4.2. Curriculumadvies PABO opleidingen

advertisement
Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010
Kenmerken Passend Onderwijs in relatie tot de curricula van de afdelingen; aanbevelingen van de
Projectgroep Passend Onderwijs.
De doel van Passend Onderwijs blijft, ook na de heroverwegingsbrief van de staatssecretaris voluit
boven tafel: goed onderwijs en goede zorg voor álle leerlingen (uit: nieuwsbrief Informatiepunt
Passend Onderwijs)
kader1: doel Passend Onderwijs
Wat betekent Passend Onderwijs voor leraren? En wat voor lerarenopleidingen? Om antwoord
hierop te vinden heeft de projectgroep Passend Onderwijs hiertoe 4 benaderingen bestudeerd:
 de opbrengst van LEOZ 7: Opleiden voor Passend Onderwijs; advies m.b.t. het programma
en niveau van opleiden voor Passend Onderwijs in de Bachelorfase van PABO en
Lerarenopleidingen VO;
 de opbrengst van LEOZ 4: Inclusief Bekwaam. Generiek competentieprofiel inclusief
onderwijs;
 handelingsgericht werken;
 opbrengstgericht werken.
Uit deze bronnen heeft de projectgroep een aantal gemeenschappelijke kenmerken gehaald, die,
opgenomen in de opleidingen van de School of Education, de studenten toerusten om te werken
binnen Passend Onderwijs.
Deze notitie is als volgt opgebouwd:
In twee schema’s wordt de opbrengst van de literatuurstudie van de projectgroep kort
weergegeven: schema 1 (de leraar) geeft aan wat Passend Onderwijs voor de leraar betekent, terwijl
schema 2 (de opleiding) geeft aan hoe dit onze opleidingen kleurt. Uiteraard zijn er verschillen
tussen de verschillende afdelingen van de School of Education - het is dan ook aan de afdelingen en
curriculumcommissies van de afdelingen om accenten aan te brengen in de eigen opleiding of het
eigen curriculum.
In de bijlages zijn fragmenten uit de literatuurstudie van de projectgroep opgenomen - zij kunnen de
afdelingen/curriculumcommissies helpen bij het verder vormgeven van Passend Onderwijs.
Tenslotte: na de ‘Analyse van de interviews die zijn gehouden met diverse betrokkenen van de SOE
(LVO, Pabo, OSO, PTH, DBKV en Theologie en levensbeschouwing) Windesheim over het onderwerp
Passend Onderwijs (afgenomen in oktober 2009’ is dit het tweede product van de projectgroep
Passend Onderwijs . Het ligt in de verwachting dat er nog voor juli 2010 een notitie zal komen tav
opleiders. Aan de orde zullen onder meer komen: wat moet een opleider weten/kunnen om op te
leiden voor Passend Onderwijs? hoe geven we zelf vorm aan Passend Onderwijs en kunnen wij
model zijn voor onze studenten? De projectgroep hoopt dat afdelingen deze notitie zullen gebruiken
als aanzet voor de verdere ontwikkeling van hun opleidingen.
januari 2010,
namens de projectgroep Passend Onderwijs,
Erica de Bruïne





Passend Onderwijs is niet een andere vorm van onderwijs, het is gewoon goed onderwijs
Passend Onderwijs is niet iets vooral voor zorgleerlingen, maar is voor álle leerlingen
Passend Onderwijs is niet een dingetje voor pedagogen, maar geldt voor alle onderwijsgevenden,
in welk vak dan ook
Passend Onderwijs is niet alleen voor PO, maar ook voor VO/BVE
Passend Onderwijs is niet een vak erbij in het toch al zo volle curriculum, maar is vooral een
manier waarop we onze opleiding vormgeven in het curriculum en de manier waarop wij
lesgeven.
kader 2:wat Passend Onderwijs niet en juist wel is.
1
Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010
Dit moet de leraar in het licht van Passend Onderwijs beheersen (kennis, vaardigheden,
attitude):
tav de leraar - leerling:
- attitude en vaardigheden:
 de leraar herkent, erkent en waardeert de diversiteit van de leerlingen; diversiteit als
uitgangspunt;
 de leraar stelt de onderwijsbehoeftes van de leerling centraal;
 de leraar hanteert als uitgangspunt: wat kan de leerling (niet: wat kan hij niet);
 de leraar heeft hoge verwachtingen van elke leerling;
 de leraar bejegent leerlingen positief (bijv. positieve feedback);
 de leraar werkt samen met zijn leerlingen, gebruikt hen als bron;
 de leraar stimuleert leerlingen samen te werken, en met en van elkaar te leren
 de leraar werkt met een werktheorie: hij is in staat goed en systematisch te observeren; hij
kan resultaten van leerlingen analyseren (op basis van toetsen); hij is in staat verbeteracties
te plannen
 de leraar kan signaleren
- beschikken over de volgende kennis en die kunnen toepassen:
 de leraar heeft zicht op de ontwikkeling van de leerling(en);
 de leraar heeft kennis van het leren van kinderen/jongeren (-vak- didactische kennis);
 de leraar heeft kennis van stagnerend leren/leerproblemen (orthodidactische kennis);
 de leraar heeft kennis van gedrag en gedragsproblemen (pedagogische en
orthopedagogische kennis);
 de leraar kent het curriculum van zijn school/vak en kan dit zo nodig aanpassen aan het
kind
 de leraar weet wat er op school aan hulpmiddelen is (orthotheek) en kan die inzetten tbv
zijn leerlingen;
 de leraar is op de hoogte van doorverwijzingsmogelijkheden.
tav maatschappelijke en onderwijs-gerelateerde kennis: weten wat er speelt in het onderwijs
- de leraar heeft kennis van Passend Onderwijs;
- de leraar heeft kennis van andere wet- en regelgeving op het gebied van onderwijs (bijv. hoe
ziet het onderwijs eruit; rugzak-regeling; enz.);
tav samenwerken: de leraar staat er niet alleen voor
- de leraar werkt samen met ouders (partnerschap; ‘voicing’)
- de leraar werkt samen met collega’s, zoals bijvoorbeeld de collega’s van verwante of andere
vakken, de intern begeleider/coördinator zorg, gespecialiseerde leerkrachten,
onderwijsassistenten;
- de leraar werkt samen met professionals van buiten de school, zoals bijvoorbeeld jeugdzorg;
- de leraar houdt de regie tav de leerlingen in zijn klas of groep;
- de leraar kent het zorgprofiel en de visie van de school, handelt hier naar en draagt deze actief
uit.
tav onderzoekende houding:
- de leraar beschikt over een onderzoekende houding, is nieuws- en leergierig;
- de leraar is kan op een onderzoekende manier zijn praktijk verbeteren; kan praktijkonderzoek
doen.
overig:
- de leraar is creatief en flexibel
- de leraar heeft zicht op het eigen lerarengedrag (wat hij doet,waarom hij het zo doet, wat het
effect is, wat mogelijke alternatieven zijn);
- de leraar weet waarvoor hij staat in het onderwijs en weet ook dat zijn opvattingen over
2
Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010
onderwijs niet in beton gegoten zijn, maar gedurende zijn loopbaan aan verandering
onderhevig kunnen zijn.
schema 1: de leraar
En dat betekent het volgende voor de opleidingen en het curriculum.
Algemeen:
- Leren:
studenten moeten bovengenoemde kennis, vaardigheden en attitudes kunnen leren tijdens zijn
opleiding (bijv. leren observeren, leren samenwerken, leren over het onderwijs in Nederland
enzovoorts). Dat wil zeggen: ze maken zich die kennis, attitudes en vaardigheden eigen, ze
mogen er mee kunnen oefenen en daarvan kunnen leren, alleen en met elkaar. En ze moeten
hun eigen opvattingen over goed onderwijs kunnen ontwikkelen en hiernaar leren handelen.
- We teach as we preach:
we moeten ons realiseren dat wij,opleiders model zijn voor onze studenten in hoe wij met hen
omgaan, in hoe wij uitgaan van de diversiteit van studenten
- Passend Onderwijs is niet een vak dat erbij komt, maar is vooral de manier waarop wij
studenten opleiden
Daarbij komt:
- tijdens de opleiding moeten we onze studenten in de gelegenheid stellen succeservaringen op
te doen
- we moeten onze studenten kennis laten maken met effectieve pedagogische en didactische
benaderingen, bijv. School Wide Positive Behavior Support, Respons to Intervention,
Handelingsgericht werken, opbrengstgericht werken ( voor handelingsgericht werken: zie
bijlage 1)
- er moet in onze curricula ruimte zijn om studenten te leren effectief samen te werken en
samen te onderzoeken
- aandacht besteden aan de bewustwording en ontwikkeling van de beroepsidentiteit van de
student
- de kennismatrix kan een hulpmiddel zijn bij het verder ontwikkelen van het curriculum (zie
bijlage 2 uit Inclusief bekwaam, LEOZ 4)
- voor opbouw Passend Onderwijs (verbreding en verdieping ): zie bijlage 3 uit LEOZ 7
- voor SBLcompetenties in relatie tot inclusief onderwijs: zie bijlage 4 (uit Inclusief bekwaam,
LEOZ 4).
schema 2: de opleiding
3
Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010
waarnemen
bijlage 1: schema Handelingsgericht werken (overgenomen uit LEOZ 4)
6) Uitvoeren
groepsplan
Intern handelen
1) Groepsoverzicht/evalueren
Groepsbespreking
2) Signaleren
leerlingen met
leerlingen
specifieke onder-
realiseren
wijsbehoeften
5) Opstellen
begrijpen
Oudergesprek
groepsplan
4) Clusteren
gelijke onderwijsbehoeften
plannen
leerlingen met
Leerlingenbespreking
3) Benoemen
onderwijsbehoeften
Individueel
handelingsplan
Oudergesprek
Externe zorg
Extern handelen
4
Handelingsgerichte
begeleiding
Handelingsgerichte
diagnostiek
Oudergesprek
Verwijzing
Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010
Bijlage 2: kennismatrix uit LEOZ 4
Kritisch toepassen van kennis
Competenties zonder kennis zijn lege hulzen, kennis maakt een belangrijk onderdeel uit van
competenties. Een competente leraar beschikt dan ook over kennis, kan die kennis toepassen
en hanteren binnen haar werk en ontwikkelt kennis door haar praktijk te onderzoeken.
In Bekwaam & Speciaal wordt over kennis gezegd: Het leraarschap is een professioneel
beroep, dat wil zeggen dat de vormgeving van onderwijs gebaseerd is op kennis van
processen van leren en onderwijzen, in samenhang natuurlijk met de kennis van wat
inhoudelijk geleerd en onderwezen moet worden (De Bruïne e.a., 2004, p 71).
Er wordt gesproken over drie vormen van kennis:
- praktische kennis,
- methodische kennis
- theoretische kennis.
Maar kennis heeft ook een object, kennis gaat ergens over (kennisgebied). Er worden drie
kennisgebieden onderscheiden:
- kennis over de leerling, bijvoorbeeld: hoe is de onderwijsgeschiedenis van de leerling? hoe
is de thuissituatie? wat is de relatie tussen de culturele achtergrond van de leerling en zijn
functioneren op school?
- Kennis over het leren, bijvoorbeeld: hoe leren leerlingen van een bepaalde leeftijdsgroep?
hoe leert deze leerling? hoe weet ik of het leerproces stagneert?
- Kennis over het vakgebied: vakinhoud (De Bruïne e.a., 2004, p 71 e.v.).
Ook voor het werken binnen een inclusieve setting zijn deze drie kennisvormen en drie
kennisgebieden van belang, zeker als ze worden toegesneden op de inclusieve praktijk. Een
voorbeeld: kennis binnen het kennisgebied ‘het leren’ betekent voor een inclusief bekwame
leraar dat zij grondige kennis heeft over diversiteitsleren en daarmee kan werken.
Echter, de drie kennisgebieden dekken niet helemaal de kennis die nodig is voor het werken
in een inclusieve school. Uit het literatuuronderzoek en de raadplegende conferentie met
leraren en docenten bleek dat succesvolle inclusieve scholen lerende organisaties zijn, waar
leraren samen met het management en ouders leren vorm te geven aan inclusiviteit. Dat
betekent dat professionals binnen zo’n organisatie over kennis ten aanzien van de school als
organisatie (organisatiekennis) dienen te beschikken (bijv. hoe leren we als school, onder
welke condities? hoe veranderen we onze school effectief in samenspraak met elkaar?). Dit
kennisgebied kan ook ruimer gelezen worden, als systeemkennis; het is dan ook van
toepassing op het functioneren van het gezin als systeem.
Ook met dit kennisgebied erbij komt de leraar die werkt binnen een inclusieve setting echter
nog kennis te kort. Inclusief onderwijs gaat over school én over de wereld om de school heen;
eerder werd al aangegeven dat inclusief onderwijs samenhangt met een inclusieve
maatschappij, o.a. Van Houten, 2004. Inclusief onderwijs gaat over kansen voor iedereen om
zijn of haar talenten maximaal te ontplooien, over emancipatie en participatie. Dat betekent
voor een leraar binnen dit onderwijs dat zij ook dient te beschikken over kennis van de
maatschappij en zich tot deze kennis dient te verhouden (bijv. kennis over emancipatie of
over de al dan niet multiculturele samenleving).
Met toevoeging van deze twee kennisgebieden wordt de al bestaande matrix uitgebreid: de
drie vormen van kennis in combinatie met de vijf bovengenoemde kennisgebieden.
Hieronder is de kennismatrix gegeven; de vakken van de matrix zijn gevuld met voorbeelden
per kennisvormen en kennisgebieden. Afhankelijk van het niveau van de opleiding (bachelor
of master) en de taken die een leraar vervult (binnen het primaire proces, als
specialist/begeleider of als (zorg)coördinator), kan deze matrix gevuld worden met
5
Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010
kennisinhouden. Binnen dit competentieprofiel wordt deze matrix niet verder ingevuld, hier
wordt immers een generiek competentieprofiel gegeven. De matrix is een hulpmiddel om
kennis een plek te geven binnen een specifieke opleiding of werksituatie.
kennisgebied
de leerling
→
Kennisvorm ↓
theoretisch
Methodisch
praktisch
6
het leren
het
vakgebied
de (school)
organisatie
de maatschappij
theorieën op
het gebied
van
diversiteits
leren
leer- en
vakdidactiek
ontwikkelings en problemen
pedagogiek
wetenschappelijke
grondslag
systeemkennis; theorieën
mbt lerende
organisatie
processen van
uitsluiting
opbouw
curriculum;
samenhang
leefwereld
leerinhouden
processen;
projectmatig
werken
binnen de
gehele school
taak- en
verantwoordelijkheidsverdeling
binnen de
eigen
organisatie
projectmatig
werken met
partners
buiten de
school
onderwijswet
geving
identiteitsont
wikkeling
methodes die
op school
gebruikt
worden
Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010
bijlage 3:verbreding en verdieping tav Passend Onderwijs in de curricula (LEOZ 7)
4.2. Curriculumadvies PABO opleidingen
Uit curriculumanalyse, conferenties , vragenlijsten en visie zal duidelijk geworden zijn dat met name
de PABO’s zich al in meer of mindere mate oriënteren op de komst van Passend Onder-wijs.
Daarnaast is momenteel een brede discussie gaande t.a.v. de kwaliteit van de leraren-opleidingen
(o.a. HBO Raad, 2008). Opvallend is dat de betrokken opleidingen sterk inzetten op het ontwikkelen
van competenties die niet alleen in de toekomst de leerling maar ook de docent zelf perspectief
biedt op een betere zorg voor zichzelf en anderen. Een onderzoekende houding en verdieping van
kennis en vaardigheden m.b.t. talenten van leerlingen hebben daarbij sleutelposities. (de Moor,2008
;Werkgroep Fontys PABO,2005). Dat geldt zowel voor de major- als minorperioden. Men wil ‘alle
kinderen op het hoogst haalbare niveau brengen en dus laten excelleren door tegemoet te komen
aan de specifieke onderwijsbehoeften van ieder kind’. Bovendien wil men ook al rekening houden
met de ontwikkelingen in het veld: een regionale invulling m.b.t. die onderwijsbehoeften moet bij de
studenten bekend zijn’ (Citaten uit enquête onder studenten,docente/managers en velddocenten).
Studenten moeten echter voldoende tijd krijgen om in hun vaardigheden m.b.t. Passend Onderwijs
te kunnen groeien van ‘oriëntatie op’(niveau 1) via ‘kennismaking met’ (niveau 2) naar ’kennis en
toepassing’ (niveau 3) van middelen en mogelijkheden op het gebied van zorg c.q. passend
onderwijs. Dat geldt met name voor studenten die voor een ‘uitstroomprofiel zorg’ kiezen. Verdere
verdieping en verbreding met name in uitvoering en onderzoek ( niveau 4) kan na de initiële
opleiding en een praktijkperiode gevonden worden in een post-initiële masterstudie SEN (zie matrix)
Fig 1: Matrix : voorbeeld verbreding en verdieping zorg/passend onderwijs in de curiccula van PABO’en LVO’s
voor Fontys Hogescholen
7
Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010
Zorgniveaus
Niveau 1
“Oriëntatie op
Passend
Onderwijs”
Opleidingsprofiel
PABO
LVO/PTH
SBL/BIO competenties
Competenties m.b.t.
Leerlingbegeleiding
BaO
Competenties m.b.t.
Leerlingbegeleiding
V(MB)O:
Uitstroomprofiel ‘Zorg’
SBL/BIO competenties
HBO competenties
Verdieping
PABO
Minor Zorg <12:
Kennis over
zorgstructuur, Leeren
gedragsproblematiek
Inzicht en
toepassing m.b.t
- (Ortho)pedagogisch
en (ortho-)
didactisch
(planmatig)
handelen t.a.v. het
jonge kind (4-12)
Differentiatie Minor:
Onderzoeksopdracht
gerelateerd aan een
schoolontwikkeling/project
m.b.t. ‘zorg’ t.a.v.
- Individuele
llnvragen
- Systeemvragen
LVO/PTH
Minor Zorg >12:
Kennis over
zorgstructuur,Leer- en
gedragsproblematiek
Inzicht en toepassing
m.b.t
- (Ortho)pedagogisch en
(ortho-) didactisch
(planmatig) handelen t.a.v.
de puber/adoles-cent
(12+)
Praktijkperiode
Niveau 4
“Uitvoering en
onderzoek
m.b.t. Passend
Onderwijs”
8
PABO: 36
LVO: 18
Attitude
Niveau 2
Onderzoekscompetenties “Leraar als
“Kennismaking
Onderzoeker”
met Passend
Onderwijs”
Niveau 3
“Kennis ”+
“Toepassing
van Passend
Onderwijs”
ECT’s
HBO Master SEN comMaster SEN
petenties
opleidingen
(leraar gespecialiseerd/inclusief onderwijs)
Leer-, ontwikkel- en
onderzoekstrajecten m.b.t.
specialismen
30
Verbreding
30
Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010
Bij ‘oriëntatie op’ zijn vooral kennis en activiteiten te verwachten die bijvoorbeeld met de ‘regulier’
leerlingbegeleiding op het gebied van leren, sociaal-emotionele ontwikkeling en/of studiekeuze te
maken hebben ( het zogenaamde zorgniveau 1 ). Speciale aandacht gaat ook naar de
attitudevorming t.a.v. Passend Onderwijs, niet alleen omdat die vaak relatief nog maar zwak
ontwikkeld lijkt ( zie de Moor,e.a.,2008), maar ook om de bezorgdheid die daarover bestaat in de
opleidingen af te bouwen bijvoorbeeld door het introduceren van ‘intake- en loopbaabgesprekken (
zie verslag miniconferentie Utrecht 3.1.4.)
Bij ‘kennis maken met’ worden de kennis en activiteiten m.b.t. Passend Onderwijs uitgebreid in
relatie met een school waar Passend Onderwijs ontwikkeld is of wordt, dan wel er op die school
aanleiding is haar zorgaspecten te verbeteren. Door middel van actieonderzoek ( zie hiervoor o.a.
Ax,Ponte,Brouwer, 2008) analyseert de student (deel)aspecten van zorg/Passend Onderwijs op een
school en zoekt hij/zij naar structurele oplossingen. Daarmee draagt hij/zij bij aan een mogelijk
structurele aanpak voor de school én verrijkt zichzelf en de lerarenopleiding met nieuwe kennis en
vaardigheden ( zie ook van der Sanden, 2005).
Op het niveau van ‘kennis en toepassing’ van Passend Onderwijs worden verdieping van inzicht in
zorgkenmerken, zorgstructuren en planmatig handelen centraal gesteld. De student moet dan
bijvoorbeeld in staat worden geacht met de opgebouwde kennis en vaardigheden een
handelingsplan te kunnen lezen en toepassen in de gevraagde schoolcontext (zie ook 3.3.1.4).
Heeft de student alle drie de niveau’s eigen gemaakt kan terecht worden gesproken over een
uitstroomprofiel en startbekwaamheid voor ‘Zorg/Passend Onderwijs. Wil de student zich nog
verder bekwamen, dat is dit – liefst met een aantal jaren praktijkervaring – mogelijk via bijvoorbeeld
een studie op het niveau van Master SEN.
De zojuist beschreven niveauaanduiding van het curriculum heeft overigens wel direct
consequenties voor de te besteden ECTS in de opleiding, met name in het bepalen van een onderen bovengrens. Willen de PABO’s tegemoet kunnen komen aan de door hen geformuleerde visie op
inpassing van zorg/passend onderwijs ( zie 3.3.2.), dan zal een ondergrens van 15% (36 ects, zonder
minor) en een bovengrens van c.a. 25% (66 ects, met minor; uitstroomprofiel zorg) voldoende
garanties kunnen bieden om de aangegeven niveau’s qua tijdsinvestering te kunnen waarborgen.
Voor de kwaliteit en de borging van de niveaus en hoe het curriculum concreet in te richten staan
de opleidingen zelf garant. Het was de uitdrukkelijke wens van de betrokken opleidingen dit buiten
het advies te houden.
4.3. Curriculumadvies Lerarenopleidingen /PTH’s
Ook in de visie van lerarenopleidingen wordt vooral nadruk gelegd op een onderzoekende houding
en een verbreding en verdieping van kennis en vaardigheden m.b.t. zorg /passend onderwijs. Hoewel
de vormgeving van hun opleiding meer gericht en gerelateerd is aan ‘vakken’ zien ze door de
toepassing van de major -minorstructuur genoeg mogelijkheden om aan een uitstroomprofiel ‘zorg’
tegemoet te kunnen komen. Daarbij biedt het verplicht (kunnen) stellen van een differentiatieminor
de garantie dat aan zorg/passend onderwijs extra aandacht gegeven wordt. Door de invoering van
9
Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010
een dergelijke verplichte minor wordt de ondergrens voor de lerarenopleidingen VO gelijk aan ca.
48 ects ( 20%) en de bovengrens aan ca 68 ects (uitstroomprofiel ‘zorg’, 25% van de opleiding).
Voor veel opleidingen betekent dit een forse toename van aandacht voor Passend Onderwijs of
tewel de leerling als ‘lerende’ naast het ‘vak’ ( zie ook Kwaliteitsnota Passend Onderwijs, 2008). De
extra tijd hiervoor kan gevonden worden in combinatie met effectievere en een-duidige didactische
scenario’s. Tevens kan tijd gewonnen worden door meer aansluitingen te realiseren van inhouden
en didactische werkvormen in de betrokken opleidingen. Bovendien worden de opleidingen met
name in de laatste tijd aangespoord tot het laten aanleren van een nog in ontwikkeling zijnde
competentie:de aanstaande ´leraar als onderzoe-ker´ (van Braak, e.a., 2008; LEOZ deelproject 6,
2009). Het kan dan ook niet anders dat hiermee ook de aard en structuur van de lerarenopleidingen
verandert en met die aard en structuur ook de professio-naliteit van de lerarenopleiders.Ook voor
hen – net als hun studenten - zal de gelegenheid geboden moeten worden zich structureel in de
inhoud en vormgeving van Passend Onderwijs te verbreden en te verdiepen om op deze wijze
adequaat een opleiding die het thema ‘Passend Onderwijs’ structureel in zijn aanbod opneemt, te
kunnen uitvoeren. Het Expertisecentrum LEOZ kan daarvoor de uitgelezen brug zijn om de mogelijke
kloof tussen expertise en opleiding te overbruggen.
10
Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010
bijlage 4: samenvatting competentieprofiel (uit LEOZ 4)
Hoewel hier sprake is van competenties binnen een inclusieve setting, is dit ook voor Passend
Onderwijs goed te gebruiken, met name de vetgedrukte passages.
Kort overzicht van de basisdimensies en competenties voor leraren in een inclusieve setting
A: professionele beroepshouding en daaraan verbonden kwaliteiten
 Visie op inclusie en waarderen van diversiteit:
De leraar handelt vanuit een positieve en onderbouwde visie op inclusie, diversiteit en
burgerschap. Zij gaat uit van gelijkwaardigheid. Ze ziet diversiteit in de groep als uitdaging en
weet die effectief in te zetten bij de vormgeving van haar onderwijs. Ze heeft zelfvertrouwen
en vertrouwen in eigen competenties in de omgang met verschillen.
 Normatieve professionaliteit:
De leraar zorgt voor een goede balans tussen instrumentele, communicatieve en normatieve
aspecten van het beroep.
 Authentiek functioneren: zichzelf hanteren in werksituaties
De leraar weet dat zij er toe doet. Zij zorgt ervoor dat zij fysiek, emotioneel en cognitief in
evenwicht is, om zo effectief te functioneren.
B: diepgang in kennistoepassing en -ontwikkeling
 Kritisch toepassen van kennis:
De leraar maakt constructief en effectief gebruik van de kennis die voor de uitoefening van haar
beroep van belang is. Op basis van haar praktijkervaringen en praktijkonderzoek draagt ze bij
aan de verdere kennisontwikkeling: voor haar eigen praktijk, en waar mogelijk ook toepasbaar in
andere praktijken.
 Hanteren van de cyclus van professioneel werken:
Gerichtheid op ontwikkelingsmogelijkheden:
De leraar werkt handelingsgericht, waarbij zij de onderwijs- en ondersteuningsbehoeften van
de leerling centraal stelt. Zij is zich ervan bewust dat de leerling zich ontwikkelt in wisselwerking
met zijn of haar omgeving, wetend dat zij zelf daar ook deel van uitmaakt.
Samenwerkend leren:
De leraar is gericht op actieve participatie van en partnerschap met leerlingen,
ouders/verzorgers en anderen die bij de ontwikkeling van de leerling(en) betrokken zijn.
Onderzoekend handelen:
De leraar beschouwt haar werk en haar professioneel functioneren vanuit een onderzoekende
houding; zij is nieuws- en leergierig. Zij past haar handelen aan steeds nieuwe omstandigheden
aan en maakt hierin keuzes die zowel instrumenteel als moreel-ethisch gefundeerd zijn. Zij
verbetert haar praktijk door deze systematisch te onderzoeken.
1: interpersoonlijk competent in de omgang met leerlingen
 Een leraar die interpersoonlijk competent is in de omgang met leerlingen creëert voor haar
leerlingen een veilige basis voor onderlinge verstandhouding en communicatie.
 Zij gaat uit van diversiteit en speelt hier op in.
2: pedagogisch competent in de omgang met leerlingen
 Een leraar die pedagogisch competent is, creëert een veilige en uitdagende omgeving, zodat
leerlingen zich sociaal-emotioneel en moreel kunnen ontwikkelen.
 Zij erkent, herkent en waardeert daarbij de diversiteit van leerlingen.
3: vakinhoudelijk en didactisch competent in de omgang met leerlingen
 Een leraar die vakinhoudelijk en didactisch competent is helpt alle leerlingen zich de
culturele bagage eigen te maken die zij nodig hebben in de hedendaagse samenleving,
11
Passend Onderwijs en de opleiding/het curriculum, versie 1, 4 januari 2010
waarbij zij aansluit bij de individuele mogelijkheden van de leerlingen.
4: organisatorisch competent
 Een leraar die organisatorisch competent is organiseert, in afstemming en waar mogelijk in
samenwerking met collega’s, het werk zo, dat iedere leerling van en met elkaar kan leren en
zich daarbij gewaardeerd voelt.
 Hierbij zorgt zij, samen met de leerlingen en collega’s, voor een veilige, overzichtelijke, ordelijke
en taakgerichte sfeer.
5: competent in samenwerking met collega´s
 Een leraar die competent is in het samenwerken met collega’s, levert haar bijdrage aan het
pedagogisch en didactisch klimaat op haar school, aan onderlinge samenwerking en aan de
schoolorganisatie, met als doel het ontwikkelen van een inclusieve schoolpraktijk, een inclusieve
cultuur en een schoolbeleid.
6: competent in samenwerking met de omgeving
 Een leraar die competent is in het samenwerken met de omgeving geeft ouders/
verzorgers van leerlingen een stem (voicing).
 Zij beschouwt hen als medeverantwoordelijke partners, erkent beslissingen die zij (willen)
nemen en werkt effectief met hen samen.
 Zij levert een zodanige bijdrage aan de samenwerking met mensen en instellingen in de
omgeving van de school, dat er sprake is van een goede aansluiting tussen buitensschoolse en
binnensschoolse activiteiten voor alle leerlingen.
7: competent in reflectie en ontwikkeling
 De leraar die competent is in reflectie en ontwikkeling denkt na over haar beroepsopvattingen
(waaronder die ten aanzien van diversiteit en gelijkwaardigheid) en haar bekwaamheid.
 Zij is voortdurend en doelgericht bezig zich verder te ontwikkelen en te professionaliseren,
om goed in te kunnen spelen op diversiteit en om zo een bijdrage te kunnen leveren aan de
participatie en emancipatie van haar leerlingen.
12
Download