TIPS leesvaardigheid

advertisement
1
Examencursus
Instructies voor het lezen en begrijpen van examenteksten (multiple
choice) en het beantwoorden van de vragen.
Stap-voor-stap instructies:

Lees de titel (+ ondertitel), eventuele introductieregels. Kijk naar het plaatje + onderschrift.

Lees vervolgens niet eerst de hele tekst, dit kost teveel tijd. Ga meteen naar de eerste
vraag. Lees goed! Leer idioom!

Onderstreep de woorden waar de vraag over gaat in de tekst. Als het om meer dan 1 regel
gaat, zet dan een streepje voor de regels. Dit helpt je focussen op het stuk tekst waar het
om gaat.

Lees dan de tekst vanaf de vorige vraag tot en met het stuk van de nieuwe vraag. Lees dus
ook tussenliggende alinea’s, zelfs als daar geen vraag over gesteld wordt. Als er geen vraag
over een alinea gesteld wordt, wees dan op je hoede! Dit is een typisch cito-trucje. Die
alinea is wel belangrijk!

Ga terug naar de vraag, en bekijk per antwoord of je die woorden of het idee / gevoel dat in
dat antwoord verwoord wordt uit de tekst kunt halen. Zo niet, streep dan het antwoord door
en ga naar het volgende antwoord.

Als je zo alle antwoorden af bent gegaan, hou je vaak 2 antwoorden over: het goede en het
bijna goede. Lees de vraag en eventueel de tekst nog eens goed door. Hoe meer woorden
kloppen, hoe beter. Als de vraag is ‘wat is de kern van de alinea’ en er is 1 zin over geld, en
3 over ruzie in het gezin, dan is ‘gezinsproblemen’ beter dan ‘financiële zorgen’.

Ga zo één voor één de vragen af. Probeer steeds de grote lijn van het artikel en de mening
van de schrijver in je hoofd te houden, zodat je geen tegenstrijdige antwoorden geeft.

Zodra je merkt dat een (type) tekst erg moeilijk is, kun je die beter eerst overslaan. Je kunt
beter de makkelijkere teksten rustig en goed gedaan hebben, en die punten binnenhalen.
Als je dan nog tijd over hebt, doe je de moeilijke tekst.

Vergeet niet om aan het eind bij meerkeuze vragen die je hebt overgeslagen in ieder geval
iets in te vullen.
2
Een redenering die begint
met
‘ik denk dat ...’
is fout.
Er wordt niet gedacht, er
wordt examen gemaakt.
Niemand zit op jouw mening
te wachten.
Een goed antwoord begint
met:
’In de tekst staat ...’
ALLES STAAT IN DE TEKST !!!
3
Verder is het belangrijk op de volgende punten te letten:









De verbanden tussen alinea’s en zinnen. Zorg daarom dat je de voegwoorden uit de
voegwoordenlijst goed kent. Die woorden zijn de ‘richtingaanwijzers’ in de tekst. Ze geven aan
wat je kunt verwachten in een volgende zin of alinea, en dat vergroot je begrip van de tekst.
Interpunctie. Leestekens als ? ! “ ‘ ; : zijn net als voegwoorden belangrijke richtingaanwijzers
in een tekst.
Ironie. Ironie is spot in het algemeen. Je herkent ironie aan:
 heel positieve woorden in een negatief stuk tekst
 een onderwerp dat er met de haren bijgesleept wordt
 soms, een vraag aan het eind van de tekst.
Positief / negatief. Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je vaak wel reden of het
een positief dan wel een negatief geladen woord is. Hiermee kom je vaak al een heel eind. Let
ook op voorvoegsels, als a-, im-, miss-, non-, un-.
Let op kernwoorden in de antwoorden die niets met de tekst te maken hebben of veel te sterk
zijn, bv. nur, nie, immer. Dit duidt er in de meeste gevallen op dat het antwoord fout is.
Let, als je woordenschat dat toelaat, op synoniemen. In het goede antwoord staan vaak
synoniemen van de woorden uit de tekst.
Probeer je woordenboek zo weinig mogelijk te gebruiken. Dit kost teveel tijd. Denk in termen
als positief en negatief, of probeer de betekenis met behulp van Nederlands of een andere taal
af te leiden. Beperk je woordenboekgebruik zo veel mogelijk tot
 woorden in de antwoorden die je echt moet weten
 woorden uit de tekst die je moet weten om een open vraag in het Nederlands te kunnen
vertalen.
Vergeet nooit tussenliggende alinea’s te lezen, ook als er geen vraag over gesteld wordt.
Soms zijn ze gewoon nuttig om de grote lijn vast te houden, soms staat daar juist het antwoord.
Zo zie je het verschil:
 Kijk naar 2 opeenvolgende vragen.
 Als de ene vraag is: ‘Kijk in alinea 3’ en de volgende ‘Wat is de kern van alinea 5?’, dan
is alinea 4 belangrijk voor de grote lijn.
 Maar als de ene vraag is ‘Kijk in alinea 3’ en de volgende is een geciteerd zinnetje
met daarachter (al. 5)dan staat het antwoord waarschijnlijk in alinea 4. Ze zeggen niet
dat je in alinea 5 moet kijken voor het antwoord. Ze zeggen alleen dat daar dat zinnetje
staat.
Durf het overgebleven antwoord te kiezen. Als je de rest hebt weggestreept, moet het
overgebleven antwoord goed zijn, ook al weet je de precieze betekenis niet. (Zijn de woorden
die je niet weet soms synoniemen van de woorden in de tekst?)
En: de eerste keus is vaak de beste! Let daar eens op bij het oefenen. Mocht dat bij jou ook zo zijn,
vertrouw dan op jezelf en ga aan het eind van je examen niet meer veranderen.
4
Stappenplan voor het achtergrondartikel
1. Hoe ga ik om met de 1e vraag bij de tekst?
 Mogelijkheid 1. Wordt er gevraagd: Wat is de kern van alinea 1?
Wat te doen? : alinea 1 doorlezen en link leggen met titel en plaatje
 Mogelijkheid 2. De vraag is een open vraag.
Wat te doen? : Dan weet je dat de titel moeilijk is!! Haal dan informatie uit de vraag en leg
een link met de titel en plaatjes.
 Mogelijkheid 3. De eerste vraag is: Wat is de aanleiding voor……….?
Wat te doen? : Het antwoord staat NIET in alinea 1. Probeer te antwoorden door een link
met titel + plaatje te leggen.
2. Zijn er argumenten te vinden?
Bijvoorbeeld:
 Er zijn argumenten VOOR een stelling.
Dan staat het signaalwoord ABER in de tekst , er volgt een tegenstelling
 Vervolgens komen argumenten TEGEN de stelling
Er volgen tegenargumenten.
 Als vervolgens het signaalwoord JEDOCH in de tekst staat, dan komen de argumenten
VOOR de stelling weer aan bod.
3. De expert ( = de persoon die op de hoogte is) : wat is zijn rol?
Je moet dan twee dingen opzoeken :
- Wat zegt hij?
- Aan welke kant staat hij?
LET OP : DE REST IS ONZIN
Een typische expertvraag is: Wie uit de tekst zijn het met elkaar eens?
4.Het verschil tussen voorbeeld en de grote lijn zien
Een voorbeeld : de vraag kan luiden: Met welk woord begint de zin?
In het antwoord kan dan staan :
Duits: etwa
Bv : de vraag kan luiden : Wat doet de schrijver in dit fragment?
Het antwoord is heel vaak : illustreren = een voorbeeld geven
Bv :
In de vraag kan gevraagd worden: Wat zijn de verschillende mogelijkheden?
Het antwoord is heel vaak: es illustriert
Als er gevraagd wordt:
Geef de kern , de hoofdgedachte weer……./ Wat is de kern van…….?
Enz.
Dan, voor je gaat antwoorden: ALLE VOORBEELDEN SCHRAPPEN
Voorbeelden zijn ook altijd:
Namen
Plaatsen
Getallen
Percentages %
Data
5
STAPPENPLAN VOOR ABCD TEKSTEN
Stap 1:
Kijk naar de titel en het plaatje en lees het intro van de tekst.
Nu ben je bezig met lezen om ……………………………….DE GROTE LIJN te zien.
Stap 2:
 Lees eerst de vraag !
 Aanstrepen in de tekst : zin of alinea(’s) die in de vraag wordt (worden) genoemd.
Bijvoorbeeld :
1. Was wird in Absatz 2 beschrieben?
>> heel de 2e alinea onderstrepen.
2. “Dass die ...Ärztegruppe nachgewiesen.” (Zeile 15-19) Welche zwei Patientengruppen hat man
dabei
gebildet? [tekst : Balance im Pollenflug]
>> regel 15-19 onderstrepen
 Heb je een hele alinea/alinea’s onderstreept?
>> Dan is het antwoord te vinden ergens in het geheel van die alinea (voorbeeld 1).
 Heb je een zin onderstreept?
>> Dan is het antwoord te vinden in de rest van de alinea waarin je de zin onderstreept hebt,
dus de tekst die volgt op de onderstreepte zin (voorbeeld 2).
Wat willen ze weten? Vertaal hiervoor de vraag in je hoofd.
Lees dan de tekst door!
Stap 3 :
“Onzin” antwoorden er uit gooien.
Stap 4:
Vraag je af………
 Hoe vaak komt het antwoord voor in het aangestreepte deel?
Let op: vaak is 1 x niet genoeg. Het antwoord komt vaker voor.
 Kloppen alle elementen? Bij lange zinnen , de zin in stukjes hakken!
Als de elementen niet kloppen , dan gewoon schrappen.
Sterke bijv. nw maken antwoorden vaak fout, bv ‘falsch_’, ‘mehr’.
 Past het antwoord in de grote lijn?
6
STAPPENPLAN VOOR GATEN-TEKSTEN
Stap 1:
Kijk naar de titel, het plaatje , de intro van de tekst en probeer → DE GROTE LIJN te herkennen.
Stap 2:
Lees de tekst rondom het gat, waar een woord(groep) moet worden ingevuld.
Stap 3:
Let vervolgens op de signaalwoorden in de alinea : enkele voorbeelden:
Dus , omdat …….
Deze woorden geven de reden aan voor het gat ( also / weil )
Maar …..
Dit woord geeft het tegenovergestelde van het gat aan (aber)
Dus …….
Dit woord ( = zo, op die manier) geeft voorbeeld voor het gat (also / so)
……… :
De dubbele punt : Na de dubbele punt staat de inhoud van het gat
Stap 4:
Probeer de antwoorden in te delen in positieve en negatieve antwoorden. Dit is ook goed om de
grote lijn te blijven zien. Vraag je bijvoorbeeld af:
“Aan welke kant staat de expert , degene die het weet? Aan de negatieve kant of aan de positieve
kant?
Stap 5 :
Probeer je te richten op tegenstellingen in de antwoorden
A: Groot
←
B: Leuk
C: Klein
←
D: Koud
Het antwoord is één van de twee tegenstellingen.
Stap 6:
Als het moeilijk blijft probeer je te gokken op de grote lijn. Je vraagt je af: Wat past in de grote lijn
van de tekst?
Je hebt altijd 70% kans.
7
SCANTEKSTEN
 Recensies

Als de vraag is:
- is de schrijver positief of negatief ?
- wordt ...xx... positief of negatief beoordeeld ?
Lees dan: van iedere recensie de laatste zin(nen)

Als de vraag is: wie is er uitsluitend positief of negatief:
Lees dan: van iedere recensie de laatste zin om de positivo’s en de negativo’s te scheiden.
Lees dan: de overgebleven teksten. Let op tegenstellingswoorden. Er mag geen ‘maar’ in
zitten.
 Vette kopjes
Als je een hele pagina tekst krijgt met maar 1 vraag:
Lees dan eerst: alle tekst die vet, schuin of in HOOFDLETTERS is.
èn
Vraag je af: staat hier het antwoord?
 Rollenspel
Als je een vraag krijgt met bijvoorbeeld: …. je bent 17 jaar en je wilt in Frankrijk vrijwilligerswerk
met dieren gaan doen ….
Werk de gegevens dan in die volgorde af! Zo vergeet je geen enkel element.
8
Skimmen
tekst snel en globaal doorlezen om idee te krijgen over onderwerp
-
titels, tussenkopjes lezen
illustraties
geen details!
korte tekst: eerste, laatste alinea
lange tekst: inleiding, eerste en laatste zin van alinea‘s , slot lezen
Scannen
Selectief lezen om bepaalde info te achterhalen
- Ga op zoek naar bepaalde trefwoorden / kernwoorden uit de vraag,
bijv. datum, maand.
- Nooit hele tekst lezen!
9
CITEREN
Als in de vraag staat: citeer...
... de 1e twee woorden van het zinsdeel:
Dan is het een lange zin.
Begin dan bij : , - ; - : - signaalwoord of ‘dat’
... de 1e twee woorden van de zin of het zinsdeel:
Dan neem je altijd de hele zin
e
... de 1 twee woorden van het tekstgedeelte
Dan is het meer dan 1 zin.
Als in de vraag staat dat je het hele citaat moet geven,
Dan neem je maximaal 10 woorden
Kort je citaat in tot die lengte, knip in de zin bij: , - ; - : - signaalwoord of ‘dat’
LET OP: als je moet citeren, dan moet je het(de) Duitse woord(groep) letterlijk
uit de tekst overschrijven.
ALINEA’S OVERSLAAN
 Als
De eerste vraag is:
Wat is de kern van alinea 3?
De tweede vraag is:
Wat is waar volgens alinea 5?
Dan is alinea 4 alleen belangrijk voor de grote lijn
 Als
De eerste vraag is:
Wat is de kern van alinea 3?
De tweede vraag is:
een ‘geciteerd zinnetje’ (alinea 5)
Dan is alinea 4 heel belangrijk. Daar staat dan het antwoord.
10
OPBOUW VAN EEN TEKST
11
tegenstelling
verklaring
vergelijking
conclusie
__________________
__________________
__________________
__________________
__________________
__________________
__________________
__________________
__________________
__________________
__________________
__________________
beperking
uitbreiding
voorwaarde
__________________
__________________
__________________
__________________
__________________
12
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
!!! LEREN !!!
13
Opdracht:
Welche Funktion wird hier beschrieben?
Zum Beispiel: noch etwas mehr Information geben = Erweiterung
!!! LEREN !!!
14
OPEN VRAGEN
15
Opdracht:
Hieronder zie je antwoorden op open vragen. Waarom zijn de antwoorden onjuist /
onhandg geformuleerd / onvolledig / te uitgebreid ?
1. Waarom is het, afgezien van de kwaliteit van de toestellen, niet zo gunstig om een
abonnement bij Tchibo te nemen?
- Het waterreservoir gaat snel kapot.
__________________________________________________________________
2. “Schüler können sich auf ihre Bewerbung vorbereiten” (regel 59-60).
Op welke twee verschillende manieren kunnen zij dat volgens de laatste alinea?
- Ze kunnen deelnemen aan een cursus en daar een sollicitatiebrief laten
beoordelen.
- Ze kunnen van tevoren een informeel gesprek voeren met gesprekspartners van
het sollicitatiegesprek.
__________________________________________________________________
3. Wat is volgens alinea 2 een van de oorzaken van de slechte relatie tussen Sabrina
Maurer en haar ex-man? Antwoord met één zin.
- Hij neemt de regeltjes niet zo nauw. Hij betaalt geen alimentatie.
__________________________________________________________________
4. “Kein Schulfach für gutes Benehmen” (titel).
Welke argument wordt in de tekst voor dit standpunt genoemd?
- Ze moeten de leerlingen goed gedrag bijbrengen.
_________________________________________________________________
16
ALGEMENE TIPS
17
Maar train je zelf, om niet te snel in het woordenboek te kijken.
Het kost alleen maar tijd.
18
19
TIPS leesvaardigheid
Algemene tips

Oefen regelmatig. Het is heel normaal dat je niet in één keer alles snapt. Goed lezen in een
vreemde taal gaat niet van vandaag op morgen.

“Ik had 16 fout. Nou, volgende tekst beter” -

Sommige leerlingen oefenen alsof ze in het casino zitten en alsof het dus van toeval afhangt welk
cijfer je hebt. Volgende keer misschien meer geluk. Alleen als je geïnteresseerd bent in
het hoe en waarom van de gemaakte fouten heeft het zin.

Beslissend is – zoals altijd bij het leren – niet zozeer hoeveel fouten je had, maar wat je er
daarna mee doet! Zoek uit, waarom het antwoord onjuist was, waar je de lees- of denkfout hebt
gemaakt, en waarom dat andere antwoord wel juist is. Daar leer je veel meer van voor de
volgende keer!

Teksten gaan over de wereld om je heen. Zorg dat je veel te weten komt over de wereld
waarin je leeft. Dus lees de krant, kijk naar nieuws- en actualiteitenprogramma’s. Veel teksten
gaan juist over maatschappelijke onderwerpen en niet persé over dingen die jongeren
interesseren.
Het woordenboek- voor en nadelen

Het woordenboek is geen tovermachine, waar automatisch de goede betekenis uitrolt. Je moet een
aantal dingen weten [weet jij bijvoorbeeld wat het teken "~" betekent?], een paar afkortingen
kennen enz. om uit je woordenboek te halen wat erin zit! Kijk de gebruiksaanwijzing van je
woordenboek goed door.

Opzoeken kost tijd. Reken op een minuut per woord. Dertig woorden opzoeken is dus een half uur
examentijd. En die is kostbaar! Als je erg veel woorden moet opzoeken kom je in tijdnood. Zorg
dus dat je een goede receptieve [dus: herkennen, Duits/Engels/Frans-Nederlands] woordenschat
opbouwt en neem het leren van woorden serieus. Dan hoef je alleen op te zoeken wat je nodig
hebt
Bespaar jezelf tijd en moeite: leer woordbetekenissen raden

Veel woordbetekenissen hoef je tijdens het lezen niet precies te weten. Je kunt proberen ze eerst
te raden. Want opzoeken kan altijd nog en dat kost juist veel tijd!

Kijk naar de zin(nen) er om heen: de context.

Vaak kun je uit de context al een globale betekenis afleiden. In de opsomming “giraffen, olifanten,
krodillen en XXXXXX” weet jij dat XXXXXX ook een exotisch dier moet zijn.

Lijkt het woord op het Nederlands? Of op een woord uit een andere vreemde taal?
bijvoorbeeld: gesprek – Gespräch

Knip het woord in stukjes.

Misschien ken je al enkele stukjes van het woord:
bijv. vierteilige = vier-teil-ige = vier-deel-ige
20
Spreek het woord in gedachten uit.

Soms “hoor” je dan dat het op het Nederlands lijkt. Bijvoorbeeld: het Duitse woord “Flut” spreek je
uit als [floet], dat lijkt al veel op de betekenis: vloed.
Eerst de tekst lezen en dan de vragen? Of toch niet?

Het is handig om voordat je gaat lezen eerst de tekst “van buiten naar binnen” even vlot (ca. 2
minuten) te bekijken.

Beslis dan pas – aan de hand van de vraag -, hoe je die tekst leest. Kijk dus eerst onderaan naar
de bron (krant? magazine? enz.), kijk naar de eventuele tussenkopjes, samenvattingen, lay-out
(jongerenblad? krant? folder?) en de afbeeldingen enz. Dat geeft allemaal informatie waardoor je
erachter komt waar het over gaat.

Zorg ervoor dat je veel artikelen extensief gelezen hebt voor je leesdossier, zodat je steeds sneller
kunt inschatten, wat voor soort tekst iets is.
Tips meerkeuzevragen

Meestal zijn er van de antwoorden een paar klinkklare onzin en de andere lijken erg op elkaar. Om
je te misleiden, staat er soms ook een antwoord in, dat lijkt op iets wat in de tekst staat, maar
juist het tegendeel is van de vraag. Meestal is “wegstrepen” en telkens heen en weer kijken tussen
tekst en vraag de manier.

Probeer bij een meerkeuze vraag niet meteen de antwoordopties te lezen, maar terug in de tekst
te kijken om in gedachten het antwoord zelf te bedenken

Kijk uit: Vaak staan er antwoorden tussen die op zich best kloppen, maar die niet het antwoord op
de vraag zijn.

En soms moet je het minst slechte antwoord kiezen!
Wat moet je doen als je ontzettend twijfelt?

Schrijf in ieder geval een voorlopig antwoord op en geef voor jezelf met een klein tekentje ofzo
aan, dat je die vraag niet zeker wist.

Ga daarna verder met het examen. Kom je later in tijdnood, dan staat er in elk geval iets. Het
komt nog steeds voor dat leerlingen bij (meerkeuze)vragen helemaal niets ingevuld hebben. En
dat komt veel vaker voor dan je denkt!
Hoeveel teksten en vragen heeft het Centraal Eindexamen?
De laatste jaren een stuk of 13 teksten en ruim 40 vragen. Maar dat zegt niet zo veel. Sommige vragen
zijn zo gemaakt, dat je de hele tekst niet hoeft door te spitten. Doe dat dan ook niet om tijdnood te
voorkomen. Je Het gaat er juist om dan je de handigheid moet hebben om te beslissen, wanneer je wat
leest, wanneer je iets in detail gaat lezen en wanneer globaal!
bron: http://wp.digischool.nl/duits/oefenen/lezen/tips-leesvaardigheid/
21
Singaporetest
Bedenk:
Hoeveel procent van de woorden van een tekst moet je kennen om die tekst te
begrijpen? Schrijf een percentage op. ______ %
60% versie
We moeten - , zei een - uit Singapore tegen - .
We hebben geen - meer. Singapore is maar - - met een - - -.
We - met - - dat we niet - kunnen. - - ik - een - met een - aan - -, het - er -.
Voor de - mensen is dit nog - de - - van - , maar dat is een niet meer te - - geworden.
70% versie
We moeten - , zei een - uit Singapore tegen - .
We hebben geen - meer. Singapore is maar een klein - met een sterk - -. We - met - dat we niet anders kunnen. - - ik - een huis met een - aan beide -, het - er -.
Voor de - mensen is dit nog - de - - van - , maar dat is een niet meer te - - geworden.
80% versie
We moeten -, zei een - uit Singapore tegen me.
We hebben geen - meer. Singapore is maar een klein - met een sterk groeiende
bevolking . We - met zo’n - dat we niet anders kunnen. - - ik - een huis met een – aan
beide - , het liefst er -.
Voor de meeste mensen is dit nog steeds de - wijze van wonen, maar dat is een niet
meer te - - geworden.
90% versie
We moeten omhoog, zei een - uit Singapore tegen me.
We hebben geen - meer. Singapore is maar een klein eiland met een sterk groeiende
bevolking . We - met zo’n ruimtegebrek dat we niet anders kunnen. - - ik wil iedereen
een huis met een tuin aan beide zijden, het liefst er -.
Voor de - mensen is dit nog steeds de ideale manier van wonen, maar dat is een niet
meer te - - geworden.
100% versie
We moeten omhoog, zei een architect uit Singapore tegen me. We hebben geen keus
meer. Singapore is maar een klein eiland met een sterk groeiende bevolking. We
kampen met zo’n ruimtegebrek dat we niet anders kunnen. Net zoals ik wil iedereen
een huis met een tuin aan beide zijden, het liefst er omheen. Voor de meeste mensen
is dit nog steeds de ideale manier van wonen, maar dat is een niet meer te realiseren
droom geworden.
22
Even een beetje anders………
betekenissen raden i.p.v. woordenboek raadplegen
Halmstadområdet
HALMSTADT: Residensstad, handels- och turistcentrum. Sevärdeter: Stora med Milles ‘Europa
och Tjuren,’ Nicolaikyrkan (1200-talet), Slottet (1600-talet), Picassostatyn, skolskeppet Najaden,
rester a v stadsmuren och Norre Port (1600-talet), Hallands Museum, Galgberget med
friluftsmuseum och utsikter. Miniland - svenska byggnader i miniatyr (1: 25). Travbana.
Shopping. Simstadion med temp havsvatten. Barnvänliga sandstränder, stugby och camping vid
Östra Stranden. Havsutsikter.
TYLÖSAND: Internationellt känd badort (9 km V Halmstad) med lång sandstrand och klippor,
golfbanor (18-9 hå), tenneis, minigolf, motionscentra med simbassäng, restauranger, hotel och
diskotek, St Olofs kapell - återuppbygd 1700-tals kyrka(3).
Naturskyddsområde med vackra havsutsikter och goda bad vid Haverdal (Skandinaviens största
sanddyn, 30 m hög) (2) och Stenenge (1).
SIMLÄNGSDALEN (4), underbart skogs- och sjöområde öster Halmstad. Utsikspunkter,
friluftsgård, strömvområden och vackra bilvägar.
NISSASTIGEN: naturskont omrade langs Nissan med bra bilvag.
ELDBERGAÄSEN med mäktiga gravhögar och gråstenkyrka (1100-tal) (5)
Turistbyrån, Osterbro, 30102 Halmstad, Tel 035/111581
Badkontor, Ostra Stranden (1/6-31/8) Tel 035/113551
1) Uit welk deel van Europa is deze taal? __________________________________
2) Wat voor soort tekst is dit?
__________________________________
3) Probeer de betekenis van de volgende woorden te raden:
betekenis raden
residensstad
Nicolaikyrkan
omrädet
och
slottet
statyn
rester
Norre Port
friluftsmuseum
betekenis raden
känd
badort
havsutsikter
klippor
motioncentra
1700-tals
öster
gravhög
med
23
VEEL VOORKOMENDE VRAGEN
In welchem Satz wird dasselbe erwähnt ?
In welke zin wordt hetzelfde vermeld ?
Was bedeutet / heiβt … ?
Wat betekent … ?
Was bezweckt / beabsichtigt der Verfasser ?
Wat beoogt de schrijver ?
Was geht aus diesem Satz hervor ?
Was kann man aus diesem Satz schlieβen ?
Wat kun je uit deze zin opmaken ?
Was ist der Kern des Absatzes ?
Wat is de kern van de alinea ?
Welche Aussage entspricht … ?
Welche Behauptung stimmt mit … überein ?
Welke bewering komt met … overeen ?
Welches Wort kann man zwischen … und …
Welk woord zou je tussen … en … kunnen
einsetzen ?
invoegen ?
Wie äuβert sich der Autor darüber ?
Hoe laat de schrijver zich daarover uit ?
Wie ist dieser Satz zu verstehen ?
Hoe moet men deze zin opvatten ?
Wie verhält sich dieser Satz zum
vorangehenden Satz ?
Hoe verhoudt zich deze zin tot de vorige ?
Zu welchem Schluβ / zu welcher
Schluβfolgerung kommt der Autor ?
Tot welke conclusie komt de schrijver ?
Wie verhält sich der Absatz zur vorhergehenden
Hoe verhoudt zich deze alinea tot de daaraan
Aussage ?
voorafgaande uitspraak ?
24
TIJDSBEPALENDE BIJWOORDEN
als
toen (vroeger, maar één keer gebeurd)
bald
binnenkort
bereits , schon
al
bevor
voordat
bisher (bis+her) ; bislang
tot nu toe
damals
vroeger , ooit
dann
dan , toen
eher
eerder
einst….., nun…..
eens….., nu…..
gleichzeitig
tegelijkertijd
häufig , oft
vaak
heute
vandaag
immer
altijd
inzwischen
ondertussen
jetzt , nun , derzeit
nu
längst
allang
nachdem
daarna
nachher (nach+her)
hierna
neulich
recent , kort geleden (lett: nieuw-lijk)
nie , nimmer
nooit
rasch
snel
seit
sinds
seitdem
sindsdien
sofort
meteen , direct
ständig
alsmaar , constant
vorher (vor+her)
hiervoor , vroeger
wenn
als (hypothetisch ; toen (vroeger, meer dan één keer)
25
SIGNAALWOORDEN EN HET VERBAND DAT ZIJ AANGEVEN
VERGLEICH
auch
(eben) so….. wie…..
etwa , zum Beispiel , beispielsweise
je desto….., umso…..
normalerweise
so / derart
weder….. noch…..
VERGELIJKING
ook
net zo….. als…..
bijvoorbeeld
hoe….., hoe…..
normaal gesproken
zo / op die manier
noch….. noch….. (geen van beide)
BESTÄTIGUNG
bestimmt
durchaus
gerade
gewiss
offenbar
tatsächlich
BEVESTIGING
vast en zeker
beslist , zeker ; volkomen
juist , precies
zeker
klaarblijkelijk , duidelijk
daadwerkelijk , feitelijk
STEIGERUNG , VERSTÄRKUNG
erst recht
gar
nicht nur….. sondern auch…..
sogar / selbst
unbedingt
VERSTERKING
pas echt
al helemaal
niet alleen….. maar ook…..
zelfs
beslist , absoluut
EINSCHRÄNKUNG , RELATIVIERUNG
allerdings
dennoch
freilich
jedoch
nur
BEPERKING , RELATIVERING
echter
toch
echter
echter
alleen , alleen maar
GEGENSATZ
aber
(an)statt
dagegen / hingegen / demgegenüber
einerseits……, andererseits……
einst….., nun…..
lieber….., als…..
nicht….., sondern…..
obwohl
trotz
trotzdem
während
zwar….. aber / allerdings
TEGENSTELLING
maar
in plaats van
daarentegen
enerzijds….. anderzijds…..
vroeger….. nu…..
liever….. dan
niet….., maar…..
hoewel
ondanks
desondanks
terwijl
weliswaar….. maar
26
ERGÄNZUNG
als nächstes
auch
außerdem
eigentlich
jedenfalls
sonst
AANVULLING
als volgende
ook
bovendien
eigenlijk
in ieder geval , tenminste
verder , voor de rest
“BONUS” INFORMATIE
übrigens
zusätzlich
overigens , “by the way”
overigens , trouwens
FOLGE , SCHLUSSFOLGERUNG
also
daher
deshalb
deswegen
demnach
so
folgerichtig , folglich
GEEFT GEVOLG AAN
dus
vandaar
daarom
daarom , vandaar
dus, derhalve
en zo , dus , vandaar
logisch , dus , als gevolg
BEGRÜNDUNG
da
dank
denn
nämlich
schließlich
weil
GEEFT OORZAAK AAN
omdat
dankzij
omdat
namelijk
per slot van rekening
omdat
ZIEL UND ZWECK
damit
dazu
sodass / um…..zu
DOEL EN BEDOELING
daarmee ; om…..te…..
daarvoor
zodat / om…..te….. ; opdat ; met de
bedoeling dat
waarvoor ?
wozu ?
27
Download