeste West-Europese landen leiden periodes van economische recessie, samen met de snelle automatisering en informatisering van de productietechnieken, tot hoge werkloosheidspercentages. Die evolutie wordt nog versterkt door de mondialisering van de economie: bedrijven kunnen hun productieprocessen altijd maar gemakkelijker verplaatsen naar lageloonlanden in Oost-Europa, Noord-Afrika of Zuidoost-Azië (denk maar aan de overplaatsing van Renault-Vilvoorde naar Moskou). Naast de productie kunnen we eveneens een verhuizing van onderzoek en ontwikkeling naar lagelonenlanden vaststellen. Die VAA Sociologie 12 positieve tendens kan alleen maar een meer evenredige verspreiding van de welvaart over de wereld in de hand werken. Door deze delokalisatietendens ontstaat in het westen echter een toename van de werkloosheid. Die verhoogde werkloosheid leidt er op haar beurt onder meer toe dat jongeren langer school lopen, als alternatief voor de werkloosheid of om de eigen positie op de arbeidsmarkt te versterken. De stijgende jobonzekerheid zorgt volgens H. De Witte (2005) niet alleen voor neerslachtige en lusteloze werknemers maar levert de vakbonden ook meer leden op en extreme politieke partijen meer stemmen. De bedrijven die de onzekerheid op de werkvloer aanwakkeren, merken een stijging van het ziekteverzuim en een daling van het aantal overuren. 2.2.6 Wisselwerking tussen contextuele factoren De verschillende soorten contextuele factoren staan uiteraard niet los van elkaar. Ze beïnvloeden elkaar en vaak oefenen ze samen een invloed uit op het gedrag van de mensen. VAA Sociologie 13 2.3 Sociologisch onderzoek ontleden aan de hand van de definitie Uit sociologisch onderzoek blijkt dat de examenresultaten van kinderen uit grote gezinnen gemiddeld lager liggen dan die van kinderen uit kleinere gezinnen. Dat gaat op voor alle sociale lagen van de bevolking. Onderwijssociologen verklaren dat als volgt: hoe groter het gezin, hoe minder aandacht de ouders besteden aan de studievorderingen van elk kind afzonderlijk. Dat heeft uiteraard een invloed op de studieprestaties van de kinderen. Daarnaast heeft de omvang van het gezin ook een zwakker rechtstreeks effect op de studieprestaties. De verklaring daarvoor ligt voor de hand: in grotere gezinnen beschikken de kinderen minder vaak over een eigen kamer waar ze ongestoord kunnen werken. Contextuele factor: Interactie: Gedrag: VAA Sociologie 14 Nooit eerder zo veel langdurig zieke werknemers Nooit eerder waren Belgische werknemers zo vaak langdurig ziek. In de eerste helft van 2013 was een werknemer op 100 werkdagen gemiddeld 2,25 dagen afwezig door langdurige ziekte. Dat is 14 procent meer dan in 2012 en zelfs 60% meer dan tien jaar geleden, zo blijkt uit cijfers van Securex. Het sociaal secretariaat vreest dat het probleem zal blijven toenemen. De belangrijkste verklaring voor het absenteïsme is immers de vergrijzing. Er zijn steeds meer oudere werknemers en die zijn veel vaker ziek, blijkt uit cijfers. Volgens Securex moeten werkgevers anticiperen door meer ‘werk op maat’ aan te bieden (Het Laatste Nieuws). Contextuele factor: Interactie: Gedrag: 2.4 Systematisch karakter Het sociologisch onderzoek gebeurt volgens de definitie ook systematisch. Dat systematische karakter van het onderzoek is eigen aan wetenschappelijke kennis, in tegenstelling tot ervaringskennis. Ervaringskennis berust immers op toevallige waarnemingen, die sterk afhankelijk zijn van de plaats die de individuele persoon inneemt in het sociale netwerk. Ervaringskennis is daarenboven afhankelijk van de fenomenen die psychologen ‘selectieve waarneming’ en ‘selectief onthouden’ noemen: het is namelijk zo dat wij vooral datgene opmerken en onthouden wat overeenstemt met onze bestaande vooroordelen, attitudes en interesses. Een student kan ervan overtuigd zijn dat ‘iedereen tijdens het academiejaar bijklust’. Maar het is heel waarschijnlijk dat die student ook vooral praat met anderen studenten, die net zoals hijzelf, betaalde arbeid verrichten tijdens de week. Als hij toch af en toe hoort dat er ook studenten zijn die niet werken, dan zal hij daar weinig aandacht aan besteden. De socioloog die zich een realistisch beeld wil vormen betreffende de tewerkstelling van studenten, mag dus niet alleen op de uitspraak van die ene student voortgaan. Hij moet alle VAA Sociologie 15 studenten (of een representatieve steekproef) in zijn onderzoek betrekken. Hij kan dat bijvoorbeeld doen door hen schriftelijk te ondervragen, waarbij elke student dezelfde uitgekiende vragen voorgeschoteld krijgt en de anonimiteit gewaarborgd wordt. 3 Sociologen doen aan sociologie Iedereen heeft wel enige kennis over zijn samenleving: men vormt zich een beeld van de wijze waarop de maatschappij (gezinnen, bedrijven, scholen, samenlevingen) georganiseerd is en hoe zij functioneert, men kent er bepaalde feiten van en heeft er bepaalde opinies over. Naast deze kennis en houding heeft men doorgaans ook wel enige verklaring voor de vastgestelde verschijnselen. Vandaar dat wel eens wordt gezegd dat iedereen een amateursocioloog is: mensen praten mee en tegen over wat er in de samenleving (niet) gebeurt. Sociologen daarentegen proberen systematisch de oorzaken van sociale verschijnselen en problemen te doorgronden. Sociologen onderzoeken met evenveel ernst hoe individuele mensen met elkaar omgaan als hoe samenlevingen veranderen doorheen de tijd. Maar sociologen bestuderen ook de evolutie van de rollenverdeling in gezinnen, de arbeidsverhoudingen, sociale zekerheid en de gezondheidszorg, intergenerationele solidariteit, internationale migratie alsook hoe we onze tijd besteden en hoe het onderwijs functioneert. Kortom sociologen trachten de samenleving in al haar complexiteit te doorgronden. 4.1 Auguste Comte De Franse denker August Comte (1798-1857) is de vader van de sociologie. Hij beoogde een wetenschap van de samenleving te scheppen, conform de werkwijze van de natuurwetenschappen (= ‘Physique sociale’ of sociale fysica als basis voor sociale bevindingen). Op deze manier wilde Comte maatschappelijke verschijnselen waarnemen en ordenen en uit die waarnemingen algemene wetten formuleren. Gericht op de beheersing van de samenleving door het modelleren van causale relaties of statistische correlaties, op basis van inzichten van sociale verbanden. Auguste Comte formuleerde drie stadia. Volgens Comte lag de grondslag van iedere maatschappelijke orde in een gemeenschappelijk stelsel van opvattingen en ideeën. Hij beschouwde dat stelsel als de "lijm", waarmee afzonderlijke delen van de maatschappij VAA Sociologie 16 (gezin, kerk en staat) door consensus aan elkaar kleefden. Een eerste vereiste voor het verbeteren van de samenleving was volgens Auguste Comte, het ontwikkelen van een nieuwe, theoretische wetenschap over die samenleving: de sociologie. 4.2 Karl Marx Karl marx werd geboren in Trier (Duitsland) op 5 mei 1818. Hij overleed in 1883 in Londen. Zijn vader was een joodse rechtsgeleerde. Toen Marx 17 was, ging hij rechten studeren aan de universiteit van Bonn, maar door gebrek aan belangstelling gaf hij die studie na 1 jaar op en ging in Berlijn filosofie studeren. Daarnaast verdiepte Karl Marx zich in geschiedenis en economie. Aan de universiteit van Jena promoveerde hij tot doctor in de filosofie. Pogingen om aan een universiteit benoemd te worden mislukten, omdat de Duitse reactionaire universiteiten hem te liberaal vonden. In 1842 werd Marx redacteur van de Rheinische Zeitung en hield zich steeds meer bezig met economische vraagstukken, maar wegens zijn radicale opvattingen werd dit blad in 1843 verboden. In 1844 vestigde Marx zich in Parijs, waar hij redacteur werd van de Deutsch Französische Jahrbücher, waarin felle kritiek werd geleverd op de bestaande maatschappelijke orde. Door een artikel in dit blad leerde hij de zakenman Friedrich Engels uit Manchester kennen, waarmee hij zeer bevriend werd. In 1845 werd Marx gedwongen Parijs te verlaten en vestigde zich in Brussel samen met Friedrich Engels en sloten zich aan bij de socialistische beweging. Samen schreven zij het Communistisch Manifest. In 1848 vertrokken Marx en Engels naar Duitsland om actief deel te nemen aan de revolutie. Dit mislukte en Marx werd opnieuw verbannen. Hij vestigde zich nu in Londen, waar hij de rest van zijn leven verbleef. In 1867 verscheen de eerste druk van Das Kapital, het beroemdste boek dat de grondslag vormde voor het Marxisme. Volgens Marx veroorzaakt de invoering van machines een verlaging van de kosten van het levensonderhoud en dus van de lonen. Karl Marx overleed in 1883 in Londen. 4.4 Max Weber Maximilian Carl Emil (Max) Weber (21 april 1864 -14 juni 1920) een Duitse econoom, geschiedkundige, rechtsgeleerde en socioloog. als een van de grondleggers van de sociologie. VAA Sociologie Hij was geldt Weber vond dat de 17 regelmatigheden en de samenhangen in sociaal handelen onvoldoende verklaard werden door enkel naar het waarneembare te kijken en op basis daarvan wetmatigheden te formuleren. Hij hechtte belang aan de betekenis van het sociaal handelen. Deze kan enkel worden achterhaald door te vragen naar de motieven die mensen tot handelen aanzetten of hen daarvan weerhouden. Sociologen moeten ernaar trachten de ideeën, opvattingen, motieven en doelstellingen te begrijpen, die de tot (sociaal) handelen aanzetten. 4.5 Luc Huyse Luc Huyse (Heule, 18 november 1937) is een Belgisch socioloog en hoogleraar van de Katholieke Universiteit Leuven. Zijn academische werk behandelt problemen van ongelijkheid en uitsluiting, besluitvorming in de Belgische politiek, de breuklijnen in de samenleving, de democratisering de collaboratie en repressie. Na van het zijn emeritaat werkt onderwijs, hij als de consultant verzuiling en voor jonge democratieën in transitie. Bij het grote publiek is Luc Huyse vooral bekend door zijn optreden in de media, waar hij met snelle en puntige analyses een vaak uitgenodigde gast werd om commentaar te leveren bij politieke actualiteiten. Veel van zijn studies en politieke commentaren zijn ook in toegankelijke taal in boekvorm gepubliceerd. 4.6 Marc Elchardus Mark Elchardus (28 november 1946) is een Vlaams hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel. Zijn onderzoek is gericht op de cultuursociologie en de sociologie van de tijdsordening. Hij kijkt daarbij naar de recente ontwikkelingen van opvattingen, houdingen en denkwijzen in uiteenlopende domeinen. De rol van het onderwijs en de media worden daarbij bestudeerd, evenals de gevolgen van dergelijke ontwikkelingen voor de politiek en het sociaal beleid. Elchardus publiceert veelvuldig over deze onderwerpen en wordt regelmatig gevraagd om in televisieprogramma's of kranten recente ontwikkelingen te duiden als commentator. Een bekende publicatie is het boek De Dramademocratie (2002) waarin Elchardus beschrijft hoe de Westerse politiek verworden is tot een theater. Naast zijn academische loopbaan is Elchardus geëngageerd in het maatschappelijk middenveld, bijvoorbeeld als voorzitter van het Fonds P&V tegen de uitsluiting van jongeren. Elchardus wordt ook wel beschouwd als een van de ideologen van de sp.a. VAA Sociologie 18