Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010 Kenmerken Passend Onderwijs in relatie tot de curricula van de afdelingen; aanbevelingen van de Projectgroep Passend Onderwijs. De doel van Passend Onderwijs blijft, ook na de heroverwegingsbrief van de staatssecretaris voluit boven tafel: goed onderwijs en goede zorg voor álle leerlingen (uit: nieuwsbrief Informatiepunt Passend Onderwijs) kader1: doel Passend Onderwijs Wat betekent Passend Onderwijs voor leraren? En wat voor lerarenopleidingen? Om antwoord hierop te vinden heeft de projectgroep Passend Onderwijs hiertoe 4 benaderingen bestudeerd: de opbrengst van LEOZ 7: Opleiden voor Passend Onderwijs; advies m.b.t. het programma en niveau van opleiden voor Passend Onderwijs in de Bachelorfase van PABO en Lerarenopleidingen VO; de opbrengst van LEOZ 4: Inclusief Bekwaam. Generiek competentieprofiel inclusief onderwijs; handelingsgericht werken; opbrengstgericht werken. Uit deze bronnen heeft de projectgroep een aantal gemeenschappelijke kenmerken gehaald, die, opgenomen in de opleidingen van de School of Education, de studenten toerusten om te werken binnen Passend Onderwijs. Deze notitie is als volgt opgebouwd: In twee schema’s wordt de opbrengst van de literatuurstudie van de projectgroep kort weergegeven: schema 1 (de leraar) geeft aan wat Passend Onderwijs voor de leraar betekent, terwijl schema 2 (de opleiding) geeft aan hoe dit onze opleidingen kleurt. Uiteraard zijn er verschillen tussen de verschillende afdelingen van de School of Education - het is dan ook aan de afdelingen en curriculumcommissies van de afdelingen om accenten aan te brengen in de eigen opleiding of het eigen curriculum. In de bijlages zijn fragmenten uit de literatuurstudie van de projectgroep opgenomen - zij kunnen de afdelingen/curriculumcommissies helpen bij het verder vormgeven van Passend Onderwijs. Tenslotte: na de ‘Analyse van de interviews die zijn gehouden met diverse betrokkenen van de SOE (LVO, Pabo, OSO, PTH, DBKV en Theologie en levensbeschouwing) Windesheim over het onderwerp Passend Onderwijs (afgenomen in oktober 2009’ is dit het tweede product van de projectgroep Passend Onderwijs . Het ligt in de verwachting dat er nog voor juli 2010 een notitie zal komen tav opleiders. Aan de orde zullen onder meer komen: wat moet een opleider weten/kunnen om op te leiden voor Passend Onderwijs? hoe geven we zelf vorm aan Passend Onderwijs en kunnen wij model zijn voor onze studenten? De projectgroep hoopt dat afdelingen deze notitie zullen gebruiken als aanzet voor de verdere ontwikkeling van hun opleidingen. januari 2010, namens de projectgroep Passend Onderwijs, Erica de Bruïne Passend Onderwijs is niet een andere vorm van onderwijs, het is gewoon goed onderwijs Passend Onderwijs is niet iets vooral voor zorgleerlingen, maar is voor álle leerlingen Passend Onderwijs is niet een dingetje voor pedagogen, maar geldt voor alle onderwijsgevenden, in welk vak dan ook Passend Onderwijs is niet alleen voor PO, maar ook voor VO/BVE Passend Onderwijs is niet een vak erbij in het toch al zo volle curriculum, maar is vooral een manier waarop we onze opleiding vormgeven in het curriculum en de manier waarop wij lesgeven. kader 2:wat Passend Onderwijs niet en juist wel is. 1 Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010 Dit moet de leraar in het licht van Passend Onderwijs beheersen (kennis, vaardigheden, attitude): tav de leraar - leerling: - attitude en vaardigheden: de leraar herkent, erkent en waardeert de diversiteit van de leerlingen; diversiteit als uitgangspunt; de leraar stelt de onderwijsbehoeftes van de leerling centraal; de leraar hanteert als uitgangspunt: wat kan de leerling (niet: wat kan hij niet); de leraar heeft hoge verwachtingen van elke leerling; de leraar bejegent leerlingen positief (bijv. positieve feedback); de leraar werkt samen met zijn leerlingen, gebruikt hen als bron; de leraar stimuleert leerlingen samen te werken, en met en van elkaar te leren de leraar werkt met een werktheorie: hij is in staat goed en systematisch te observeren; hij kan resultaten van leerlingen analyseren (op basis van toetsen); hij is in staat verbeteracties te plannen de leraar kan signaleren - beschikken over de volgende kennis en die kunnen toepassen: de leraar heeft zicht op de ontwikkeling van de leerling(en); de leraar heeft kennis van het leren van kinderen/jongeren (-vak- didactische kennis); de leraar heeft kennis van stagnerend leren/leerproblemen (orthodidactische kennis); de leraar heeft kennis van gedrag en gedragsproblemen (pedagogische en orthopedagogische kennis); de leraar kent het curriculum van zijn school/vak en kan dit zo nodig aanpassen aan het kind de leraar weet wat er op school aan hulpmiddelen is (orthotheek) en kan die inzetten tbv zijn leerlingen; de leraar is op de hoogte van doorverwijzingsmogelijkheden. tav maatschappelijke en onderwijs-gerelateerde kennis: weten wat er speelt in het onderwijs - de leraar heeft kennis van Passend Onderwijs; - de leraar heeft kennis van andere wet- en regelgeving op het gebied van onderwijs (bijv. hoe ziet het onderwijs eruit; rugzak-regeling; enz.); tav samenwerken: de leraar staat er niet alleen voor - de leraar werkt samen met ouders (partnerschap; ‘voicing’) - de leraar werkt samen met collega’s, zoals bijvoorbeeld de collega’s van verwante of andere vakken, de intern begeleider/coördinator zorg, gespecialiseerde leerkrachten, onderwijsassistenten; - de leraar werkt samen met professionals van buiten de school, zoals bijvoorbeeld jeugdzorg; - de leraar houdt de regie tav de leerlingen in zijn klas of groep; - de leraar kent het zorgprofiel en de visie van de school, handelt hier naar en draagt deze actief uit. tav onderzoekende houding: - de leraar beschikt over een onderzoekende houding, is nieuws- en leergierig; - de leraar is kan op een onderzoekende manier zijn praktijk verbeteren; kan praktijkonderzoek doen. overig: - de leraar is creatief en flexibel - de leraar heeft zicht op het eigen lerarengedrag (wat hij doet,waarom hij het zo doet, wat het effect is, wat mogelijke alternatieven zijn); - de leraar weet waarvoor hij staat in het onderwijs en weet ook dat zijn opvattingen over 2 Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010 onderwijs niet in beton gegoten zijn, maar gedurende zijn loopbaan aan verandering onderhevig kunnen zijn. schema 1: de leraar En dat betekent het volgende voor de opleidingen en het curriculum. Algemeen: - Leren: studenten moeten bovengenoemde kennis, vaardigheden en attitudes kunnen leren tijdens zijn opleiding (bijv. leren observeren, leren samenwerken, leren over het onderwijs in Nederland enzovoorts). Dat wil zeggen: ze maken zich die kennis, attitudes en vaardigheden eigen, ze mogen er mee kunnen oefenen en daarvan kunnen leren, alleen en met elkaar. En ze moeten hun eigen opvattingen over goed onderwijs kunnen ontwikkelen en hiernaar leren handelen. - We teach as we preach: we moeten ons realiseren dat wij,opleiders model zijn voor onze studenten in hoe wij met hen omgaan, in hoe wij uitgaan van de diversiteit van studenten - Passend Onderwijs is niet een vak dat erbij komt, maar is vooral de manier waarop wij studenten opleiden Daarbij komt: - tijdens de opleiding moeten we onze studenten in de gelegenheid stellen succeservaringen op te doen - we moeten onze studenten kennis laten maken met effectieve pedagogische en didactische benaderingen, bijv. School Wide Positive Behavior Support, Respons to Intervention, Handelingsgericht werken, opbrengstgericht werken ( voor handelingsgericht werken: zie bijlage 1) - er moet in onze curricula ruimte zijn om studenten te leren effectief samen te werken en samen te onderzoeken - aandacht besteden aan de bewustwording en ontwikkeling van de beroepsidentiteit van de student - de kennismatrix kan een hulpmiddel zijn bij het verder ontwikkelen van het curriculum (zie bijlage 2 uit Inclusief bekwaam, LEOZ 4) - voor opbouw Passend Onderwijs (verbreding en verdieping ): zie bijlage 3 uit LEOZ 7 - voor SBLcompetenties in relatie tot inclusief onderwijs: zie bijlage 4 (uit Inclusief bekwaam, LEOZ 4). schema 2: de opleiding 3 Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010 waarnemen bijlage 1: schema Handelingsgericht werken (overgenomen uit LEOZ 4) 6) Uitvoeren groepsplan Intern handelen 1) Groepsoverzicht/evalueren Groepsbespreking 2) Signaleren leerlingen met leerlingen specifieke onder- realiseren wijsbehoeften 5) Opstellen begrijpen Oudergesprek groepsplan 4) Clusteren gelijke onderwijsbehoeften plannen leerlingen met Leerlingenbespreking 3) Benoemen onderwijsbehoeften Individueel handelingsplan Oudergesprek Externe zorg Extern handelen 4 Handelingsgerichte begeleiding Handelingsgerichte diagnostiek Oudergesprek Verwijzing Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010 Bijlage 2: kennismatrix uit LEOZ 4 Kritisch toepassen van kennis Competenties zonder kennis zijn lege hulzen, kennis maakt een belangrijk onderdeel uit van competenties. Een competente leraar beschikt dan ook over kennis, kan die kennis toepassen en hanteren binnen haar werk en ontwikkelt kennis door haar praktijk te onderzoeken. In Bekwaam & Speciaal wordt over kennis gezegd: Het leraarschap is een professioneel beroep, dat wil zeggen dat de vormgeving van onderwijs gebaseerd is op kennis van processen van leren en onderwijzen, in samenhang natuurlijk met de kennis van wat inhoudelijk geleerd en onderwezen moet worden (De Bruïne e.a., 2004, p 71). Er wordt gesproken over drie vormen van kennis: - praktische kennis, - methodische kennis - theoretische kennis. Maar kennis heeft ook een object, kennis gaat ergens over (kennisgebied). Er worden drie kennisgebieden onderscheiden: - kennis over de leerling, bijvoorbeeld: hoe is de onderwijsgeschiedenis van de leerling? hoe is de thuissituatie? wat is de relatie tussen de culturele achtergrond van de leerling en zijn functioneren op school? - Kennis over het leren, bijvoorbeeld: hoe leren leerlingen van een bepaalde leeftijdsgroep? hoe leert deze leerling? hoe weet ik of het leerproces stagneert? - Kennis over het vakgebied: vakinhoud (De Bruïne e.a., 2004, p 71 e.v.). Ook voor het werken binnen een inclusieve setting zijn deze drie kennisvormen en drie kennisgebieden van belang, zeker als ze worden toegesneden op de inclusieve praktijk. Een voorbeeld: kennis binnen het kennisgebied ‘het leren’ betekent voor een inclusief bekwame leraar dat zij grondige kennis heeft over diversiteitsleren en daarmee kan werken. Echter, de drie kennisgebieden dekken niet helemaal de kennis die nodig is voor het werken in een inclusieve school. Uit het literatuuronderzoek en de raadplegende conferentie met leraren en docenten bleek dat succesvolle inclusieve scholen lerende organisaties zijn, waar leraren samen met het management en ouders leren vorm te geven aan inclusiviteit. Dat betekent dat professionals binnen zo’n organisatie over kennis ten aanzien van de school als organisatie (organisatiekennis) dienen te beschikken (bijv. hoe leren we als school, onder welke condities? hoe veranderen we onze school effectief in samenspraak met elkaar?). Dit kennisgebied kan ook ruimer gelezen worden, als systeemkennis; het is dan ook van toepassing op het functioneren van het gezin als systeem. Ook met dit kennisgebied erbij komt de leraar die werkt binnen een inclusieve setting echter nog kennis te kort. Inclusief onderwijs gaat over school én over de wereld om de school heen; eerder werd al aangegeven dat inclusief onderwijs samenhangt met een inclusieve maatschappij, o.a. Van Houten, 2004. Inclusief onderwijs gaat over kansen voor iedereen om zijn of haar talenten maximaal te ontplooien, over emancipatie en participatie. Dat betekent voor een leraar binnen dit onderwijs dat zij ook dient te beschikken over kennis van de maatschappij en zich tot deze kennis dient te verhouden (bijv. kennis over emancipatie of over de al dan niet multiculturele samenleving). Met toevoeging van deze twee kennisgebieden wordt de al bestaande matrix uitgebreid: de drie vormen van kennis in combinatie met de vijf bovengenoemde kennisgebieden. Hieronder is de kennismatrix gegeven; de vakken van de matrix zijn gevuld met voorbeelden per kennisvormen en kennisgebieden. Afhankelijk van het niveau van de opleiding (bachelor of master) en de taken die een leraar vervult (binnen het primaire proces, als specialist/begeleider of als (zorg)coördinator), kan deze matrix gevuld worden met 5 Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010 kennisinhouden. Binnen dit competentieprofiel wordt deze matrix niet verder ingevuld, hier wordt immers een generiek competentieprofiel gegeven. De matrix is een hulpmiddel om kennis een plek te geven binnen een specifieke opleiding of werksituatie. kennisgebied de leerling → Kennisvorm ↓ theoretisch Methodisch praktisch 6 het leren het vakgebied de (school) organisatie de maatschappij theorieën op het gebied van diversiteits leren leer- en vakdidactiek ontwikkelings en problemen pedagogiek wetenschappelijke grondslag systeemkennis; theorieën mbt lerende organisatie processen van uitsluiting opbouw curriculum; samenhang leefwereld leerinhouden processen; projectmatig werken binnen de gehele school taak- en verantwoordelijkheidsverdeling binnen de eigen organisatie projectmatig werken met partners buiten de school onderwijswet geving identiteitsont wikkeling methodes die op school gebruikt worden Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010 bijlage 3:verbreding en verdieping tav Passend Onderwijs in de curricula (LEOZ 7) 4.2. Curriculumadvies PABO opleidingen Uit curriculumanalyse, conferenties , vragenlijsten en visie zal duidelijk geworden zijn dat met name de PABO’s zich al in meer of mindere mate oriënteren op de komst van Passend Onder-wijs. Daarnaast is momenteel een brede discussie gaande t.a.v. de kwaliteit van de leraren-opleidingen (o.a. HBO Raad, 2008). Opvallend is dat de betrokken opleidingen sterk inzetten op het ontwikkelen van competenties die niet alleen in de toekomst de leerling maar ook de docent zelf perspectief biedt op een betere zorg voor zichzelf en anderen. Een onderzoekende houding en verdieping van kennis en vaardigheden m.b.t. talenten van leerlingen hebben daarbij sleutelposities. (de Moor,2008 ;Werkgroep Fontys PABO,2005). Dat geldt zowel voor de major- als minorperioden. Men wil ‘alle kinderen op het hoogst haalbare niveau brengen en dus laten excelleren door tegemoet te komen aan de specifieke onderwijsbehoeften van ieder kind’. Bovendien wil men ook al rekening houden met de ontwikkelingen in het veld: een regionale invulling m.b.t. die onderwijsbehoeften moet bij de studenten bekend zijn’ (Citaten uit enquête onder studenten,docente/managers en velddocenten). Studenten moeten echter voldoende tijd krijgen om in hun vaardigheden m.b.t. Passend Onderwijs te kunnen groeien van ‘oriëntatie op’(niveau 1) via ‘kennismaking met’ (niveau 2) naar ’kennis en toepassing’ (niveau 3) van middelen en mogelijkheden op het gebied van zorg c.q. passend onderwijs. Dat geldt met name voor studenten die voor een ‘uitstroomprofiel zorg’ kiezen. Verdere verdieping en verbreding met name in uitvoering en onderzoek ( niveau 4) kan na de initiële opleiding en een praktijkperiode gevonden worden in een post-initiële masterstudie SEN (zie matrix) Fig 1: Matrix : voorbeeld verbreding en verdieping zorg/passend onderwijs in de curiccula van PABO’en LVO’s voor Fontys Hogescholen 7 Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010 Zorgniveaus Niveau 1 “Oriëntatie op Passend Onderwijs” Opleidingsprofiel PABO LVO/PTH SBL/BIO competenties Competenties m.b.t. Leerlingbegeleiding BaO Competenties m.b.t. Leerlingbegeleiding V(MB)O: Uitstroomprofiel ‘Zorg’ SBL/BIO competenties HBO competenties Verdieping PABO Minor Zorg <12: Kennis over zorgstructuur, Leeren gedragsproblematiek Inzicht en toepassing m.b.t - (Ortho)pedagogisch en (ortho-) didactisch (planmatig) handelen t.a.v. het jonge kind (4-12) Differentiatie Minor: Onderzoeksopdracht gerelateerd aan een schoolontwikkeling/project m.b.t. ‘zorg’ t.a.v. - Individuele llnvragen - Systeemvragen LVO/PTH Minor Zorg >12: Kennis over zorgstructuur,Leer- en gedragsproblematiek Inzicht en toepassing m.b.t - (Ortho)pedagogisch en (ortho-) didactisch (planmatig) handelen t.a.v. de puber/adoles-cent (12+) Praktijkperiode Niveau 4 “Uitvoering en onderzoek m.b.t. Passend Onderwijs” 8 PABO: 36 LVO: 18 Attitude Niveau 2 Onderzoekscompetenties “Leraar als “Kennismaking Onderzoeker” met Passend Onderwijs” Niveau 3 “Kennis ”+ “Toepassing van Passend Onderwijs” ECT’s HBO Master SEN comMaster SEN petenties opleidingen (leraar gespecialiseerd/inclusief onderwijs) Leer-, ontwikkel- en onderzoekstrajecten m.b.t. specialismen 30 Verbreding 30 Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010 Bij ‘oriëntatie op’ zijn vooral kennis en activiteiten te verwachten die bijvoorbeeld met de ‘regulier’ leerlingbegeleiding op het gebied van leren, sociaal-emotionele ontwikkeling en/of studiekeuze te maken hebben ( het zogenaamde zorgniveau 1 ). Speciale aandacht gaat ook naar de attitudevorming t.a.v. Passend Onderwijs, niet alleen omdat die vaak relatief nog maar zwak ontwikkeld lijkt ( zie de Moor,e.a.,2008), maar ook om de bezorgdheid die daarover bestaat in de opleidingen af te bouwen bijvoorbeeld door het introduceren van ‘intake- en loopbaabgesprekken ( zie verslag miniconferentie Utrecht 3.1.4.) Bij ‘kennis maken met’ worden de kennis en activiteiten m.b.t. Passend Onderwijs uitgebreid in relatie met een school waar Passend Onderwijs ontwikkeld is of wordt, dan wel er op die school aanleiding is haar zorgaspecten te verbeteren. Door middel van actieonderzoek ( zie hiervoor o.a. Ax,Ponte,Brouwer, 2008) analyseert de student (deel)aspecten van zorg/Passend Onderwijs op een school en zoekt hij/zij naar structurele oplossingen. Daarmee draagt hij/zij bij aan een mogelijk structurele aanpak voor de school én verrijkt zichzelf en de lerarenopleiding met nieuwe kennis en vaardigheden ( zie ook van der Sanden, 2005). Op het niveau van ‘kennis en toepassing’ van Passend Onderwijs worden verdieping van inzicht in zorgkenmerken, zorgstructuren en planmatig handelen centraal gesteld. De student moet dan bijvoorbeeld in staat worden geacht met de opgebouwde kennis en vaardigheden een handelingsplan te kunnen lezen en toepassen in de gevraagde schoolcontext (zie ook 3.3.1.4). Heeft de student alle drie de niveau’s eigen gemaakt kan terecht worden gesproken over een uitstroomprofiel en startbekwaamheid voor ‘Zorg/Passend Onderwijs. Wil de student zich nog verder bekwamen, dat is dit – liefst met een aantal jaren praktijkervaring – mogelijk via bijvoorbeeld een studie op het niveau van Master SEN. De zojuist beschreven niveauaanduiding van het curriculum heeft overigens wel direct consequenties voor de te besteden ECTS in de opleiding, met name in het bepalen van een onderen bovengrens. Willen de PABO’s tegemoet kunnen komen aan de door hen geformuleerde visie op inpassing van zorg/passend onderwijs ( zie 3.3.2.), dan zal een ondergrens van 15% (36 ects, zonder minor) en een bovengrens van c.a. 25% (66 ects, met minor; uitstroomprofiel zorg) voldoende garanties kunnen bieden om de aangegeven niveau’s qua tijdsinvestering te kunnen waarborgen. Voor de kwaliteit en de borging van de niveaus en hoe het curriculum concreet in te richten staan de opleidingen zelf garant. Het was de uitdrukkelijke wens van de betrokken opleidingen dit buiten het advies te houden. 4.3. Curriculumadvies Lerarenopleidingen /PTH’s Ook in de visie van lerarenopleidingen wordt vooral nadruk gelegd op een onderzoekende houding en een verbreding en verdieping van kennis en vaardigheden m.b.t. zorg /passend onderwijs. Hoewel de vormgeving van hun opleiding meer gericht en gerelateerd is aan ‘vakken’ zien ze door de toepassing van de major -minorstructuur genoeg mogelijkheden om aan een uitstroomprofiel ‘zorg’ tegemoet te kunnen komen. Daarbij biedt het verplicht (kunnen) stellen van een differentiatieminor de garantie dat aan zorg/passend onderwijs extra aandacht gegeven wordt. Door de invoering van 9 Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010 een dergelijke verplichte minor wordt de ondergrens voor de lerarenopleidingen VO gelijk aan ca. 48 ects ( 20%) en de bovengrens aan ca 68 ects (uitstroomprofiel ‘zorg’, 25% van de opleiding). Voor veel opleidingen betekent dit een forse toename van aandacht voor Passend Onderwijs of tewel de leerling als ‘lerende’ naast het ‘vak’ ( zie ook Kwaliteitsnota Passend Onderwijs, 2008). De extra tijd hiervoor kan gevonden worden in combinatie met effectievere en een-duidige didactische scenario’s. Tevens kan tijd gewonnen worden door meer aansluitingen te realiseren van inhouden en didactische werkvormen in de betrokken opleidingen. Bovendien worden de opleidingen met name in de laatste tijd aangespoord tot het laten aanleren van een nog in ontwikkeling zijnde competentie:de aanstaande ´leraar als onderzoe-ker´ (van Braak, e.a., 2008; LEOZ deelproject 6, 2009). Het kan dan ook niet anders dat hiermee ook de aard en structuur van de lerarenopleidingen verandert en met die aard en structuur ook de professio-naliteit van de lerarenopleiders.Ook voor hen – net als hun studenten - zal de gelegenheid geboden moeten worden zich structureel in de inhoud en vormgeving van Passend Onderwijs te verbreden en te verdiepen om op deze wijze adequaat een opleiding die het thema ‘Passend Onderwijs’ structureel in zijn aanbod opneemt, te kunnen uitvoeren. Het Expertisecentrum LEOZ kan daarvoor de uitgelezen brug zijn om de mogelijke kloof tussen expertise en opleiding te overbruggen. 10 Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010 bijlage 4: samenvatting competentieprofiel (uit LEOZ 4) Hoewel hier sprake is van competenties binnen een inclusieve setting, is dit ook voor Passend Onderwijs goed te gebruiken, met name de vetgedrukte passages. Kort overzicht van de basisdimensies en competenties voor leraren in een inclusieve setting A: professionele beroepshouding en daaraan verbonden kwaliteiten Visie op inclusie en waarderen van diversiteit: De leraar handelt vanuit een positieve en onderbouwde visie op inclusie, diversiteit en burgerschap. Zij gaat uit van gelijkwaardigheid. Ze ziet diversiteit in de groep als uitdaging en weet die effectief in te zetten bij de vormgeving van haar onderwijs. Ze heeft zelfvertrouwen en vertrouwen in eigen competenties in de omgang met verschillen. Normatieve professionaliteit: De leraar zorgt voor een goede balans tussen instrumentele, communicatieve en normatieve aspecten van het beroep. Authentiek functioneren: zichzelf hanteren in werksituaties De leraar weet dat zij er toe doet. Zij zorgt ervoor dat zij fysiek, emotioneel en cognitief in evenwicht is, om zo effectief te functioneren. B: diepgang in kennistoepassing en -ontwikkeling Kritisch toepassen van kennis: De leraar maakt constructief en effectief gebruik van de kennis die voor de uitoefening van haar beroep van belang is. Op basis van haar praktijkervaringen en praktijkonderzoek draagt ze bij aan de verdere kennisontwikkeling: voor haar eigen praktijk, en waar mogelijk ook toepasbaar in andere praktijken. Hanteren van de cyclus van professioneel werken: Gerichtheid op ontwikkelingsmogelijkheden: De leraar werkt handelingsgericht, waarbij zij de onderwijs- en ondersteuningsbehoeften van de leerling centraal stelt. Zij is zich ervan bewust dat de leerling zich ontwikkelt in wisselwerking met zijn of haar omgeving, wetend dat zij zelf daar ook deel van uitmaakt. Samenwerkend leren: De leraar is gericht op actieve participatie van en partnerschap met leerlingen, ouders/verzorgers en anderen die bij de ontwikkeling van de leerling(en) betrokken zijn. Onderzoekend handelen: De leraar beschouwt haar werk en haar professioneel functioneren vanuit een onderzoekende houding; zij is nieuws- en leergierig. Zij past haar handelen aan steeds nieuwe omstandigheden aan en maakt hierin keuzes die zowel instrumenteel als moreel-ethisch gefundeerd zijn. Zij verbetert haar praktijk door deze systematisch te onderzoeken. 1: interpersoonlijk competent in de omgang met leerlingen Een leraar die interpersoonlijk competent is in de omgang met leerlingen creëert voor haar leerlingen een veilige basis voor onderlinge verstandhouding en communicatie. Zij gaat uit van diversiteit en speelt hier op in. 2: pedagogisch competent in de omgang met leerlingen Een leraar die pedagogisch competent is, creëert een veilige en uitdagende omgeving, zodat leerlingen zich sociaal-emotioneel en moreel kunnen ontwikkelen. Zij erkent, herkent en waardeert daarbij de diversiteit van leerlingen. 3: vakinhoudelijk en didactisch competent in de omgang met leerlingen Een leraar die vakinhoudelijk en didactisch competent is helpt alle leerlingen zich de culturele bagage eigen te maken die zij nodig hebben in de hedendaagse samenleving, 11 Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010 waarbij zij aansluit bij de individuele mogelijkheden van de leerlingen. 4: organisatorisch competent Een leraar die organisatorisch competent is organiseert, in afstemming en waar mogelijk in samenwerking met collega’s, het werk zo, dat iedere leerling van en met elkaar kan leren en zich daarbij gewaardeerd voelt. Hierbij zorgt zij, samen met de leerlingen en collega’s, voor een veilige, overzichtelijke, ordelijke en taakgerichte sfeer. 5: competent in samenwerking met collega´s Een leraar die competent is in het samenwerken met collega’s, levert haar bijdrage aan het pedagogisch en didactisch klimaat op haar school, aan onderlinge samenwerking en aan de schoolorganisatie, met als doel het ontwikkelen van een inclusieve schoolpraktijk, een inclusieve cultuur en een schoolbeleid. 6: competent in samenwerking met de omgeving Een leraar die competent is in het samenwerken met de omgeving geeft ouders/ verzorgers van leerlingen een stem (voicing). Zij beschouwt hen als medeverantwoordelijke partners, erkent beslissingen die zij (willen) nemen en werkt effectief met hen samen. Zij levert een zodanige bijdrage aan de samenwerking met mensen en instellingen in de omgeving van de school, dat er sprake is van een goede aansluiting tussen buitensschoolse en binnensschoolse activiteiten voor alle leerlingen. 7: competent in reflectie en ontwikkeling De leraar die competent is in reflectie en ontwikkeling denkt na over haar beroepsopvattingen (waaronder die ten aanzien van diversiteit en gelijkwaardigheid) en haar bekwaamheid. Zij is voortdurend en doelgericht bezig zich verder te ontwikkelen en te professionaliseren, om goed in te kunnen spelen op diversiteit en om zo een bijdrage te kunnen leveren aan de participatie en emancipatie van haar leerlingen. 12