Gedeelte uit de verklaring over Daniël 9. de zeventig jaarweken en de Gaptheorie door Gert A. van de Weerd. De profetie van de Zeventig Weken. Opvallend is, dat de motiveringen omtrent de berekening van de looptijd van de periode van zevens zeventig, van vrijzinnige en/of seculiere zijde, sterk de tendens hebben van: het mag van alles zijn als het maar niet uitloopt op Jezus Christus. Op zich is dat wel begrijpelijk, want indien zo, dan zou onomstotelijk aangetoond zijn dat de profeet Daniël inderdaad de toekomst gezien heeft. Dat zou dan weer hun hele exegese van het boek Daniël onderuit halen, dus ... Complexe berekeningen De berekeningen, die bestudeerd werden, bleken onderling sterk te verschillen. De eerste indruk is gewoonlijk die van een wiskundeboek. Vanuit de berekeningen wordt namelijk geprobeerd de data en gebeurtenissen te bepalen die Daniël bedoeld heeft. Zijn die eenmaal vastgesteld, dan vormen die gewoonlijk de richtlijn voor de verklaring. In deze verklaring beginnen we echter van de andere kant. We bestuderen eerst een aantal trefwoorden en gaan er daarna toe over om de verworven kennis in een tijdkader te zetten. Vers 24a Zeventig weken zijn bepaald betreffende uw volk en betreffende de stad van uw heiligheid, Zeventig weken, dus zeventig jaarweken, vormen 490 jaar. Dat blijkt een periode te zijn die van cruciaal belang is voor uw volk, dus Israël en voor de stad van uw heiligheid, de stad Jeruzalem. De Zeventig weken Toen koning Cyrus de joden toestond naar Kanaän terug te gaan, ging niet het gehele volk terug. Slechts een klein gedeelte liep vooruit op Gods belofte. Het overgrote deel weigerde terug te keren. Het staat wel vast dat het gehele volk had moeten terugkeren naar het beloofde land. Ook hadden ze als natie berouw moeten tonen en boete moeten doen voor de zondestaat van het verleden. Niets van dit alles. Daarmee verspeelden ze een snelle vervulling van de belofte die een toekomend Godsrijk, of Messiaans Rijk voorzegde. Een gestelde tijd ging, onbenut, voorbij. Het tijdstip van de terugkeer uit Babel is dus een gestelde tijd geweest, waarop het Messiaanse Rijk had kunnen aanvangen. Rabbi Nosson Sherman zegt daarover: Als het volk, wanneer De gestelde tijd aanbreekt, waardig is, zal de Messias komen, indien niet, dan moet ze wachten tot het volgende mogelijke tijdstip - of ... zich een zo verheven geestelijk niveau verwerven, dat ze onvoorwaardelijk Zijn komst verdienen. Maar er is, een definitief Einde, een absolute deadline. Voorgaande ernstige overtreding, dus de weigering van het grootste deel van Gods volk om uit Babylon terug te keren naar het beloofde land, bewerkte dat de vervloeking van Leviticus 26 over hen afgeroepen werd; Leviticus 26.18b En indien gij desniettegenstaande niet naar Mij luistert, dan zal Ik u blijven tuchtigen wegens 1 uw zonden tot zeven maal toe De eerste vervloeking betrof de zeventig jaren van de ballingschap onder de Babyloniers. Toen die ten einde liep verzuimden de joden om massaal naar Kanaän terug te keren en tevens om zich te bekeren en zich voor God te verootmoedigen. Daarom wordt nu de tweede vervloeking effectief. zeven maal de zeventig jaren van de ballingschap, dat zijn zeventig (jaar)weken, dus 490 jaren. Wat Moz es eeuwen voor Daniël voorzegde wor dt wer kelij kheid. De tweede vervloeking (Daniël 9.24) wordt uitgesproken. De dag der kleine dingen Hoewel de profetie aangaande het Messiaanse Rijk niet vervuld werd, bleven de teruggekeerde ballingen niet met lege handen staan. Zij ontvingen een 'kleine zegen'. De profeet Zacharia noemt dat de dag der kleine dingen genoemd. Vers 24b om de overtredingen te beëindigen en een einde te maken aan zonde, maar ook om verdorvenheid te verzoenen en de eeuwen der rechtvaardigheid te verwerven. Het zal duidelijk zijn: de profetie aangaande het Messiaanse Rijk komt, volgens de profetie van Daniël 9.24a, niet tot vervulling, zoals de profeet verwachtte. Die gestelde tijd ging 'onbenut' voorbij. De consequentie daarvan is dat Gods volk nu een volgend traject van loutering diende af te leggen, voordat zich weer een kans tot vervulling, dus een gestelde tijd, zou aandienen. De vier `aanvangs'voorwaarden van het Messiaanse Rijk Vers 24b/c geeft de hoofdlijnen van de Raad Gods weer met betrekking tot de toekomst van Gods volk na de gemiste gestelde tijd. Deze betreft een toekomstige periode van 490 jaar. Daarin worden vier doelstellingen omschreven die dienen te worden gerealiseerd. Er staat dus niet dat dit zal gebeuren, maar betreft de voorwaarden om een volgende gestelde tijd te kunnen benutten. Doelstelling 1: Algehele genoegdoening en verzoening Drie begrippen spelen hierin een belangrijke rol. 1. overtredingen Het woord pega' betreft gewoonlijk een directe inbreuk op het verbond. Het heeft de lading van rebellie tegen God die tot een breuk leidt. We vinden vergelijkbare teksten in 1 Koningen 12.19, Jeremia 2.29 en Micha 1.5. 2. zonde Het woord hattá't vinden we bijvoorbeeld in Richteren 20.16 en Micha 1.5. Dit woord ziet op een zondige levenswijze, waarin de bepalingen van het verbond worden overtreden. Dat is dus geen breuk zoals onder 1. 3. verdorvenheid Het woord kápar betreft een onheilige wijze van leven dat besmet is met de adem van satan, zoals het dienen van afgoden, occultisme en/of diepe verdorvenheid. De drie begrippen betreffen dus de zondeschuld van Gods volk in al z'n facetten. Met die opsomming komt vers 24 in het kader van een algemene genoegdoening en verzoening te staan. (McComisky, Micha, pagina 619 / Gaebelein, pagina 112 / Goldwurm, pagina 260 / Redditt, pagina 161) Doelstelling 2: Het tweede doel is om de eeuwen der rechtvaardigheid te verwerven. Een uitdrukking van deze aard ziet altijd op een bepaalde lange periode. Dat tijdperk zal zich kenmerken door rechtvaardigheid. Er is één periode die daaraan voldoet en dat is het toekomstige Messiaanse Rijk. Ook joodse geleerden zien in dit zinsdeel de toekomstige regering van de Messias in een Messiaans Rijk. 2 Mezudath David zegt hier over: Door de verwoesting van de tweede tempel en de beproevingen en de rampspoed van de ballingschap heen, zal Israël de komst van de Messias waardig zijn. (Rosenberg, pagina 87 / Walwort & Zuck, pagina 1362) Vers 24c En tevens, om het profetisch visioen te verzegelen en de heiligste van de heiligen te zalven. Doelstelling 3: Het derde doel is om het profetisch visioen te verzegelen. Dit doelt uiteraard op die elementen uit de profetie van Daniël die verzegeld dienden te worden. Doelstelling 4: Het vierde doel is om de heiligste van de heiligen te zalven Zoals uit hoofdstuk 7.24, exegese, gebleken is, zijn heiligen hoogstwaarschijnlijk machtige hemelwezens zoals aartsengelen. De heiligste onder hen is de Engel des Heren, de oudtestamentisch verschijningsvorm van Jezus Christus. Ook deze gebeurtenis is gemakkelijke te benoemen. Het woord zalven ziet op het bevestigen van een profeet, of op een toekomstig koningschap, wat het hier is. Dat is dus het moment, waarop de Messias, Jezus Christus, tot koning over het Messiaanse Rijk gekroond zal worden. N.B. Veel exegeten stellen dat de tekst de zalving van de tempel beschrijft. Er staan echter uitgebreide verslagen over de inwijding van de tempel in de bijbel. Nergens wordt over een zalving van die aard gesproken. Een dergelijke ceremonie was zeker gemeld als deze had plaatsgevonden, dus kunnen we deze verklaring negeren. (1 Koningen 8 / 2 Kronieken 5 en 6 / Ezra 6.13-22) Conclusie In eerste instantie hebben de genoemde voorwaarden betrekking op de periode vanaf de terugkeer van de ballingen tot op Jezus Christus. Met Hem en met zijn kroning diende het Messiaanse Rijk realiteit te worden en waren de voorwaarden van vers 24, indien Hij gekroond was, vervuld. Als zodanig betreft de komst van Jezus Christus dus weer een gestelde tijd. Een moment, waarop de profetie aangaande het Messiaanse Rijk tot vervulling had kunnen komen. (Daniël 9.24-27 / Whitcomb, 129-131 / Wood, pagina 247-253 / Vines, pagina 145-154) Onbenut voorbijgegaan Helaas werd ook deze gestelde tijd niet benut. Daarmee verschoof de belofte nogmaals, nu naar de Eindtijd. Tevens kwam daarmee ruimte voor de Gemeente van Christus zoals het Nieuwe Testament ons leert. Over deze laatste gestelde tijd zegt Rabbi Nossom Sherman: Indien Israël's geestelijke prestaties de snelle komst van de Messias niet teweeg brengen, is er een andere weg: De gestelde tijd*. De bittere, angstaanjagende voorwaarden, die de komst van de Messias begeleiden, de verschrikkelijke rampen en het morele verval, dat is voorzegd door de wijzen, zal dat tijdsbestek vormgeven in pijn en duisternis, onheilspellende tekenen en doodsangst. Dit zijn de twee extremen: de vreugdevolle komst, teweeggebracht door Israël's verdienste en de werking van het ( Einde) - De gestelde tijd, waarna de Messias niet langer kan talmen. (* N.B.G.-vertaling: te dien dage) Het heeft er alle schijn van dat met de afwijzing van Jezus Christus de laatste gestelde tijd voor (het Einde) onbenut voorbijging. Vanuit voorgaand standpunt bezien we de voorwaarden van vers 24 nogmaals: 1. De verzoening van doelstelling 1 betreft overduidelijk het eind der tijden en betreft de 3 genoegdoening en verzoening van de gehele zondeschuld van Gods volk. Dat gebeuren heeft nog nooit eerder plaatsgevonden. 2. Ook doelstelling 2, de stichting van het Messiaanse Rijk, ligt onmiskenbaar in de Eindtijd verborgen, na De Grote Verdrukking. 3. En dan doelstelling 3. Ook die wijst op de Eindtijd, want dan zal deze 'ban' op de profetie geheel verbroken worden*, Daniël 12.9 Doch hij zei: Ga heen, Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de Eindtijd. Het is waarschijnlijk dat de vervulling van de derde doelstelling wat vroeger zal inzetten dan de andere drie. We leven heden dicht bij die Eindtijd, dus maken we nu reeds mee dat er in toenemende mate duidelijkheid ontstaat over de betekenis van deze profetie. 4. En tenslotte doelstelling 4, de zalving van de Messias als koning van het Messiaanse Rijk, ook die gebeurtenis valt onmiskenbaar in de Eindtijd. N.B. Anderen stellen dat het opheffen van de 'verzegeling' de gehele zesde bedeling betreft (= het tijdperk van de Gemeente). Dat lijkt echter strijdig met de feitelijke ontwikkeling, zoals we die in de afgelopen 50 jaar hebben gezien. Nogmaals, Vers 24c: om het profetisch visioen te verzegelen Het is waarschijnlijk dat de verzegeling alleen de periode van de zeventigste jaarweek betrof. De eerste negenenzestig jaarweken zijn niet echt gemakkelijk te doorgronden, maar gesloten zijn ze niet. Dat geldt wel voor de laatste jaarweek. Die staat onbepaald in de tijd. De profetie van Daniël loopt na de 69e jaarweek uit op de Messias. Daarna had de 70e jaarweek moeten aanbreken. Aangezien de joden Jezus Christus verwierpen, werd de laatste jaarweek verdaagd en is ook heden nog onvervuld. Hedendaagse christenen hebben natuurlijk een ander perspectief dan de profeet Daniël. Wij kijken terug op de periode van de eerste komst van de Messias, Jezus Christus. Dat was een gestelde tijd. De volgende gestelde tijd die we verwachten is dé gestelde tijd. Dat is tevens de tijd van het grote Einde, dus het moment waarop de Messias moet komen. Vers 25a U zult weten en verstaan: vanaf de uitgifte van het decreet, om Jeruzalem: te herstellen en te herbouwen, tot op de Messias, de Vorst, zijn zeven weken en tweeënzestig weken. Het zal hersteld en herbouwd worden, zowel straat als walgracht, echter in benauwdheid der tijden. Na vers 24 dat de totale periode bestrijkt waarin Gods doelstellingen verwezenlijkt zullen worden, gaat vers 25 nu in op enige details van die periode. De ontbrekende schakel. Van de zeventig weken uit vers 24 worden er nu negenenzestig gespecificeerd. Het eerste gedeelte daarvan telt zeven jaarweken; dat is 49 jaar. Het tweede gedeelte beslaat 62 jaarweken. Dat is 434 jaar, wat het totaal op 483 jaar brengt. Per saldo komen we dan nog één jaarweek (zeven jaar) tekort om de 70 weken vol te maken. Deze laatste week wordt, nadat Jezus Christus verworpen was, losgekoppeld van de overige 69 weken en blijkt, als een nog onvervulde periode, naar de toekomst verplaatst te zijn. De Gaptheorie Het grote gat, dat gaapt tussen de 69e en de 70e jaarweek en dat heden al bijna 2000 jaar telt, wordt door veel exegeten als zeer onnatuurlijk ervaren. Velen van hen nemen, mede daarom, de zogenaamde 'Gaptheorie' dan ook niet voor waar aan, ondanks de toch vrij solide schriftuurlijke onderbouwing. 4 (Gap = tussenruimte, kloof of interval) Met nadruk willen we er echter op wijzen dat deze zogenaamde 'gap', gerekend vanuit het tijdstip, waarop de profetie werd geopenbaard, niet bestaat! De laatste jaarweek had namelijk aansluitend op de 69e moeten volgen. Dat was ook gebeurd, indien de joden zich bekeerd hadden en Jezus Christus als Messias hadden aangenomen. Het aanbod van Jezus Christus, namelijk het koninkrijk der hemelen, wat een aards koninkrijk zou zijn met hemelse trekken, was legaal! Pas nadat Jezus Christus was verworpen ontstond de 'gap'. Waarom wordt de laatste jaarweek losgekoppeld? Omdat na de 69e jaarweek weer een gestelde tijd aanbrak, waarop de Messias had kunnen komen en het Messiaanse Rijk had kunnen aanbreken. Dat impliceert een vrije keuze. Men had de vrijheid de Messias wel of niet te accepteren. De afloop is bekend. De Messias kwam, maar werd niet erkend door de overgrote meerderheid van Gods volk. Jezus Christus werd verworpen en daarmee ging ook deze gestelde tijd voorbij en verschoof de belofte naar de toekomst. Na het voorbijgaan van deze gestelde tijd verloor het volk Israël tijdelijk haar bevoorrechte positie en verwierf de Almachtige zich een nieuw volk, de Gemeente van Christus, waarvan de ontwikkeling tot op de huidige dag voortgaat. We gaan verder met de bespreking van vers 25. De 483 jaar, het begin. De profetie geeft details over de startdatum van de 7 + 62 = 69 jaarweken. Deze blijkt aan te vangen als er een decreet wordt uitgevaardigd om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen. Voorgaande tekst ziet niet uit op het herstel van Jeruzalem, zoals dat onder Ezra een aanvang nam. Die werkzaamheden bleven beperkt tot een gedeeltelijke herbouw van de stad en de constructie van een bescheiden tempelgebouw. De stad werd onder Ezra echter niet voltooid. Dat gebeurde pas onder Nehemia, zoals blijkt uit hoofdstuk 1.3 en 2.17 van het gelijknamige boek. In Daniël 9.25 wordt gesproken van zowel het herstel van de stad als van de muur, want de profeet spreekt van zowel straat als wal gracht. Uit de profetie van Nehemia kunnen we dat moment precies bepalen. Op 5 maart, 445* v. Chr. vaardigde de Perzische koning Artaxerxes Longimams namelijk een decreet uit dat de joden toestond de muren van Jeruzalem te herbouwen. (Nehemia 2.4-8) * Anderen gaan uit van 444 v. Chr. Voorgaande startdatum voor de profetie van de zeventig jaarweken wordt gevolgd door een groot deel der exegeten, zowel van conservatieve als van vrijzinnige signatuur. (Zie ook: Feinberg, Daniël 9.24-27; Fijnvandraat, Excursus V; Hasel, The Seventy Weeks of Daniel; Ironside, pagina 165; A.J. McClain; Netyell, pagina 116-117 en hoofdstuk 15; Vines, pagina 150; Whitcomb, pagina 131; Wood, pagina 251-256) De joodse visie De joodse commentatoren, zoals Ibn Ezra en Rashi, wijken hier sterk af. Zij zien in de Messias, de Vorst, de persoon van koning Cyrus. Het begin der telling van de zeventig jaar bepalen zij op het tweede jaar van Darius Hystaspis, Haggaï 1.1, in 520 v. Chr. Vervolgens stellen ze dat de tweede tempel totaal 420 jaar heeft bestaan en tellen die twee perioden bij elkaar. Dat levert een totaal van 490 jaar op, dus zeventig jaarweken. Deze methode is echter zeer gezocht en niet te funderen in de Heilige Schrift. (Goldwurm, pagina 259 / Rosenberg, pagina 88) Vers 25 sluit met de mededeling: echter in benauwdheid der tijden. Ook dat klopt precies met de toenmalige realiteit, want de omringende volkeren vertraagden en saboteerden de herbouw waar ze maar konden. (Nehemia 4 en 6) 5 De 483 jaar, de einddatum. De periode van 483 jaar loopt kennelijk af bij de komst (tot op) van de Messias, de Vorst. Dat is Jezus Christus, zoveel is wel duidelijk. We gaan nu uit van de startdatum 444 v. Chr., zijnde de basis voor de berekening van `Walvoord & Zuck' die we hier aanhouden. Indien we nu 483 jaar doortellen na het jaartal 444 v. Chr., dan komen we uit op 40 na Christus (er is geen nulde jaar). Dat is na het sterven van Christus. We dienen echter ergens uit te komen in 30-33 na Chr., te weten de periode, dat Jezus Christus zijn bediening uitoefende die eindigde met de kruisiging op Golgotha. Beter nog zou de datum van Zijn intocht in Jeruzalem zijn, omdat die had moeten leiden tot zijn aanvaarding als de Messiaskoning. Geen fout Het lijkt er dus op, dat de profetie hier een fout bevat ..., maar dat is niet zo. Wat is het geval: De joodse kalender gaat uit van jaren van 360 dagen. Volgens die kalender zitten er in 483 jaar totaal 173.880 dagen. Eens per vier jaar werd de joodse kalender met een dag gecompenseerd. 476 : 4 = +119 dagen. Elke honderd jaar is echter geen compensatiejaar, dus trekken we er weer 4 dagen af. Elke 400 jaar is weer wel een compensatiejaar, dus tellen we er weer 1 dag bij. Zo komen we uit op 119 - 4 + 1 = 116 extra dagen. Op 5 maart, 444* v. Chr. vaardigde Artaxerxes Longimams het decreet uit. Jezus Christus presenteerde zich op 30 maart, 33 a.d. als de beloofde Messias aan het joodse volk. Van 5 maart tot 30 maart tellen we 25 dagen. De profetie spreekt echter van een gebeurtenis na de gegeven datum, dus tellen we één dag minder, te weten 24 dagen. De eindtelling komt dus uit op: 116 + 24 = 173.880 - 116 -24 = 173.740 Op de Gregoriaanse kalender tellen we van 444 v. Chr. tot 33 na Chr. (476 jaar) totaal 173.740 dagen, dus klopt de profetie volgens deze berekening precies. * Anderen gaan uit van een 445 v. Chr. Voorgaande berekening is ontleend aan: Walvoort & Zuck en The Bible Knowledge Commentary, Old Testament, pagina 1363 Zie ook: Anderson, pagina 128; Gaebelein, pagina 114-116 en 119-121; Ironside, The Seventy Weeks; KJV Prophesy Study Bible, pagina 976 en 977; McClain, pagina 20; Vines, pagina 150-152; Whitcomb, pagina 131-132; Wood, pagina 251-254) Afwijkende berekeningen Feinberg komt tot een iets latere datum, waarop de zeventig jaarweken aflopen. Hij stelt, samengevat, het volgende: Volgens Lucas 3.1-2, 21 en 23 begon de bediening van Jezus in het vijftiende jaar van Tiberius Caesar. Dat was het jaar 14 na Chr. 15 jaar later is dus 29 na Chr. Van daaruit gerekend heeft de kruisiging op 6 april, 32 na Chr. plaatsgevonden. Dat is tevens de einddatum die zijn berekening oplevert. De uitkomsten van Feinberg vinden we ook bij Robert Anderson. (Feinberg, pagina 130-132, Millennialism, hoofdstuk 8; Robert Anderson, Daniël in the Critic’s Den; Pusey, Lecture IV) Klopt het nu wel precies? Dat is niet met 100% zekerheid te zeggen. Tussen de diverse berekeningen die de auteur vond, zitten verschillen van enige maanden tot enkele jaren. Echter, het maakt weinig uit op welk moment van het aardse leven van Jezus Christus de profetie uitloopt. Het is onzin om te strijden over zulke futiele verschillen. Het is overduidelijk, dat Hij bedoeld wordt en ook de context zelf maakt duidelijk dat er over de Heer Jezus gesproken wordt. (Miller, pagina 262-273; Redditt, pagina 158-160 e.a.) Andere data Afwijkend van voorgaand schema worden nog de volgende data genoemd: 6 538 v. Chr.: Decreet van koning Cyrus (2 Kronieken 36.22-23) 520 v. Chr.: Decreet van Darius 1 (Ezra 6.1 en 6-12) 457 v. Chr.: Decreet van Arthaxerxes Longimams (Ezra 27.11-26) De eerste twee data worden gewoonlijk gevonden bij joodse en seculiere exegeten, echter door schriftgelovige onderzoekers meestal afgewezen. De laatste komt onder hen wel voor als mogelijke startdatum. Conclusie Het is dus niet nodig om al te veel aandacht aan al die verschillende berekeningen te geven, want dan verkrijgt de exegese te veel het karakter van 'muggenziften'. Voorgaande exegese staat bovendien niet op slechts één been, namelijk dat van de berekening, maar vindt ook vaste grond in de tekst zelf zeven weken en tweeën-zestig weken De eerste zeven weken (7 x 7), dus 49 jaar, beginnen in 445 of 444 v. Chr. en eindigen in 395 of 394 v. Chr. In die periode werden niet alleen de muren opgebouwd, maar werd tevens Jeruzalem geheel voltooid, inclusief publieke gebouwen en wegen. Vers 25b Het zal hersteld en herbouwd worden, zowel straat als walgracht, echter in benauwdheid der tijden. Het woord straat (r'hób) bestemt in feite de uitgestrekte ruimte of plein (N.B.G.vertaling) zoals die zich gewoonlijk achter belangrijke stadspoorten bevindt. Het Hebreeuwse woord voor walgracht (hárüs) komt elders in de bijbel in deze betekenis niet voor. Er is lange tijd onzekerheid geweest over de betekenis daarvan. Gelukkig staat het geschreven in de 'koperen boekrol' die in Qumran gevonden is (3Q15 5.8). Daar betekent het woord kanaal of geul. Daarmee wordt de brede geul bedoeld, die aan de buitenzijde tegen de stadsmuur werd aangelegd. Daarmee werd de hoogte van de muren vergroot en tevens gezorgd voor een vlak terrein zonder dekking, waardoor de stad beter te verdedigen was. Beide begrippen suggereren een proces dat aanvangt met de herbouw van de stadsmuren en eindigt met een complete stad, met muren en voorzieningen. (Hartman & Di Lella, pagina 244; Montgomery, pagina 380; Redditt, pagina 162; Walvoort, pagina 227) Vers 26 En na de tweeënzestig weken zal de Messias worden afgesneden en er zal niets tegen hem zijn. Dan zullen de troepen, van een heerser in opkomst, de stad en het heiligdom verwoesten. En zijn einde zal zijn gelijk de Vloed. Na de gebeurtenis die aan het einde van de tweeënzestig weken heeft plaatsgevonden (vers 24), dat is de intocht van Christus, zal een gezalfde worden afgesneden. Dat is overduidelijk de kruisiging van Christus. Ten overvloede wordt nog gezegd: er zal niets tegen hem zijn en ook dat wijst op Jezus Christus; Lucas 23.14 en zie, ik (Pilatus) heb Hem in uw tegenwoordigheid verhoord en in deze mens geen enkele grond gevonden voor datgene, waarvan gij Hem beschuldigt. (Phillips, pagina 39; Vertaling van Theodotion) Een tweede mogelijke betekenis oppert Feinberg. Hij vertaalt hier: zal niets hebben, wat volgens hem op het Messiaanse Rijk slaat dat de Heer Jezus toen werd onthouden. Beide zijn een reële mogelijkheid en passen binnen de tolerantie van de grondtekst. (Feinberg, pagina 132 / Walvoort & Zuck, pagina 1364) zal de Messias worden afgesneden Het woord afgesneden heeft, zoals bij de grondtekstbespreking is gesteld, de betekenis van omgebracht. Maar het woord herbergt nog onvermoede diepten. 7 Het afsnijden van het leven, voordat sprake was van nakomelingen, behoorde tot de ergste rampen, die een jood kon overkomen. Het sneed de mogelijkheid af de geslachtslijn voort te zetten en daarmee ging zijn naam verloren. Het woord afgesneden is verbonden met een dood, die of door de Almachtige zelf werd veroorzaakt, of op gewelddadige wijze ontstond, door de hand van mensen. (Genesis 17.14; Exodus 30.33 en 38; Jesaja 53.8) De Gemeente: Zijn kinderen Primair is hier dus sprake van een dood vanwege een oordeel. Dat klopt ook met de realiteit, want Jezus Christus verzoende onze zonden en moest daarom sterven. Toch werd zijn 'geslachtslijn' voortgezet, want na zijn opstanding ontstond de Gemeente des Heren, die zijn kinderen zijn; Lucas 20.36b En zij zijn kinderen van God, omdat zij kinderen van de opstanding zijn. (Pusey, pagina 198; Vines, pagina 151 en 152) Vers 26b Dan zullen de troepen, van een heerser in opkomst, de stad en het heiligdom verwoesten. Het woord Dan heeft de betekenis van daarna. Dat kan direct daarna zijn, maar ook na meerdere jaren. De gebeurtenis, waarin de stad en het heiligdom verwoest worden, kan niet anders zijn dan de joodse oorlog tegen de Romeinen. Dat leidde tot een verpletterende nederlaag in 70 na Chr., waarbij zowel stad als tempel volkomen verwoest werden. De heerser is Titus, de zoon van keizer Vespasianus. Deze leidde het laatste deel van de belegering Jeruzalem. Hij volgde zijn vader in 79 als keizer op, precies zoals de profetie voorzegt (een heerser in opkomst). (Mayenei HaYeshuah 10.6; Yossipon; Rashi; Ibn Ezra; Leupold, pagina 431; Rosenberg, pagina 89; Goldwurm, pagina 264) N.B. Anderen zien in de heerser het hoofd van het herstelde Romeinse rijk van de Eindtijd. Die uitleg staat echter op gespannen voet met grondtekst en context. Vers 26c En zijn einde zal zijn gelijk de Vloed. Met zijn einde doelt de tekst op de stad en het heiligdom. De vergelijking met de zondvloed, want die wordt met de Vloed bedoeld, is treffend. De verwoesting van Jeruzalem was namelijk totaal. Het aantal doden betrof waarschijnlijk meer dan een miljoen. Bovendien werden nog honderdduizenden joden als slaven verkocht. Vers 27 Naar het einde toe, zo is het beschikt, zal er een verwoestende oorlog zijn. Dan zal hij een verbond, voor één week, met de meerderheid bevestigen. Maar in het midden van de week zal hij een einde maken aan het brengen van slachtoffers en kleine offers. En op een pinakel (van de tempel) zal een afschuwelijks iets zijn, dat verwoesting veroorzaakt. En op het Einde zal - gelijk vast besloten is - het uitgestort worden op het gene verwoest is. Vers 27a Naar het einde toe, zo is het beschikt, zal er een verwoestende oorlog zijn. De woorden Naar het einde toe brengen scheiding aan tussen vers 26 en 27. Dat is hetzelfde einde waar rabbi Nosson Sherman over spreekt. Dat is dé gestelde tijd die wel komen moet, omdat Gods volk al de voorgaande gestelde tijden gemist heeft. Daarom maakt de profetie nu een sprong naar de toekomst en wel naar de Eindtijd. Het einde, dat is het grote einde, de finale afrekening. Dan zal de aarde van aanzien veranderen, Openbaringen 6.4 En een tweede, een rossig paard, kwam, en hem, die er op zat, werd gegeven de 8 vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden slachten en hem werd een groot zwaard gegeven. Openbaringen 16.13 En ik zag uit de bek van de draak en uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten komen, als kikvorsen; want het zijn geesten van duivelen, die tekenen doen, welke uitgaan naar de koningen der gehele wereld, om hen te verzamelen tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God. Openbaringen 19.19 En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun legermachten verzameld om de oorlog te voeren tegen Hem, die op het paard zat, en tegen zijn leger. (De verklaring van Daniël, Deel 1, Excurs 2; Voorwoord bij vers 24; De profetie van de Zeventig Weken) Vers 27b Dan zal hij een verbond, voor één week, met de meerderheid bevestigen. In die oorlog (Dan) zal hij, dus de antichrist, een verbond sluiten met de overgrote meerderheid der joden. Dat zal voor een periode van een jaarweek, dus zeven jaar, afgesloten worden. Daarmee 'kopen' de joden een schijnvrede en autonomie over Jeruzalem. Deze zeven jaar is tevens de periode van De Grote Verdrukking waarover Jezus Christus zelf profeteert, Mattheüs 24.21 Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. Het verbond met de antichrist is een verbond met de dood. Jesaja 28.14-15 Daarom, hoort het woord des Heren, u spotters, heersers over dit volk in Jeruzalem. Omdat u zegt: Wij hebben een verbond met de dood gesloten en met het dodenrijk een verdrag gemaakt. Vers 27c Maar in het midden van de week zal hij een einde maken aan het brengen van slachtoffers en kleine offers. In het midden van de week, dat is na drieënhalf jaar, zal de antichrist (hij) een einde maken aan de offers van de tempeldienst. Dat veronderstelt dan wel, dat er nog een tempel gebouwd zal worden. Het is waarschijnlijk die tempel, waar Ezechiël in hoofdstuk 40-44 over schrijft. Vers 27d En op een pinakel (van de tempel) zal een afschuwelijks iets zijn, dat verwoesting veroorzaakt. Het einde van de tempeldienst zal veroorzaakt worden door de algemene invoering van een nieuwe godsdienst, die van de antichrist. Daarvoor zal men een afschuwelijks iets, of verschrikking, oprichten. Dat zal een gruwelijk afgodsbeeld zijn dat voor iedereen zichtbaar op een pinakel (van de tempel) zal worden gebouwd. Daarover spreekt ook Jezus Christus in Mattheüs 24.15 Wanneer u dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan - wie het leest geve er acht op - laten dan wie in Judéa zijn, vluchten naar de bergen. Na de plaatsing van het afgodsbeeld zal er een levende geest in het beeld varen die het beeld laat spreken. Dat zal het ultieme kwaad vertegenwoordigen, de stem van Satan. Openbaringen 13.14 en 15 En het zegt tot hen, die op de aarde wonen, dat zij een beeld moeten maken van het beest, dat de wond van het zwaard had en weer levend geworden: En hem werd gegeven om aan het beeld van het beest een geest te schenken, zodat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken, dat allen, die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood werden. 9 De instelling van de cultus van het beest zal een deel van de joden - de vromen onder hen doen besluiten zich van de antichrist af te keren. Zij zullen weigeren om God te verloochenen en het beeld te aanbidden en daarom gruwelijk vervolgd worden. De uitverkorenen De tegen de antichrist rebellerende joden en de ‘nieuwe Christenen’, dus zij, die na de opname van de Gemeente van Christus tot bekering zijn gekomen, worden door de Heer Jezus in Mattheüs 24 uitverkorenen genoemd, hoofdstuk 24.21 en 22 Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. En indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort. Die uitverkorenen zullen gemakkelijk te herkennen zijn, want allen die het beest wel zullen aanbidden zullen een merkteken dragen; Openbaring 13.16 En het maakt, dat aan allen, een merkteken gegeven wordt op hun rechterhand of op hun voorh oofd, dat nie mand kan kopen of verkopen, dan wie het merkteken, de naam van het beest, of het getal van zijn naam heeft. Zij die geen merkteken kunnen tonen, zullen niet alleen van het economisch verkeer worden afgesloten, maar tevens eenvoudig herkenbaar zijn. Dus zal het de antichrist niet moeilijk vallen velen van hen op te pakken en te doden. Vers 27e En op het Einde zal - gelijk vast besloten is - het uitgestort worden op hetgeen dat verwoest is. Deze zin is wat moeilijker. Waarschijnlijk wordt met het op afschuwelijks iets gedoeld, dus het afgodsbeeld, de stem van Satan. Het uitgestort zijn zou dan kunnen duiden op de vernietiging van het afgodsbeeld. Anderen veronderstellen dat de resten van het afgodsbeeld over het verwoeste land zullen worden uitgestrooid. Dat Einde zal tevens de redding brengen voor die godsgetrouwen die dan nog leven. Dat zal aanvangen als de Messias op de Olijfberg weerkomt (Zacharia 14.4). Dan zal de Almachtige omzien naar zijn volk; Micha 7.20 (grondtekst) U zult trouw bewijzen aan Jakob, barmhartigheid aan Abraham, vanwege de eed, die U onze vaderen gezworen hebt, in lang vervlogen tijden. Ook Jesaja spreekt over de komst van de Messias, Jesaja 28.16-17 daarom, zo zegt de Here HERE: Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen van een vaste grondslag; hij die gelooft, haast niet. Dan komt er een einde aan het lijden; Jesaja 40.1 Troost, troost mijn volk, zegt uw God. Spreek tot het hart van Jeruzalem, roept het toe, dat zijn lijdenstijd volbracht is, dat zijn ongerechtigheid geboet is, dat het uit de hand des HEREN dubbel ontvangen heeft voor al zijn zonden. Echter, alleen voor hen, die God vrezen; Maleachi 4.2 Maar voor u, die mijn naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder haar vleugelen; De terugkeer uit de ballingschap Bij decreet gaf de Perzische koning Cyrus in 538 v. Chr. opdracht Gods tempel in Jeruzalem te herbouwen. Een klein deel van Juda keerde vervolgens terug naar het beloofde land en ging aan het werk. 10 Volgens Ezra 3.1-7 werd allereerst het altaar hersteld en in 537 v. Chr. werd begonnen met de herbouw van de fundamenten van de tempel. Daarna heeft het werk voor de duur van 17 jaar stil gelegen. In dit tijdvak blijkt er een periode van grote droogte geweest te zijn, waardoor de oogsten mislukten en grote schaarste het leven zwaar maakte. In 520 v. Chr. zond de Here de profeten Haggaï en Zacharia, met de opdracht het volk aan te sporen weer aan het werk te gaan. Dit had succes, want reeds enkele weken later werd de herbouw hervat (Haggaï 1.12-2.1). Helaas liet de terugkeer uit de ballingschap te wensen over. Wat was het geval: 1. Een groot deel van Juda negeerde Gods bevel, om Babel te verlaten en naar het beloofde land terug te keren. 2. Niet de bouw van het geweldige godshuis, zoals door de profeten beschreven, werd in geloof ter hand genomen, maar slechts een bescheiden gebouw, begrijpelijk naar menselijke maatstaven gerekend, maar zo werd God wel tekort gedaan. Ook hier is dus sprake van ongeloof en van ongehoorzaamheid aan Gods opdracht. De weigering van het overgrote deel van Gods volk om naar Kanaän terug te keren blokkeerde de vervulling van de profetie die een herstel van het rijk van Salomo voorzag. Het resultaat van die weigering was dat er nu een 'kleine zegen' werd ontvangen. Wel herstel, echter in bescheiden mate. Dat wordt in Zacharia 4.10a de dag der kleine dingen genoemd. Het koninkrijk der hemelen Er is een opvallend onderscheid tussen de koninkrijksgedachte van het Oude Testament en die van het Nieuwe Testament. De eerste is overduidelijk een aards koninkrijk, de tweede een hemels. Van beide koninkrijken is Jezus Christus de geprofeteerde Heer en koning. Echter, alleen Zijn koningschap over de Gemeente is realiteit geworden. Daaruit valt de logische conclusie te trekken dat Zijn aardse koningschap nog onvervulde profetie is, tenzij men de letterlijke betekenis van de tekst sterk allegoriseert. De christenheid is onmiskenbaar verdeeld over deze zaak. Voor veel christenen geldt, dat ook het Oude Testament in feite over een hemels koninkrijk spreekt, hoewel in aardse nationale termen, zoals men dat gewoonlijk omschrijft. Als 'bewijs' voert men dan tevens uitspraken van Jezus Christus zelf aan die dit zouden staven. Anderen z ien wel twee koninkr ij ken en daar voegt de auteur z ich bij . Ter onderbouwing van dit standpunt daarom een kort overzicht van teksten die daarop betrekking hebben. Die vinden we vooral in het Evangelie naar Mattheüs. Het Koninkrijk in Mattheüs Deze evangelist schreef zijn boek primair voor de joden. De lijn van zijn boodschap is dat de komst van de Messias vele profetieën vervulde of zou vervullen en al lang voorzegd was. Ook toont hij aan dat Jezus Christus een afstammeling van Abraham is en tevens van koning David. Wanneer we het evangelie naar Mattheüs zorgvuldig lezen, dan vinden we nog veel meer gegevens, ook over het komende koninkrijk. Terecht zegt Feinberg daarover: Vanuit het standpunt van een studie van het Koninkrijk is er waarschijnlijk geen boek met betrekking tot de gehele openbaring van God dat van meer belang en meer doorslaggevend is, dan het evangelie van Mattheüs. (Feinberg, pagina 129) Een bekende boodschap De boodschap van Johannes de Doper en van Jezus Christus waren gelijk. Het koninkrijk van de hemelen is nabij gekomen; Mattheüs 3.1 en 4.17. Nu zou je mogen verwachten, dat Johannes de Doper en de Heer Jezus dit begrip vervolgens aan hun toehoorders uitleggen, maar dat gebeurt niet, want dat was niet nodig! De boodschap was namelijk algemeen bekend. Die boodschap betrof het koninkrijk, waarvan de profeten veelvuldig hadden gesproken. 11 Dat was het herstel van het glorieuze rijk van Salomo, echter nog groter en vooral perfecter. Dat was een theocratie, het Messiaanse Rijk. Een aards koninkrijk met hemelse trekken De woorden malkhuth shamayim, hebben de strekking van de wet des hemels op aarde, zoals in Daniël 4.32. Zo vinden we het ook uitgelegd in vrijwel alle rabbinale lectuur over dit onderwerp. Het is dus geen koninkrijk dat gesitueerd is in de hemel, maar een aards koninkrijk met hemelse trekken. Daarom wordt het na Pinksteren ook niet meer aangeboden, want dan is sprake van een koninkrijk, dat niet van deze wereld is (Johannes 18.36). Dat is een geestelijk koninkrijk. De koninklijke claims van Jezus Christus zijn alle verweven met het Oude Testament. Bijvoorbeeld: Lucas 4.18-21, 7.24-27, 20.41-44 en 24.44. Dus de algemene opvatting was, zowel onder gelovige joden als onder de discipelen dat er een aards koninkrijk op handen was. Nooit spraken Johannes de Doper of Jezus Christus dit tegen. Integendeel, toen Jezus Christus zijn intocht hield in Jeruzalem, koos hij een jonge ezel, zoals in Zacharia 9.9-10 voorspeld was. En elke schriftgetrouwe jood wist dat dit het voorspel was op de komst van het koninkrijk Gods. En tevens dat Jezus zo claimde de Messias te zijn die, volgens de profeten, koning zou worden in Jeruzalem. Als Jezus Christus zijn Bergrede houdt, spreekt hij niet zo maar over een aantal leefregels, maar biedt hij zijn volk het Messiaanse koninkrijk aan met zijn grondwet! Er is daarom geen boodschap van zegeningen bij dat onderricht. Hier weerklinkt de wet van Mozes in de hoogste graad! De boodschap was daarom exclusief aan Gods volk gericht. Er werden daarom geen evangelisten uitgestuurd naar de heidenen, dat kwam pas later. Mattheüs 10.5,6. Nooit corrigeerde Jezus zijn discipelen en de Farizeeën op dat punt. Waarom niet? Omdat hij een aards koninkrijk verkondigde evenals de profeten hadden gedaan. Pas na de gevangenneming van Johannes de Doper verschenen er wolken aan de horizon van het toekomstige aardse koninkrijk. De heraut was niet begrepen en zijn boodschap niet aanvaard. De Heer Jezus reageerde onmiddellijk met het uitspreken van vervloekingen (Mattheüs 11.16-24). De boodschap van Jezus verandert Daarna veranderde de boodschap en werd het in toenemende mate een individuele oproep aan de verdrukten (Mattheüs 11.28-29) die verlossing, rust en vrede geboden wordt na hun aardse leven, echter geen aards koninkrijk. In Mattheüs 12.40 spreekt Jezus voor de eerste maal over zijn dood en weer spreekt hij een vervloeking uit ( Mattheüs 12. 41- 45) , waar Hij in niet mis te ver stane bewoordingen het dan levende geslacht veroordeelt. En in Mattheüs 12.46-50 verandert de boodschap weer. Nu is echter van een aardse relatie geen sprake meer, maar wordt de hemelse gepropageerd. De koning was afgewezen! Ook verandert nu zijn houding ten opzichte van de leiders van de joden. In Mattheüs 12.1-8 wijst Hij hun nog liefdevol terecht, in Mattheüs 15.1-9 spreekt Hij een keiharde veroordeling over hen uit en breekt in feite aldus met hen. Voor het eerst komt er nu ook ruimte voor de heidenen, Mattheüs 15.21-28. De Gemeente van Christus Pas in Mattheüs 16.18, als duidelijk is dat de Messias-koning door zijn eigen volk verworpen is, spreekt Jezus over een toekomstige gemeente. Een nieuw fenomeen, dat, volgens Paulus, Romeinen 16.25-26, eeuwenlang verzwegen was geweest. Hij noemt het daarom een geheimenis (Efeze 3.1-12). Daarmee kwam er een derde soort mensen in de wereld (1 Corinthe 10.32). Waren er, vanuit bijbels standpunt eerst slechts joden en heidenen (niet-joden), nu was daar de Gemeente van Christus bijgekomen. Weinigen uitverkoren 12 De breuk van Jezus Christus met zijn volk, de joden, wordt heel duidelijk geschilderd in Mattheüs 22.1-14. Dat is de gelijkenis van het koninklijke bruiloftsmaal. De koning is God zelf. Zijn zoon is Jezus Christus en de genodigden zijn het volk Israël. De genodigden blijven echter weg. Daarop verzamelt de Almachtige mensen van de kruispunten van de wegen en allen die daar passeren worden uitgenodigd. Dat zijn de heidenen, de niet-joden. De tekst zegt zelfs dat zowel slechten als goeden worden uitgenodigd tot de bruiloft (vers 10). Pas op de bruiloftsdag (die tevens de oordeelsdag is) worden de goeden van de slechten gescheiden. Dus de roep tot bekering geldt van die tijd af iedereen! De perikoop eindigt veelbetekenend; Mattheüs 22.14 Want velen 1) zijn geroepen, maar weinigen 2) uitverkoren. 1) Dat zijn alle Israëlieten. 2) Het woord weinigen slaat niet op uitverkorenen in het algemeen, alsof er maar een enkeling tot zaligheid zou kunnen komen. Het ziet op het beperkte aantal uit de joden die Jezus Christus toen als hun Zaligmaker aannamen en toegelaten werden tot de Bruiloft des Lams. Het Messiaanse Rijk uitgesteld De nieuwe situatie was niet meer zoals de profeten hadden voorzegd. De heilsbeloften werden echter niet ongedaan gemaakt. Ze bleven geldig, echter de vervulling van de profetie aangaande het Messiaanse Rijk verschoof naar de toekomst. In de gelijkenissen die daarna volgen, spreekt de Heer Jezus exclusief tot zijn discipelen en door hen heen, tot de latere Gemeente van Christus. En als zijn discipelen hem vragen, waarom dan die boodschap exclusief tot hen gericht wordt, dan antwoordt Hij: Mattheüs 13.11 Omdat het u gegeven is de geheimen van het koninkrijk te weten, maar aan hen is het niet gegeven. Het aardse koninkrijk der hemelen was niet geheim. Het hemelse koninkrijk wel. Dat behoorde de Gemeente van Christus toe! Exclusief aan de Gemeente van Christus Het aanbod van het koninkrijk blijkt nu beperkt te zijn tot de volgelingen van Jezus Christus en wordt niet meer aan het gehele volk van God gedaan, als uitverkoren natie. Helder blijkt de verandering in de status van het joodse volk uit de woorden die Jezus tot Pilatus spreekt, Johannes 18.36 Jezus antwoordde: Mijn koninkrijk is niet van deze wereld, indien mijn koninkrijk van deze wereld geweest was 1), zouden mijn dienaars 2) gestreden hebben, opdat ik niet aan de Joden 3 ) zou worden overgeleverd; nu echter 4 ) is mijn koninkrijk niet van hier 5). 1) Dat wil zeggen: indien men Jezus Christus als Messias aangenomen had. 2) Dan was Hij wel koning over Israël geworden en dan zou men voor Hem tegen de Romeinen gestreden hebben. 3) Het Sanhedrin, de regering die het joodse volk vertegenwoordigde en Hem verwierp. 4) Het aanbod is veranderd. 5) Het is nu een geestelijk koninkrijk geworden, de Gemeente van Christus. Een nieuwe boodschap: verlossing en genade Het zal duidelijk zijn dat de Heer Jezus veel meer gezegd heeft, dan de evangeliën ons berichten. Hij zal, in het begin van zijn bediening, zeker het Messiaanse koninkrijk nog vele malen meer aangeboden hebben dan staat beschreven. Echter, toen de evangelisten hun herinneringen op schrift stelden, was de Gemeente v a n C h r i s t u s a l e e n f e i t e n w a s m e n n i e t m e e r g e c o n c e n t r e e r d o p d e koninkrijksverkondiging. Toen ging het om de boodschap van verlossing en genade en het lijden en sterven van Christus die dat mogelijk gemaakt hadden. Die eerste boodschap was ook niet meer zo relevant. Hadden de joden niet Mozes en de profeten* ? Dat was voldoende. 13 * (Lucas 16.31) De belofte blijft staan! Was de belofte betr effende het Messiaanse R ijk dan dood? Beslist niet. I n Handelingen 1.6 komt de vraag over de komst van het aardse koninkrijk terug: Here, herstelt* U in deze tijd het koningschap voor Israël? * Er staat apokathistaneis, dat betekent: herstellen of restaureren in zijn oorspronkelijke staat. Jezus' antwoord is niet dat zij de foute vraag hebben gesteld, maar dat het niet hun zaak is dit te weten. (Handelingen 2.7) Hij zei tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de vader de beschikking aan zich gehouden heeft Geen domme vraag Zo vele christenen zien in Handelingen 1.6, in feite, een domme vraag staan. Maar dat kan niet zo zijn, want de evangelist Lucas, die zowel het Evangelie van Lucas als Handelingen schreef, doet daarover een belangrijke mededeling, Lucas 24.45 Toen opende Hij hun verstand, zodat zij de Schriften begrepen. Voorgaande tekst leert ons dat de discipelen, kort voordat ze de zogenaamde 'domme vraag' stelden, inzicht in de Schriften ontvingen. Daarmee is het hoogstonwaarschijnlijk geworden dat de vraag die zij kort daarna stelden, een domme vraag was. Zij vroegen zich niet af óf, daar twijfelden zij niet aan, maar wanneer het aardse koninkrijk zou komen! Voorgaand standpunt wordt bevestigd door Handelingen 1.7b, waar staat: Hij zei tot hen: Het is niet uw zaak de tijden en gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan zich gehouden heeft. En Mattheüs 24.36 Doch van die dag en van dat uur weet niemand, ook de engelen der hemelen niet, ook de Zoon niet, maar de Vader alleen. De dag en het uur komt, dat staat vast. De wetenschap wanneer blijkt echter een ieder onthouden te worden. Zelfs aan Jezus Christus zelf. Alleen de Vader, dus God zelf weet daarvan. Ook uit deze teksten blijkt dat de laatste jaarweek onbepaald in de tijd staat. Het is afhankelijk van de beschikkingen (Handelingen 1.7b). Dat zijn de voorwaarden zoals die onder andere in Daniël 9.5 en 24a worden omschreven. Jezus corrigeerde zijn discipelen niet Kort daarna vaart de Heer Jezus ten hemel. Hij corrigeerde zijn discipelen niet, wat Hij zeker gedaan zou hebben indien de vraag onjuist was geweest. Het Koninkrijk van de hemelen is nabij gekomen Deze bekende tekst die we, onder andere, in Mattheüs 3.2a vinden, gaat nu leven en vooral het woordje nabij. Dat betekent niet dat het Koninkrijk van de hemelen er bijna was en vervolgens enige tijd later definitief zou aankomen. Het betekent dat het dichtbij gekomen was, binnen handbereik. Daarmee was weer een gestelde tijd aangebroken. Echter, er was wel een voorwaarde: het volk van God diende het Koninkrijk te verwerven, door Jezus Christus als hun Zaligmaker te kiezen en zich voor God te verootmoedigen. Mensen mogen dus kiezen en hebben, als groep, invloed op de Raad Gods, hoewel in beperkte mate. Niet wat betreft het doel, dat staat vast. Wel wat betreft het moment waarop bepaalde gebeurtenissen plaatsvinden. We zijn dus geen slaven van de voorzienigheid. Verboden gebied Maar, zo vroeg men de auteur tijdens een bijbelstudie over dit onderwerp: God is toch alwetend en weet toch de afloop, dus staat het daarmee vast?... Het getuigt van schromelijke overschatting dat we ons in staat achten te kunnen redeneren vanuit de positie van de Almachtige. Dat is niet alleen verboden terrein, dat vermogen ont- 14 breekt ons zelfs geheel en al. De almacht van God en de grootheid van Zijn wezen staan daarvoor te ver van ons af. Het Messiaanse Rijk 2 Er zijn veel teksten die op een of andere wijze op het Messiaanse Rijk uitzien. We geven een aantal voorbeelden. Ezechiël 37.23-26 maar Ik zal hen verlossen van alle afvalligheid waarmee zij gezondigd hebben, en heil reinigen, zodat zij Mij tot een volk zullen zijn en Ik huil tot een God zal zijn. En mijn knecht David zal koning over hen wezen; één herder zal er voor hen allen zijn. Zij zullen wonen in het land, dat Ik aan mijn knecht Jakob gegeven heb en waarin huil vaders gewoond hebben; ja, zij zullen daarin wonen, zij, hun kinderen en huil kindskinderen, tot in eeuwigheid en mijn knecht David zal hun voor eeuwig tot vorst zijn. Ik zal niet heil een verbond des vredes sluiten, een eeuwig verbond met hen zal het zijn; Ik zal hun een plaats geven, hen vermeerderen en mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen. Jesaja 2b-3a En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt laten wij opgaan naar de berg des HEREN, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons leert aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Jesaja 11.10 En het zal te dien dage geschieden, dat de volken de wortel van Isaï zullen zoeken, die zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn. Jesaja 61.5-6 Vre e mden zulle n voor u ge reed sta an om v oor u de k udde n te we ide n, vreemdelingen zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn; maar u zult priesters des HEREN heten, dienaars van onze God genoemd worden; Jeremia 33.17 Want zo zegt de HERE: Nimmer zal het David ontbreken aan een man, die op de troon van het huis Israëls gezeten is; de Levitische priesters zal het nimmer ontbreken voor mijn aangezicht aan een man, die brandoffers offert, spijsoffers ontsteekt en slachtoffers brengt al de dagen. Amos 9.11 Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weer oprichten, Ik zal haar scheuren dichten, en wat daarvan is ingestort, overeind zetten. ~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~ 15