Hoofdstuk 6: Conditionering en leren Leren = een relatief permanente verandering in gedrag of kennis ten gevolge van ervaring Variabelen: vroegere ervaring, genetische achtergrond & motivatie (goed controleerbaar bij proefdieren) Klassieke conditionering (pavloviaanse conditionering) Ivan P Pavlov: onderzoek naar spijsvertering & zenuwstelsel veel processen reflexmatig uitgelokt Al reflex voor stimulatie = ‘psychische reflex’ (door voedselstimuli op afstand vh dier) De inzichten van Pavlov Samen voorkomen van bel & voedsel relatief permanente verandering in G ten gevolge van ervaring Ongeconditioneerde respons= reflexmatige processen, reacties automatisch uitgelokt door een stimulus Reactie die zonder voorafgaand leerproces wordt uitgelokt door een ongeconditioneerde stimulus Neutrale stimulus gecombineerd een ongeconditioneerde stimulus die automatische reactie uitlokt. Na verloop van tijd wordt neutrale stimulus geconditioneerde stimulus die geconditioneerde reactie uitlokt. Voor conditionering Conditionering Na de conditionering Voedsel in de mond = ongeconditioneerde stimulus Belgeluid = neutrale stimulus Bel gevolgd door voedsel = neutrale + ongeconditioneerde stimulus Belgeluid = geconditioneerde stimulus Speekselafscheiding = ongeconditioneerde respons (reflex) Oriëntatie Speekselafscheiding = ongeconditioneerde respons Speekselafscheiding = geconditioneerde respons Kenmerken van klassieke conditionering Verwerving (proces waardoor geconditioneerde stimulus een geconditioneerde reactie gaat uitlokken) Duur verwervingsfase afhankelijk v intensiteit ongeconditioneerde stimulus en ongeconditioneerde reactie Extinctie en spontaan herstel Extinctie= vermindering geconditioneerde reactie door herhaaldelijke aanbieding van CS zonder OS Spontaan herstel= meerdere extinctie sessies nodig voordat er geen spontaan herstel meer optreedt Na extinctiefase gewoonlijk sneller opnieuw conditioneerbaar Bv. Vliegangst: gevoel angst overwonnen hebben, na lange tijd terug confrontatie verhoogde angst Stimulusgeneralisatie en stimulusdiscriminatie Stimulusgeneralisatie= respons geconditioneerd op bepaald stimulus, ook aanwezig bij gelijke stimuli Eigenschap voor overleving organisme: bescherming tegen gevaarlijke stimuli Stimulusdiscriminatie= proces dat beschermt tegen over generalisatie (trainbaar bij 1 soort CS geen OS) Problemen met de behavioristische interpretatie Behaviorisme: herhaaldelijk stimulus + respons nieuwe S-R verbinding automatische R bij S Watson & Rosalie Rayner: kleine Albert conditioneren tot schrikreactie v witte rat door hard geluid Angst generaliseerde tot andere harige objecten bv prop watten, geen blokken Angst = aangeleerde anticipatie v pijn/ andere ongewenste gebeurtenissen Stimuli die kort na elkaar volgen worden met elkaar geassocieerd Contiguïteit / kort op elkaar volgen van CS en OS zijn cruciaal voor klassieke conditionering MAAR: tijd tussen CS en OS kan ook lang zijn!! Bv. Smaakaversie Belangrijke vaardigheid voor overleving: vermijding v voeding die ons ziek maakt Garcia & Koelling: biologisch voorbestemd bepaalde stimuli makkelijker met elkaar te associëren Evolutionair bepaalde biologische predisposities om sommige associaties makkelijker te leren Gemak waarmee angst geconditioneerd wordt afhankelijk v gebruikte stimulus (=evolutiereden) Leon Kamin: blokkering= CS die OS voorspelt verhindert conditionering andere stimuli voor OS Singh & Solman: 2 S (al 1 gekende) geassocieerd met 1 R leerproces 2e S verloopt moeizamer Het cognitieve alternatief S-S-theorie= S-S connectie tussen geconditioneerde stimulus en geconditioneerde stimulus Ongeconditioneerde stimulus Geconditioneerde stimulus Respons S-R Geconditioneerde stimulus Ongeconditioneerde Stimulus Respons S-S CS lokt de CR niet automatisch uit maar OS voorspellen & verwachten op basis van de CS Leren CS-OS verbinding grotere controle over omgeving (vlugger G aanpassen aan omstandigheden) WANT: overlevingskansen stijgen wanneer auditieve/visuele aanwijzingen gevaar voorspellen SS-theorie: klassieke conditionering alleen voor S wanneer = goede voorspeller voor de volgende OS Klassieke conditionering gaat makkelijker wanneer CS en OS nieuwe stimuli zijn Snellere verwerving wanneer associatie = verwachtingspatroon (=biologische predisposities) Snellere verwerving bij belangrijkere ongeconditioneerde stimulus Geen conditionering van nieuwe stimulus wanneer er al een betrouwbare voorspeller is Enkel conditionering als de nieuwe stimulus een verhoogde/verlaagde kans vd OS signaleert Efficiëntie continue stimuli: beste voorspeller OS is CS die kort voordien plaatsvindt Behavioristen: SS-theorie is onaanvaardbaar OMDAT: verondersteld associaties tussen: stimulus niet-observeerbare entiteit respons Klassieke conditionering bij mensen Voorheen: overtuiging klassieke conditionering onbelangrijk voor mensen, hoogstens ontwikkeling fobieën De Houwer: associaties + en – CS oorspronkelijke neutrale stimuli + of – betekenis (bv voedsel) Voorbeelden van klassieke conditionering bij mensen: Bernstein: kankerpatiënten eten ijs voor chemo smaakaversie van ijs niet van normaal voedsel Plaud&Martini: neutrale S (spaarpot) koppelen aan seksueel plezier seksuele opwinding bij spaarpot Domjan: klassieke conditionering belangrijke rol bij voortplanting CS stimuleert seksuele organen ( Mannetjes kwartels produceren meer sperma in een kooi waar ze al gepaard hebben) Belangrijke vorm van associatief leren Shank&Dickinson: klassieke conditionering = belangrijk voor leggen associaties tussen gebeurtenissen Zoektocht naar verbanden in gebeurtenissen mogelijkheid controle uit te oefenen op omgeving MAAR: Pavloviaanse conditionering = beperkt tot uitlokken v onvrijwillige lichamelijke reacties Nieuwe visie: leggen van associaties tussen alle mogelijke stimuli McNally: verbanden ook leren door erover te spreken en na te denken Verbale informatie over verandering in associaties andere aangepaste reactie MAAR: moeilijk mensen van een fobie af te helpen door enkel te spreken Operante conditionering (Instrumentele conditionering) KC: samenhang tussen gebeurtenissen in omgeving zodat men er iets aan kan doen OC: verandering van gedragingen op basis van de gevolgen die ze hebben Thorndike en Skinner Wanneer gedragingen doelgericht worden spreken we van responsen. Bv. Gedragingen van de kat om uit de kooi te komen zijn in functie van haar honger dus dit zijn responsen. Edward L Thorndike: Hongerige kat in kooi, op pedaal drukken om eten te krijgen Na succes gedragingen die geen resultaat opleverden bleven achterwege Wet van het effect: responsen met + gevolgen worden sneller & efficiënter herhaald, responsen met – gevolgen zullen niet herhaald worden Skinner: Skinnerbox = hendel om pillen uit voedselbak te krijgen + mentale vloer om schokken te geven Operante respons: (afh var) G dat gevolgd wordt door bepaald effect in d omgeving Bekrachtiging: verandering omgeving voorafgaande G meer kans op herhaling = toedienen aangename of wegnemen onaangename stimulus Straf: verandering in omgeving voorafgaande G minder kans op herhaling = toedienen onaangename of wegnemen aangename stimulus Positieve en negatieve Begrachtiging / straf Gedrag neemt toe Gedrag neemt af Gevolg = toedienen van een stimulus Positieve bekrachtiging G gevolgd door toedienen aangename stimulus Positieve straf G gevolgd door toedienen onaangename stimulus Gevolg = wegnemen van een stimulus Negatieve bekrachtiging G gevolgd door stoppen van onaangename stimulus Negatieve straf G gevolgd door stoppen van aangename stimulus Bekrachtiging Positieve vs. Negatieve bekrachtigers Skinner: G dat resulteert in een bekrachtiging heeft meer kans nog eens voor te komen Positieve bekrachtiger = verhoogt kans respons die aan bekrachtiger voorafgaat door toediening Negatieve bekrachtiger = verhoogt kans respons die aan bekrachtiger voorafgaat door stoppen Versterken beide de voorafgaande respons Primaire & Secundaire bekrachtigers Primaire / ongeconditioneerde bekrachtigers: vervullen basisbehoeften inherent bekrachtigend Secundaire / geconditioneerde bekrachtigers: verkrijgen bekrachtigende waarde door associatie met primaire bekrachtigers. Bv. Geld Verschillende bekrachtigingsschema’s Continue bekrachtiging: elke operante respons w gevolgd door een bekrachtiging Partiële / intermitterende bekrachtiging: G niet altijd gevolgd door bekrachtiger G moet vaak herhaald w Ratio schema’s (bekrachtiger na bepaald aantal responsen) Vaste (fixed) ratio = SFR: bekrachtiger toegediend per vast aantal responsen (SFR10= elke 10e respons) Variabele ratio = SVR: aantal responsen voor bekrachtiger varieert (SVR15= na gemiddeld 15 responsen) Voorbeeld= gokautomaat aanleiding tot een hoog aantal responsen Korte rustpauze’s na bekrachtiger = post-bekrachtigingspauze Intervalschema’s (toediening bekrachtiger afhankelijk vn G proefdier & verlopen tijd sinds vorige respons) Vast (fixed) interval = SFI: eerste reactie na vaste tijdsperiode bekrachtigd (SFI1-min = 1e reactie na 1min) Geen verschil hoeveel reacties tussentijds, deze worden niet bekrachtigd Responspatroon: pauze na bekrachtiging, snellere reactie bij bekrachtigingstijd = SFI-schelp Mens gebruikt klokken bij SFI. MAAR: momenten op klok kijken = SFI-schelp bv. Aankomst trein Variabel interval = SVI: tijdsinterval voor bekrachtiger w toegediend =/ (SVI 1-min = na +- 1min) Responspatroon: traag en gestaag Vaste ratio SFR Variabele ratio SVR Vast interval SFI = Bekrachtiging Variabel interval SVI = Bekrachtiging = Bekrachtiging = Bekrachtiging Bekrachtiger per vast aantal responsen = postbekrachtigingspauze Aantal responsen voor bekrachtiger varieert Eerste reactie na vaste tijdsperiode bekrachtigd = SFI-schelp Tijdsinterval voor bekrachtiger varieert Bv. drankautomaat Bv. gokautomaat Bv. Wachten op trein Bv. Kind vraagt moeder om snoep Straf Positieve vs. Negatieve straf Behavioristen: straf= verandering in omgeving die het voorafgaande gedrag doet afnemen Positieve straf: toedienen onaangename stimulus Negatieve straf: wegnemen aangename stimulus Time-out: tijdje niet meer aan het sociale of familie-gebeuren deelnemen Dreigen met straf (meestal doeltreffender) Dreiging vd straf valt weg situatie minder makkelijk onder controle te houden Labo: signalen via KC associëren met –gebeurtenissenCstraf onderdrukt voorgaande G even goed als Ostraf Waarom is straf dikwijls niet effectief? Positieve straf: G even onderdrukt maar komt daarna terug + niet meer in zelfde mate onder invloed van straf Of gestrafte probeert aan straf te ontsnappen zonder de wandaad te veranderen Factoren die het effect van (positieve) straf bepalen: De intensiteit van de straf Intensere straf sterkere onderdrukking G. straf te zwak respons beetje onderdrukt en keert terug Positieve straffen: na herhaald straffen verliest de straf aan kracht steeds hardere straffen escalatie Het probleem van uitgestelde straf Langere periode tussen G en straf minder efficiënt ondermijnt effectiviteit v.h. rechtssysteem Consistentie van de straf Anders negatieve bekrachtiging telkens als de straf niet wordt toegediend (vaak probleem in de opvoeding) Associatie van staf met positieve bekrachtiging Associatie met positieve bekrachtiging toename v ongewenst gedrag (bv om aandacht te verkrijgen) Het leren van ontsnappings- en vermijdingsgedrag Gedragingen vertonen om aan de situatie te ontsnappen = negatieve bekrachtiging Gedag dat een aversieve stimulus doet stoppen bv. Wekker Herhaald ontsnappingsgedrag vermijdingsleren = gedrag om aversieve stimulus te voorkomen Labo: pendelkooi met 2 compartimenten 1e: signaal daarna shock springen naar andere kant is ontsnappen Na een tijdje vermijdingsgedrag: al naar andere kant springen bij signaal 2-factoren theorie (Mowrer): - Waarschuwingssignaal leren vrezen door klassieke conditionering (associatie signaal-shock) - Door negatieve bekrachtiging leren aan angst te ontsnappen Gevolg vermijdingsleren: G kan lange tijd voortgezet worden nadat gevaar geweken is Behandeling obsessive compulsive disorder: handeling gemotiveerd uit behoefte gevaar te voorkomen Nooit ervaring dat gevaar niet in verhouding staat tot angst Gebruik van straf in het dagelijkse leven Straf is alleen effectief als het aan 5 voorwaarden voldaan heeft: Relatief intens, meteen toegediend, consistent toegediend, niet geassocieerd met bekrachtiging, en niet lijden tot ontsnappings/vermijdingsgedrag MAAR: moeilijk om aan deze voorwaarden te voldoen Straf vaak gepaard met neveneffecten zoals agressie, apathie en verslechterde relatie Straf geven gaat meestal gepaard met woede en agitatie, in extreme gevallen zelfs kindermishandeling Thompson Geshoff: voorwaarden zijn moeilijk te vervullen + zelfs dan risico op neveneffecten en escalatie Negatieve straf werkt gewoonlijk beter dan positieve straf Escaleert minder snel + werkt best wanneer men een goede relatie heeft met de gestrafte Straf moet altijd gepaard gaan met bekrachtiging van gewenste gedragingen Vormingsproces: zo weet de gestrafte welk gedrag het ongewenste gedrag kan vervangen Meestal bereikt men meer met bekrachtiging dan met straf Op tijd gewenst gedrag bekrachtigen (straf vaak niet meer nodig) + Anders risico op extinctie Verwerving en extinctie Noodzakelijk aantal keer te oefenen voor operante conditionering verworven wordt Hoeveelheid vereiste oefening afhankelijk van snelheid waarmee bekrachtiging volgt op het gedrag, de complexiteit van het gedrag en de biologische predisposities Factoren die de snelheid van verwerving beïnvloeden: Temporale contiguïteit Verwervingsfase: hoe vlugger bekrachtiger volgt op G hoe sneller het G zal toenemen Eerst continue bekrachtiging tot de conditionering verworven is (verwervingsfase is gepasseerd) Daarna partiële bekrachtiging met steeds langere tussen periodes Vorming via successieve benaderingen Gedrag dat men wil aanleren komt meestal zelden spontaan voor training stapsgewijs opbouwen Vereisten om bekrachtiger te ontvangen w stelselmatig verscherpt om gewenste G meer te benaderen gedrag wordt gradueel gevormd door successieve benaderingen van het gewenste G te bekrachtigen Biologische predisposities en operante conditionering Wanneer de operante respons aansluit bij het Natuurlijke & spontane G door natuurlijke selectie & overerving zal de operante conditionering sneller verworven worden. Iets dat indruist tegen soortspecifieke verdedigingsreacties (flight, fight, freeze) moeilijk te conditioneren Bv. Breland&Breland: wasbeer muntje in spaarpot laten steken is onmogelijk!!! (instinctieve verzameldrang) Instinctieve gedragingen kunnen ook voor vlottere training zorgen = zelfvorming (autoshaping) Extinctie Geleerde operante respons zal verzwakken & verdwijnen wanneer ze niet langer bekrachtigd wordt Differentiële bekrachtiging: G onderdrukken door extinctie + ander G bekrachtigen Weerstand tegen extinctie Afhankelijk van bekrachtigingsschema klein wanneer respons geconditioneerd met continue bekrachtiging Intermitterend schema: responsen blijven veel langer duren (bv. Gokautomaat) Weerstand tegen extinctie groter bij partiële bekrachtiging omdat: het duurt langer voordat duidelijk is dat er geen bekrachtiging meer volgt in intermitterend bekrachtigingsschema geleerd om door te zetten ondanks ontbrekende bekrachtiger geleerd dat na veel gedragingen soms toch nog een bekrachtiger volgt Bekrachtigingsschema Verwerving Extinctie Continue bekrachtiging Snel Snel Vast ratio SFR of vast interval SFI Moeilijk naarmate vereiste aantal responsen voor bekrachtiging toeneemt Oplossing: eerst continue schema gebruiken!! Variabel ratio SVR of variabel interval SVI Zeer moeilijk Oplossing: eerst continue daarna vast schema gebruiken!! Trager naarmate meer responsen nodig zijn voor een bekrachtiging of het interval toeneemt (duurt dan langer voordat duidelijk is dat de bekrachtiging gestopt is + geleerd door te zetten ondanks frustratie) Zeer langzaam (duurt lang voor duidelijk is dat de bekrachtiging niet meer volgt + geleerd door te zetten ondanks frustratie + geleerd dat na vele responsen soms toch nog bekrachtiger volgt) Het belang van de context Stimuluscontrole Operante conditionering wordt snel verbonden aan de context waarin het gebeurt G wordt bekrachtigd in aanwezigheid van 1 stimulus, niet in aanwezigheid van een andere Bekrachtigd om ander G te vertonen in andere situaties Stimulusdiscriminantie en discriminantietraining Stimuli discrimineren die met bekrachtiging gepaard gaat andere reactie bij andere stimuli Onderzoek: responsen bij bepaalde stimuli bekrachtigd, bij andere niet meer responsen bij 1e stimuli Kan alleen optreden wanneer het dier onderscheid kan maken tussen de stimuli Na gaan welke perceptuele vaardigheden dieren hebben Stimulusgeneralisatie G generaliseren naar vergelijkbare situaties zo weet je welk G gepast is in nieuwe situaties Wat wordt geleerd bij operante conditionering? Welke mechanismen liggen aan de grondslag van operante conditionering? relatie tussen context en gedrag eerste 2 relaties worden relatie tussen context en gevolg aanvaard door de behavioristen relatie tussen gedrag en gevolg Gedrag S R Context G Gevolg (bekrachtiging /straf) Het leren van de S-R relatie Paradox voor de behavioristen: een respons (R) wordt beïnvloedt door een gevolg (G) dat er nog niet is Bekrachtigers en straf beïnvloeden gedrag terwijl ze nog niet aanwezig zijn Verklaring van behavioristen: geen R-G relatie maar een S-R relatie (stimuli in de context en de respons) Context lokt respons automatisch uit, effect bekrachtiger beperkt tot creëren S-R associatie Belang S-R relatie mag niet onderschat worden (stimuluscontrole is van groot belang) Het leren van de S-G relatie Fenomenen bij operante conditionering opvallend gelijkend met klassieke conditionering Bekrachtiging & straf gepaard met OS stimuluscontext wordt na een tijdje een CS die CR veroorzaakt Behavioristische visie: Pavloviaanse conditionering van belang bij OC bij reflexmatige gedragingen Cognitief alternatief: reflexmatige gedragingen niet langer nodig associaties tussen stimuluscontext en alle mogelijke gevolgen na uitvoerenhandeling Het leren van de R-G relatie Relatie tussen de respons en de gevolgen, de doelen die men met het gedrag wilt bereiken Stellen van G in de hoop bekrachtigers te krijgen en straffen te ontlopen (bewust van de gevolgen van hun G) Bewijzen van de R-G relatie (Colwill en Rescorla) Hendel duwen= voedsel pil Ketting trekken= suiker water misselijk na suikerwater in andere kooi (!) Trekken minder aan ketting in skinnerkooi, geen beïnvloeding bij de hendel S-G relatie: niet want misselijkheid is niet in de skinnerkooi gebeurt S-R relatie: niet want operante responsen geassocieerd skinnerkooi + gn bekrachtigers in testfase DUS: R-G relatie: verwachting van misselijkheid na het drinken van suikerwater Aangeleerde hulpeloosheid Seligman (ontwikkeling psychotherapie) : gevolgen oncontroleerbare shocks op vermijdingsgedrag Geen pogingen tot ontsnappen (in 2e fase wel mogelijk) = aangeleerde hulpeloosheid Onvermogen te leren hoe aan aversieve stimulus te ontsnappen of te vermijden na blootstelling onontkoombare, onvermijdbare stimulus (Bv. Depressie) Latent leren en de cognitieve kaart Tolman: ratten leren weg in doolhof zelfs zonder bekrachtiging (leren niet tot uiting in G) = latent leren Cognitieve kaart/ interne representatie gevormd Interne representatie van alle gebeurtenissen in omgeving + associaties tussen die representaties G = gebaseerd op kennis & na te streven doelen Hippocampus= centrale rol bij latent leren onderzoek naar gevolgen van letsels en geneesmiddelen Ploeger: OZ effect holoperidol in Morris-watertank (= vertraagd oriëntatie) Kuip ondoorzichtige vloeistof & platform Hoe lang zwemt rat voor ontdekking platform + herkenningspunten? Observerend leren Klassieke & operante C: wijziging G obv zelf gevonden associaties tussen gebeurtenissen in omgeving, gedragingen en gevolgen daarvan in bepaalde situaties Observerend (sociaal) leren: gedragingen worden beïnvloed door G dat we bij anderen zien (Alber Bandura) Gedrag imiteren of niet? G dat bij model bekrachtigd wordt zal sneller geïmiteerd worden G bij model met hogere status zal sneller geïmiteerd worden Byrne & Russon: observeren helpt om een taak te leren door stimulusversterking en doelversterking Stimulusversterking = stimulus waar model mee omgaat wordt belangrijker en aantrekkelijker Doelversterking = verhoogde motivatie om hetzelfde doel te bereiken als het model Angst en agressie Angst Gerull & Rapee: moeder reageert bang op rubberen slang en blij op rubberen spin kind angst voor slang Cook & Mineka: spelen biologische predisposities een rol bij observerend leren van angst? Angstreactie voor bloemen kan niet aangeleerd worden door observerend leren Observerend leren door zelfde biologische predisposities beïnvloed als klassieke& operante conditionering Agressie Albert Bandura: mensen imiteren agressieve gedragingen wanneer machtig model hiervoor beloond wordt Model zien dat bekrachtigd/gestraft wordt = zelfde effect als wanneer je zelf bekrachtigd / gestraft wordt Brody: Gpatronen die kinderen observeren tijdens interacties met hun ouders bepalen de manier waarop zij zelf met hun leeftijdsgenoten omgaan. Muller: kinderen die thuis geslagen werden, maken meer kans hun kinderen zelf ook te mishandelen. Culturele verschillen Mensen in verschillende culturen vertonen en appreciëren andere gedragingen Kinderen leren het G dat van hen verlangd wordt. Wanneer de culturele waarden eenmaal verworven zijn beïnvloeden deze het toekomstige leren. = interactie tussen observerend leren en sociaal-culturele factoren De grondslag van de invloed die sociaal-culturele factoren hebben op menselijke gedragingen Bv. Smaakvoorkeuren (associaties met gezellige momenten, nieuwe smaken leren moet geobserveerd w) Rozin: alleen combineren v chilipeper met warme sociale relatie zorgt ervoor dat apen chili lusten Engell: mensen drinken meer in een groep die veel drinkt Garlington & Dericco: observerend leren verklaart waarom studenten veel drinken op de campus Bv. Rolverdeling tussen mannen en vrouwen (besef dat meisjes en jongens zich anders behoren te gedragen) Matlin: kinderen zien op tv dat mannen en vrouwen rollen vertolken met traditionele rolverdeling Davis: belangrijkste rollen met initiatief zijn gespeeld door mannen in kindercommercials Ex: het beeld van adolescenten over toekomstige rol in maatschappij hangt samen met tv-soaps Verschillen tussen culturen grotendeels van generatie op generatie doorgegeven door observerend leren Individualistische cultuur observatie dat het individu meer op de voorgrond staat - Extra informatie uit powerpoint Leren: neuronaal het neuronaal equivalent van associatief leren: Hebbian learnign = wanneer 2 hersencellen herhaaldelijk samen actief zijn wordt bij activatie van de 1e cel automatisch een signaal gestuurd naar de andere long-term potentiation = synaptische efficiëntie stijgt bij co-occurence van activatie NMDA (smartdrug) Simulaties neuronale netwerken Leren = connecties maken tussen neuronen Terugblik vanuit de 3 invalshoeken Biologische Cognitieve Sociaal-culturele Biologie van een dier bij KC sommige relaties in omgeving makkelijker te leren sommige operante responsen makkelijker te leren obv straf of bekrachtiging sommige gedragingen worden makkelijker geïmiteerd Voor KC en OC is de behavioristische visie te beperkt Wat kinderen leren is afhankelijk vd sociale groep waarin ze zich bevinden Te maken met verdedigingsreacties en voedsel-gerelateerde gedragingen = biologische predisposities Gaan in tegen de behavioristische visie van de tabula rasa KC: de CS stimulus gebruiken om de toediening van de OS te voorspellen OC: G stellen door de verwachting van bepaalde gevolgen Veronderstelt cognitieve processen Verwachtingen en informatieverwerking verklaart cognitieve kaart aangeleerde hulpeloosheid observerend leren bekrachtiging voor G dat in overeenstemming is met de waarden van hun cultuur door KC ontwikkeling voorkeur voor zaken met positieve waarde in hun cultuur Meeste culturele waarden op basis van observerend leren doorgegeven + ook door personages die men op tv ziet