Ministerieel besluit van 24 APRIL 1973 tot bepaling, wat betreft het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, van de te volgen bijzondere regels voor de vaststelling van de toelagen per dag, toegekend voor het onderhoud en de behandeling van de gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen (B.S. 15.VI.1973)1 2 Hoodstuk I Personeelsnormen van de inrichtingen, de tehuizen en de diensten voor plaatsing in gezinnen Art. 1. De personeelskosten worden in aanmerking genomen voor de berekening van de dagprijs toegekend aan de inrichtingen en de tehuizen, tot beloop van de personeelsbezetting vastgesteld in de bijlage van onderhavig besluit. [Met ingang van het jaar 1974 zijn de bepalingen houdende toekenning van een eindejaarstoelage alsook deze betrekking hebbende op de wijziging van de weddeschalen en op de gewaarborgde bezoldiging, genomen ten gunste van de rijksambtenaren van toepassing voor de berekening van de personeelskosten bedoeld in het voorgaand lid.] (M.B. 22.11.1974) [De bepalingen houdende toekenning van een haardtoelage en van een standplaatstoelage aan het personeel der ministeries zijn van toepassing voor de berekening van de bezoldiging bedoeld in het eerste lid. Het bedrag van deze toelagen wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de dagtoelagen: aan 50 pct. met ingang van 1 september 1989; aan 100 pct. met ingang van 1 december 1990.] (B.V.R.. 19.07.1989) [...] (B.V.R.. 19.07.1989) [De kosten voor overuren die door de opvoeders worden gepresteerd, mogen ten laste van de dagprijs worden aangerekend, op voorwaarde dat zij de kosten voortvloeiend uit het in de bijlage van dit besluit voorziene maximum effectief niet overtreffen; de bezoldiging van die prestaties wordt berekend op basis van de aanvangsweddeschaal van de opvoeder van de klasse 3 en van de bepalingen toepasselijk ter zake op de rijkspersoneelsleden.] (M.B. 30.04.1975) [...] (B.V.R. 29.07.1983) [Art. 1bis. § 1. Onverminderd het tweede lid, wordt de jaarlijkse bijzondere toelage voorzien in artikel 4bis, § 1, van het koninklijk besluit van 30 maart 1973, toegekend aan alle categorieën van personeelsleden, behalve aan deze met de [loonschaal 127 of hoger]. (B.V.R.08.1991) Enkel indien, op basis van het protocol van 1 juni 1989 aangegaan door de werkgevers en werknemers vertegenwoordigd in het paritair comité voor de opvoedings- en ./. 2 huisvestingsinrichtingen, in de schoot van dit comité een collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten, waarbij zowel de orthoptist; kinesitherapeut; logopedist; ergotherapeut; gebrevetteerde verpleger; verpleger A1; maatschappelijk assistent; assistent-verpleger; sociaal verpleger; assistent in de psychologie, aanspraak kunnen maken op de jaarlijkse bijzondere toelage, zijn deze personeelscategorieën eveneens gerechtigd op de jaarlijkse bijzondere toelage.] (B.V.R. 19.07.1989) [§ 2. Het weddesupplement voor bepaalde prestaties verstrekt op zondag, voorzien in artikel 4bis, § 2 van het voornoemd koninklijk besluit, wordt toegekend aan alle categorieën van personeelsleden, behalve aan deze met de [loonschaal 127 of hoger.] (B.V.R. 2.07.1991) De maximale duur van de prestaties per zondag die in aanmerking komen is beperkt tot 16 uur, rekening houdende met de geldende zondagregeling aanvaard in functie van de op die dag aanwezige gehandicapten.] (B.V.R.19.07.1989) [§ 2bis. Het weddesupplement voor bepaalde prestaties verstrekt op wettelijke feestdagen, voorzien in artikel 4bis, § 4 van het voornoemd koninklijk besluit, wordt toegekend aan alle categorieën van personeelsleden, behalve aan deze met de [loonschaal 127 of hoger.] (B.V.R. 2.08.1991) De maximale duur van de prestaties per wettelijke feestdag die in aanmerking komen, is beperkt tot 16 uur rekening houdende met de regeling aanvaard in functie van de op die dag aanwezige gehandicapten.] (B.V.R.. 19.07.1989) [§ 3. opgeheven door het B.V.R. van 28.4.2006 (BS 27.6.2006)] [§ 4. Het weddesuplement voor bepaalde prestaties verstrekt tijdens de nacht, voorzien in artikel 4 bis, §§ 5 en 6 van het voornoemd koninklijk besluit, wordt toegekend aan alle categorieën van personeelsleden, behalve aan deze met de [loonschaal 127 of hoger.]] (B.V.R.. 19.07.1989) (B.V.R. 2.08.1991) [Art. 1ter. In afwijking van de bepalingen van de artikelen 4 en 4bis van het koninklijk besluit van 30 maart 1973 tot bepaling van de te volgen gemeenschappelijke regels voor de vaststelling van de toelagen per dag toegekend voor onderhoud, opvoeding en ./. 3 behandeling van minderjarigen en van gehandicapten geplaatst ten laste van de openbare besturen inzake de toekenning van de toelagen voor zaterdagwerk en van de weddesupplementen voor prestaties tijdens de zondagen, de wettelijke feestdagen en de nacht, kunnen deze toelagen en weddesupplementen aan de directieleden van de instellingen van 6-29 bedden worden toegekend tot beloop van de maximumbedragen opgenomen in tabel I: "Maximumbedrag voor toeslag bijzondere prestaties" gevoegd in bijlage I bij dit besluit.] (B.V.R. 2.08.1991) [Art. 2. De personeelskosten worden in aanmerking genomen voor het berekenen van de dagprijs toegekend aan de diensten voor plaatsing in gezinnen tot beloop van de hiernavolgende personeelsbezetting vastgesteld voor 30 gehandicapten: een bestuurder met diploma van het niveau A1 met voltijdse betrekking indien de dienst voor plaatsing in gezinnen zelfstandig werkt. Indien de dienst aan een inrichting of een tehuis voor gehandicapten verbonden is, verzekert de bestuurder van de inrichting het beheer van deze dienst; een geneesheer-specialist met kwarttijdse betrekking; een [licentiaat] met halftijdse betrekking; een maatschappelijk assistent [of een gezinsbegeleider met de kwalificatie van opvoedend en verzorgend personeel klasse 1] met voltijdse betrekking; [een administratief personeelslid van de klasse 3 of de klasse 2 met voltijdse betrekking]]. (M.B. 9.09.1976) (B.V.R. 2.08.1991) (B.V.R 15.12.2006) Hoofdstuk II Geneeskundige verstrekkingen die door de dagprijs niet gedekt zijn. Art. 3-5bis. [...] (B.V.R. 20.07.1994)4 Hoofdstuk III De Reiskosten. Art. 6. [...] (B.V.R. 20.07.1994)5 Hoofdstuk IIIbis Kosten voor socio-culturele noden Art. 6bis. Het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten kan voor gehandicapte volwassenen die enkel motorisch en/of zintuiglijk gehandicapt zijn een ./. 4 bedrag van 20 F. per onderhoudsdag, en voor matig en licht mentaal gehandicapte volwassenen een bedrag van 13 F. per onderhoudsdag betoelagen, op voorwaarde dat zij besteed worden door de gehandicapten of hun vertegenwoordigers voor activiteiten of diensten die bijdragen tot de sociale integratie of tot de handhaving ervan. (B.V.R. 28.07.1983 Hoofdstuk IV Het stelsel van de vakanties en dagen vrijaf Art. 7. De inrichtingen die onder het stelsel van het internaat werken, de tehuizen en de diensten voor plaatsing in gezinnen mogen buiten hun eigen inrichting en op hun verantwoordelijkheid vakantieverblijven inrichten voor de begunstigden van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten. Het vakantieprogramma moet aan het Fonds medegedeeld worden. Art. 8. De dagprijs toegekend aan de inrichting, het tehuis of de dienst voor plaatsing in gezinnen wordt verhoogd met de door bewijsstukken gestaafde bijkomende kosten die voortvloeien uit de vakantieverblijven, dit tot een maximum van 100 F. per dag en tot 30 dagen per jaar. De 30 vakantiedagen mogen over 3 perioden gespreid worden waarvan een in juli of augustus moet vallen. De reiskosten die voor de vakantie in aanmerking mogen genomen worden zijn beperkt tot die in het binnenland. [Art. 8bis. De bijzondere forfaitaire dagvergoeding voorzien in artikel 4bis, § 3, van het voornoemd koninklijk besluit, wordt toegekend aan de begeleidende personeelsleden voor de vakantieverblijven georganiseerd door de inrichting zoals bedoeld in artikelen 7 en 8. Hun aantal wordt vastgesteld volgens de normen voorzien in de bijlage van dit besluit rekening houdend met het aantal gehandicapten aanwezig in het vakantieverblijf. Buiten de eerste en de laatste dag van de vakantie wordt deze vergoeding slechts uitbetaald voor elke aanwezigheidsperiode van 24 uur per dag in het vakantieverblijf.] (M.B. 14.06.1978) Art. 9. [§ 1] De begunstigden van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten mogen, voor zover hun gezondheidstoestand dit toelaat, tijdens de schoolvakantie in hun gezin terugkeren, of verblijven bij personen die het gezin vervangen. Iedere afwezigheid buiten de schoolvakantie van meer dan 48 u. die niet door een medisch attest verantwoord wordt, heeft voor gevolg dat de dagprijs niet wordt uitgekeerd. (B.V.R. 24.03.1998) [§ 2. De personen met een handicap kunnen op hun verzoek deeltijds worden opgenomen. Onder deeltijds wordt verstaan, 1 tot 4 dagen per kalenderweek. De voorziening mag een aanvraag om deeltijdse opvang niet weigeren. Personen die overgaan van voltijdse naar deeltijdse opvang krijgen, bij een hernieuwde vraag naar voltijdse opvang, voorrang op eventuele nieuwkomers. Bij deeltijdse opvang wordt in de inrichtingen erkend als internaat voor kinderen per aanwezigheidsdag een afwezigheidsdag op de subsidiëring aangerekend, in de tehuizen voor volwassen gehandicapten is de verhouding per aanwezigheidsdag 0,65 ./. 5 afwezigheidsdag, wat inhoudt dat de dagprijs per afwezigheidsdag verminderd wordt met de bedragen vermeld in artikel 11. Per voltijds equivalent dat wordt omgezet in twee of meerdere deeltijdse opnamen wordt boven de dagprijs een forfaitair bedrag toegekend van [2.000 euro]. Dit bedrag wordt niet toegekend indien op jaarbasis minder dan 3 voltijdse worden omgezet.] (B.V.R. 24.03.1998) (B.V.R. 17.12.2004) (B.V.R. 10.7.2008) Art. 10. Tijdens de vakantie in hun gezin doorgebracht en tijdens de wettige afwezigheden wordt de dagprijs met de voedingskosten en de kosten voor het linnen verminderd zoals bepaald in artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 30 maart 1973 houdende de bepaling van de te volgen gemeenschappelijke regels tot vaststelling van de toelagen per dag toegekend voor onderhoud, opvoeding en behandeling van minderjarigen en van gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen. Voor gehandicapten geplaatst in een gezin dat afhangt van een dienst voor plaatsing in gezinnen, bedraagt de vermindering van de dagprijs respectievelijk 50 F. en 60 F., naargelang ze minder dan 12 jaar, of de 12 jaar bereikt hebben. Art. 11. [§ 1. Het stelsel van de vakantie en de dagen vrijaf is niet toepasselijk op de tehuizen voor kort verblijf. De toevallige afwezigheden van maximum 48 uur brengen geen vermindering van de dagprijs teweeg. Voor zover de bezettingsgraad van deze tehuizen gedurende de periode die tot basis dient voor het berekenen van de dagprijs niet lager is dan 80 pct. van het aantal erkende bedden, mogen de personeelsnormen opgenomen in de bijlage van onderhavig besluit, niettemin maximaal worden toegepast. § 2. In het centrum voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling voor gehandicapten, heeft iedere afwezigheid van meer dan 48 uur die niet door een medisch attest wordt verantwoord tot gevolg dat de dagprijs niet wordt uitgekeerd; indien de afwezigheid verantwoord is, wordt de dagprijs bepaald in toepassing van artikel 10.] (M.B. 3.05.1976) [Art. 11bis. Voor de personen met een handicap die opgenomen zijn in een internaat voor kinderen of in een centrum voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling voor gehandicapten, wordt met betrekking tot de subsidiëring de periode gedurende dewelke zij buiten de voorziening worden begeleid, gelijkgesteld met een periode van gewettigde afwezigheid in de voorziening. Onder `buiten de voorziening worden begeleid' wordt verstaan: een doelgerichte orthopedagogische begeleiding in het thuismilieu van kinderen voor wie een voltijdse aanwezigheid en begeleiding in de voorziening niet langer strikt noodzakelijk is. Deze periode kan niet méér dan 6 maanden bedragen vanaf de eerste dag begeleiding buiten de voorziening. De voorziening dient die begeleiding buiten de voorziening te verantwoorden op basis van het handelingsplan. In het protocol van verblijf wordt het aantal en de frequentie van de begeleidingen bepaald.] (B.V.R. 24.03.1998) [Hoofdstuk IV bis Logeerfunctie ./. 6 Art. 11ter. De inrichtingen die onder het stelsel van het internaat werken en de tehuizen kunnen een logeerfunctie organiseren. Onder logeerfunctie wordt verstaan: elk verblijf van korte duur van minstens 12 uur per dag de overnachting inbegrepen. Een persoon met een handicap kan niet meer dan 30 dagen logeerfunctie per kalenderjaar opnemen. Elke persoon met een handicap die is ingeschreven in het Vlaams Fonds ongeacht de vraag naar bijstand wordt toegelaten tot de logeerfunctie. Per dag logeerfunctie wordt boven de dagprijs een forfaitair, niet aan het indexcijfer der consumptieprijzen gebonden bedrag van 850 BEF toegekend. De logeerfunctie kent geen afwezigheidsdagen. Het Vlaams Fonds stelt binnen de perken van de begroting, de programmatie vast m.b.t. de logeerfunctie georganiseerd vanuit een internaat of tehuis; voor 1998 wordt die bepaald op 6000 dagen. De voorziening die zich wenst in te schrijven in het systeem van logeerfunctie deelt het aantal dagen mee aan het Vlaams Fonds. Het Fonds bewaakt de regionale spreiding van het aantal logeerdagen.] (B.V.R. 24.03.1998) [Hoofdstuk IV ter het stelsel van dagbesteding voor niet-werkenden in de tehuizen voor werkenden. Art. 11quater § 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° tehuizen voor werkenden: de tehuizen voor werkende volwassen personen met een handicap zoals bedoeld in hoofdstuk IV, 2° van de bijlage bij het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten; 2° occasionele thuiszitters: in het tehuis voor werkenden opgenomen personen met een handicap die per jaar minder dan 73 weekdagen voor hun dagbesteding onder begeleiding vallen van een tehuis; 3° structurele thuiszitters: in het tehuis voor werkenden opgenomen personen met een handicap die per jaar minstens 73 weekdagen voor hun dagbesteding onder begeleiding vallen van het tehuis; 4° dagbesteding: het structureel zinvol invullen van de tijd die de in 2° en 3° bedoelde personen overdag in of buiten het tehuis voor werkenden doorbrengen; Voor de toepassing van het eerste lid, 2° en 3° wordt onder weekdagen verstaan, de dagen van maandag tot en met vrijdag. § 2. De personeelsbezetting van de tehuizen voor werkenden die de bij § 1, eerste lid 2° en 3° bedoelde personen met een handicap onder hun bewoners hebben, wordt aangepast overeenkomstig de normen, vastgesteld in voetnoot (3) bij de tabel II van bijlage II gevoegd bij het ministerieel besluit van 24 april 1973 tot bepaling, wat betreft het ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, van de te volgen bijzondere regels ./. 7 voor de vaststelling van de toelagen per dag, toegekend voor het onderhoud en de behandeling van de gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen. § 3. Als het tehuis voor werkenden de dagbesteding van de bij § 1, eerste lid 3° bedoelde personen met een handicap niet zelf organiseert, wordt aan het tehuis per structurele thuiszitter een subsidie van 187 500 fr. op jaarbasis toegekend teneinde hiermee de kosten te dekken van de in een andere organisatie verstrekte dagbesteding. Van dit bedrag mag ten hoogste 10% besteed worden aan werkingskosten van de organisatie die de dagbesteding verstrekt. Het in eerste lid bedoelde bedrag is gebonden aan de spilindex die van kracht is op de datum van inwerkingtreding van dit besluit en wordt geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. § 4. De bijkomende personeelsbezetting, bedoeld in § 2, en de bijkomende subsidie, bedoeld in § 3, zijn niet cumuleerbaar. De beperking van artikel 11 van het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993 houdende de subsidiëring van de personeelskosten in bepaalde voorzieningen van de welzijnssector is niet van toepassing op deze aanwervingen. § 5. Het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap kan een registratie- en rapporteringssysteem vaststellen met het oog op de evaluatie van de in dit hoofdstuk bedoelde maatregelen.] (B.V.R. 8.12.1998) Hoofdstuk V Diverse bepalingen Art. 12. [...]B.V.R. 23.12.1987) De diensten voor plaatsing in gezinnen verzekeren de uitbetaling van de dagprijs, van het supplement en van de bijkomende tegemoetkomingen die aan de pleeggezinnen verschuldigd zijn. Art. 13. De normen betreffende de personeelsbezetting in de inrichtingen en de tehuizen, opgenomen in de bijlage van onderhavig besluit, zullen toegepast worden binnen de perken van de in de begroting van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten ingeschreven kredieten. Voor het jaar 1973 zal het Fonds een derde ten laste nemen van het verschil tussen de personeelskosten voortkomende van, enerzijds de uitvoering van de bepalingen van het koninklijk besluit van 2 juli 1965 houdende regels voor de vaststelling van de toelagen per dag uit te keren aan instellingen die op overheidskosten geplaatste minderjarigen opnemen en van het ministerieel besluit van 6 september 1966 tot vaststelling voor de medisch-pedagogische inrichtingen van de aanpassingen bepaald in artikel 14 van voornoemd koninlijk besluit van 2 juli 1965, anderzijds van de toepassing van het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten en van het koninklijk besluit van 25 januari 1971 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de tehuizen van kort verblijf ten behoeve van gehandicapten, en de personeelskosten voortvloeiend uit de toepassing van de bepalingen van onderhavig besluit wat betreft de vaststelling van de maximale ./. 8 personeelsbezetting die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de dagprijs. [Met ingang van 1 januari 1974, kan het Fonds de kosten ten laste nemen voortvloeiend uit de toepassing van de maximapersoneelsnormen voorzien in dit besluit voor de inrichtingen die gehandicapten opnemen lijdend aan zware of ernstige mentale stoornissen, karakterstoornissen die neurotische of prepsychotische toestanden kennen welke een aangepaste opvoeding vereisen, zware gehoorstoornissen, hersenverlamming, sclerosis multiplex, spinabifida of myopathie. Met ingang van 1 juli 1974, kan het Fonds eveneens de kosten ten laste nemen voortvloeiend uit de toepassing van de maximapersoneelsnormen voorzien in dit besluit voor de inrichtingen die licht of gematigd mentaal gehandicapten opnemen en die zeven dagen per week functioneren. De andere inrichtingen kunnen de tenlasteneming bekomen van het personeel aangeworven in 1974 mits voorafgaand akkoord van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten.] (M.B. 22.11.1974) [In afwijking van artikel 1, eerste en vierde lid, gelden de hierna volgende regelen: Het totaal aantal subsidieerbare personeelseenheden voor de functies paramedisch, opvoedend, verzorgend, administratief en onderhoudspersoneel, opvoedergroepschef, mag niet hoger liggen dan deze berekend op basis van de personeelsnormen opgenomen als bijlage van dit besluit, toegepast op het gemiddeld aantal geplaatste personen in het jaar waarop de dagprijs betrekking heeft of in het voorgaande kalenderjaar, verhoogd met tien procent. Voor inrichtingen met hoofdzakelijk schoolgaande gehandicapten, kan ook de gemiddelde bezetting van het schooljaar dat eindigt in de loop van het burgerlijk jaar voor het jaar waarvan de dagprijs berekend wordt, gehanteerd worden. Voor de tehuizen, de kortverblijfcentra, centra voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling, voor inrichtingen tot en met veertig bedden en diensten voor plaatsing in gezinnen wordt de totale gemiddelde bezetting evenwel verhoogd met 20 procent. Bij het bepalen van de subsidieerbare personeelslast van een inrichting of afdeling van een inrichting die voor de eerste maal erkend is en waarvan de erkenning noch geheel noch gedeeltelijk ter vervanging komt van de erkenning van een inrichting of afdeling van een inrichting die wordt afgebouwd, wordt rekening gehouden met de normen verbonden aan het erkenningsgetal, tot het einde van het kalenderjaar volgend op de datum van het erkenningsbesluit. Deze bepalingen mogen geen aanleiding geven tot overschrijding van de personeelsnorm verbonden aan het erkenningsgetal.] (B.V.R 12.03.1986) Art. 14. [De wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld is van toepassing op de bedragen waarvan sprake in dit besluit met uitzondering van de uitgaven voor lonen en wedden, deze vallen ./. 9 onder de toepassing van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Alle bedragen en uitgaven zijn verbonden aan de spilindex 114,20.] (M.B. 11.03.1978) [In afwijking van het eerste lid, valt het bedrag, vermeld in bijlage II, tabel 1 Personeelsnormen voor inrichtingen die werken onder het internaatsstelsel, voetnoot (9), onder de toepassing van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, rekening houdend met het indexcijfer, vermeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van ’s lands concurrentievermogen. Het bedrag is verbonden aan de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2011] (B.V.R. 1.3.2011) Art. 15. Onderhavig besluit heeft uitwerking op 1 maart 1973. ./. 10 Bijlage I bij het ministerieel besluit van 24 april 1973 tot bepaling, wat betreft het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, van de te volgen bijzondere regels voor de vaststelling van de toelagen per dag, toegekend voor het onderhoud en de behandeling van de gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen als vermeld in artikel 1 Vereiste kwalificaties van het personeel van de inrichtingen en tehuizen voor gehandicapten functiegroep logistiek personeel vereiste kwalificaties gelijkgestelde kwalificaties1 gelijkgesteld personeel bij wijze van overgangsmaatregel de hierna vermelde personeelsleden in dienst op 1 december 1991: 1) werknemers categorie I 2) werknemers categorie II (met loonschaal 74.L.1 barema 2 L4 ond II) 3) werknemers categorie III (met loonschaal 74.L.2 barema 3 L4 ond III) 1) klasse 4, loonschaal 74.L barema 1 L4 geen 2) klasse 3, loonschaal 81.L barema 6 L3a in dienst voor 1 november 1993 barema 7 L3 in dienst na 1 november 1993 eindgetuigschrift van het: 1) hoger secundair beroepsonderwijs 2) lager secundair technisch onderwijs 3) relevant ervaringsbewijs voor een logistieke functie, uitgereikt door het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie bij wijze van overgangsmaatregel de hierna vermelde personeelsleden in dienst op 1 december 1991: 3) klasse 2, loonschaal 88.L barema 8 L2 eindgetuigschrift van het hoger secundair technisch onderwijs 1) ploegleider uit klasse 3, verantwoordelijk voor vijf voltijdse werknemers 2) bij wijze van overgangsmaatregel de hierna vernoemde personeelsleden in dienst op 1 december 1991: a) werknemers categorie IV dat in het bezit is van het eindgetuigschrift van het hoger secundair (met loonschaal 88.L.1 barema 4 L3 ond IV) b) werknemers categorie V(met loonschaal 88.L.2 barema 5 L2 ond V) 1 1) werknemers categorie IV (met loonschaal 81.L.1 barema 4 L3 ond IV) 2) technicus (knutselaar apparatuur) 3) technicus elektronica A3 4) hulp in klinisch laboratorium 5) de kopiist A3 Oude diploma’s ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 2 augustus 1991 ./. 11 c) technicus elektronica A2 d) kopiist A2 4) klasse 1, loonschaal 100.L barema 9 A1 1) diploma of eindgetuigschrift van technisch hoger onderwijs. 2) diploma van het hoger beroeps-onderwijs (HBO5), studiegebied “Industriële wetenschappen en technologie” de technicus elektronica A1 in dienst op 1 december 1991 administratief personeel de klerk en klerk-(steno)typist (met loonschaal 81.A.1) in dienst op 1 december 1991 2) klasse 2, eindgetuigschrift van het loonschaal 88.A hoger secundair onderwijs barema 10 A2 bij wijze van overgangsmaatregel: 1) opstellers en boekhouders klasse 2 (met loonschaal 88.A.1 barema 11 A2 boekh kl II) in dienst op 1 december 1991 2) klerken en klerken(steno)typist in dienst op 1 december 1991 na vijf jaar dienst in die functie eindgetuigschrift van het: 1) klasse 3, loonschaal 81.A 1) lager secundair onderwijs barema 12 A3 2) hoger secundair beroepsonderwijs met specifieke oriëntatie in de administratieve richting 3) klasse 1, loonschaal 100.A barema 9 A1 begeleidend personeel klasse 3, loonschaal 81.B barema 14 B3 1) eindgetuigschrift van het hoger onderwijs met een economische of op personeelsbeleid gerichte opleiding. 2) eindgetuigschrift van het hoger beroepsonderwijs (HBO5), studiegebied “Handelswetenschappen en bedrijfskunde” diploma of eindgetuigschrift van het economisch of technisch hoger onderwijs 1) de boekhouder klasse 1 en de economen met het vermelde diploma of eindgetuigschrift 2) bij wijze van overgangsmaatregel economen zonder het vermeld diploma in dienst op 1 december 1991 met loonschaal 100.A.1 opvoeders klasse 3 in dienst op 1 december 1991 eindgetuigschrift van het: 1) lager secundair onderwijs 2) hoger secundair beroepsonderwijs begeleidend en verzorgend personeel eindgetuigschrift van het: 1) opvoeders klasse 2B en ADL- assistenten (met loonschaal 84.BV.1 barema 28 B2B) in dienst op 1 ./. 12 klasse 2B, loonschaal 84.B.V. barema 15 B2B 1) hoger secundair beroepsonderwijs met specifieke oriëntatie in de menswetenschappelijke richting, onder meer: a) kinderverzorger b) gezins- en sanitair helper c) ziekenoppasser 2) hoger secundair onderwijs. Het begeleidend en verzorgend personeel klasse 2B in dienst na 1 december 1991 gaat na tien jaar dienstanciënniteit over naar de loonschaal 88.B.V. klasse 2A, loonschaal 88.B.V barema 16 B2A eindgetuigschrift van: 1) hoger secundair onderwijs met pedagogische, sociale, paramedische of artistieke oriëntatie 2) hoger secundair beroepsonderwijs met specifieke orientatie van: a) kinderverzorger b) sanitaire helper, c) gezins- en bejaarden-helper d) geregistreerde zorgkundige tewerkgesteld in een voor hun kwalificatie geëigende doelgroep verzorgend personeel loonschaal 95.V barema 13 MV2 begeleidend personeel klasse 1, loonschaal 100.B. barema 17 B1c december 1991 2) bij wijze van overgangsmaatregel opvoeders klasse 3 in dienst op 1 december 1991 na tien jaar dienstanciënniteit in die functie 1) opvoeders klasse 2 en 2A in dienst op 1 december 1991 2) opvoeders klasse 2B of begeleidend en verzorgend personeel klasse 2B na tien jaar dienstanciënniteit in die functie brevet van verpleegkundige opvoeders klasse 1 in dienst op 1 december 1991 1) minstens het diploma van het hoger onderwijs met sociale, orthopedagogische, pedagogische, psychologische, paramedische of artistieke oriëntatie 2) eindgetuigschrift van het hoger beroepsonderwijs (HBO5), studiegebied “Sociaal-agogisch ./. 13 werk” sociaal, paramedisch en therapeutisch personeel loonschaal 100.S.P.T barema 20 MV1 voor sociaal personeel: hoger onderwijs met de wettelijk vereiste opleiding professioneel gerichte bachelor voor: 1) maatschappelijk werker 2) sociaal verpleegkundige 3) gezinswetenschap-pen voor paramedisch en therapeutisch personeel: hoger onderwijs met de wettelijk vereiste opleiding professioneel gerichte bachelor in de gezondheidszorg hoger onderwijs met de wettelijk vereiste opleiding voor: 1) maatschappelijk werker 2) gegradueerde verpleegkundige (A1) 3) sociaal verpleegkundige 4) kinesitherapeut A1 5) logopedist 6) assistent in de psychologie 7) orthoptist 8) orthopedist 9) ergotherapeut A1 heropvoeders in de psychomotoriek diensthoofd paramedicus minstens twee jaar vanaf acht of dienstanciënniteit als meer voltijdse paramedicus equivalenten paramedici in de voorziening barema 18 B1b coördinatorparamedicus vanaf drie diensthoofdenparamedici in de voorziening barema 19 B1a hoofdopvoeder loonschaal 107.H barema 18 B1b opvoeder groepschef loonschaal 112.O.G barema 19 B1a minstens drie jaar dienstanciënniteit als paramedicus of minstens één jaar dienstanciënniteit als diensthoofdparamedicus 1) begeleidend personeel klasse 1 met twee jaar dienstanciënniteit als opvoeder of als lid van het begeleidend personeel klasse 1 2) de maatschappelijk werker, paramedicus of therapeut met twee jaar dienstanciënniteit de hoofdopvoeders in dienst op 1 december 1991 de opvoeders-groepschefs in dienst op 1 december 1991 1) de hoofdopvoeders met één jaar dienstanciënniteit 2) begeleidend personeel klasse 1 met drie jaar ./. 14 dienstanciënniteit als opvoeder of als lid van het begeleidend personeel klasse 1 3) maatschappelijk werker, paramedicus of therapeut met drie jaar dienstanciënniteit diensthoofdmaatschappelijk werk barema 18 B1b voorzieningen met drie of meer voltijdse equivalenten maatschappelijk werkers of sociaal verpleegkundi-gen maatschappelijk assistent of sociaal verpleegkundige met twee jaar anciënniteit licentiaten / masters loonschaal 127 barema 21 L1 1) universitair diploma in het studiegebied psychologie en pedagogische wetenschappen, revalidatiewetenschappen en kinesitherapie, criminologie universitair diploma in de: 1) psychologie 2) pedagogiek 3) orthopedagogiek 4) kinesitherapie of revalidatiewetenschappen 5) criminologie diploma hoger onderwijs met de wettelijk vereiste opleiding master in de kinesitherapie of revalidatieweten-schappen geneesherenomnipractici loonschaal 10/3 barema 26 G1 geneesherenspecialisten loonschaal 13/3 barema 27 GS verantwoorde-lijke of directeur 1) diensten plaatsing in gezinnen barema 22 K5 2) diensten Begeleid Wonen loonschaal 112.D. barema 19 B1a 3) diensten wettelijk universitair diploma wettelijk universitair diploma ten minste houder van het diploma niet-universitair hoger onderwijs ./. 15 Zelfstandig Wonen loonschaal 112.D barema 19 B1a directeur Instellingen 1) instellingen ten minste houder van het 6 – 12 plaatsen diploma niet-universitair loonschaal 130.D.1. hoger onderwijs barema 22 K5 ten minste houder van het 2) instellingen 13 – 29 plaatsen diploma niet-universitair loonschaal 130.D.2 barema 22 K5 hoger onderwijs ten minste houder van het 3) instellingen 30 – 59 plaatsen diploma niet-universitair loonschaal 140 barema 23 K3 hoger onderwijs 4) instellingen 60 – 89 bedden universitair diploma diploma van niet-universitair hoger onderwijs met vijf jaar ervaring universitair diploma diploma van niet-universitair hoger onderwijs met vijf jaar ervaring loonschaal 145 barema 24 K2 5) instellingen meer dan 90 plaatsen loonschaal 150 barema 25 K1 ./. 16 onderdirecteur loonschaal 135 barema 22 K5 ten minste houder van het diploma nietuniversitair hoger onderwijs directiemedewerker afdeling met erkenning 75 – 90 bedden of 150 – 179 plaatsen barema 22 K5 administratief medewerker voorzieningen met erkenning voor minder dan of gelijk aan 90 bedden of plaatsen barema 9 A1 1) ten minste houder van het diploma nietuniversitair hoger onderwijs 2) eindgetuigschrift van het hoger beroepsonderwijs (sociaal hoger onderwijs van het korte type en voor sociale promotie) 1) ten minste houder van het diploma nietuniversitair hoger onderwijs 2) eindgetuigschrift van het hoger beroepsonderwijs (sociaal hoger onderwijs van het korte type en voor sociale promotie) ./. Bijlage II bij het ministerieel besluit van 24 april 1973 tot bepaling, wat betreft het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, van de te volgen bijzondere regels voor de vaststelling van de toelagen per dag, toegekend voor het onderhoud en de behandeling van de gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen Personeelsnormen voor de inrichtingen voor minderjarige personen met een handicap die werken onder het stelsel van het internaat, van de tehuizen voor meerderjarige personen met een handicap en van de tehuizen voor kortverblijf voor gehandicapten als vermeld in artikel 1 1. De normen die in de onderstaande tabellen zijn opgenomen, geven de maximale personeelsbezetting aan die in aanmerking kan worden genomen om de dagprijs te berekenen. Tabel 1 heeft betrekking op de inrichtingen voor minderjarige personen met een handicap. De belangrijkste handicap wordt opgenomen bovenaan in elke kolom. De rangschikking van de inrichtingen voor personen met een verstandelijke beperking berust op de principes die aangenomen zijn op 8 januari 1971 door de Hoge Raad voor Gehandicapten, opgericht bij het Ministerie van Sociale Voorzorg. Tabel 2 heeft betrekking op de tehuizen voor meerderjarige personen met een handicap, onderverdeeld volgens de aard van hun handicap. Tabel 3 heeft betrekking op de tehuizen voor kortverblijf die personen met een handicap mogen opnemen, ongeacht hun leeftijd, als de personen lijden aan een van de aandoeningen, vermeld in artikel 1, §3, van koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot vaststelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten. Tabel 4 heeft betrekking op het directie-, het administratief en het onderhoudspersoneel van de inrichtingen en de tehuizen die werken onder het stelsel van het internaat. Tabel 5 bevat de gemeenschappelijke personeelsnormen. 2. De keuze van een type inrichting van 300 bedden voor de inrichtingen en van 60 bedden voor de tehuizen heeft alleen tot doel om het bepalen van de normen te vergemakkelijken en betekent niet dat die capaciteit aan te raden of gewenst is. 3. De voorziening kiest de licentiaten of masters van wie de discipline het best aansluit bij de behoeften van de personen met een handicap die ze behandelt. 4. Als paramedisch personeel komen de personen in aanmerking die houder zijn van het diploma A1, gegradueerden of bachelors, zoals ergotherapeuten, ./. 2 kinesitherapeuten, logopedisten, heropvoeders in de psychomotoriek en gegradueerde en gebrevetteerde verpleegkundigen. 5. Tot het opvoedend en verzorgend personeel behoren namelijk opvoeders, ziekenoppassers, verpleegkundigen A2, kinderverzorgers, gezins- en sanitaire helpers, de bewakers en gezins- of bejaardenhelpers, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 21 december 1979 betreffende de inrichting van opleidingscentra voor enerzijds gezinshelpers en anderzijds voor bejaardenhelpers voor de Nederlandse Gemeenschap. 6. Vanaf 1 januari 1976 zijn de vereiste kwalificaties voor het personeel van de inrichtingen voor minderjarige personen met een handicap die onder het stelsel van het internaat werken, de tehuizen voor volwassen personen met een handicap en de tehuizen voor kortverblijf voor personen met een handicap, de kwalificaties die opgenomen zijn in bijlage I. 7. Groep A van de personen met een motorische handicap, kolom 8 van tabel 1, omvat de personen met een handicap die lijden aan motorische stoornissen, dysmelie, kinderverlamming, afwijkingen van het skelet of van de ledematen. 8. Groep B van de personen met een motorische handicap, kolom 8 van tabel 1, omvat de personen met een handicap die lijden aan hersenverlamming, sclerosis multiplex, spina bifida en myopathie. 9. Personen met een handicap die lijden aan epilepsie, worden ondergebracht in de verschillende categorieën van personen met een handicap op basis van de handicap die hun plaatsing heeft gerechtvaardigd. 10. Geneesherenprestaties die terugbetaald worden krachtens de wetgeving inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, moeten in mindering gebracht worden van de aan het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap aangerekende kosten voor geneesherenprestaties. ./. 3 Tabel 1 Personeelsnormen voor inrichtingen die werken onder het internaatsstelsel 1 type inrichting 300 personen met een handicap 2 licht verstandelijk gehandicapten leefeenheid 12 kinderen 3 middelmatig verstandelijk gehandicapten leefeenheid 10 kinderen 4 5 6 zwaar verstandelijk gehandicapten met blinden en gehandicapten karakterstoornissen slechtzienden en gehandicapten, geplaatst in een centrum voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling voor gehandicapten leefeenheid 8 leefeenheid 8 1) leefeenheid kinderen kinderen kinderen <12 jaar: 8 2) >12 jaar: 10 7 doven, halfdoven en spraakgestoorden 8 9 personen met een personen met een motorische motorische handicap groep A handicap groep B 1) 1) 2) leefeenheid kinderen <8 jaar: 6 = of >8 jaar: 10 2) leefeenheid kinderen <8 jaar: 8 = of >8 jaar: 10 10 chronisch nietbesmettelijke lichamelijk gehandicapten (Long Stay Pediatrie) leefeenheid 6 kinderen leefeenheid 10 kinderen geneesheer (1) - - 3 6 2,5 (6) 3 (6) 3) 3 6 6 licentiaat / master in de psychologie, in de pedagogie of in de kinesitherapie en assistentpsycholoog (8) paramedisch personeel (8) 6 waarvan ten minste 2 licentiaat/master 6 waarvan ten minste 3 licentiaat/master 6 waarvan ten minste 2 licentiaat/master (2) 12 waarvan ten minste 4 licentiaat/master (4) 6 waarvan ten minste 2 licentiaat/master 6 waarvan ten minste 2 licentiaat/master 6 waarvan ten minste 3 licentiaat/master 8 waarvan ten minste 4 licentiaat/master 8 waarvan ten minste 4 licentiaat/master 9 waarvan 1 verpleegkundige die nachtvergoeding ontvangt 15 waarvan 1 verpleegkundige die nachtvergoeding ontvangt 1) 20 waarvan 1 verpleegkundige die nachtvergoeding ontvangt 20 1) 2) 30 60 30 waarin inbegrepen 1 verpleegkundige die ononderbroken aanwezig is en 1 hulp in klinisch laboratorium A3 (eventueel halftijds) 2) schoolgaande kinderen: 15 waarvan 1 verpleegkundi ge met nachtvergoedi ng nietschoolgaande kinderen: 20 waarvan 2 verpleegkundi- < 8 jaar: 40 = of >8 jaar: 25 (3) ./. 4 gen met nachtvergoeding (2) maatschappelijk assistent (8) 5 5 opvoedend en 3 per leefeenheid 1) verzorgend (waarvan 1 personeel (8) (9) hoofdopvoeder mag zijn) (2) opvoeder – groepschef bijzonder personeel 1 per 6 leefeenheden 5 schoolgaande 1) kinderen: 3 per leefeenheid (waarvan 1 hoofdopvoeder mag zijn) 2) niet2) schoolgaande kinderen: 4 per leefeenheid (waarvan 1 hoofdopvoeder mag zijn) (2) 1 per 3 1) leefeenheden schoolgaande kinderen: 3 per leefeenheid (waarvan 1 hoofdopvoeder mag zijn) nietschoolgaande kinderen: 4 per leefeenheid (waarvan 1 hoofdopvoeder mag zijn) (2) bedlegerige kinderen: 1 per 4 leefeenheden 2) nietbedlegerige kinderen: 1 per 3 leefeenheden 1 technicus A2 12 (5) (7) 5 1) 1) 2) schoolgaande kinderen: 3 per leefeenheid (waarvan 1 hoofdopvoeder mag zijn) nietschoolgaande kinderen: 4 per leefeenheid (waarvan 1 hoofdopvoeder mag zijn) (2) 1 per 3 leefeenheden 5 schoolgaande 1) kinderen: 3 per leefeenheid (waarvan 1 hoofdopvoeder mag zijn) 2) niet2) schoolgaande kinderen: 4 per leefeenheid (waarvan 1 hoofdopvoeder mag zijn) (2) 1 per 3 1) leefeenheden 2) 2 kopiisten niveau A2 of A3 5 schoolgaande kinderen: 3 per leefeenheid (waarvan 1 hoofdopvoeder mag zijn) nietschoolgaande kinderen: 4 per leefeenheid (waarvan 1 hoofdopvoeder mag zijn) (2) < 8 jaar: 1 per 4 leefeenheden = of >8 jaar: 1 per 3 leefeenheden 4 technici in elektronica niveau A1 of A2 1) 2) 1) 2) schoolgaande kinderen: 3 per leefeenheid (waarvan 1 hoofdopvoeder mag zijn) nietschoolgaande kinderen: 4 per leefeenheid (waarvan 1 hoofdopvoeder mag zijn) (2) < 8 jaar: 1 per 4 leefeenheden = of >8 jaar: 1 per 3 leefeenheden 12 (7) 8 1) 1) schoolgaande kinderen: 3 per leefeenheid (waarvan 1 hoofdopvoeder mag zijn) 2) nietschoolgaande kinderen: 4 per leefeenheid (waarvan 1 hoofdopvoeder mag zijn) (2) 1 per 4 leefeenheden 2 technici voor onderhoud van de apparatuur A3 1 technicus A2 (1) Een voltijdse functie houdt in per week 24 uur aanwezigheid in de inrichting. (2) Voor de internaten en voor de observatiecentra die tijdens de weekends en tijdens de schoolvakanties een gemiddelde aanwezigheid van personen met een handicap hebben van 10 tot 20%, van 20 tot 30% of van 30% of meer, wordt per leefgroep het begeleidend en verzorgend personeel verhoogd met respectievelijk 0,25 , 0,5 of 1 personeelseenheid. ./. schoolgaande kinderen: 3 per leefeenheid (waarvan 1 hoofdopvoeder mag zijn) 2) nietschoolgaande kinderen: 4 per leefeenheid (waarvan 1 hoofdopvoeder mag zijn) (2) 1 per 4 leefeenheden 5 Ongeacht de bestaande toestand worden voor de voorzieningen die meer dan 30% weekend- en vakantiebezetting hebben, de extra personeelseenheden alleen gesubsidieerd voor zover de personeelsbezetting niet meer bedraagt dan 85% van de maximaal subsidieerbare personeelsnorm. Onder maximaal subsidieerbare personeelsnorm wordt verstaan: 1° voor de niet-poolvormende functies: de personeelsnorm, berekend op de erkende capaciteit; 2° voor de poolvormende functies: de personeelsnorm, berekend op de gemiddelde bezetting, verhoogd met 10 of 20% naargelang van het type voorziening, maar beperkt tot de erkende capaciteit. De beperking, vermeld in artikel 11 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 1993 houdende de subsidiëring van de personeelskosten in bepaalde voorzieningen van de welzijnssector, is niet van toepassing op die aanwervingen. (3) De logopedisten en de gehooropvoeders van niveau A1 zijn begrepen in de personeelsformatie. (4) Voor de centra voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling voor gehandicapten wordt het aantal personeelsleden op 10 gebracht. (5) Voor de centra voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling voor gehandicapten wordt het aantal personeelsleden op 15 gebracht. (6) Alleen voor personen met een meervoudige handicap (7) Er bestaat een mogelijkheid om gezinsbegeleiders met de kwalificatie van opvoedend en verzorgend personeel klasse 1 in te schakelen. (8) Vanaf 1 januari 2011 mogen de inrichtingen de respectieve normen voor deze functies samentellen en invullen met personeelsleden met die kwalificaties volgens de behoeften van de inrichting als aan de volgende voorwaarden voldaan is: 1) voor subsidiëring van de loonschalen van respectievelijk licentiaat / master, paramedisch personeel, hoofdopvoeder en maatschappelijk assistent worden ten hoogste de respectieve normen in aanmerking genomen; 2) de kwalificatievereisten zijn vervuld. (9) Voor de leefeenheden met als doelgroep minderjarige personen met een handicap met extreme gedrags- en emotionele stoornissen wordt de ./. 6 personeelsnorm voor de functie opvoedend en verzorgend personeel verhoogd met 1,75 personeelseenheden voor zes plaatsen. De verhoging met 1,75 personeelseenheden, vermeld in het eerste lid, kan, op verzoek van de voorziening, vervangen worden door een subsidie van 15.300 euro per jaar per bezette plaats. Het agentschap bepaalt de nadere criteria voor die doelgroep. Tabel 2 – Personeelsnormen voor de tehuizen voor volwassen gehandicapten (1) bezigheidstehuizen voor niet-werkende volwassen gehandicapten type inrichting: 60 bedden (8) (10) 2/3 nursingtehuizen voor volwassenen met ernstige aandoeningen type inrichting: 60 bedden (10) 2/3 licentiaat/master in de psychologie, in de pedagogie of in de kinesitherapie en assistentpsycholoog (9) paramedisch personeel (9) 1, waarvan minstens 0,5 voorbehouden zijn aan een licentiaat/master 1, waarvan minstens 0,5 voorbehouden zijn aan een licentiaat/master 4 8 maatschappelijk assistent of sociaal verpleegkundige (9) opvoedend en verzorgend personeel (9) 24 uur per week 24 uur per week 30, waarvan 6 hoofdopvoeders mogen zijn (3) 37, waarvan 6 hoofdopvoeders mogen zijn (3) (7) opvoedergroepschef 1 per 3 leefeenheden (5) 1 per 3 leefeenheden (5) geneesheer (2) (6) bijzonder personeel tehuizen voor werkende volwassen gehandicapten type inrichting:30 bedden 8,5 waaronder de directeur en de maatschappelijk assistent (4) 1 technicus A2 (1) De normen in de tabel moeten verhoogd of verlaagd worden in verhouding tot het aantal erkende bedden. (2) Een voltijdse functie houdt in per week 24 uur aanwezigheid in de inrichting. (3) van de inrichtingen die een gemiddelde aanwezigheid van gehandicapten hebben tijdens de weekends en de schoolvakanties: - van 10 tot 19%; ./. 7 - van 20 tot 29%; - van 30 tot 39%; - van 40 tot 49%; - van 50% en meer, worden per twee leefgroepen respectievelijk verhoogd met 1/3, 2/3, 1, 1 1/3 of 1 2/3 personeelseenheid. Voor de toepassing van de personeelsnormen voor nursingtehuizen wordt onder nursingtehuis verstaan: het tehuis waarvan meer dan 40% van de bewoners bedlegerig is, of een rolstoel gebruikt, of zwaar mentaal-visueel gehandicapt is. (4) Voor de tehuizen voor werkenden wordt de verhoging voor tewerkstelling tijdens het weekend vastgesteld op de helft van de onder (3) vermelde aantallen. De beperkingen, vermeld in artikel 11 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 1993 houdende de subsidiëring van de personeelskosten in bepaalde voorzieningen van de welzijnssector, zijn niet van toepassing op deze functies. (5) De leefeenheid omvat 10 personen met een handicap. (6) alleen in verhouding tot het aantal opgenomen personen met een handicap met motorische stoornissen of met een meervoudige handicap, zwaar verstandelijk gehandicapten en karaktergestoorden (7) Voor een observatie-eenheid die gericht is op de diagnose en behandeling van personen met matig tot diep verstandelijke beperkingen, in combinatie met ernstige gedrags- of emotionele stoornissen, met als doel de re-integratie in het oorspronkelijke milieu van de personen met een handicap, wordt de norm verhoogd met twee personeelseenheden voor zes plaatsen. De gemiddelde duur van de observatie en de behandeling bedraagt maximaal negen maanden. (8) Voor de opvang en behandeling van personen met een handicap die in een gevangenis geïnterneerd werden, bestaat de personeelsformatie van een leefeenheid van 10 plaatsen uit hetzelfde aantal voltijdse equivalenten als in 6 plaatsen in een nursingtehuis voor volwassenen lijdend aan ernstige aandoeningen en in 4 plaatsen bezigheidstehuis voor niet-werkende volwassen gehandicapten. (9) Vanaf 1 januari 2011 mogen de inrichtingen de respectieve normen voor deze functies samentellen en invullen met personeelsleden met die kwalificaties volgens de behoeften van de inrichting als aan de volgende voorwaarden voldaan is: 1) voor subsidiëring van de loonschalen van respectievelijk licentiaat / master, paramedisch personeel, hoofdopvoeder en maatschappelijk assistent worden ten hoogste de respectieve normen in aanmerking genomen; ./. 8 2) de kwalificatievereisten zijn vervuld. (10) Voor nieuw instromende personen met een handicap kan, binnen de grenzen van de daarvoor op de begroting ingeschreven kredieten, een verhoging van de personeelsformatie toegekend worden op basis van de ondersteuningsbehoeften van die personen met een handicap, vastgesteld met het zorgzwaarte-instrument, bepaald in het ministerieel besluit van 11 juni 2010 houdende het zorgzwaarte-instrument ter inschaling van de ondersteuningsnood van personen met een handicap van de diensten Inclusieve Ondersteuning. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, bepaalt de voorwaarden waaraan voldaan moet worden, en de omvang van de personeelsformatie. Tabel 3 - Personeelsnormen voor de tehuizen voor kortverblijf voor minderjarige of meerderjarige personen met een handicap, type inrichting: 60 bedden functie geneesheer licentiaat/master in de psychologie, in de pedagogie, in de kinesitherapie of assistent-psycholoog (1) paramedisch personeel (1) personeelseenheden 1 3 1 per leefeenheid van 8 personen met een handicap 4 maatschappelijk assistent, sociaal verpleegkundige (1) opvoedend en verzorgend personeel (1) 3 per leefeenheid van 8 personen met een handicap, waarvan één hoofdopvoeder mag zijn opvoeder-groepschef 1 per 4 leefeenheden van 8 personen met een handicap (1) Vanaf 1 januari 2011 mogen de inrichtingen de respectieve normen voor deze functies samentellen en invullen met personeelsleden met die kwalificaties volgens de behoeften van de inrichting als aan de volgende voorwaarden voldaan is: 1) voor subsidiëring van de loonschalen van respectievelijk licentiaat / master, paramedisch personeel, hoofdopvoeder en maatschappelijk assistent worden ten hoogste de respectieve normen in aanmerking genomen; 2) de kwalificatievereisten zijn vervuld. ./. 9 Tabel 4 – Normen voor het directie-, administratief en onderhoudspersoneel van de inrichtingen en tehuizen die werken onder het internaatsstelsel functie directiepersoneel 6 tot 29 bedden vanaf 30 bedden per tranche van 90 bedden administratief personeel (1) tot 15 bedden 16 tot 40 bedden tot 100 bedden meer dan 100 bedden vanaf 90 bedden vanaf 60 bedden onderhoudspersoneel voor 6 bedden bedlegerige personen met een handicap en kinderen < 6 jaar voor 7 bedden andere personen met een handicap personeelseenheden 1 directeur 1 directeur 1 onderdirecteur 1 opsteller of klerk voltijds 2 opstellers of klerken voltijds 3 opstellers of klerken voltijds en 1 opsteller halftijds of klerk halftijds per tranche van 25 bedden een extra opsteller halftijds of klerk halftijds 1 econoom 1 boekhouder 1 1 (1) Voor de tehuizen van kortverblijf worden de functies van opsteller of klerk verhoogd met 1 eenheid en wordt voorzien in de functie van een econoom als ten minste 200 opnamen per jaar worden gerealiseerd. ./. 10 Tabel 5 –Gemeenschappelijke personeelsnormen 1. In een voorziening waarvan geen enkele afdeling een erkenning heeft voor meer dan 90 bedden of plaatsen, kan van de subsidieerbare administratieve functies maximaal een halftijdse functie worden gesubsidieerd in salarisschaal A1. Die functie moet worden vervuld door een medewerker die ten minste houder is van een diploma niet-universitair hoger onderwijs. Zolang de functie in kwestie niet op dat niveau wordt vervuld, mogen de loonkosten op basis van het verschil in de beginbarema’s worden aangewend om de boekhouding van de voorziening uit te besteden. Een dienst voor plaatsing in gezinnen, die zelfstandig werkt, kan in afwijking van het eerste lid de subsidies voor een halftijdse administratieve functie in de salarisschaal A1 behouden, als de dienst erkend is voor meer dan 90 plaatsen. 2. Als in alle afdelingen van een voorziening samen drie of meer voltijdse equivalenten maatschappelijk werkers of sociaal verpleegkundigen werken, mag een van hen diensthoofd maatschappelijk werk zijn. Het diensthoofd moet minstens twee jaar dienstanciënniteit als sociaal assistent of sociaal verpleger hebben, en valt in loonschaal B1b. 3. Als in alle afdelingen van een voorziening samen acht of meer voltijdse equivalenten paramedici werken, mag een van hen diensthoofd-paramedicus zijn. Het diensthoofd moet minstens twee jaar dienstanciënniteit als paramedicus hebben, en valt in loonschaal B1b. ./. 11 Vanaf drie diensthoofden mag één daarvan coördinator-paramedicus zijn. De coördinator moet minstens drie jaar dienstanciënniteit als paramedicus of minstens één jaar dienstanciënniteit als diensthoofd-paramedicus hebben, en valt in loonschaal B1a. 4. Per afdeling met een erkenning voor 75 tot 89 of 150 tot 179 bedden of plaatsen wordt een halftijdse directiemedewerker gesubsidieerd, met een maximum van één halftijdse betrekking per voorziening. Deze bepaling geldt niet voor de semiinternaten die erkend zijn voor de opname van -21-jarigen. De directiemedewerker moet ten minste houder zijn van een diploma niet-universitair hoger onderwijs, en valt in loonschaal K5. In afwijking van het eerste lid wordt in erkende diensten voor plaatsing in gezinnen die zelfstandig werken, ook een halftijdse directiemedewerker gesubsidieerd als de dienst erkend is voor meer dan 89 plaatsen. 1 Gewijzigd bij: M.B. 11.04.1974 (B.S. 25.04.1974) M.B. 22.11.1974 (B.S. 4.11.1974) M.B. 30.04.1975 (B.S. 23.05.1975) M.B. 13.12.1975 (B.S. 28.1.1976) M.B. 31.03.1976 (B.S. 21.04.1976) M.B. 3.05.1976 (B.S. 27.05.1976) M.B. 9.09.1976 (B.S. 1.10.1976) M.B. 20.04.1977 (B.S. 25.05.1977) M.B. 9.05.1977 (B.S. 25.05.1977) M.B. 11.03.1978 (B.S. 20.04.1976) M.B. 14.06.1978 (B.S. 23.06.1978) M.B. 26.11.1981 (B.S. 11.02.1982) B.V.R. 13.07.1983 (B.S. 6.10.1982) B.V.R. 28.07.1983 (B.S. 30.09.1983) B.V.R. 12.03.1986 (B.S. 24.06.1986) B.V.R. 19.03.1986 (B.S. 11.07.1986) B.V.R. 23.12.1987 (B.S. 12.03.1988) B.V.R. l9.07.1989 (B.S. 5.12.1989) B.V.R. 29.07.1989 (B.S. 5.12.1989) B.V.R. 29.07.1989 (B.S. 5.12.1989), gewijzigd door B.V.R. 30.1.1991 (B.S. 1.03.1991) B.V.R. 2.08.1991 (B.S. 14.12.1991) Decr. 4.05.1994 (B.S. 23.06.1994) B.V.R. 20.07.1994 (B.S. 31.08.1994) B.V.R. 24.03.1998 (B.S. 16.05.1998)B.V.R. 8.12.1998 (B.S. 17.03.1999, Err. B.S. 28.08.1999) B.V.R. 13.04.1999 (B.S. 26.06.1999) M.B. 4.06.2004 (B.S. 04.08.2004), met ingang op 01.09.04, B.V.R. 17.12.2004 (B.S.13.01.2005), inwerkingtredend op 01.01.2005, B.V.R. 15.12.2006 (B.S. 13.2.2007) uitwerking 1.9.2006 2 § 1. De inrichtingen, tehuizen en diensten kunnen voor de berekening van de dagprijzen van de jaren 1987, 1988, [1989 en 1990] de gezamenlijke toepassing vragen van de bepalingen opgeheven en vervangen met ingang van 1 januari 1987 bij dit besluit en de bij het besluit van de Vlaamse [regering] van dezelfde datum tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1973 tot bepaling van de te volgen gemeenschappelijke regels voor de vaststelling van de toelagen per dag toegekend voor onderhoud, opvoeding en behandeling van minderjarigen en van gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen. (B.V.R. 30.01.1991)(Decr. 4.05.1994) De aanvraag wordt per aangetekende brief overgemaakt aan het Bestuur minder-validen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, uiterlijk: - op 30 september 1989 voor de berekening van de dagprijs van het jaar 1987; - op 31 maart 1990 voor de berekening van de dagprijs van het jaar 1988; - samen met het dagprijsdossier 1989; [- op 30 juni 1991 voor de berekening van de dagprijs van het jaar 1990] (B.V.R. 30.01.1991) tenzij de [Vlaamse minister] die bevoegd is voor het beleid inzake gehandicapten een latere datum vaststelt. (Decr. 4.05.1994) § 2. Indien de toepassing van § 1 niet aangevraagd wordt voor de berekening van de dagprijs van het jaar 1987, kan deze niet aangevraagd worden voor de berekening van de dagprijzen van de jaren 1988 en 1989 [en 1990]. (B.V.R. 30.01.1991) ./. 12 Indien de toepassing van § 1 niet aangevraagd wordt voor de berekening van de dagprijs van het jaar 1988, kan deze niet aangevraagd worden voor de berekening van de dagprijs van het jaar 1989 [en 1990]. (B.V.R. 30.01.1991) [Indien de toepassing van § 1 niet aangevraagd wordt voor de berekening van de dagprijs van het jaar 1989 kan deze niet aangevraagd worden voor de berekening van de dagprijs van het jaar 1990]. (B.V.R. 29.07.1989, art. 4) (B.V.R. 30.01.1991) 3 Versie art. 1, laatste lid vóór vervanging door B.V.R. 29.07.1989: "[Nochtans wanneer ingevolge het feit dat prestaties zijn uitgevoerd door private firma's of gekwalificeerde personen die niet tot het personeel van de instelling behoren, het totaal van het effectief niet in dienst is ingenomen, mogen de kosten van deze prestaties worden opgenomen in de dagprijs, overeenkomstig de volgende beschikkingen: a) het aantal niet aangeworven personeelseenheden dat in aanmerking mag genomen worden voor de tenlasteneming van bovenvermelde kosten mag de 40 pct. niet overschrijden van het voorziene effectief, directiepersoneel, geneesheren en econoom voorafgaandelijk in mindering gebracht. De categorie van het niet aangeworven personeel moet overeenstemmen met de aard van de prestaties uitgevoerd door private firma's of gekwalificeerde personen die niet tot het personeel van de instelling behoren. b) indien het aantal niet aangeworven personeelseenheden de 40 pct. niet bereikt van het effectief zoals het onder a) hierboven is bepaald, zal de maximale tenlasteneming naar verhouding worden verminderd; c) de kostprijs van de prestaties verricht door de private firma's of de gekwalificeerde personen, moet verrechtvaardigd worden door wettelijk opgestelde facturen en bewijsstukken en bovendien betrekking hebben op elementen die in de samenstelling van de dagprijs voorkomen; d) voor de tenlasteneming van de kosten is de theoretisch toegekende bezoldiging aan elke niet aangeworven personeelseenheid deze van de beginloopbaan van de laagste categorie van de betrokken functie.] (M.B. 9.05.1977)" 4 Bij wijze van overgangsmaatregel worden de aanvragen die vóór 31 augustus 1994 ingediend worden op basis van de artikelen 3 tot en met 5bis, verder afgehandeld op basis van deze bepalingen. (B.V.R. 20.07.1994, art.14, § 2) 5 Bij wijze van overgangsmaatregel worden de aanvragen die vóór 31 augustus 1994 ingediend worden op basis van het artikel 6, verder afgehandeld op basis van deze bepaling. (B.V.R. 20.07.1994, art.14, § 2) B.V.R. 28.04.2006 (BS 27.6.2006) treedt in werking op 1.1.2006 B.V.R. 10.7.2008 (B.S. ) uitwerking 1.1.2007 B.V.R. 8.10.2010 (B.S. 14.12.2010) B.V.R. 4.2.2011 (B.S. 1.3.2011) ./.