identiteitsvorming bij afro-amerikanen in een racistische context

advertisement
Academiejaar 2009 – 2010
IDENTITEITSVORMING BIJ
AFRO-AMERIKANEN
IN EEN RACISTISCHE CONTEXT
EEN ANDER LAND VAN JAMES BALDWIN
HET BLAUWSTE OOG VAN TONI MORRISON
DICHTEN TOT JE DOODVALT VAN PAUL BEATTY
Promotor: Professor Bart Lievens
Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit
Letteren en Wijsbegeerte voor het
verkrijgen van de graad van Master in de
Vergelijkende Moderne Letterkunde, door
Annelies Lantsoght.
2
Woord vooraf
De keuze voor het onderwerp van mijn masterproef vond ik niet moeilijk te bepalen. Ik had
deze zomer Een ander land van James Baldwin gelezen waardoor mijn interesse voor het
racisme die er bestaat tussen zwart en blank groeide. Na een eerst gesprek met mijn promotor
professor B. Lievens werd mijn stelling „Identiteitsvorming bij Afro-Amerikanen in een
racistische context‟ een feit.
Graag had ik mijn promotor B. Lievens bedankt. Hij hielp me in de eerste plaats aan
mijn stelling, verschafte me veel informatie en stopte veel tijd in het lezen en corrigeren van
mijn masterproef. Ten tweede wil ik Mathieu Charles bedanken. Hij leerde me de drie romans
die ik in mijn masterproef bespreek, kennen. En hij bracht me in contact met vele literatuur en
films die over het racisme handelen. Ten derde wil ik ook mijn familie en vrienden bedanken.
Zij waren er immers steeds voor me als ik niet meer objectief naar mijn thema kon kijken. En
wanneer ik niet meer verder kon schrijven, hielpen ze me vaak opnieuw op weg.
3
INHOUDSOPGAVE
0. Inleiding
p. 5
1. Een beknopte geschiedenis van het Afro-Amerikaanse volk
p. 7
1.1 Oude zwarte beschavingen
p. 7
1.2 West-Afrika
p. 8
1.3 Europa en West-Afrika
p. 9
1.4 Amerika: zwarte ontdekkingsreizigers en de evolutie van de slavernij
p. 10
1.5 Antislavernijbeweging en het verschil tussen Noord en Zuid
p. 11
1.6 Slavernij voor de oorlog
p. 12
1.7 De burgeroorlog
p. 13
1.8 De periode van de Reconstructie en de Jim Crow-wetten
p. 13
2. Identiteitsvorming bij de Afro-Amerikanen
p. 17
2.1 Het vormen van een identiteit
p. 17
2.2 Identiteit en ras
p. 19
2.3 Identiteitsloos
p. 20
2.4 Rol van de Afrikaanse diaspora bij de identiteitsvorming
p. 22
2.5 De „double consciousness‟
p. 24
3. Een ander land van James Baldwin
p. 27
3.1 James Baldwin
p. 27
3.2 Korte inhoud
p. 28
3.3 Harlem
p. 28
3.4 De crisis van de identiteit in Een ander land van James Baldwin
p. 29
3.4.1
Rufus
p. 30
3.4.2
Ida
p. 32
3.4.3
Vivaldo
p. 35
4
4. De zwarte vrouwenstem in Het blauwste oog van Toni Morrison
p. 38
4.1 Toni Morrison
p. 38
4.2 Korte inhoud
p. 38
4.3 „Triple voicedness‟
p. 39
4.4 Het blauwste oog van Toni Morrison
p. 39
4.4.1
Structuur
p. 39
4.4.2
De dubbele inleiding
p. 40
4.4.3
Claudia
p. 44
4.4.4
De familie Breedlove
p. 45
a) Pecola
p. 45
b) Pauline
p. 47
c) Cholly
p. 48
d) De verkrachting van Pecola
p. 48
5. Dichten tot je doodvalt van Paul Beatty
p. 52
5.1 Paul Beatty
p. 52
5.2 Korte inhoud
p. 53
5.3 De week van de Zwarte Geschiedenis
p. 53
5.4 De Afro-Amerikaanse stemmen in Dichten tot je doodvalt
p. 55
5.4.1
De mythe van de collectieve identiteit
p. 55
5.4.2
Gunnar
p. 57
a) „Double consciousness‟
p. 58
b) Gedwongen identiteiten
p. 60
Overige personages
p. 63
a) Scoby
p. 63
b) Gunnars vader
p. 64
5.4.3
6. Conclusie
Bibliografie
p. 66
p. 69
5
0. Inleiding
Mijn masterproef gaat over de identiteitsvorming bij Afro-Amerikanen in een racistische
context en de manier waarop deze identiteitsvorming verwerkt wordt in drie romans. Deze
drie romans zijn Een ander land van James Baldwin, Het blauwste oog van Toni Morrison en
Dichten tot je doodvalt van Paul Beatty.
Mijn masterproef bestaat uit vijf grote delen die met elkaar in verband staan. De eerste
twee delen vormen een theoretisch kader rond mijn probleemstelling. In de drie laatste delen
behandel ik per deel een roman.
In het eerste deel bespreek ik kort de geschiedenis van de Afro-Amerikanen. Om hun
identiteitsvorming te begrijpen, is het immers belangrijk hun geschiedenis te kennen. Door
hun geschiedenis vormen Afro-Amerikanen hun identiteit veelal in relatie met de blanken.
Maar ooit was er een tijd dat zij dit niet deden. Ten eerste ga ik in de eerste twee
hoofdstukken van dit deel dieper in op deze tijd. Voor de aankomst van de blanken op het
Afrikaanse continent bestonden daar immers beschaafde zwarte culturen die vandaag vaak
vergeten worden. Ten tweede bespreek ik het ontstaan van de slavenhandel. En ten slotte
behandel ik de geschiedenis van de Afro-Amerikanen op het Amerikaanse continent.
In het tweede deel richt ik mijn aandacht op het theoretische aspect van de
identiteitsvorming bij Afro-Amerikanen. Omdat identiteit op zich al zeer complex is, bespreek
ik in eerst hoe identiteit algemeen gevormd wordt op basis van gelijkheid en verschil. Ten
tweede koppel ik identiteit aan ras. Ten derde toon ik ook aan hoe de geschiedenis van AfroAmerikanen een belangrijke rol speelt in hun identiteitsvorming. Dit doe ik in de eerste plaats
aan de hand van het woord „neger‟. Dit woord is immers ontstaan tijdens de slavernij en zorgt
ervoor dat zwarten zich vaak identiteitsloos voelen. Maar ik betrek ook de belangrijke rol van
de Afrikaanse diaspora bij de identiteitsvorming. De verspreiding van het Afrikaanse volk
zorgt er namelijk voor dat Afro-Amerikanen gescheiden zijn van hun land van oorsprong en
dat ze dit land van oorsprong moeten verzoenen met hun nieuwe verblijfplaats. Ten slotte
eindig ik dit deel met het bespreken van de „double consciousness‟ bij Afro-Amerikanen.
Deze „double consciousness‟ houdt in dat Afro-Amerikanen twee identiteiten hebben.
Enerzijds zijn ze Afrikaan, anderzijds zijn ze Amerikaan. Deze „double consciousness‟ is het
belangrijkste resultaat van hun geschiedenis in hun identiteitsvorming.
6
In het laatste deel bespreek ik de drie romans waarin deze identiteitsvorming
voorkomt. Alle drie de romans zijn geschreven door Afro-Amerikaanse auteurs. In Een ander
land laat James Baldwin twee Afro-Amerikanen hun identiteit in conflict treden met de
blanke identiteit en blik op Afro-Amerikanen. Toni Morrison laat een vrouwelijke zwarte
stem spreken in Het blauwste oog waar ze het probleem beschrijft van zwarte gezinnen in de
Verenigde Staten. Deze gezinnen hebben het niet enkel economisch moeilijk, maar het gezin
van Pecola is eveneens geen liefdevol gezin. En ten slotte wordt Gunnar in Dichten tot je
doodvalt van Paul Beatty ongewild in een positie als zwarte leider gedwongen.
Tot slot breng ik in mijn conclusie drie houdingen van Afro-Amerikanen naar voren
die ik afgeleid heb uit de primaire en secundaire literatuur rond mijn stelling.
7
1. Een beknopte geschiedenis van het Afro-Amerikaanse volk
Vooraleer ik de identiteitsvorming bij de Afro-Amerikanen kan begrijpen, moet ik hun
geschiedenis kennen. In dit deel wil ik deze geschiedenis beknopt behandelen. Geschiedenis
speelt immers één van de grootste rollen bij de identiteitsvorming van de Afro-Amerikanen.
De manier waarop de zwarte Amerikanen naar zichzelf kijken en zich tegenover de blanken
stellen, is grotendeels te wijten aan hun geschiedenis.
Een fout die velen bij deze geschiedschrijving maken is de keuze van het beginpunt. Hun
oorsprong ligt immers niet in het Amerikaanse continent, maar begint al veel vroeger dan hun
aankomst in Amerika. De echte oorsprong van het Afro-Amerikaanse volk vinden we in
Afrika.
Om deze beknopte geschiedenis weer te geven baseer ik me vooral op From Africa to the
United States and then… A concise Afro-American history. van Kenneth G. Goode.
1.1 Oude zwarte beschavingen
Doorheen de geschiedenis heeft men de zwarte mensen van vele dingen beroofd. Één van die
dingen is hun geschiedenis. Men liet de zwarten geloven dat ze geen waardige culturen
gekend hebben. Niets is minder waar. Voor christus bestonden er al zwarte culturen in Afrika
die minstens even belangrijk en beschaafd waren als de Europese culturen van dat moment.
Eén van die belangrijke culturen was de beschaving van de Sumeriërs1 in het Midden
Oosten. Zij leefden in het zuiden van Mesopotamië (huidig Irak) en werden gezien als de
eerste samenleving in de wereld met de kenmerken van een beschaving.
Een andere oude zwarte cultuur was te vinden in India. Hier woonden de Dravidiërs. Zij
hadden eveneens een hoogstaande cultuur en waren zo belangrijk dat de huidige Indiërs hen
zelfs als goden beschouwen.
Eén van de belangrijkste beschavingen ontstond echter aan de Nijl. Dit was de Egyptische
cultuur die evenzeer een zwarte beschaving was.2
1
De Sumeriërs waren de eersten die een wetgeving opstelden en hun rijk verdeelden in stadstaten. Er staan ook
verschillende uitvindingen op hun naam zoals de irrigatietechniek, de verdeling van de cirkel in 360 graden, de
invoer van het 60-tallige stelsel waardoor we onze dagen in uren, minuten en seconden indelen…
2
Deze samenleving was zeer belangrijk voor de wiskunde, architectuur, bouwkunst en astronomie. De piramides
bijvoorbeeld tonen de kennis van de zwarte architecten omdat de basis van de piramide zich bevindt in het
midden van de landmassa op aarde. Hun kennis van de scheikunde oversteeg eveneens het niveau van de
gemiddelde mens toen. Zij konden toen al verf maken die tot op heden niet vervaagt.
8
1.2 West-Afrika
Ook na Christus bestonden er nog zwarte hoogstaande samenlevingen. De meerderheid van de
voorouders van de Afro-Amerikanen kwamen uit West-Afrika. In dit hoofdstuk bespreek ik
kort de drie belangrijkste samenlevingen uit West-Afrika.
Een eerste beschaving en tevens één van de meest hoogstaande, ontwikkelde zich in
Ghana, dat toen uit het grootste deel van West-Afrika bestond. Doorheen de tijd groeide en
bloeide het rijk. Tegen de 11de eeuw had Ghana een zeer groot leger en een handelsroute die
over de Sahara woestijn liep.3 Maar Ghana werd aangevallen door de Almoraviden uit het
noorden. Door deze oorlog werd hun rijk verdeeld en gingen er zich verschillende stadstaten
afscheuren van Ghana.
Ook Kangaba scheurde zich af van Ghana en legde zo de basis van een tweede
belangrijke beschaving. Dit was de samenleving van Mali. Mali nam geleidelijk de kleinere
staten over die nog een overblijfsel waren van het rijk van Ghana. Daarna kwamen de staten
in het zuiden die niet bij Ghana hoorden onder het rijk van Mali. 4
Rond 1375 stichtten de Songhaimensen rond Gao een derde belangrijke beschaving,
het Songhai-rijk. Dit rijk bestreek nog een veel grotere oppervlakte dan Mali. Songhai werd
het grootste rijk met de meeste macht in West-Afrika. 5
3
De grootheid van Ghana kwam er door zijn positie op de grenzen van de Sahara en zijn controle van een groot
aantal delen bewoonbare grond in het westen van West-Afrika. Ghana domineerde zo de handel over de Sahara.
Hun regeringssysteem, belastingsysteem en cultuur was beter ontwikkeld dan die van de Europese volkeren van
die tijd.
4
Vele karavanen uit het noorden van Afrika kwamen vaak naar de handelscentra van Mali in het noorden van
West-Afrika. Hun kunst bloeide, ze waren welvarend en de opvoedingsmogelijkheden werden er rijkelijk
gesteund. Mali was een ongewoon groot, goedgeregeerd en verenigd rijk. En ook hier was Timboektoe
gedurende enige tijd een belangrijk centrum. Timboektoe was een leercentrum voor geschiedenis, rechtsleer en
de islam.
5
Onder het bestuur van Askia Muhammad bereikten Gao, Walata, Timboektoe en Jenne vanaf 1493 hun
hoogtepunt als handels-, culturele, sociale en intellectuele centra. Er werden universiteiten opgericht en er
kwamen studenten van over de hele wereld naar Songhai om deel uit te maken van deze intellectuele beschaving.
Er was echter één zwaktepunt in Songhai. Er bestond namelijk een grote spanning tussen de moslims in de
steden en de traditionele religies op het platteland. Dit leidde in de late 16 de eeuw tot religieuze oorlogen. Deze
oorlogen konden niet getemperd worden. De sultan van Marokko maakte van de situatie gebruik en viel Songhai
aan. Het Songhairijk herstelde nooit meer van deze oorlog.
9
De blanke haalde de zwarte dus niet uit het oerwoud. De zwarte culturen waren zelfs
beschaafder dan de Westerse culturen. De Afro-Amerikanen werden weggerukt uit hun
beschaving en werden verlaagd tot het niveau van slavernij.
1.3 Europa en West-Afrika
Vooraleer de zwarten meegebracht werden naar Amerika, leerden ze Europa kennen. Vanaf
het einde van de 11de eeuw gingen de Europeanen handelsrelaties aan met Afrika en Azië om
kruiden en zijde te kopen; producten die toen zeer populair waren in Europa, maar enkel
verkrijgbaar waren op andere continenten. Wanneer Ceuta in 1415 in de handen van Johan I
van Portugal kwam, begonnen de Portugezen de Afrikaanse westkust te ontdekken. Terwijl ze
West-Afrika ontdekten, namen de reizigers West-Afrikanen mee naar Portugal om te tonen
dat ze verder waren doorgedrongen dan de plaatsen waar de Arabische dominantie en invloed
bestond.
De slavernij die dateerde van bij de Romeinen was nooit helemaal verdwenen en enkele
handelaars beseften dat ze zichzelf rijker konden maken door een slavenhandel te beginnen.
Tegen het midden van de 15de eeuw begon de Europese slavenhandel. Maar Portugal was niet
het enige Europese land dat slaven wilde invoeren uit West-Afrika. Ze kregen concurrentie
van Spanje. Omdat hun indiaanse slaven die ze uit de Nieuwe Wereld haalden snel stierven
door hun brutaal systeem van slavenarbeid, gingen ze naar West-Afrika. Maar Spanje bezat
niets in West-Afrika, dus moesten ze overeenkomsten sluiten met de Portugezen om zwarte
slaven naar de Spaanse kolonies in de Nieuwe Wereld te voeren. Dit was het begin van de
trans-Atlantische slavenhandel van West-Afrika naar de Antillen, Centraal- en Zuid-Amerika.
De Nederlanders, die onafhankelijk geworden waren van Spanje in 1572, besloten het
monopolie van Spanje en Portugal in de Nieuwe Wereld en West-Afrika te breken. Tegen het
midden van de 17de eeuw was Portugal niet meer de grootste koloniale macht in West-Afrika
en werd Nederland de actiefste en best georganiseerde handelaar in de trans-Atlantische
slavenhandel. Wanneer de vraag in de Nieuwe Wereld naar werk begon te groeien, werd de
trans-Atlantische slavenhandel competitief. De Engelsen, Fransen, Zweden, Denen en later
ook de Amerikanen sloten zich aan bij de Nederlanders en de Portugezen in de slavenhandel.
10
1.4 Amerika: zwarte ontdekkingsreizigers en de evolutie van de slavernij
Al voor de aankomst van twintig zwarte slaven in 1619 te Virginia waren er al zwarten in het
westelijk halfrond van de wereld geweest. Volgens sommigen waren er al zwarten in deze
helft van de wereld lang voor de Europeanen zeiden dat dit land van hen was. Deze zwarte
Afrikanen waren via de kusten ver tot in het binnenland gedrongen.
De zwarten hadden ook een groot aandeel in het ontdekken van Noord- en Zuid-Amerika.
Voorbeelden hiervan zijn Pedro Alonso Nino, een zwarte piloot op de vloot van Columbus;
Balboa, die dertig zwarten in zijn groep tijdens de ontdekking van de Stille Oceaan meenam;
Cortez, die hulp kreeg van vele zwarten bij de verovering van Mexico en daarenboven waren
er ook vele zwarten bij de ontdekking van Guatemala en de verovering van Chile, Peru en
Venezuela. En zo zijn er nog heel wat voorbeelden. Deze zwarten waren geen slaven en
drukten dus evenveel hun stempel op de overwinningen en veroveringen die de Europeanen
op zich nemen.
Maar ze bleven niet vrij in Amerika. In 1619 kocht de koloniale regering in Jamestown,
Virginia twintig zwarten van een Nederlands oorlogsschip. Dit was het begin van de
slavenimport van zwarte mensen in Noord-Amerika. Deze slavernij bleef ongeveer 250 jaar
duren. Tijdens de eerste veertig jaar kregen sommige Afro-Amerikanen de status van
“indentured”. Dit was dezelfde status als vele blanken die een contract hadden om enkele
jaren werk te leveren voor diegenen die hun reis naar de Nieuwe Wereld betaald hadden.
Deze Afro-Amerikanen werden dus na enige tijd vrije mannen, kochten een eigendom en
huurden zelf “indentured” slaven. Maar in 1640 werden ze in Maryland en Virginia toch
vastgehouden. Wanneer er meer vraag naar werk ontstond en men de blanken en Indianen niet
meer voldoende vond voor het slaafse werk, ging men op zoek naar nog meer zwarten. Zij
leken namelijk onuitputbaar en door hun huidskleur kon iedereen ze als slaaf herkennen in de
maatschappij. Elke kolonie begon de institutie van de slavernij te erkennen en door deze
gewoonte werd de status van de Afro-Amerikanen als slaaf in de wet vastgelegd. Deze status
van slaaf werd nog eens versterkt door het woord “neger” dat van het Spaans en Portugese
“negro” komt en “zwart” betekent.
Vanaf het begin kende de slavernij vooral een groot succes in het Zuiden van de
Verenigde Staten. Door het milde klimaat en de vruchtbare grond konden ze de slaven goed
gebruiken om de gewassen te kweken die toen populair waren. De meeste slaven werden dus
gebruikt op plantages. Een minderheid werd gebruikt als huisbediende of als ongeschoolde
11
handarbeider. In het Noorden waren er ook wel slaven, maar hier werd de slavernij nooit zo
belangrijk voor de economie door het harde klimaat en de slechte grond.
1.5 Antislavernijbeweging en het verschil tussen Noord en Zuid
Vanaf het begin van de slavernij in Amerika waren er tegenstanders, zowel bij de slaven zelf,
de vrije Afro-Amerikanen als bij de blanken. De Quakers, een groep ondogmatische
gelovigen mengden zich in de strijd tegen de slavernij. Zij geloofden immers in de sociale en
spirituele vrijheid van de mens. Na 1750 besloten ze dat leden die hun slaven niet wilden
vrijlaten uit de groep gegooid zouden worden. Tegen de Revolutionaire Oorlog hadden de
meeste
Quakers
hun
slaven
bevrijd.
Gedurende
de
Amerikaanse
oorlog
voor
onafhankelijkheid merkten vele kolonisten de inconsequentie tussen hun schreeuw voor
vrijheid en gelijkheid en het systeem van de slavernij. Dit had tot gevolg dat er een grote
vraag was naar de afschaffing van de slavernij. Deze vraag kwam uit alle staten, behalve uit
South Carolina en Georgia. Na deze oorlog werd de wetgeving tegen de Afrikaanse
slavenhandel verder gezet. In 1808 werd de slavenhandel afgeschaft, maar in het Noorden
wilden ze de hele slavernij afschaffen. Dit werd zelfs wettelijk vastgelegd. Maar ondanks deze
moeite kon men de slavenhandel toch niet universeel afschaffen.
Tegen het begin van de 19de eeuw waren er ongeveer 6000 vrije Afro-Amerikanen. Dit
betekende dus dat er maar een kleine 7.9 procent van het aantal Afro-Amerikanen vrij was.
De meeste vrije zwarten leefden in de steden van het Noorden, in Maryland en Delaware.
In het Zuiden echter wou men geen vrije Afro-Amerikanen. De hoofdreden hiervoor was het
gevaar voor de institutie van de slavernij. Ze klaagden vrije zwarten aan en zo besliste de wet
meer controle uit te oefenen op het gedrag van de vrije Afro-Amerikanen. Toch konden
enkele vrije zwarten een goed leven opbouwen in het Zuiden. Soms werden ze zelfs zelf
eigenaar van slaven.
In het Noorden waren er minder beperkingen voor de vrije Afro-Amerikanen. Toch
was het voor hen moeilijker een leven op te bouwen in het noorden dan in het zuiden. In het
Zuiden konden ze nog als vrije man op het land gaan werken, maar in het Noorden werden de
banen die ze als slaaf kregen ingenomen door blanke immigranten.
Hoe meer slaven er vrijgelaten werden, hoe meer het gevoel bij de blanken groeide om
de zwarten uit Amerika te zetten. In het Zuiden waren slaafeigenaars bang dat er geen
discipline meer kon zijn bij de slaven als zij vrije zwarten zagen. In het Noorden begon men
te voelen dat zwart en blank nooit naast elkaar zouden kunnen leven in vrede en harmonie.
12
Men wou de Afro-Amerikanen dus koloniseren. Liberia werd als land gebruikt voor de AfroAmerikanen die de Verenigde Staten wilden verlaten. Maar de moeite van de blanke werd niet
beloond, minder dan 15000 Afro-Amerikanen verlieten het continent.
In het begin van de 19de eeuw leefden de Afro-Amerikanen dus nog steeds in slechte
omstandigheden. In het Zuiden verschilde de status van een vrije Afro-Amerikaan niet veel
met die van een slaaf en in het Noorden was er niet veel vertrouwen in de toekomst. AfroAmerikanen begonnen hun eigen weg te zoeken. Er treden enkele zwarte figuren op de
voorgrond die hun creativiteit en intelligentie lieten spreken. De eersten waren onder andere
de schrijvers Jupiter Hammon en Gustavus Vassa; de poëet Phyllis Wheatley en de
wiskundige en astronoom Benjamin Banneker. Omdat de zwarte zich wou afzetten tegenover
de blanke opdat hun status beter zou worden, richtten ze aparte instituties op. Zo richtten ze
aparte kerken, scholen, uitgeverijen en bibliotheken op. Na 1830 vonden de Afro-Amerikanen
elkaar en protesteerden ze collectief tegen hun status. Deze beweging werd de Negro
Convention Movement genoemd en ze gaf vrije zwarten de kans om zich te verzetten tegen de
staat en de federale regering.
1.6 Slavernij voor de oorlog
In 1790 bedroeg de slavenpopulatie in de Verenigde Staten minder dan 700 000 slaven. Tegen
1830 waren er meer dan twee miljoen slaven en in 1860 waren er ongeveer 3,5 miljoen AfroAmerikaanse slaven in de Verenigde Staten. Meer dan de helft van de slaven werkte in de
landbouw en de meerderheid hiervan hielp mee aan de productie van katoen. In 1860 telde de
blanke bevolking in het Zuiden ongeveer acht miljoen mensen. Maar er waren enkel 385.885
eigenaars van slaven.
Wanneer het Noorden een einde wil maken aan de slavernij, bleef deze in het Zuiden nog
verder bestaan. Daar richtten ze “Black Codes” op. Deze wetten onderdrukten de zwarten en
legden hen vele beperkingen op. Een slaaf kon zich niet verdedigen in de rechtbank, hij kon
geen contracten aangaan, hij kon geen eigendom bezitten, hij moest de blanke met respect
behandelen, hij kon geen vuurwapens bezitten, hij kon zichzelf niet tot een vrij man maken,
hij mocht geen andere slaven ontmoeten zonder de toestemming of de aanwezigheid van een
blanke man… Deze beperkingen overheersten het economische, sociale, politieke en
burgerlijke leven van de slaven. Telkens wanneer de blanken bang waren voor het ontstaan
van een revolte bij de slaven, versterkten ze deze wetten om zo meer controle te krijgen over
de slaven.
13
1.7 De burgeroorlog
In 1860, wanneer Abraham Lincoln president werd, werden de Zuiderlingen bang voor de
afschaffing van de slavernij. Maar al voor 1860 wisten de Zuiderlingen dat het niet lang meer
zou duren voordat het Noorden de volledige controle zou krijgen over de federale regering.
Het Zuiden begon te beseffen dat het iets moest doen. Als het Noorden en het Zuiden immers
geen overeenkomst konden sluiten over de slavenkwestie, dan werd een splitsing in twee
confederaties onvermijdbaar. Dit probleem rond de slavernij mondde uit in de burgeroorlog
die begint op 12 april 1861. De Afro-Amerikanen wilden zowel in het Zuiden als in het
Noorden meevechten, maar de blanke liet dit eerst niet toe. Wanneer de legers elkaar echter
naderden, wisten deze legers niet wat ze moesten doen met de duizenden slaven die vluchtten,
naar de grens van de unie. Omdat er geen federaal beleid was, maakten de generaals hun
eigen beslissingen. Sommigen jaagden de gevluchte slaven weg, anderen lieten slavenjagers
de zwarten opnieuw gevangen nemen. Sommige slaven waren zeer handig tijdens deze
oorlog. Ze brachten kennis mee over de waterwegen en het platteland van het Zuiden. Ze
brachten informatie over de houding van het vijandige leger of waren spion. Door dit succes
van de weggelopen slaven en het tekort aan manschappen werden Afro-Amerikanen na enige
tijd wel toegelaten in het leger. Maar de Afro-Amerikaanse soldaten werden geconfronteerd
met vele problemen. Ze verdienden minder geld en kregen minder goede verzorging waardoor
er 40 procent meer Afro-Amerikanen stierven dan blanken. Daarenboven konden ze geen
hoge functie bekleden en kregen ze minder goede wapens. Wanneer een zwarte gevangen
werd genomen, werd deze niet als een oorlogsgevangene gezien en dus konden ze hem niet
inwisselen.
Na de burgeroorlog dwong Lincoln alle blanken zowel in Noord als Zuid hun slaven vrij
te laten.
1.8 De periode van de Reconstructie en de Jim Crow-wetten
De Afro-Amerikanen waren wel vrij onder Lincoln, maar ze kregen nog steeds geen
stemrecht. Wanneer Andrew Johnson na de moord op Lincoln president werd, hoopten de
radicale republikeinen dat hij hun ideeën zou verdedigen. Zij werden echter teleurgesteld.
Johnson was nog steeds voor de afschaffing van de slavernij, maar in de discussie over de
Afro-Amerikanen en hun plaats in de Verenigde Staten, koos hij partij voor de democraten.
Johnson en de democraten eisten dat het Zuiden een blank land bleef. De radicale
republikeinen, die een minderheid bekleedden in het Congres, vonden dat de regering voor
14
iedereen moest zijn en dat men de gelijkheid tussen Afro-Amerikanen en blanken bij wet
moest vastleggen. Na deze discussie en naar aanloop van de verkiezingen voor het Congres,
spraken beide partijen kwaad over elkaar. Uiteindelijk wonnen de radicale republikeinen. De
radicale republikeinen zetelden in het Congres en kondigden een periode van Reconstructie
af. In deze periode probeerden ze de rechten van de Afro-Amerikanen te bestendigen door
drie amendementen op te stellen. In 1865 werd het Dertiende Amendement doorgevoerd
waarin staat dat alle slaven vrij moeten zijn. Tegen 1868 hadden zes van de zuidelijke staten
dit proces van reconstructie ondergaan. Vier wachtten totdat het Veertiende Amendement
verplicht werd en iedereen was verplicht het Vijftiende Amendement te aanvaarden om de
Afro-Amerikanen stemrecht te geven. Het Vijftiende Amendement verklaarde dat het
stemrecht niet ontkend zou worden op basis van "race, color, or previous condition of
servitude". Deze amendementen verplichtten iedereen de zwarte als gelijke van de blanke te
behandelen.
De Reconstructie eindigde in 1877. De conservatieve blanke elite nam hierna een aantal
wetten aan die discriminatie van de zwarten legaliseerde. Deze wetgeving werden de Jim
Crow-wetten genoemd. Ze deden hun intrede vanaf 1890 en bleven bestaan tot 1915, wanneer
de zwarten opnieuw de vrijheden van de Reconstructie kregen in het hele Zuiden. De Jim
Crow-wetten zorgden voor de segregatie tussen blanken en zwarten. Het was een systeem om
de blanken en zwarten in de maatschappij apart te houden. Zwarten hadden ander vervoer,
andere toiletten, andere sociale gebouwen en veel Afro-Amerikanen moesten een
alfabetismetest afleggen voordat ze mochten stemmen. Eén van die testen bestond er in hen de
hele grondwet en de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring uit het hoofd te leren. Zo
kwam het dat bijvoorbeeld in Alabama in 1900 slechts 3000 van de 181.000 AfroAmerikanen mochten gaan stemmen. Als een Afro-Amerikaan gezien werd in een ruimte
voorzien voor de blanke lagen daar zware straffen op.6
6
Een voorbeeld hiervan is de straf die de achter-achteroom van Gunnar in Dichten tot je doodvalt krijgt.
Met Jim Crow als zijn muze vulde hij, getooid met een besmeurde schilderspet, de drukkende middagen met
het beschilderen en ophangen van bordjes met ALLEEN VOOR BLANKEN en ALLEEN VOOR
ZWARTEN die de semi-openbare plekken overal in Nashville sierden. (…) Maar toen hij op een ochtend in
een vlaag van verstrooidheid een bevredignede bout had gedeponeerd en bij het verlaten van het alleenvoor-blanken bestemde herentoilet werd betrapt, werd hij uit die illustere functie ontheven. (…) Een
goedwillende gemeenteambtenaar voorkwam dat hij werd gelyncht (…) (Beatty 2000: 25-26)
Hij wordt betrapt en aangeklaagd door een blanke vrouw. Hij wordt niet gelyncht, maar verliest wel zijn baan en
moet het vanaf dan als poetsman weten te redden.
15
Het Federale Hooggerechtshof van de Verenigde Staten besloot zowel in 1883 en 1896 dat
de Jim Crow-wetten mochten blijven bestaan zolang alle staten goed zorgden voor faciliteiten
onder het motto “separate but equal”.
De meeste Afro-Amerikanen hielden zich aan deze wetten en gedroegen zich
onderdanig om zo niet het slachtoffer van raciaal geweld te worden. Eind 19de eeuw kwam het
raciale geweld tegen Afro-Amerikanen tot zijn hoogtepunt. Wanneer president Eisenhower
aan de macht kwam, probeerde hij aan de segregatie in de jaren vijftig een einde te maken.
Maar het openstellen van de blanke scholen voor zwarte studenten leidde tot rassenrellen.
Door de slechte omstandigheden waarin de Afro-Amerikanen moesten leven in het Zuiden
migreerden vele zwarten in het begin van de 20ste eeuw naar het Noorden van de Verenigde
Staten. Dit had tot gevolg dat de intellectuele en culturele elite van de Afro-Amerikanen zich
daar bevond en dit leidde tot een beweging tegen het geweld en de discriminatie van AfroAmerikanen.
Vanaf de jaren 1910‟ echter begon de aanloop al naar het einde van de Jim Crowwetten. In 1915 werd beslist in de zaak „Guinn vs. de Verenigde Staten‟ dat de wet die
sommige Afro-Amerikanen geen stemrecht gaf in Oklahoma ongeldig was. Toch konden nog
steeds vele Afro-Amerikanen in het Zuiden niet gaan stemmen tot de jaren 1950‟ en 1960‟.
Een tweede rechtszaak „Buchanan vs. Warley‟ twee jaar later zorgde ervoor dat men in
Kentucky niet meer het recht had om aparte woningen per ras te verplichten. Maar de
uitspraak die er uiteindelijk voor zorgde dat rassenscheiding gezien werd als een schending
van de grondwet kwam er pas in 1954. Het ging hier om de zaak „Brown vs. Board of
Education‟ waarbij men besloot dat segregatie op openbare scholen niet meer aan de orde
was. En ten slotte maakte de burgerrechtenbeweging tussen 1954 en 1968 een einde aan de
raciale discriminatie. De Mars naar Washington in 1963 onder leiding van Martin Luther
King voor banen en vrijheid brachten president John F. Kennedy en Lyndon B. Johnson onder
druk om iets te doen aan deze discriminatie.
Een jaar later werden de Jim Crow-wetten overal afgeschaft met de invoering van de
Civil Rights Act. Zij bepaalde dat discriminatie in publieke gebouwen verboden was. Ze
verboden ook de discriminatie op het werk en de discriminatie van de stemrechtakte waardoor
er eveneens zwarte politieke deelname kon bestaan. Van 1966 tot 1975 zette de Black
Powerbeweging zich in om de doelen van de Civil Rights Act uit te breiden om economisch
en politiek onafhankelijk en vrij te zijn van de blanke autoriteiten. Maar vandaag loopt de
emancipatie van Afro-Amerikanen nog steeds verder. In 2008 op 4 november versloeg de
16
democraat Barack Obama de republikein John McCain en werd hij zo de eerste AfroAmerikaanse president van de Verenigde Staten. 99% van de Afro-Amerikanen gaf zijn stem
aan Obama. Toch leven er nog veel Afro-Amerikanen in een economisch en sociaal slechte
toestand. Het waren de zwarten die de economische crisis in 1929 het meeste voelden. Zij
werden dubbel zo veel ontslaan als blanke mensen. En hun lonen bedroegen 30 procent
minder dan die van de blanke. Vandaag dragen ze de last van hun komst als slaven in de
Verenigde Staten nog steeds. Ook het racisme is nog niet helemaal verdwenen.
17
2. Identiteitsvorming bij Afro-Amerikanen
Identiteit op zich is al een heel complexe materie. Toch is er bij elk individu een zelfde basis
die ervoor zorgt dat we onze identiteit vormen. In dit hoofdstuk bespreek ik eerst algemeen
hoe een identiteit gevormd wordt. Daarna behandel ik de relatie tussen ras en identiteit en ten
derde ga ik in op twee vormen waarbij de geschiedenis van Afro-Amerikanen een belangrijk
effect heeft op hun identiteitsvorming. Ten vierde bespreek ik de dubbele identiteit die AfroAmerikanen in zich dragen. En ten slotte behandel ik kort de zoektocht die de zwarte
Amerikanen aflegden naar hun identiteit.
2.1 Het vormen van een identiteit
In de wereld van vandaag is identiteit belangrijk geworden. Identiteit is immers meer dan een
manier om te spreken over het individu en de gemeenschap. De belangrijkste rol van identiteit
bestaat erin een wisselwerking te zoeken tussen onze subjectieve ervaring van de wereld en de
culturele en historische achtergrond waarin we als subject gevormd worden. Door die
verschillende achtergronden gaan we ook verschillende identiteiten binnen dezelfde persoon
ervaren. Als individu leven we in verschillende instituties die door Pierre Bourdieu „velden‟
genoemd worden. Die velden kunnen familie, collega‟s of politieke groepen zijn. Binnen die
instituties maken we bepaalde keuzes die ervoor zorgen dat we een bepaalde graad van
autonomie behouden. Maar die keuzes en die graad van autonomie hangen af van een
bepaalde plaats, een bepaald tijdstip en nog andere factoren. Hoewel we in de andere velden
nog steeds dezelfde persoon zijn, toch is er een verschil in de sociale rollen die we spelen in
die andere velden. Onze sociale context bepaalt onze identiteit dus voor een groot deel. We
gaan ons bijvoorbeeld anders gedragen in een sollicitatiegesprek dan op een avond onder
vrienden of dan in het winkelcentrum. In al deze situaties kunnen we ons letterlijk dezelfde
persoon voelen, maar we gedragen ons anders door de sociale verwachtingen en beperkingen
(Woodward 1997: 21-22).
We kunnen wel bij elk individu een basis herkennen waarop die zijn/haar identiteit
vormt. Aan de hand van identiteit gaan we ons namelijk bij bepaalde groepen aansluiten in
ons sociaal leven. Wanneer we ons identificeren als lid van een bepaalde groep, dan gaan we
ons goed voelen bij de anderen die tot diezelfde groep behoren. Hierdoor leren we het
voornaamwoord „wij‟ gebruiken en rekenen we af met het begrip „uitsluiting‟. Er kunnen
echter wel problemen ontstaan wanneer identiteit ervaren wordt als een probleem. Dit kan op
18
verschillende manieren. Ten eerste hoor je als individu nooit bij één groep. Een individu is
een verzameling van verschillende groepen op een zelfde moment. Dit maakt het voor een
individu moeilijk te beslissen welke identiteit voor hem/haar het belangrijkste is. Dit kan er
zelfs voor zorgen dat die verschillende identiteiten met elkaar in conflict treden. Als individu
kan je spanningen ervaren tussen die verschillende identiteiten wanneer de eis van de iemand
tegengesproken wordt door de eis van iemand anders. Terwijl beide personen beroep doen op
één van jouw identiteiten.
Ten tweede kunnen er ook conflicten ontstaan door de spanningen tussen sociale
verwachtingen en normen. Elke context en cultuur heeft immers zijn verwachtingen en zijn
„beeld‟ van hoe iemand zich moet gedragen. Mensen die zich niet volgens die verwachtingen
gedragen worden als „anders‟ bestempeld. Dit is zo met zwarten in een blanke cultuur.
Identiteit wordt dan ervaren als een onderscheidend fenomeen.
Maar identiteit hangt ook af van verschil. In sociale relaties wordt dit verschil
verworven door wat Paul Gilroy in Against Race (2000) gecategoriseerde systemen noemt.
Deze systemen zijn van toepassing wanneer er een groot verschil bestaat zodat er een
verdeeldheid bestaat van ten minste twee tegenovergestelde groepen. „Ons‟ versus „zij‟ of „ik‟
versus „de ander‟. Verschil zorgt er dus voor dat de ene identiteit tegenover de andere wordt
geplaatst. Vaak vormen deze verschillen binaire opposities zoals blank versus zwart. De
„ander‟ kan enkele een bedreiging vormen wanneer identiteit verwijst naar een onuitwisbaar
kenmerk die op de één of andere manier geschreven is op de lichamen van zijn dragers. Hier
wordt identiteit niet zelf gevormd, maar is ze een deel van het lot. Op de oppervlakte van het
lichaam of in zijn cellen zet identiteit altijd een groep apart van de anderen. Zwarten
bijvoorbeeld worden door hun huidskleur in een bepaalde categorie geplaatst.
Maar die verschillen kunnen ook opgenomen worden door de identiteit van het
subject. De „ander‟, waartegen het subject zich verzet, kan dan erkend worden als een deel
van het „ik‟. Het „ik‟ wordt voortdurend uitgewist en veranderd door uitwisselingen met
andere subjecten en hun geschiedenis, ervaringen en houding.
Dit alles resulteert in een tegenstrijdige kijk op identiteit. Enerzijds wordt identiteit
hier dus gezien als het hebben van een essentieel kenmerk waardoor je bij een groep gerekend
wordt. Anderzijds wordt identiteit gezien als het resultaat van verschillende elementen zoals
19
politiek, cultuur en geschiedenis waarbij niet alleen de eigen geschiedenis en cultuur
belangrijk is, maar ook die van de „ander‟.
2.2 Identiteit en ras
Zoals ik hierboven dus al aanhaalde, kan ook het fysieke lichaam een basis voor onze
identiteit vormen. De identiteit van Afro-Amerikanen wordt voor een groot deel bepaald door
hun huidskleur. Conflicten rond ras worden door velen aangeduid als een probleem van
onverenigbare identiteiten omdat raciale conflicten volgens hen de conflicten tussen culturen
en gemeenschappen benadrukken. Identiteit is dus een belangrijk element geworden in de
conflicten over culturele, religieuze, etnische, nationale en ook raciale verschillen (Gilroy
2000: 98). Zo is identiteit een object van politiek denken geworden. Dit zorgt ervoor dat
identiteit niet meer als een proces van het maken van een „ik‟ wordt gezien, maar dat identiteit
een verzameling van kenmerken wordt die getoond moet worden. De „ander‟ wordt zo een
bedreiging, want zij bezit die kenmerken van de groep niet. Zo ontstaan er verschillende
sociale bewegingen die zich gaan bezighouden met identiteitspolitiek. Voor zwarten bestaat er
bijvoorbeeld de black civil rights movement. Zij gaan zwarten zien als een onderdrukte groep.
Met dit als politiek vertrekpunt wordt identiteit een belangrijke factor in de politieke wereld.
Deze politiek benadrukt de uniciteit van de groep en analyseert zijn onderdrukking. Er zijn
dus twee verschillende manieren die ervoor zorgen dat deze sociale bewegingen een
identiteitspolitiek worden. Enerzijds benadrukken ze de het unieke van de groep. Dit wordt
vertaald in essentialisme. Essentialisme wil zeggen dat er voor elke groep een reeks
kenmerken is vastgelegd. Deze kenmerken zorgen ervoor dat de identiteit van de leden van
deze groep fundamenteel bepaald worden. Dit kan gebaseerd worden op biologische
kenmerken zoals huidskleur of op de geschiedenis of bloedverwantschap.
Anderzijds is er de niet-essentialistische houding tegenover identiteit. Zij benadrukken
dat identiteiten veranderbaar zijn. Sommige leden van de sociale bewegingen hebben het recht
opgeëist verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen identiteiten. Zwarte vrouwen
bijvoorbeeld hebben zich binnen het feminisme verzet tegen een vrouwenbeweging gebaseerd
op de categorie van „vrouw‟ omdat deze categorie als blank wordt gezien.
Er zijn dus twee lijnen van identiteit die vasthangen aan het essentialisme. De eerste gaat zijn
identiteit koppelen aan de geschiedenis en zijn oorsprong. De identiteit in het heden is dan een
product van het verleden. De tweede wordt gekoppeld aan een natuurlijke categorie, waarbij
identiteit verbonden wordt aan biologie. Bij Afro-Amerikanen worden beide lijnen gebruikt.
20
Enerzijds speelt hun geschiedenis een zeer grote rol. Hierin verdiep ik me verder in de
volgende hoofdstukken. Anderzijds zorgt hun huidskleur ervoor dat ze bij een bepaalde groep
worden gerekend (Woodward 1997: 24-26).
Ten slotte heb ik ook al aangetoond dat identiteiten gevormd worden aan de hand van
verschil. Die „ander‟ zijn bij Afro-Amerikanen de blanken. Zij zullen daardoor in hun
identiteitsvorming altijd reageren op de blanken.
2.3 Identiteitsloos
Maar eenmaal onze naam was afgenomen, onze taal was
afgenomen, onze eigenheid was vernietigd, onze wortels
waren afgehakt, veranderden we in stronken, stukken dood
hout, dorre takken op het Westerse Halfrond. Iedereen kon
ons vertrappelen, iedereen kon ons opstoken als brandhout
en wij konden dat alleen maar ondergaan. (Malcolm X
1967: 32)
Blanken hebben er doorheen de geschiedenis voor gezorgd dat vele Afro-Amerikanen tot op
vandaag met een identiteitsprobleem te maken hebben. Blanken hebben de identiteit van
zwarten afgenomen. Dit deden ze op verschillende manieren.
Ten eerste namen de Westerlingen de taal van de zwarten af. Toen de zwarten werden
overgebracht naar het Amerikaanse continent spraken zij verschillende Afrikaanse talen. Die
talen verwezen naar hun cultuur en het land waar ze vandaan kwamen. Doordat de blanken de
Afrikaanse talen verboden, maakten ze de zwarten stom. Zo konden ze de zwarten
gemakkelijker mentaal breken, waardoor het gemakkelijker werd hen als slaaf te gebruiken.
Om te voorkomen dat de Afrikaanse talen doorgegeven werden, werd een zwart kind meteen
na de geboorte weggenomen van de moeder. Het kind werd ergens anders opgevoed zodat het
zijn taal of zijn geschiedenis niet kon leren kennen. Als een slavenmeester zwarte kinderen
hun moedertaal hoorde spreken, werden deze onmiddellijk vermoord. Sommige
slavenmoeders gaven echter niet op. Zij probeerden zo luid mogelijk in hun eigen taal te
bidden zodat hun kind toch nog de gebeden in zijn eigen taal zou leren. Maar ook dit
ontdekten de slavenmeesters. Als gevolg roeiden ze deze zwarte kinderen uit. Vanaf dat
moment mochten Afro-Amerikanen eveneens niet meer in hun eigen taal bidden. Hun taal
verdween dus en ze verloren een deel van hun identiteit en de verbondenheid tussen elkaar.
Vandaag wordt hierop gereageerd, want Afro-Amerikanen weten dat het Amerikaanse
Engels niet hun eigen taal is, maar de taal van de blanken. Als gevolg gaan zwarten een eigen
21
taal creëren. Deze taal wordt het Black English of Ebonics genoemd en is een AfroAmerikaanse variëteit van het Amerikaanse Engels. Een kenmerk van deze taal is
bijvoorbeeld de dubbele negatie of het weglaten van bepaalde hulpwerkwoorden zoals „has‟.
Maar het ergste dat de blanken Afro-Amerikanen aandeden vanaf het moment dat zij
slaven importeerden, is het woord „neger‟ toekennen aan de zwarten.
In some, and perhaps all, of the English colonies the idea that blacks would be enslaved
was reinforced by the example set by the Spanish and Portuguese – from whom the
English borrowed the term “Negro”, which meant “black”. (Goode 1969: 27)
Het woord „neger‟ mag dan etymologisch van het Spaanse „negro‟ komen dat „zwart‟
betekent. Het heeft echter een beledigende betekenis. Als we kijken naar het woord „nigger‟
in de Van Dale Engels – Nederlands, vinden we de volgende uitleg: “Nigger 0.1 <bel.> nikker
 neger 0.2 gediscrimineerde  kansarme, onderdrukte.” Bij het woord „neger‟ in de
Nederlandse Van Dale vinden we het volgende: “0.1 persoon behorend tot één van de zwarte
rassen van Afika en hun afstammelingen elders.”
Toen de zwarte slaven in de Verenigde Staten aankwamen, hadden zij niet alleen vele
talen, maar ze droegen ook vele namen. Deze namen waren eveneens een deel van hun
cultuur. Doordat de blanken hen het woord „neger‟ gaven, werden de zwarten naamloos.
Doordat ze geen naam meer hadden, verloren ze ook hun identiteit en cultuur. Er bestaat
immers geen negertaal, geen negerland en geen negercultuur, want „neger‟ verwijst naar alle
zwarte rassen van Afrika. Een „neger‟ heeft zelf geen geschiedenis. De geschiedenis van de
„neger‟ loopt immers niet verder terug dan de slavernij op het Amerikaanse continent. Een
„neger‟ speelt dus geen enkele betekenisvolle rol in het verleden.
„Negers‟ kunnen ook niet protesteren tegen de inferieure positie die ze innemen
tegenover blanken. Ze hebben immers nooit een betere positie gekend omdat ze geen
geschiedenis hebben. Sinds de jaren 1960‟ met het „Civil Rights‟- tijdperk wordt het woord
„neger‟ als politiek incorrect gezien. Er rust, door de pejoratieve klank, een sociaal taboe op
het woord zodat men het censureert in boeken of tijdschriften. Maar vandaag wordt het woord
„nigga‟ wel vaak door Afro-Amerikanen zelf in een vriendschappelijke context gebruikt. Door
de hip hopcultuur werd dit woord populair bij zowel zwarten als blanken. Het gebruik van dit
woord leidt echter ook tot discussie, zeker wanneer blanken dit woord gebruiken. Daarom
gebruikt men het woord „nigga‟, een afkorting van het woord „nigger‟.
22
Door hun taal en naam af te nemen, ontnamen de slavenhandelaars hen dus de twee
belangrijkste dingen die een samenleving tot een cultuur maken.
2.4 Rol van de Afrikaanse diaspora bij de identiteitsvorming
Vooraleer ik de Afrikaanse diaspora betrek op de identiteitsvorming van Afro-Amerikanen, is
het belangrijk te weten dat diaspora meer is dan een synoniem voor nomadisme. Diaspora
houdt een grootschalige verspreiding van een volk over verschillende delen van de wereld
aan. Bij de diaspora is er daarenboven sprake van een dwingende factor zoals oorlog, slavernij
en politieke verdrukking. Het gevaar hierbij is dat de plaats van oorsprong vergeten wordt. Bij
de Afro-Amerikanen was slavernij de dwingende factor voor hun verspreiding.
Dit brengt ons tot de nieuwe mogelijkheden die het concept diaspora ons geeft om identiteit te
verstaan. Het idee van de diaspora is zeer nuttig voor zwarte mensen omdat men op basis van
dit idee verstaat dat identiteit niet alleen afhangt van geografie of genealogie. De Afrikaanse
diaspora in het westelijk halfrond en de raciale slavernij geven ons iets bruikbaars om ons iets
te leren over de werking van identiteit en identificatie. Door de ervaring van de diaspora
ontstaat er immers een zekere heterogeniteit en diversiteit. Dit zorgt voor een hybride
identiteit. Want door de slavenhandel zijn de zwarten verspreid en weggerukt uit hun land van
oorsprong. Door deze verspreiding is er een complexiteit aan taal en cultuur ontstaan die tot
vandaag voelbaar is op de plaatsen waar raciale slavernij werd toegepast. Maar de diaspora is
ook belangrijk voor de individuele identiteit. Identiteit is immers het samengestelde resultaat
van vele elementen die samenvloeien (Gilroy 2000: 323-327). Voor de zwarten is de
dynamiek die door de diaspora ontstaat in hun identiteit belangrijk. Hierdoor kunnen ze
namelijk conflicten tussen de plichten van hun land van oorsprong en de plichten van hun
nieuwe verblijfplaats regelen. Afro-Amerikanen gaan dus op zoek hoe ze de plichten van
Afrika en de plichten van Amerika samen kunnen brengen. Hierdoor ontstaat de „double
consciousness‟ die ik in het volgende hoofdstuk verder toelicht. Het idee van de diaspora doet
dus ook afstand van het horen tot een groep op basis van ras of natie. Ze gaan zich meer
concentreren op de gemeenschappelijke cultuur en geschiedenis. Diaspora opent dus een
kloof tussen de verblijfplaats en het behoren tot een groep, want territorium speelt hier geen
enkele rol. Hierdoor ontstaat er een oppositie. Diaspora-identificatie staat buiten en soms
tegenover de politieke vormen en codes van het moderne burgerschap. Sommige, maar niet
alle diaspora-identiteiten tonen het verlangen terug te keren naar hun land van oorsprong
23
(Gilroy 2000: 329). Voor Afro-Amerikanen was dit verlangen naar een terugkeer naar Afrika
het begin van de zoektocht naar zichzelf. Maar dat land van oorsprong leek niet meer echt te
bestaan. In Afrika voelden ze zich eveneens niet thuis.
Maar vandaag zijn de zwarte mensen niet langer koopwaar zoals ze dat onder slavernij
wel waren en de verspreiding van de zwarten is tot ver in Europa doorgedrongen.
Verschillende generaties van zwarten zijn geboren in de Verenigde Staten en in Europa en
hun identificatie met het Afrikaanse continent is verzwakt. Toch is de kennis van hun
Afrikaanse oorsprong niet volledig verdwenen. De vruchten die het zwarte leven heeft
afgeworpen in het westerse halfrond worden door meer en meer mensen op verschillende
plaatsen gebruikt. De zwarte musici, dansers en performers verspreiden immers de zwarte
identiteit. Deze media worden soms gebruikt voor protest. Muziek is dus niet louter
entertainment, maar het vertaalt hun verleden en het is een protest tegen de positie waarin
zwarten gedwongen worden.
Ten slotte wil ik dieper ingaan op het onderzoek dat Stuart Hall verricht naar culturele
identiteit. In „Cultural identity and diaspora‟ (1990) gebruikt hij immers het voorbeeld van de
Afrikaanse diaspora om zo te onderzoeken wat er bedoeld wordt met een culturele identiteit.
Hij begint met de vraag wie en wat we representeren wanneer we spreken. Volgens Hall
spreekt het subject immers altijd vanuit een specifieke historische en culturele positie. Verder
presenteert hij twee verschillende manieren van denken over culturele identiteit. Bij de eerste
manier gaat de gemeenschap op zoek naar een saamhorigheid op basis van een gedeelde
geschiedenis en cultuur die gepresenteerd kan worden in hedendaagse culturele vormen zoals
in literatuur of films. Er is dus een soort van collectieve echte „wij‟ die verborgen ligt in vele
andere „ikken‟. Deze eenheid is de essentie van de zwarte ervaring. Deze individuen gaan
immers op zoek naar de zwarte diaspora en proberen deze naar buiten te brengen in
bijvoorbeeld filmische beelden. Deze beelden zorgen dan voor een bepaald denkbeeld. Ze
doen dit bijvoorbeeld door Afrika als moeder voor te stellen van verschillende zwarte
gemeenschappen. Afrika krijgt zo een betekenis dat het daarvoor niet had, namelijk als
centrum van de culturele identiteit van zwarte mensen. Bij deze eerste manier wordt de
identiteit als iets statisch beschouwd. Hier verandert de identiteit niet en blijft deze
vasthangen aan de kenmerken van een groep. Bij de tweede echter manier wordt identiteit
voorgesteld als een vorm van „worden‟ of een vorm van „zijn‟. Hall ontkent niet dat identiteit
24
een verleden heeft, maar dat verleden verandert voortdurend volgens hem. Dit verleden
behoort immers tot een „imagined community‟, een gemeenschap van subjecten die spreken
met het voornaamwoord „wij‟. Identiteit is hier dus wel vloeibaar en veranderlijk. Het is een
proces dat nooit af is. Zo behoort identiteit zowel tot de toekomst als tot het verleden.
Culturele identiteiten zijn ergens ontstaan en hebben geschiedenis, maar ze ondergaan
constante verandering. Zij zijn het subject van het continue spel van geschiedenis, cultuur en
macht. Door deze tweede manier kunnen we het traumatisch karakter van de diaspora en de
koloniale ervaring beter verstaan. Want de manier waarop zwarte mensen onderworpen
werden en verdreven werden uit hun land heeft ervoor gezorgd dat blanken de macht hadden
zwarten zichzelf te laten voelen als de „ander‟.
2.5 De „double consciousness‟
De „double consciousness‟ is een term van W.E.B. Du Bois die hij gebruikt in zijn essay „Of
Our Spiritual Strivings‟ in The Souls of black folks. Dit werk is eveneens belangrijk voor de
literatuur van Afro-Amerikanen die er na dit boek geschreven wordt. The Souls of black folks
gaat immers over hoe het is om zwart te zijn in het begin van twintigste eeuw. Volgens Du
Bois is het probleem van de twintigste eeuw die van de kleurlijn.
After the Egyptian and Indian, the Greek and Roman, the Teuton and Mongolian, the
Negro is a sort of seventh son, born with a veil, and gifted with second-sight7 in this
American World, - a World which yields him no true self-consciousness, but only lets him
see himself through the eyes of others, of measuring one‟s soul by the tape of a world that
looks on in amused contempt and pity. (Du Bois 2007:8)
Afro-Amerikanen hebben dus twee persoonlijkheden. Enerzijds zijn ze Amerikaans,
anderzijds zijn ze zwart. Er zitten dus twee zielen, twee geesten, twee strijdende idealen in
één lichaam. Dit is de „double consciousness‟ waarmee Afro-Amerikanen te maken hebben.
Ze zijn zowel zwart als Amerikaan terwijl ze leven in een dominante blanke maatschappij.
Hun probleem is het gevecht tussen deze twee zielen om hun dubbele zelf uiteindelijk kunnen
laten samenvloeien in hun echte zelf. In het begin van dit hoofdstuk toonde ik al aan dat elk
individu met het probleem van verschillende groepen kampt. Het is al moeilijk om uit
verschillende groepen waarbij men hoort, één identiteit te vormen. Maar bij Afro-Amerikanen
7
In de Afro-Amerikaanse volkscultuur gelooft men dat kinderen die geboren worden met een helm (een
membraan van de placenta over het gezicht van de pasgeborenen) belangrijke profetische en psychische
eigenschappen bezitten.
25
is dit nog moeilijker. Dit is zo omdat zij de Amerikaanse cultuur, die een dominante blanke
cultuur is, moeten combineren met hun zwarte cultuur die voortdurend onderdrukt werd door
de blanke dominante cultuur. Du Bois zegt dat het echter niet de bedoeling is dat zwarten één
van deze twee persoonlijkheden laten verdwijnen. Hij zegt dat het niet zijn bedoeling is
Amerika te afrikaniseren of de ziel van Afro-Amerikanen blanker te laten worden. Amerika
heeft de wereld en ook Afrika immers veel te bieden en het zwarte bloed van AfroAmerikanen heeft ook een belangrijke boodschap voor de hele wereld. Afro-Amerikanen
willen gewoon zichzelf zijn door zowel hun zwarte als Amerikaanse identiteit te
vertegenwoordigen zonder beoordeeld te worden door hun medemens en zonder dat ze hier
nadeel bij ondervinden. Meestal eindigt dit gevecht tussen de twee persoonlijkheden op de
volgende manier: Afro-Amerikanen worden een bemiddelaar op cultureel vlak. In de
Verenigde Staten twijfelen zwarten echter vaak aan hun identiteit, waardoor de kracht van
Afro-Amerikanen door zijn twee culturen vaak afwezig lijkt en eerder een zwakte wordt.
De „double consciousness‟ kan zich op drie manieren manifesteren. Ten eerste kan de
„double consciousness‟ zich laten zien in dominante blanke stereotiepen over het leven en
denken van de zwarte. In deze context wordt het Afro-Amerikaanse volk fout weergegeven,
terwijl men wel weet dat dit stereotiepen zijn. Ten tweede kan de „double consciousness‟
ontstaan als racisme dat zwarte Amerikanen uitsluit van de dominante stroom van de
maatschappij. En ten slotte kan de „double consciousness‟ optreden als intern conflict bij de
Afro-Amerikanen zelf die tegelijkertijd Afrikaans en Amerikaans is.
„Double consciousness‟ is dus zowel een besef van zichzelf als het besef van hoe anderen
Afro-Amerikanen zien. Het gevaar van een „double consciousness‟ bestaat erin dat AfroAmerikanen hun identiteit aanpassen of veranderen naar de manier waarop ze gezien worden
door andere personen. Het is namelijk moeilijk om zichzelf te blijven in een blanke dominante
samenleving. De zwarte artiest zal bijvoorbeeld in verwarring gebracht worden door zijn
aangeboren liefde voor harmonie en schoonheid; want die schoonheid is de schoonheid van
zwarten die door het blanke dominante ras lang geminacht werd. Deze zoektocht naar het
samenbrengen van twee onverzoenbare idealen heeft de moed en vertrouwen vernietigd bij
vele mensen.
Du Bois maakt zich dus zorgen over de twee werelden waarin Afro-Amerikanen huizen en
de manier waarop de samenleving met deze „double consciousness‟ omgaat. Als zwarte wordt
26
men als inferieur aan de blanke gezien. Maar beide rassen zijn en blijven wel Amerikaans. Ze
delen dus het land waarin ze nu wonen.
Deze „double consciousness‟ wordt gereflecteerd in de taal en in de literatuur van de
Afro-Amerikanen. Dit is onder andere zo bij de boeken die ik hier zal bespreken. Door de
„double consciousness‟ ontstaat er in de literatuur namelijk een „double voicedness‟. Maar op
deze „double voicedness‟ ga ik dieper in bij de hoofdstukken die handelen over de boeken in
kwestie.
27
3. Een ander land van James Baldwin
3.1 James Baldwin
(…) I suppose, the most difficult (and most rewarding)
thing in my life has been the fact that I was born a Negro
and was forced, therefore, to effect some kind of truce with
this reality. (Truce, by the way, is the best one can hope
for.) (Baldwin 1955: 3)
James Baldwin werd geboren te Harlem in 1924 en overleed in 1987 aan maagkanker. Hij is
één van de bekendste Afro-Amerikaanse schrijvers. Badwins vader was een voormalige slaaf
en dominee. James Baldwin was de oudste van negen kinderen en zijn vader wou dat hij hem
opvolgde. Maar James Baldwin besloot schrijver te worden.
De meeste van zijn proza gaan over raciale en seksuele problemen. Baldwin schrijft
hier vooral over omdat hij zelf weet hoe het is om als zwarte homo in de Verenigde Staten te
leven. Zijn ervaringen als Afro-Amerikaan en homoseksueel in de Verenigde Staten doen hem
naar Parijs verhuizen, waar zijn roman Giovanni’s Room zich afspeelt.
Maar niet alleen zijn romans gaan over de raciale en seksuele problemen. Hij schrijft
er ook vele essays en toneelstukken over. Notes of a Native Son bijvoorbeeld is een bundel
met essays die hierover handelen. Ook Nobody knows my name gaat hierover. Hierin schrijft
hij essays die gaan over zijn tijd in Europa en zijn terugkeer naar Harlem.
In America, the colour of my skin had stood between myself and me; in Europe, that
barrier was down. (…) It turned out that the question of who I was was not solved
because I had removed myself from the social forces which menaced me – anyway,
these forces had become interior, and I had dragged them across the ocean with me.
(Baldwin 1964: 11)
James Baldwin ging naar Europa omdat hij wilde weten wie hij werkelijk was. Hij wou niet
„slechts‟ een zwarte zijn. In de Verenigde Staten was hij zowel geïsoleerd van de zwarten als
van de blanken omdat hij de negatieve dingen die blanken over hem zeiden begon te geloven.
Door zijn verblijf in Europa beseft hij dat zijn identiteit vooral afhangt van zichzelf. In Europa
mogen ze dan minder racistisch zijn, toch is zijn identiteit hier niet door veranderd. In zijn
essays en romans gaat hij op zoek naar de identiteit van de Afro-Amerikanen en hoe de
blanken daar een belangrijke rol in spelen. Maar volgens Baldwin is het moeilijk een zwarte
schrijver te zijn omdat er al zo veel over het probleem van zwarten geschreven is.
28
3.2 Korte inhoud
In Een ander land is de hoofdthematiek duidelijk de rassenproblematiek. James Baldwin
plaatst je er als lezer middenin. Hij onderzoekt de rassenproblematiek aan de hand van de
relaties tussen de verschillende personages. Rufus en Ida zijn twee Afro-Amerikanen die in
Harlem wonen. Rufus‟ beste vriend is Vivaldo, een blanke met wie Ida na de zelfmoord van
haar broer Rufus een relatie krijgt. Door deze biraciale relaties portretteert James Baldwin hoe
het is om als Afro-Amerikaan in de Verenigde Staten te wonen. Zowel Vivaldo als Rufus en
Ida kunnen hun verschil in huidskleur niet negeren. Daarenboven wordt dit verschil
voortdurend door de buitenwereld benadrukt. Naast deze drie hoofdpersonages is er nog Eric,
een homoseksueel die zich een tijd in Parijs heeft teruggetrokken. Vroeger had hij een relatie
met Rufus.
Door deze biraciale en biseksuele relaties is de receptie van Een ander land niet overal
positief. Mensen hielden of haatten het boek. Een ander land werd zelfs verbannen op enkele
plaatsen zoals in Chicago.
In dit deel ga ik op onderzoek naar de identiteitsvorming van de twee AfroAmerikaanse personages in dit verhaal. Ik doe dit in de eerste plaats door de toestand in
Harlem te beschrijven. Rufus en Ida zijn allebei opgegroeid in Harlem. De keuze voor deze
plaats is volgens mij geen toeval. Ten tweede onderzoek ik de identiteitscrisis die er bestaat
bij Rufus, Ida en Vivaldo.
3.3 Harlem
Ten eerste is de ruimte van het verhaal in deze roman belangrijk. Een ander land speelt zich
af in Harlem, de kunstenaarswijk Greenwich Village en de straten tussen die twee buurten. De
twee plaatsen staan eveneens symbool voor de twee rassen. De zwarten leven immers in
Harlem, het getto en de blanken in Greenwich Village. Harlem is de plaats waar alle zwarten
samenwonen op een veel te kleine ruimte. De woonomstandigheden zijn slecht en alles is er
duurder dan in de rest van New York. Maar er zijn ook buurten waar blanken dezelfde
problemen hebben. Vivaldo is in zo‟n buurt opgegroeid.
„Ik bedoel niet dat ik vroeger veel in Harlem heb rondgezworven,‟ en hij wendde zijn
blik zenuwachtig af, „ik ben daar overdag nauwelijks geweest. Ik bedoel, er liepen
daar dezelfde kinderen rond als vroeger in mijn buurt – het waren kleurlingen, maar ze
waren hetzelfde, werkelijk hetzelfde – en, verdomd, de portieken stinken precies zo,
29
en iedereen, nou ja, iedereen probeert het hoofd boven water te houden, maar ze weten
dat daartoe weinig kans bestaat. (Baldwin 1973: 98)
Toch presenteert de roman een verschil. In Harlem wordt iedereen namelijk gegroepeerd op
basis van zijn huidskleur en niet op basis van de economische toestand. Het was op bepaalde
plaatsen in New York zoals in Stuyvesant Tow niet toegelaten voor zwarte mensen daar te
wonen (Baldwin 1955: 48). Daarenboven staat er op elke hoek in Harlem een politieagent
waardoor het gevoel van onveiligheid toeneemt. Harlem wordt daardoor een plaats die
vermeden wordt door blanken en academisch geschoolde zwarten. De druk waar de AfroAmerikanen onder lijden in Harlem is dus groot.
All over Harlem, Negro boys and girls are growing into stunted maturity, trying
desperately to find a place to stand; and the wonder is not that so many are ruined but
that so many survive. (Baldwin 1955: 59)
Door de negatieve leefomstandigheden kunnen ze zichzelf geen andere plaats in de wereld
geven dan in Harlem. Ze kunnen niet opklimmen door de blijvende littekens van die
omstandigheden. Daarenboven zijn de manieren waarop Afro-Amerikanen zich kunnen
afreageren beperkt en daardoor gaan velen zich tegen zichzelf keren zoals Rufus. De identiteit
van zwarte Amerikanen wordt immers gebouwd op extreme situaties, dit was in de
geschiedenis al zo als slaaf en dit is tot op heden nog steeds zo door hun slechte economische
toestand. Rufus gaat aan deze situaties ten onder. Hij probeert weg te vluchten met Leona,
maar zijn littekens zijn zo groot dat zelfs verhuizen geen oplossing meer biedt. Ook Ida trekt
weg uit Harlem en gaat wonen bij Vivaldo. Maar ook zij kan het verleden niet vergeten.
3.4 De crisis van de identiteit in Een ander land van James Baldwin
Ten tweede wou Baldwin met deze roman aantonen dat er een crisis bestaat in de identiteit bij
zowel de zwarte als blanke Amerikanen. Deze crisis is er volgens hem doordat hun
samenleving gebouwd is op leugens. Blanken proberen het verleden te vergeten of te negeren
opdat ze zich zo niet schuldig hoeven te voelen. Zwarten proberen de blanken van vandaag te
laten boeten voor hun aandeel in de geschiedenis. Om deze identiteitscrisis aan te tonen laat
Baldwin zwarten en blanken relaties met elkaar aangaan. Hierdoor wordt hun verschil nog
meer benadrukt. Maar daarom moet de situatie in Amerika niet hopeloos zijn.
Die crisis van identiteit komt zeer duidelijk naar voren in de drie hoofdpersonages
Rufus, Ida en ten slotte bij Vivaldo.
30
3.4.1
Rufus
Onze huidskleur werd voor ons een keten die ons
gekluisterd hield, onze huidskleur werd een
gevangenis waarin we ons opgesloten voelden, we
konden er niet uitbreken. (Malcolm X 1967: 96)
Rufus is een personage dat gebaseerd is op Eugene, een vriend van James Baldwin die van de
George Washington Bridge in New York sprong: “Oh, he was taken directly from that friend,
yet, oddly enough, he was the last person to arrive in the novel.” (Standley & Pratt 1989:
243). Hij is het hoofdpersonage, maar pleegt al zelfmoord voor de honderdste pagina. Deze
zelfmoord is het resultaat van zijn woede en zijn haat die er gekomen is door zijn ervaringen
met racisme. Hij kan deze woede niet controleren waardoor hij Leona, een blanke vrouw uit
het Zuiden die hij graag ziet, vernietigt door haar te slaan zodat ze uiteindelijk in de
psychiatrie belandt. Daarna vernietigt hij ook zichzelf door zelfmoord te plegen.
Zoals ik in deel 2 al schreef bestaat er bij Afro-Amerikanen een „double
consciousness‟. Ook bij Rufus bestaat die „double consciousness‟. Enerzijds is hij drummer
en speelt hij „zwarte muziek‟. Zo verspreidt hij de zwarte cultuur. Anderzijds probeert hij zich
ook te integreren in de Amerikaanse cultuur. Maar zijn identiteit wordt vernietigd. Hij gaat
letterlijk ten onder aan zijn huidskleur en de manier waarop zijn omgeving hem daardoor
behandelt. Voor Rufus vormt zijn huidskleur, zoals Malcolm X het verwoordt, een
gevangenis. Door de negativiteit die er rond zijn huidskleur bestaat, gaat hij vriendschap en
liefde zoeken bij de blanken. Volgens mij zou Rufus ergens misschien zelf blank willen zijn.
Blank zijn betekent immers hetzelfde als beschaafd zijn. Dan zou hij niet meer zwart zijn;
zwart zijn valt namelijk samen met onbeschaafd zijn. Zijn beste vriend is Vivaldo. Hoe hard
Vivaldo ook zijn best doet het verschil in huidskleur te ontkennen, toch weet hij dat dit
verschil er is, waardoor hun relatie moeilijk wordt.
Hij was gewoon maar een arme, blanke jongen die moeilijkheden had en het was
volstrekt geen originele daad van hem, naar de nikkers te komen toe hollen. Dit gevoel
had hem soms vanuit Rufus‟ ogen aangestaard. Hij had geweigerd het op te merken,
want hij had volgehouden dat hij en Rufus gelijken waren. Zij waren vrienden, zij
stonden ver boven zo iets banaals en afgezaagds als de huidskleur. (…) Ergens in zijn
hart haatte de zwarte jongen de blanke jongen, omdat hij blank was. Ergens in zijn hart
had Vivaldo Rufus gevreesd en gehaat, omdat hij zwart was. (Baldwin 1973: 114)
31
Rufus begint ook een liefdesrelatie met Leona, een blanke vrouw uit het Zuiden. Zij betekent
zijn volledige ondergang. Biraciale relaties zorgen bij Rufus immers voor een dubbele
vervreemding. Zijn rasgenoten vinden dat hij zijn ras verloochent door met een blanke vrouw
samen te zijn. De blanken denken dat hij haar gebruikt. Vlak voor zijn zelfmoord begrijpt hij
waarom hun relatie misgelopen is.
Want aan Leona denken betekende ook – op een of andere manier – aan de ogen van
zijn moeder denken, de woede van zijn vader, de schoonheid van zijn zuster. Het
betekende zich de straten van Harlem herinneren, de jongens op de veranda‟s, de
meisjes achter de trappen en op de daken, de blanke politieagent die hem geleerd had
te haten, de balspelen in de straten, de vrouwen die uit de ramen hingen, de loterij
waarin zijn vader dagelijks meespeelde, hopend op de grote slag die nooit kwam.
(Baldwin 1973: 13)
Hij is namelijk zo getekend door de negatieve dingen die over zijn ras gezegd worden dat hij
wraak neemt via Leona. Zij doet hem voortdurend herinneren aan het verschil tussen hen en
het feit dat hij zwart is en daardoor een inferieure positie zou moeten bekleden. Hij begint
haar te slaan. Wanneer de agressie in hun relatie tot een hoogtepunt komt, trekken ze weg uit
New York. Maar die verplaatsing helpt niet. Rufus kan zich nergens meer thuis voelen als
gevolg van de Afrikaanse diaspora. Hij kan niet terug naar Afrika, maar in de Verenigde
Staten wordt hij overal slecht behandeld door zijn huidskleur. De agressie in de relatie van
Rufus en Leona gaat zelfs zo ver dat de broer van Leona haar komt halen en haar mee terug
naar het Zuiden neemt om haar daar psychiatrische hulp te geven. Rufus beseft uiteindelijk
dat zijn keuze voor Leona eerst meer een keuze voor ras was dan voor haar persoon.
Maar hij wist dat Ida Leona onmiddellijk zou haten. (…) Zij zou zeggen: Je zou dat
meisje nooit ook maar hebben aangekeken, Rufus, als ze zwart was geweest. Maar jij
pikt elk blank uitschot op, alleen maar omdat het blank is. Wat mankeert je – schaam
je je ervoor dat je zwart bent? En voor het eerst in zijn leven vroeg hij zich af of dat
waar was – of beter gezegd, deze vraag rees maar een ogenblik in hem op en trok zich
daarna weer snel en verontschuldigend terug. (Baldwin 1973: 30-31)
Hij weet dat dit waar is. Maar hij zoekt niet enkel naar vriendschap en liefde bij blanken.
Omgekeerd geldt hetzelfde. Zijn beste vrienden Vivaldo, Cass en Eric zijn namelijk blank.
Hun vriendschap is niet helemaal gebaseerd op hun huidskleur, maar het speelt wel een grote
rol. Richard, Cass‟ echtgenoot neemt hen dit kwalijk. In een ruzie verwijt hij haar:
„Ik hield niet van Rufus, niet op de manier zoals jij van hem hield, de manier waarop
jullie allemaal van hem hielden. Ik heb nooit het gevoel kunnen onderdrukken dat een
32
van de redenen waarom jullie zo‟n – zo‟n drukte over hem maakten, gedeeltelijk
gelegen was in het feit, dat hij een neger was. Wat een verdomd slechte reden is om
van iemand te houden. (Baldwin 1973: 93)
Als blanken voelen zij zich immers voor een groot deel verantwoordelijk voor Rufus. Ze
weten dat het voor een deel hun fout is hoe Rufus zijn identiteit gevormd heeft.
„Er is niets waar je je zorgen over hoeft te maken,‟ zei Rufus. „Ik ben een grote jongen,
weet je.‟ Vivaldo sloeg zijn ogen op en zei: „Het is ook een behoorlijk grote wereld,
baby. Ik hoop dat je daaraan gedacht hebt.‟ „Dat heb ik.‟ „De moeilijkheid is, dat ik me
te vaderlijk voel ten opzicht van jou, jij klootzak.‟ „Dat is de moeilijkheid met al jullie
blanke honden.‟ (Baldwin 1973: 30)
Rufus gaat zijn identiteit dus vooral bouwen over wat de blanken over zijn ras zeggen.
Hierdoor komt hij in een identiteitscrisis waarbij hij zijn identiteit bouwt op de dingen die
blanken over hem zeggen. Rufus is een naïef personage. Hij wil steeds in het goede van de
mensen geloven, maar wanneer hij hierin te veel teleurgesteld wordt, maakt dit hem kapot.
3.4.2
Ida
Ida voelt dezelfde woede als Rufus en werkt dit ook uit op haar geliefde Vivaldo. Maar om
Ida‟s gedrag te verstaan is Rufus er. De zelfmoord van Rufus is eigenlijk een lange proloog
voor het verhaal van Ida en Vivaldo. Door die zelfmoord kunnen we Ida als lezer verstaan.
Baldwin laat ons nooit Ida‟s gedachten lezen en daardoor is de zelfmoord van haar broer
essentieel in het begrijpen van haar handelingen. Ida wil namelijk elke blanke laten boeten
voor het onrecht dat ze haar broer hebben aangedaan.
Ze laat me nooit vergeten dat ik een blanke ben, ze laat me nooit vergeten dat zij een
kleurlinge is. En het kan me niet schelen, het kan me niet schelen – deed Rufus dat
met jou? Probeerde hij je te laten betalen? Eric sloeg zijn ogen neer en zijn lippen
klemden zich op elkaar. „Ah. Hij probeerde het niet. Ik betaalde.‟ (Baldwin 1973: 277)
Maar het lukt haar niet anderen ervoor te betalen. Uiteindelijk staat ze op het punt zichzelf te
vernietigen, maar dit gebeurt niet omdat Vivaldo de waarheid over haar onder ogen durft te
zien en dit accepteert: “Haar lange vingers streelden zijn rug en langzaam, met een gruwelijk
wurgend geluid begon hij te huilen, want zij streelde zijn onschuld uit hem vandaan.”
(Baldwin 1973: 349). Ze berooft Vivaldo zo van zijn naïviteit.
33
Ida bezit in tegenstelling tot Rufus een koppige trots. Voor haar identiteitsvorming
gaat Ida zich vooral concentreren op haar zwarte cultuur. Ze kent haar geschiedenis en ze
weet hoe blanken naar haar kijken. Voor blanken is zij gewoon opnieuw een zoveelste zwart
meisje. Voor blanken heeft zij geen identiteit. Ze is dus trots op het feit dat ze zwart is, maar
haar huidskleur is ook de oorzaak van vele vernederingen.
Ze bewoog zich met prachtige, lange passen en hield haar hoofd geheven, alsof het
nog gisteren het gewicht van een Afrikaanse waterkruik had gedragen. Haar moeders
hoofd had het gewicht gedragen van het wasgoed der blanken, en omdat Ida nooit
geweten had wat ze met dat feit aan moest – moest ze er zich voor schamen of moest
ze er trots op zijn? – ging er in haar koninklijke schoonheid iets schuil van een
beschroomde, plebeïsche minachting. Ze werkte nu als dienster in een restaurant aan
de oostelijke rand van de Village en haar verwarring verried zich in haar houding ten
opzichte van haar klanten, een houding die tegelijkertijd hooghartig en vrij was. (…)
En ze had daar goede redenen voor, ze was geen fantaste en ook niet pervers. Het was
de manier, waarop de wereld meisjes met slechte reputaties behandelde, en elk
negermeisje was met een dergelijke reputatie geboren. (Baldwin 1973: 122)
Doordat ze zich bewust is van haar huidskleur gaat ze zich op een bepaalde manier
beschermen met een houding die als hooghartig gezien wordt. James Baldwin wil met Ida de
houding illustreren die vele Afro-Amerikanen aannemen tegenover blanken. Volgens hem
willen Afro-Amerikanen ofwel de blanken beroven van hun naïviteit ofwel willen ze de
blanken daarvoor laten betalen. Want zwarten willen niet meer gezien worden als een
zeldzaamheid maar als een menselijk wezen. Dit is echter een moeilijke opdracht. Blanken
beseffen dat ze gehaat worden door de zwarten omdat blanken zich bewust zijn van de betere
positie die ze innemen. Ze willen hun naïviteit dus behouden, want ze willen niet gehaat
worden en ze willen evenmin van plaats wisselen.
Ida probeert de blanken in haar omgeving hiervoor te laten betalen. Tijdens het hele
verhaal is de rassenkwestie dan ook een terugkerend motief in de ruzies tussen haar en
Vivaldo.
O, jullie blanke jongens maken me allemaal beroerd. Jij wilt erachter komen wat er
aan de hand is, baby, maar het enige wat je te doen hebt, is je schulden te betalen!
Had er, in al die woede, iets van een verweer doorgeklonken? (Baldwin 1973: 226)
In elke ruzie probeert Ida Vivaldo met een schuldgevoel op te zadelen. Dit doet ze door
voortdurend hun verschil in huidskleur te benadrukken. Vivaldo is in het begin ook naïef. Hij
gelooft in de gelijkheid tussen Rufus en zichzelf. Toch is de situatie van Vivaldo altijd beter
34
dan die van Rufus of Ida doordat hij blank is. Ook Vivaldo heeft het financieel moeilijk, maar
sociaal wordt hij niet geremd door zijn huidskleur. Mensen gaan hem niet openbaar
vernederen. Hij is immers blank. Ida kan deze voorwaarde voor een beter sociaal leven niet
verdragen.
Daarom gaat ze in het begin zelfs een relatie met Vivaldo aan. Via Vivaldo wil Ida
immers wraak nemen op alle blanke mannen.
„Er stond mij slechts één ding te doen, zoals Rufus altijd zei, en dat was de sprong te
wagen. En dus sprong ik. Ik wist in het begin helemaal niet wat ik zou doen. Ik zag
hoe de blanke mannen me bekeken, als honden. En ik peinsde erover wat ik met hen
zou kunnen doen. Wat haatte ik ze, de manier waarop ze keken en de dingen die ze
zouden zeggen, helemaal opgedirkt in hun vervloekte blanke huid, en hun kleren net
zo en die kleine slappe, witte pikken van hen die in hun broek overeind wipten.
(Baldwin 1973: 339)
Blanke mannen geven haar het gevoel dat ze een hoer is. Door een relatie aan te gaan met
Vivaldo denkt ze hem mentaal te kunnen breken. En wanneer ze dit bij één blanke man zou
kunnen doen, zou dit haar veel voldoening geven. Ze wil de identiteit van blanke mannen op
deze manier vernietigen. Net zoals blanken de identiteit van haar en Rufus vernietigd hebben
door hun slecht te behandelen op basis van hun huidskleur. Maar er is één probleem. Ida
begint van Vivaldo te houden.
„Ik moet bij jou oppassen wat ik zeg.‟ „Waarom? Vertrouw je me niet?‟ „Misschien
omdat ik mezelf niet vertrouw.‟ „Misschien heb je nooit eerder van een man
gehouden,‟ zei hij. „Ik heb nooit van een blanke man gehouden, dat is waar.‟ (Baldwin
1973: 146)
Ze kan zichzelf ook niet vertrouwen aangezien ze Vivaldo uiteindelijk bedriegt met Ellis, een
blanke, rijke manager die werkt voor de televisie en van haar een ster wil maken. Maar
uiteindelijk betaalt Ida zelf voor de wraak die ze wil nemen. Net zoals bij Rufus wordt haar
biraciale relatie niet goedgekeurd. Ze krijgt zelfs te maken met racisme van zowel blanken als
Afro-Amerikanen. Wanneer ze als zangeres optreedt met vrienden van haar broer, gebeurt het
volgende:
Toen het afgelopen was en de mensen zaten te klappen, fluisterde de bassist iets tegen
me, hij zei: „Jij zwarte blankemanshoer, laat me jou nooit meer snappen op Seventh
Avenue, hoor je? Of ik haal je kleine zwarte trut open.‟ En de andere musici konden
hem horen en ze zaten te grijnzen. „Ik zal het twee keer doen, één keer voor iedere
zwarte man die jij castreert iedere keer dat je rondwandelt, en één keer voor je arme
35
broer, want ik hield van die knaap. En hij zal me er dankbaar voor zijn ook, daar kun
je kien op zeggen, zwarte meid.‟ (Baldwin 1973: 344)
De musici voelen zich verraden door de relatie die Ida aangaat met Vivaldo. Voor hen is de
schuld voor de zelfmoord van Rufus te zoeken bij de blanken. Doordat uitgerekend Ida,
Rufus‟ zus een relatie aangaat met een blanke man, vinden de musici dat zij niet alleen haar
broer, maar ook haar ras verloochent. Ida weet ook wel dat ze door haar eigen verleden en
door de manier waarop haar omgeving hun relatie beoordeelt niet bij Vivaldo kan blijven.
Ida zei: „Liefde heeft daar niet zoveel mee te maken als iedereen wel schijnt te denken.
Ik bedoel, weet je, het verandert niet alles, zoals de mensen zeggen. Het kan een
verdomd hinderlijke buikpijn worden.‟ (…) „Jazeker hou ik van Vivaldo; hij is de
liefste man die ik ooit heb meegemaakt. En ik weet dat ik het hem soms heel moeilijk
heb gemaakt. Ik kan het niet helpen. Maar ik kan niet met hem trouwen, dat zou het
eind van hem zijn en het eind van mij.‟ „Waarom toch?‟ Ze zweeg een ogenblik en zei
toen voorzichtig: „Je bedoelt toch niet, omdat hij een blanke is -?‟ Nou, ja,‟ zei Ida
krachtig, „in zeker zin bedoel ik inderdaad dat. (Baldwin 1973: 282)
Op het einde lijkt ze toch een redding bij Vivaldo te vinden. Nadat ze hem alles opgebiecht
heeft, kun je haar als lezer niet afkeuren. De zelfmoord van Rufus doet je haar haat en haar
gedrag verstaan. Vivaldo accepteert haar waarheid waardoor er toch een kans op een toekomst
tussen hen bestaat.
3.4.3
Vivaldo
Maar niet enkel vindt de crisis in identiteit plaats bij Ida en Rufus omdat ze beiden zwart zijn.
De identiteitscrisis merk je ook heel duidelijk bij Vivaldo. Bij Vivaldo bevindt zich immers
een grote noodzaak om een manier te vinden waarop hij met Afro-Amerikanen en hun
verschil in huidskleur kan leven. Tegen Cass zegt hij:
„Ik zou haar graag willen bewijzen – op ‟n goeie dag,‟ zei hij, en zweeg weer. Hij keek
naar buiten. „Ik zou haar graag willen doen weten dat de wereld niet zo zwart is als zij
denkt.‟ „Of‟, zei ze een ogenblik later droogjes, „niet zo wit.‟ (Baldwin 1973: 107)
Wanneer Rufus zelfmoord pleegt, verliest hij zijn beste vriend. Hij zoekt troost bij Rufus‟
familie, maar lijkt die daar niet te vinden door hun verschil in huidskleur.
„Ik weet dat ik tegenover hem te kort geschoten ben, maar ook ik hield van hem en
niemand daar wilde dat van me aannemen. Ik dacht steeds maar: zij zijn negers en ik
ben een blanke, maar ons is hetzelfde overkomen, werkelijk precies hetzelfde, en hoe
36
kan ik ze dat aan het verstand brengen?‟ „Maar het is jou niet overkomen,‟ zei ze,
„omdat je een blanke bent. Het gebeurde zomaar. Maar wat hier gebeurt‟ – en de taxi
reed het park uit; ze strekte haar hand, hem uitnodigend eveneens te kijken – „gebeurt
omdat ze negers zijn. En dat maakt een groot verschil.‟ (Baldwin 1973: 98)
Hij begrijpt nog niet dat Rufus doodgegaan is door zijn huidskleur en de identiteitscrisis die
zijn ras teweeg bracht. Pas op het einde van het verhaal begrijpt hij dit door de dingen die Ida
hem vertelt. Hij zal nooit kunnen verstaan wat er in Rufus‟ hoofd speelde, Ida kan dat wel
omdat zij als zwarte dezelfde ervaringen als haar broer deelt.
„Omdat ik zwart ben,‟ zei ze, een ogenblik later, en kwam naast hem aan de tafel
zitten. „Ik weet meer over wat er met mijn broer gebeurd is dan jij ooit zult kunnen
weten. Ik zag het gebeuren – van het begin af aan. Ik was erbij. Hij had niet moeten
eindigen, zoals hij geëindigd is. Dat is het, wat ik zo moeilijk heb kunnen accepteren.
Hij was een heel mooie jongen. De meeste mensen zijn niet mooi, ik wist dat meteen.
Ik bekeek hen en ik wist het. Maar hij wist dat niet, want hij was veel aardiger dan ik.‟
(Baldwin 1973: 336)
En ten slotte wordt ook Vivaldo als blanke afgekeurd omwille van zijn relatie met Ida. Zowel
door zijn eigen ras wordt hij afgekeurd…
Blanke mannen bekeken haar en keken daarna naar hem. Ze bekeken haar, als was ze
geen haar beter hoewel toch wellustiger en zeldzamer dan een hoer. En daarna zochten
de ogen van de mannen de zijne, hem een smerige medeplichtigheid aanbiedend.
(Baldwin 1973: 123)
…als door de Afro-Amerikanen:
Hij was een keer met haar en de andere musici naar een nachtclub in Washington
gereden. Maar de sfeer was gespannen; de musici hadden hem liever niet mee gehad.
(…) en ze had ook niet goed gezongen. Hij voelde dat dit iets te maken had met de
houding van de musici, die haar schenen te willen straffen en met de onbehaaglijke,
uitdagende houding waarmee ze zich dwong hun oordeel in ontvangst te nemen. Het
was maar al te duidelijk dat als hij een machtige blanke was geweest, hun houding
gematigd zou zijn door de veronderstelling, dat zij hem gebruikte; maar zoals de zaken
er nu voorstonden, was het duidelijk dat hij haar geen enkel goed kon doen en moest
hij het wel zijn, die haar gebruikte. (Baldwin 1973: 261)
En ergens kiest hij ook voor haar omwille van haar huidskleur. Hij is namelijk opgegroeid in
het Zuiden in een conservatieve en racistische omgeving. Wanneer hij Ida mee wil nemen
naar zijn thuis, gaat ze niet in op zijn uitnodiging.
37
„Wil je meegaan naar een verjaardagsfeestje?‟ „Nee, dank je, liefje. Als je je familie
wilt opvoeden, neem dan je projector mee en laat ze wat plaatjes zien, hoor je?
Gekleurde plaatjes,‟ en ze hief spottend haar ogen van het tijdschrift op. Hij lachte
maar hij voelde zich zo schuldig ten aanzien van Ida en van zijn moeder, dat hij niet in
staat was er verder over te zwijgen. (Baldwin 1973: 228)
Door zijn relatie met Ida denkt hij de rassenproblematiek eveneens op grote schaal op te
lossen. Zijn naïviteit verdwijnt pas op het einde. Doordat hij alles klaar ziet kan hij ook zijn
roman waarmee hij al een lange tijd strijdt afmaken. Alles valt op zijn plaats, evenzeer in zijn
leven als in zijn roman. Zoals James Baldwin dus zegt, is er niet enkel door het
rassenprobleem een nieuwe zwarte mens gecreëerd, maar ook een nieuwe blanke mens.
I am not, really, a stranger any longer for any American alive. One of the things that
distinguishes Americans from other people is that no other people has ever been so
deeply involved in the lives of black men, and vice versa. (…) It is precisely this
black-white experience which may prove of indispensable value to us in the world we
face today. This world is white no longer, and it will never be white again. (Baldwin
1955: 149)
Zowel de blanke als de zwarte Amerikanen voelen zich dus geïrriteerd door het verleden en
onbegrip tussen elkaar. In Een ander land laat Baldwin deze twee rassen voortdurend in
conflict treden waardoor er toch liefdes- en vriendschaprelaties ontstaan. Bij Rufus en Leona
eindigt deze relatie slecht, maar bij Ida en Vivaldo lijkt er toch hoop te zijn waardoor er ook
hoop lijkt te zijn voor alle blanke en zwarte Amerikanen. Volgens mij is dit ook het doel van
James Baldwin met Een ander land. Hij laat immers steeds blanken en zwarten met elkaar in
conflict treden in zijn romans. Maar voor James Baldwin hoeven deze biraciale relaties niet
altijd slecht te eindigen. Door Ida en Vivaldo samen te laten eindigen, is er voor hem hoop
voor alle Amerikanen. Want wanneer blanken hun aandeel in de geschiedenis en in de
identiteitsvorming van Afro-Amerikanen durven beseffen en aanvaarden, dan pas kunnen
blank en zwart met elkaar samenleven.
38
4. De zwarte vrouwenstem in Het blauwste oog van Toni Morrison
4.1 Toni Morrison
Toni Morrison is geboren in 1931 te Ohio. Zij schrijft niet alleen boeken, maar werkte 19 jaar
als redacteur voor Random House waar ze een belangrijke rol speelde in het onder de
aandacht brengen van Afro-Amerikaanse literatuur. Als schrijfster neemt ze eveneens een
belangrijke positie in. Ze brengt de Afro-Amerikaanse problematiek naar voren in haar
romans en won als eerste zwarte vrouw de Nobelprijs voor literatuur in 1993.
Toni Morrison weet immers zelf hoe het is om als zwarte vrouw in de Verenigde
Staten te wonen. Als tweede oudste van vier kinderen in een arbeidersgezin dat vlucht naar
Lorain om aan het racistische zuiden te ontsnappen, schrijft ze haar ervaringen neer in haar
romans. Wanneer ze 39 jaar oud is, maakt ze haar debuut als schrijfster met Het blauwste oog.
In deze roman, maar ook in haar andere romans komt voortdurend hetzelfde thema terug.
Morrison schrijft vaak over de ervaring en de rol van de zwarte vrouw in een racistische
wereld die gedomineerd wordt door mannen. Om dit thema te bespreken gebruikt ze een
complexe stijl met veel lagen, waarin we steeds de culturele erfenis van de Afro-Amerikaan in
zien doorschemeren.
4.2 Korte Inhoud
Iedere avond zonder mankeren bad ze om blauwe ogen. Een
jaar lang had ze vurig gebeden. Ze was een tikje
ontmoedigd, maar ze had wel nog hoop. Zoiets
wonderbaarlijks laten gebeuren kostte een heleboel tijd.
(Morrison 1979: 40)
Het blauwste oog vertelt het verhaal van Pecola Breedlove, een zwart jong meisje dat graag
blauwe ogen wil hebben. Als ze immers blauwe ogen heeft, dan gelooft ze dat er geen
problemen meer zouden zijn. Pecolas familie is gevlucht van het racistische Zuiden naar de
Midwest. Maar in de Midwest wordt het voor Pecola en haar broer niet beter. Haar moeder,
Pauline, verafgoodt het blanke dochtertje van de familie bij wie ze het huishouden moet doen
terwijl ze haar eigen dochter vaak slaat. Haar vader Cholly zoekt zijn toevlucht in de alcohol
en verkracht zijn dochter met als gevolg dat ze zwanger wordt. Naast Pecola woont de familie
MacTeers, een ander zwart gezin met twee dochters Claudia en Frieda. Beide gezinnen zijn
arm, maar de MacTeers is een warm en gelukkig gezin. Dit zorgt voor een verschil tussen de
meisjes. Claudia is gewoon onmiddellijk te zeggen wat er op haar hart ligt en heeft een afkeer
39
van de blanke poppen met blauwe ogen die Pecola verafgoodt. Pecola daarentegen wil zelf
blauwe ogen hebben omdat ze denkt dat de mensen haar dan wel graag zouden zien.
4.3 „Triple voicedness‟
Ook in Het blauwst oog komt de „double consciousness‟ terug. Die „double consciousness‟
wordt normaal in literatuur, die over Afro-Amerikanen gaat zoals de drie romans die ik in
mijn masterproef bespreek, vertaald in een „double voicedness‟. De ene stem
vertegenwoordigt de zwarte identiteit en de andere stem vertegenwoordigt de Amerikaanse
identiteit. Bij de zwarte vrouw komt hier nog een stem bij. Zij moet namelijk niet enkel de
blanke dominantie verdragen, maar ook de dominantie van de man. Door deze dubbele
overheersing verandert hun „double consciousness‟ in een „triple consciousness‟. AfroAmerikaanse vrouwen hebben immers drie identiteiten die zij moeten samenbrengen. Zij zijn
zowel zwart, vrouw als Amerikaans. Hun „triple consciousness‟ wordt in de literatuur vertaald
in een „triple voicedness‟. Dit is eveneens zo in Het blauwste oog van Toni Morrison.
In dit hoofdstuk onderzoek ik de manier waarop Toni Morrison deze „triple
voicedness‟ verwerkt in Het blauwste oog. Zij gaat namelijk op een bepaalde manier om met
de dominante blanke en mannelijke stem en verandert die in een zwarte vrouwelijke stem. In
dit proces geeft zij een nieuwe betekenis aan de dingen op een typisch zwarte en vrouwelijke
manier. Maar het is niet omdat de stem verandert naar die van de zwarte vrouw, dat de
dominante stem niet meer aanwezig is. Integendeel, in Het blauwste oog maakt Morrison de
lezer er wel bewust van dat er drie stemmen bestaan, namelijk de stem van de blanke, de stem
van de zwarte man en de stem van de zwarte vrouw. En ten slotte is het niet enkel de stem van
Toni Morrison zelf die we in Het blauwste oog horen, maar ook de stem van de zwarte
vrouwelijke personages in het verhaal.
4.4 Het blauwste oog van Toni Morrison
4.4.1
Structuur
Toni Morrison gebruikt in veel van haar romans een complexe gelaagde structuur. Ook in Het
blauwste oog heeft ze een zeer complexe structuur gebruikt. Dit merk je al vanaf de inleiding
die door twee vertellers wordt verteld. Het eerste deel wordt verteld door een alwetende
verteller en het tweede deel van de inleiding wordt door Claudia verteld. De afwisseling van
de twee vertellers loopt door het hele boek. De roman is verdeeld in vier delen en elk deel
krijgt de naam van een seizoen. Morrison wil hiermee een parallelle lijn trekken tussen de
40
seizoenen en de mens, want met de komst van elk seizoen worden de meisjes meer volwassen.
Dit parallellisme tussen de seizoenen en de mens is een literair motief dat wel vaker
voorkomt. Zoals dichters de seizoenen laten contrasteren met hun geliefde, zo speelt Morrison
hier ook met de seizoenen. Maar bij haar is het iets complexer. Ze geeft deze literaire
gewoonte een zwarte betekenis door bij de cyclus van de seizoenen de nadruk te leggen op de
mislukte verwachting van vruchtbaarheid. Er wordt namelijk geen liefde gekweekt in
tegenstelling tot wat de naam Breedlove je doet verwachten. Hierdoor kan er in de natuur ook
niets groeien.
Elk deel van de seizoenscyclus is nog eens verdeeld in verschillende hoofdstukken. De
ongetitelde hoofdstukken worden verteld door Claudia die als kind het verhaal van Pecola
verteld. De andere hoofdstukken die beginnen met een citaat uit de inleiding worden verteld
door de alwetende verteller, die telkens een stuk geschiedenis van de familie Breedlove
vertelt. Maar in het laatste hoofdstuk lijken de stem van die alwetende verteller en de stem
van Claudia samen te komen. De verteller blijft echter duidelijk Claudia, maar haar tekst is nu
ook volledig betrouwbaar aangezien zij in dit laatste hoofdstuk terugkijkt naar de
gebeurtenissen en hier zo een afstand kan nemen.
4.4.2
De dubbele inleiding8
Het blauwste oog begint dus met een dubbele inleiding. Het eerste fragment wordt door een
alwetende verteller verteld en begint met het volgende verhaal:
Dit is het huis. Het is groen met wit. Het heeft een rode deur. Het is een heel leuk huis.
Dit is het gezin. Moeder, vader, Dick en Jane wonen in het groen met witte huis. Ze
zijn heel gelukkig. Kijk, daar is Jane. Ze heeft een rode jurk. Ze wil graag spelen. Wie
komt met Jane spelen? Kijk, daar is de poes. Die zegt miauw miauw. Kom toch
spelen. (…) (Morrison 1979: 7)
Ditzelfde fragment wordt nog twee keer herhaald. In een eerste herhaling valt de interpunctie
weg.
Dit is het huis het is groen met wit het heeft een rode deur het is een heel leuk huis dit
is het gezien moeder vader dick en jane wonen in het groen met witte huis ze zijn heel
gelukkig kijk daar is jane (…) (Morrison 1979: 7)
In de tweede herhaling vallen ook de woordgrenzen weg:
8
Parafrase van De Loof, K., Signifyin(g) Morrison: the black female voice in The Bluest Eye, 1992.
41
Ditishethuishetisgroenmetwithetheefteenrodedeurhetiseenheelleukhuisditishetgezinmo
edervaderdickenjanewonenwoneninhetgroenmetwittehuiszezijnheelgelukkigkijkdaarisj
ane(…) (Morrison 1979: 7-8)
Hetzelfde verhaaltje wordt dus drie keer herhaald, maar de auteur zorgt ervoor dat het telkens
minder leesbaar wordt. De laatste herhaling waarbij de woordgrenzen weggevallen zijn, is de
versie van het verhaal die het moeilijkst te lezen is. Dit is althans zo voor de blanke lezer. Met
deze herhalingen wil Morrison dichter bij het spreekritme van de zwarte komen. Ze wil hier
dus letterlijk dichter bij de stem van de Afro-Amerikaan komen. Toch blijft het nog steeds
hetzelfde
verhaaltje
in
dezelfde
taal.
Net
zoals
de
blanke
bijvoorbeeld
“watchammegonnadonow” niet onmiddellijk zal begrijpen, hebben ze hier ook meer moeite
met de laatste versie van het verhaal, terwijl het wel dezelfde taal is.
Maar het doel van deze inleiding is niet enkel het aantonen van een letterlijk verschil in de
stem van de blanke en de zwarte. Ze geeft het blanke verhaal ook figuurlijk een zwarte
betekenis door het verhaal van Jane en Dick om te draaien. De drie verschillende versies van
het openingsverhaal komen namelijk overeen met de drie families in Het blauwste oog. De
eerste versie correspondeert met het leven van de blanke familie Fisher. De familie Fisher is
een blanke en rijke familie. Ze wonen in een mooi huis en hebben een gelukkig leven. De
tweede versie van het verhaal zonder interpunctie verwijst dan naar de zwarte familie
MacTeer. Dit is de familie van de verteller Claudia en haar zus Frieda. Zij zijn een arme
zwarte familie, maar er heerst liefde in dit gezin zodat iedereen er een gelukkig bestaan leidt.
De laatste versie van het verhaal die chaotisch overkomt, staat voor het chaotische leven van
de familie Breedlove. Dit is de familie van Pecola. Zij zijn een arme zwarte familie en zijn
ongelukkig door de chaos waarmee elk gezinslid te maken heeft in zijn eigen hoofd.
Door het verhaal van Jane en haar mooi huis te vertellen wil Morrison aantonen dat het
voor een zwarte familie moeilijk is om naar de standaard te leven in een dominante blanke
maatschappij. De familie van Claudia kan de economische standaard niet halen, maar ze zijn
wel gelukkig. De familie van Pecola echter kan aan geen enkele dominante norm voldoen. Zij
zijn immers verbitterd door hun economische armoede en hun persoonlijk verleden.
Maar in het artikel „Roadblocks and Relatives: Critical Revision in Toni Morrison‟s
The Bluest Eye‟ schrijft Michael Awkward dat deze inleiding ook een reactie kan zijn van
Morrison op het feit dat blanken vroeger een introductie schreven in Afro-Amerikaanse
teksten om de authenticiteit van het zwarte auteurschap te bewijzen.
42
Morrison returns to an earlier practice – of the white voice introducing the black text –
to demonstrate her refusal to allow white standards to arbitrate the success or failure of
the black experience. Her manipulation of the primer is meant to suggest, finally, the
inappropriateness of the white voice‟s attempt to authorize or authenticate the black
text or to dictate the contours of Afro-American art. (Awkward 1988: 59)
Morrison probeert dus vrij te komen van de muren die de dominante cultuur opzette. Maar het
lijkt nog steeds moeilijk een ruimte te creëren voor authentiek zwart leven en literatuur in een
dominante blanke samenleving aangezien er een blanke bevestiging nodig is. Misschien is dit
ook een reden voor het herhalende verhaal in de inleiding. Dit verhaal is immers niet enkel
een inleiding op het verhaal, maar komt doorheen het verhaal ook terug in kleine stukjes als
titels voor een hoofdstuk verteld door de alwetende verteller. Deze verteller vertelt immers
dingen die Claudia, de andere verteller, niet kan weten. De alwetende verteller vertelt
bijvoorbeeld het levensverhaal van de ouders van Pecola, het incident met de kat in het huis
van Geraldine en haar zoon Junior, het incident met de hond die sterft… Er zijn zeven
hoofdstukken die getiteld worden met een stuk uit het inleidende verhaal. Elk van die zeven
hoofdstukken gaat over een element van dit inleidend verhaal. Het gaat over een huis, familie,
een kat, een moeder, een vader, een hond en een vriend. Meestal wanneer zo‟n zin uit het
inleidend verhaal voorafgaat aan een hoofdstuk, wordt het verhaal van Pecola‟s leven verteld.
Hierdoor wil Morrison beklemtonen dat het leven van Pecola precies het tegenovergestelde
voorstelt van het leven van Dick en Jane. Haar huis is niet mooi, de familie is helemaal niet
gelukkig en Pecola krijgt zelfs geen affectie van de kat. Haar moeder vindt zichzelf en haar
familie zeer lelijk, haar vader verkracht haar, de hond wordt vergiftigd en Pecola moet een
denkbeeldige vriend uitvinden met wie ze kan spelen omdat ze anders niemand heeft. Pecola
droomt ervan het leven van Jane te leiden en ze denkt dat blauwe ogen daarvoor de oplossing
zijn. Claudia echter weet dat de waarde die gehecht wordt aan blanke poppen met blauwe
ogen vals zijn.
In het artikel van Michael Awkward staat eveneens dat Morrison met dit verhaal de
mythe van het ideale burgerlijke familieleven wil doorprikken. Want het verhaal van Jane en
Dick vertelt enkel het oppervlakkige leven van hun familie. De familieleden leven eigenlijk
vervreemd van elkaar. Niemand wil immers met Jane spelen. Toch is Jane beter af dan
Pecola. Jane‟s moeder lacht, haar vader glimlacht en ze heeft wel een vriendinnetje dat met
haar wil spelen. (De Loof 1992)
43
De tweede inleidende tekst wordt verteld door Claudia. Ze vat kort samen wat er gebeurd is in
de herfst van 1941. Zij en haar zus dachten toen dat er een link bestond tussen de
onvruchtbare grond en de verkrachting van Pecola door haar vader. Nu Claudia ouder is en
terugkijkt, weet ze dat er geen link is tussen de zwangerschap van Pecola en de goudsbloemen
die niet groeiden. Claudia is niet onfeilbaar als verteller en dus als lezer moet je er rekening
mee houden dat haar verhaal niet objectief is. Ik merk wel enkele belangrijke linken tussen
haar inleiding en haar verhaal. Ze begint met de volgende woorden:
Niemand praat erover, maar er waren geen goudsbloemen in de herfst van 1941.
Destijds dachten we dat ‟t kwam omdat Pecola in verwachting was van haar vader,
daarom groeiden de goudsbloemen niet. Als we een beetje verder hadden gekeken en
een stuk minder somber hadden gedaan, hadden we kunnen weten dat ons zaad niet het
enige was dat niet opkwam – maar niemands zaad. (Morrison 1979: 9)
Met deze woorden wordt de toon gezet voor de rest van het verhaal dat een seizoenscyclus
aflegt van herfst naar herfst. De eerste herfst omvat het eerste hoofdstuk. De tweede herfst
wordt verteld in de introductie van Claudia. In de herfst zou de vruchtbare aarde zijn vruchten
moeten afwerpen, maar de aarde lijkt niet mee te werken in het jaar 1941. Parallel met het
aanbreken van de seizoenen, worden de meisjes in het verhaal volwassen. In de herfst
menstrueert Pecola voor het eerst, een teken van vruchtbaarheid. Maar in tegenstelling tot de
vruchtbaarheid die Pecola en de herfst zouden moeten bezitten, groeien er in de tweede herfst
geen goudbloemen en sterft het vruchtje van Pecola.
We hadden ons zaad in ons eigen slechte stukje grond gestopt net als Pecola‟s vader
met zijn zaad had gedaan. (…) Nu is duidelijk dat van al die hoop, angst, lust, liefde
en verdriet niets over is behalve Pecola en de onvruchtbare aarde. Cholly Breedlove is
dood; onze onschuld ook. Het zaad verdroogde en ging dood; haar baby ook.
(Morrison 1979: 9)
De onnatuurlijke handeling van de incestueuze verkrachting wordt gereflecteerd in de natuur
waardoor er geen goudsbloemen groeiden dat jaar.
Claudia besluit haar inleiding door te zeggen hoe complex de hele zaak is. Ze zegt
geen redenen te geven, maar toch zoekt ze nog steeds een uitleg. Het planten van de
goudsbloemen door haar zus en zij zou een teken zijn dat alles goed zou komen. Maar
wanneer de goudsbloemen niet bloeien en Pecola‟s baby dood gaat, zoeken ze de schuld bij
zichzelf. Later ontdekken ze dat er dit jaar geen enkele goudsbloem bloeide. De dood van de
baby wordt nog steeds geassocieerd met de goudsbloemen, maar ze voelen zich niet meer
44
schuldig. Op het einde echter, neemt Claudia opnieuw de schuld op zichzelf. Ze beseft dat de
hele gemeenschap van Pecola een zondebok gemaakt geeft waarbij ze de schuld op externe
factoren steken, maar nooit op zichzelf. Claudia beseft dat ze niet onmiddellijk schuldig is aan
de dood van Pecola‟s baby, maar wel aan haar eenzaamheid en haar schizofrenie.
Claudia is dus geen alwetende verteller, maar ze begrijpt haar positie wel. Ze eindigt
dan ook met de woorden: “Verder valt er eigenlijk niets meer te zeggen – behalve het
waarom. Maar omdat het waarom weerbarstig is, moet je je toevlucht wel nemen tot het hoe.”
(Morrison 1979: 9)
4.4.3
Claudia
Claudia is dus één van de vertellers in Het blauwste oog. Er is zijn twee perspectieven van
waaruit ze vertelt. Soms vertelt ze verhalen vanuit een kindperspectief. Soms vertelt ze ook
verhalen als een volwassene die terugkijkt naar haar kindertijd. Haar zwarte vrouwelijke stem
is dus letterlijk aanwezig in de roman van Morrison aangezien Claudia een groot deel van het
verhaal vertelt. Zoals alle vrouwen in deze roman voelt Claudia ook het racisme tegen de
Afro-Amerikanen. Als schoonheidsideaal wordt voortdurend de blanke blondine met blauwe
ogen aangeduid. En economisch heeft het gezin van Claudia het eveneens niet breed. Maar ze
is opgegroeid in een liefdevol gezin en dit zorgt ervoor dat zij anders op dit racisme reageert
dan de meeste zwarte vrouwen in deze roman. Claudia is namelijk een vechter geworden en
ze zet zich agressief af tegen het blanke schoonheidsideaal.
Ik maakte blanke babypoppen kapot. Maar dat ik poppen uit elkaar haalde was niet de
echte gruwel. Het echt gruwelijke was dat ik hetzelfde wilde doen met kleine blanke
meisjes. Ik had ze zo kunnen vellen, maar ik wilde het te graag. Ik wilde ontdekken
wat mij ontging: het geheim van de toverkracht waarmee ze anderen insponnen.
Waarom zeiden mensen „Aah‟ als ze hen zagen en niet als ze mij zagen? De blik van
zwarte vrouwen die afdwaalde als ze ze op straat zagen aankomen, en de hebberige
tederheid waarmee ze ze aanraakten. (Morrison 1979: 21)
Claudia heeft immers niet geleerd zichzelf te haten zoals vele andere zwarte vrouwen dat wel
doen. Daardoor staat zij sterk in haar schoenen en komt zij op voor Pecola. Ze helpt haar
wanneer Pecola gepest wordt en wanneer Pecola zwanger is, zoeken Frieda en zij een manier
om Pecola en haar baby te redden van de gemeenschap die hen veroordeelt.
Doordat Claudia zo‟n sterk personage is, is ze een goede gids om ons door de
gebeurtenissen in Lorain te loodsen. Zij heeft immers een leven dat stabiel genoeg is om de
45
dingen niet troebel te zien zoals Pecola dat doet. Claudia‟s familie leert ons eveneens dat de
meeste zwarte families niet op die van Pecola lijken, maar dat de meeste zwarte families zich
proberen te redden in de armoede in plaats van zich te laten gaan. Morrison laat Claudia‟s
stem horen omdat zij sterk is, maar ook omdat zij twee perspectieven samen laat bloeien.
Enerzijds is er het perspectief van Claudia als kind waardoor ze perfect kan registreren wat
Pecola meemaakt, omdat ze zelf ook een zwart meisje is. Anderzijds heb je het perspectief
van Claudia als volwassene die door de afstand in tijd het eerste perspectief aanvult of
verbetert.
4.4.4
De familie Breedlove
De familie Breedlove vertelt drie belangrijke verhalen.
a) Pecola
Het eerste en belangrijkste verhaal is het verhaal van Pecola. Zij is het hoofdpersonage van
Het blauwste oog. Toch speelt zij eerder een passieve rol. In het nawoord van Het blauwste
oog legt Morrison uit waarom Pecola deze passieve rol krijgt.
Met Het blauwste oog heb ik geprobeerd daar iets over te zeggen; over de vraag
waarom zij er zelf geen weet van had en misschien ook nooit zou hebben, en ook
waarom ze zo‟n radicale ingreep verlangde. In haar wens lag afkeer van haarzelf en
haar ras besloten. En twintig jaar later vroeg ik me nog steeds af hoe je dat aanleert.
(Morrison 1979: 165)
Pecola beseft zelf niet waarom ze blauwe ogen wenst te hebben. Doordat het verhaal van
Pecola dus door anderen verteld wordt, bewaart Pecola haar waardigheid en wil Morrison de
lezer aanzetten om naar zijn eigen rol in zo‟n zelfbeeld te kijken. Zoals ik al eerder aantoonde
hangt identiteit namelijk voor een groot deel van de ander af en hoe die ander naar je kijkt.
Pecola‟s zelfhaat en de haat voor haar ras is ook een gevolg van hoe de ander naar haar kijkt.
In het begin van de roman kan Pecola nog steeds een kind zijn, maar naar het einde toe
wordt ze volledig vernietigd door het geweld binnen en buiten haar gezin. Pecola heeft twee
soorten van verlangen in haar emotionele leven. Enerzijds wil Pecola weten hoe je ervoor
zorgt dat mensen van je houden.
Een hele tijd later zei ze zachtjes: „Is het waar dat ik nu een baby kan krijgen?‟ „Ja,‟
zei Frieda slaperig. „Jazeker.‟ „Maar… hoe dan?‟ Haar stem klonk hol van verbazing.
„O,‟ zei Frieda, „iemand moet van je houden.‟ (…) Toen vroeg Pecola iets dat nooit bij
mij was opgekomen. „Hoe doe je dat? Ik bedoel, hoe zorg je dat iemand van je houdt?‟
Maar Frieda sliep. En ik wist het niet. (Morrison 1979: 29)
46
Omdat ze in een racistische wereld leeft, gelooft Pecola dat de mensen pas van haar zullen
houden als ze blauwe ogen heeft. Anderzijds wil ze verdwijnen wanneer haar ouders
bijvoorbeeld ruziemaken.
„Alsjeblieft God,‟ fluisterde ze in haar hand, „laat me alsjeblieft verdwijnen.‟ Ze kneep
haar ogen dicht. Ze verdween met kleine stukjes. Eerst langzaam, dan in één ruk. Dan
weer langzaam. Haar vingers gingen één voor één; toen verdwenen haar armen
helemaal tot aan de elleboog. Nu haar voeten. Ja, goed zo. (…) Het was bijna klaar,
bijna. Alleen haar stijf dichtgeknepen ogen waren nog over. Die bleven altijd over. Ze
kon doen wat ze wou, maar haar ogen kon ze nooit laten verdwijnen. Dus wat had het
voor zin? De ogen waren alles. Alles lag erin, in de ogen. Al die beelden, al die
gezichten. (Morrison 1979: 38-39)
Maar geen van haar verlangens kan ze vervullen. Als gevolg raakt Pecola dieper en dieper
verstrikt in haar eigen fantasiewereld waarmee ze zich beschermt tegen haar pijnlijk bestaan.
De blauwe ogen zouden dus niet enkel veranderen hoe de ander naar haar kijkt, maar met die
blauwe ogen zou ook zij zelf andere, mooiere dingen zien. In het laatste hoofdstuk denkt ze
dat ze blauwe ogen heeft gekregen. Haar wens is vervuld ten koste van haar gezondheid. Ze
verzint een vriendinnetje voor zichzelf die haar voortdurend bevestigt.
Zijn ze echt mooi? Ja. Erg mooi. Alleen maar „erg mooi‟? Echt, eerlijk, erg mooi.
Echt, eerlijk, blauwig mooi? (…) Alleen omdat ik blauwe ogen heb, blauwer dan die
van hen, hebben ze wat tegen me. Precies. Ze zijn blauwer, waar of niet? O ja. Veel
blauwer. Blauwer dan die van Joanna? Veel blauwer dan die van Joanna. En blauwer
dan die van Michelena? Veel blauwer dan die van Michelena. (Morrison 1979: 153156)
Pecola staat eigenlijk symbool in Het blauwste oog voor de zelfhaat van de zwarte
gemeenschap. Ze wordt het slachtoffer van de zelfhaat van haar moeder, vader en Geraldine.
Op het einde wordt ze door de hele zwarte gemeenschap verstoten.
Wij allen – allen die haar kenden – voelden ons zo gezond naar lichaam en ziel nadat
we ons met haar hadden gereinigd. Wij waren zo mooi als we wijdbeens boven haar
lelijkheid stonden. Haar simpelheid maakte ons fraaier, haar schuld verloste ons, haar
pijn bevorderde ons welzijn, haar onbeholpenheid gaf ons de illusie dat we gevoel
voor humor hadden. (Morrison 1979: 162-163)
Door alle ellende die Pecola gekend heeft als zwarte vrouw, voelt haar omgeving zich beter.
Ze wordt de zondebok in haar omgeving. Maar dit blijkt later een illusie te zijn.
Hierdoor wordt Pecola het symbool van de menselijke wreedheid. Claudia beseft dat Pecola
gevlucht is in haar schizofrenie omdat dit de enige manier is waarop Pecola de haat van haar
47
omgeving niet moet voelen. Na een tijd wordt de zwarte samenleving met zijn rol in het
verval van Pecola geconfronteerd en weten ze dat hun zelfhaat de schuldige is.
b) Pauline
Een tweede verhaal binnen de familie Breedlove is dat van Pecola‟s moeder, Pauline. Zij haat
zichzelf omwille van haar ras en haar ingebeelde lelijkheid. Ze gedraagt zich hier naar en
verstoot haar eigen dochter.
De familie Breedlove woonde niet in een winkelpand omdat ze tijdelijk in de nesten
zaten vanwege de bezuinigingen op de fabriek. Ze woonden daar omdat ze arm en
zwart waren en ze bleven er wonen omdat ze lelijk waren. Hun armoede was traditie
en afstompend, maar niet uniek. Hun lelijkheid wel. (…) Als je naar ze keek, vroeg je
je af waarom ze zo lelijk waren; als je wat beter keek, zag je niet waar het aan lag. En
dan begreep je opeens dat ze lelijk waren uit overtuiging, hun overtuiging.(Morrison
1979: 33)
Die haat is er gekomen door Pauline‟s verleden. Als kind van twee jaar krijgt ze een spijker in
haar voet waardoor ze een platte, misvormde voet kreeg.
Het zou het simpelst zijn om haar voet aansprakelijk te stellen. Dat deed ze zelf. Maar
om erachter te komen hoe dromen sterven, moet je nooit afgaan op het woord van de
dromer. Het einde van haar mooie begin was waarschijnlijk het gaatje in een van haar
voortanden. (Morrison 1979: 89)
In haar kindertijd wordt ze door haar omgeving gespaard van grappen of bijnamen. Maar
hierdoor voelt ze zich al vanaf haar kindertijd uitgesloten waardoor ze zich op het huishouden
stort. Wanneer ze Cholly ontmoet, begint ze voor het eerst van iemand te houden. Ze
besluiten samen naar het noorden te gaan, maar daar verliest ze een tand en wordt ze het
slachtoffer van het snobisme van de zwarte vrouwen daar. Ze voelt zich eenzaam waardoor ze
extra gevoelig is voor de blanke cultuur met een blank schoonheidsideaal en bezittingen als
noodzakelijke elementen van geluk. Maar wanneer ze haar kapsel hetzelfde legt als dat van
Jean Harlow en haar tand verliest in een reep, valt haar hele droom in duigen.
Ik kon wel janken. Ik had een goed gebit, geen rotte tand in m‟n mond. Daar zat ik
dan, vijf maanden zwanger, te doen of ik Jean Harlow was, en weg tand. En toen
stortte alles in. Alsof het me allemaal niks meer kon schelen. (Morrison 1979: 97)
Wanneer Pauline beseft dat haar blanke geluk een illusie is, stort ze zich in een nieuwe passie.
Ze doet het huishouden voor de blanke familie Fisher. Door dit huishouden te doen zorgt ze
48
ervoor dat de afstand tussen haar en haar familie groter wordt. Pecola moet haar moeder
bijvoorbeeld aanspreken met mevrouw Breedlove, terwijl het blanke kind haar Polly mag
noemen.
c) Cholly
Het laatste verhaal in deze familie is het verhaal van Cholly, Pecola‟s vader. Door de
verkrachting van Pecola, zouden we als lezer Cholly moeten haten, maar in plaats hiervan
krijgen we enkel medelijden. Dit is zo omdat Morrison er bewust voor kiest haar personages
niet te dehumaniseren. We herkennen ook een menselijk deel in Cholly en we weten dat ook
hij verwoest is door zijn omgeving. Als baby wordt hij al in de steek gelaten en door zijn
moeder bij het oud vuil naast de spoorlijn gelegd. Zijn tante voedt hem op, want zijn vader
was al vertrokken voor hij geboren was. Wanneer hij vernederd wordt door twee blanke
mannen die hem dwingen seks te hebben met Darlene, begint hij ook zijn huidskleur te haten.
Hij koesterde nors en prikkelbaar zijn haat voor Darlene. Hij overwoog geen moment
om zijn haat op de jagers te richten. Zo‟n gevoel zou zijn ondergang zijn geweest. Het
waren grote, blanke, gewapende mannen. Hij was klein, zwart, machteloos. Zijn
onderbewustzijn wist wat zijn bewustzijn niet vermoedde: dat haat voor die mannen
hem verteerd zou hebben, opgebrand als een stukje houtskool en slechts vlokjes as en
een vraagteken van rook zou hebben achtergelaten. (Morrison 1979: 120)
Door de kwetsbaarheid die hij in zijn verleden voelde, wordt hij een gewelddadige man en
verkracht hij zijn dochter om te voelen dat hij nog steeds leeft.
d) De verkrachting van Pecola9
In tegenstelling tot wat de naam Breedlove betekent, is er weinig liefde voor hun ras in het
gezin van Pecola. Met het verhaal van Cholly en specifiek dan de verkrachtingsscène in Het
blauwste oog geeft Toni Morrison een andere betekenis aan het verhaal van de zwarte man.
Ze gaat de verkrachting vertellen vanuit het vrouwelijke standpunt waardoor Pecola alweer
een passieve rol inneemt. De nieuwe betekenis die Morrison hier aan de verkrachtingsscène
geeft, zie je het beste wanneer je deze scène vergelijkt met de „Trueblood episode‟ in Invisible
Man van Ralph Ellison. Er zijn immers vele gelijkenissen.
9
Parafrase van De Loof, K., Signifyin(g) Morrison: the black female voice in The Bluest Eye, 1992: 9-14.
49
Ten eerste gaat het in beide verhalen over incest waarbij de zwarte vader zijn dochter
verkracht. De twee zwarte families leven aan de rand van de maatschappij en zijn eveneens
buitenstaanders in de zwarte gemeenschap. Beide vaders hebben een slechte persoonlijke
geschiedenis achter de rug. Beide vaders hebben eveneens de banden met de maatschappij
verbroken. Of is het andersom? Want ze maken zichzelf vrij door te leven naar zelfopgestelde
regels, omdat ze het nooit anders geleerd hebben. Cholly is dus wel een vrij man, want hij
vreest niet, zelfs niet de dood. Maar wanneer deze vrijheid een onverschilligheid tegenover
het leven wordt, verkracht hij zijn dochter.
Ten tweede dragen beide families een ironische naam, Trueblood en Breedlove. Er
heerst immers niet veel liefde in de beide gezinnen tegenover hun eigen bloed.
Ten derde verkrachten de vaders hun dochters niet alleen, maar ze leggen hen ook het
zwijgen op. Beide dochters moeten zwijgen, maar in beide verhalen is er iemand anders die
hun verhaal verteld. Het verschil tussen de twee vertellers zorgt voor het verschil tussen beide
verhalen. In Invisible Man is het Trueblood zelf die zijn versie van de verkrachting verteld.
Hier is dus een mannelijke Afro-Amerikaan aan het woord. In Het blauwste oog wordt deze
stem veranderd naar de stem van een jonge zwarte vrouw, Claudia en een alwetende verteller.
Deze focalisatie is de meest overtuigende vorm om een vrouwelijke tekst te schrijven. Een
verhaal dat verteld wordt door een man verschilt immers doorgaans van hetzelfde verhaal dat
verteld wordt door een vrouw, zeker wanneer het om verkrachting en incest gaat. Maar in Het
blauwste oog heeft niet alleen Pecola iemand anders nodig om haar verhaal te vertellen, ook
Cholly doet hier een beroep op de alwetende verteller omdat zijn leven te chaotisch is.
De stukken van Cholly‟s leven zouden alleen in het hoofd van een musicus een
samenhangend geheel kunnen worden. Alleen zij die hun zegje zeggen via het goud
van gebogen metaal of door het aanraken van zwarte en witte rechthoekjes en
gespannen huiden en snaren die resoneren vanuit houten klankkasten, zouden zijn
leven de ware vorm kunnen geven. (Morrison 1979: 127)
Cholly heeft geen enkele manier om zichzelf uit te drukken, daarom doet hij een beroep op
anderen net zoals Pecola dit doet. Maar toch blijft ook zij onduidelijk. Wanneer ze haar
moeder wil vertellen over de eerste verkrachting, kan deze haar niet begrijpen en wordt ze
gestraft.
Dus toen het kind weer bijkwam, lag ze onder een dikke deken op de keukenvloer en
probeerde de pijn tussen haar benen in verband te brengen met het dreigende gezicht
van haar moeder boven haar. (Morrison 1979: 131)
50
Maar Morrison moet meer doen om de Trueblood episode een zwarte vrouwelijke betekenis te
geven dan enkel een vrouwelijke stem te laten optreden. Haar vrouwelijke receptie van de
Trueblood episode is de basis om de incestueuze scène te herzien en om zo een andere tekst te
schrijven. Ze slaagt er pas volledig in een zwarte vrouwelijke stem te creëren door het verlies
te benadrukken in plaats van de winst. Bij Trueblood wordt het voordeel die de man er
uithaalt benadrukt. Je kunt zijn verhaal opnemen als de zwarte man die zijn ras zuiver wil
houden en daarom zijn dochter verkracht. Bij Morrison wordt het verlies van Pecola
benadrukt. Cholly wordt helemaal niet als een held afgebeeld. Maar hij wordt ook niet als een
monster afgebeeld. De alwetende verteller verhaalt ons immers het droevige levensverhaal
van Cholly zodat het ons niet verwonderd wanneer hij zelf een droevige daad begaat. Als
lezer vorm je een andere houding tegenover Cholly. We zien hem niet als held, maar voelen
medelijden. Zijn monsterlijkheid wordt verlicht door zijn verleden. Maar wanneer hij Pecola
een tweede maal verkracht, verdwijnt alle genade voor hem.
Maar waarom heb je het dan niet tegen mevrouw Breedlove gezegd? Dat heb ik ook
gedaan! Ik heb het niet over de eerste keer. Ik heb het over de tweede keer, toen je op
de bank lag te slapen. Ik lag niet te slapen! Ik lag te lezen! Je hoeft niet zo te
schreeuwen. Jij snapt ook helemaal niks hè? Ze geloofde me niet eens toen ik het
tegen haar zei. Dus daarom vertelde je haar maar niks over de tweede keer? Dan had
ze me ook niet geloofd. (Morrison 1979: 158)
Op het einde legt Pecola haar ingebeelde vriendin uit dat ze nergens heen kon. Haar moeders
haat groeit enkel voor haar dochter door deze verkrachting. Omdat er niemand naar haar
luistert, houdt ze dus de tweede verkrachting voor zichzelf.
Maar ook al kan de familie Breedlove zich niet uitdrukken, hun verhaal kan wel
verteld worden en in het bijzonder Pecola‟s verhaal. Claudia vertelt ons immers wat ze
meegemaakt heeft in het jaar 1941. Claudia was toen nog een kind en verstaat dus niet alles,
maar zij en haar zus proberen wel voor Pecola en haar ongeboren kind te zorgen. Ik kan zelfs
zeggen dat de alwetende verteller een vrouwelijke stem is aangezien ze op het einde samen
lijkt te smelten met die van Claudia.
Doorheen de hele roman wordt Claudia‟s stem afgewisseld met die van de alwetende
verteller. Maar waarom eindigt de roman dan met het samenvloeien van deze stemmen,
waarbij het duidelijk is dat Claudia aan het woord is?
51
Een eerste reden kan zijn dat de Claudia van de laatste pagina‟s de oudere Claudia is
waardoor ze meer inzicht heeft gekregen in de dingen die haar overkwamen in het jaar 1941.
Doordat ze moreel volwassen geworden is, kan ze de waarheid van op een afstand vertellen,
iets dat normaal overgelaten wordt aan de alwetende verteller. Ten tweede kan het ook zo zijn
dat de twee stemmen samensmelten omdat Claudia een verbinding heeft gemaakt tussen haar
zwarte en Amerikaanse cultuur. Pecola echter eindigt in een schizofrene toestand en zal dus
altijd „double-voiced‟ zijn.
52
5. Dichten tot je doodvalt van Paul Beatty
De mensen in Hillside behandelen de maatschappij zoals de
maatschappij hen behandelt. Vreemden en vrienden zijn
verdacht en schuldig tot het tegendeel is bewezen. (Beatty
1996: 61)
5.1 Paul Beatty
Paul Beatty, geboren in 1962 te Los Angeles is een Afro-Amerikaanse auteur en bekent zelf
dat hij schrijft “because I'm too afraid to steal, too ugly to act, too weak to fight, and too
stupid in math to be a Cosmologist.” Deze Afro-Amerikaanse schrijver en dichter won de
eerste Grand Poetry Slam van het Nuyorican Poets Cafe waardoor zijn eerste dichtbundel Big
Bank Takes Little Bank (1991) wordt uitgegeven. Na deze eerste dichtbundel volgt een
tweede, Joker, Joker, Deuce (1994) en hij draagt zijn poëzie voor op MTV en PBS. In 1993
krijgt hij een beurs van de Foundation for Contemporary Arts Grants to Artist Award.
Drie jaar later komt zijn eerste roman Dichten tot je doodvalt uit. Dit is de roman die
ik hier verder zal bespreken. Maar ook zijn andere romans gaan over de ervaringen van een
Afro-Amerikaans hoofdpersonage in de Verenigde Staten. In 2001 komt zijn tweede roman
Tuff uit. Tuff gaat over Winston Foshay, een Afro-Amerikaanse jongen die in het getto van
Brooklyn leeft. Hij is een crimineel, maar besluit op een dag zijn leven te beteren met de hulp
van een zwarte rabbi. Uiteindelijk stelt hij zich kandidaat voor de gemeenteraad, maar zijn
criminele leven blijkt nog niet verdwenen te zijn. In 2008 verschijnt Slumberland, een roman
over DJ Darky die de perfecte beat gemaakt heeft met een vriend. Alles wat ze nog nodig
hebben om deze beat te bezegelen is Charles Stone. Hij is een jazzmuzikant van wie niemand
weet of hij nog leeft. Uiteindelijk brengt een hint over Charles Stone DJ Darky van Los
Angeles naar Berlijn in de maanden voor de Val van de Muur. Paul Beatty schreef eveneens
een anthologie van Afro-Amerikaanse humor in Hokum (2006).
In zijn drie romans schrijft Paul Beatty dus vooral over de vooroordelen tegenover
culturen en de verwachtingen die er tegenover culturen ontstaan. Hij heeft het dan over de
verwachte identiteit van bepaalde culturen. In Dichten tot je doodvalt bijvoorbeeld wordt er
van Gunnar verwacht dat hij een leiderspositie inneemt omdat men hem beschouwt als
voorbeeld voor de zwarte cultuur. Hij is immers een groot basketbaltalent en de poëzie die hij
schrijft, symboliseert in de ogen van de zwarte gemeenschap hun cultuur.
53
5.2 Korte inhoud
Dichten tot je doodvalt vertelt het verhaal van Gunnar Kaufman. Hij beschrijft zichzelf als
“cool, de grappige zwarte.” (Beatty 1996: 34). Hij groeit eerst op in een blanke multiculturele
school, maar daarna verhuist hij naar Hillside, een getto met Latino‟s en Afro-Amerikanen.
Daar leert hij het straatleven kennen en verandert hij met de hulp van Psycho Loco in een
echte gangster. Als talentvolle basketballer en dichter, wordt hem een leiderspositie in de
zwarte
gemeenschap
opgedrongen.
Wanneer
hij
een
toespraak
houdt
op
een
studentenbijeenkomst, verkondigt hij dat zelfmoord het enige is dat de Afro-Amerikaan kan
doen om zijn waardigheid binnen een blanke samenleving te behouden. Deze uitspraak wordt
door velen gevolgd. Verschillende Afro-Amerikanen plegen zelfmoord, waaronder ook
Gunnars beste vriend Scoby en Gunnars vader.
5.3 .De week van de Zwarte Geschiedenis
De week van de Zwarte Geschiedenis is een fenomeen dat elk jaar terugkeert in de scholen
van de Verenigde Staten. Tijdens die week wordt in de geschiedenislessen aandacht besteed
aan de geschiedenis van de zwarte Amerikanen. Maar deze geschiedenis blijft eveneens
beperkt tot het grondgebied van de Verenigde Staten zelf. Nooit gaan deze lessen over wat er
zich aan de andere kant van de oceaan heeft afgespeeld en er wordt nooit gesproeken over wat
Afro-Amerikanen ergens anders deden alvorens ze meegebracht werden naar de Verenigde
Staten. Zwarten worden in die week altijd afgetekend als arbeiders en af en toe wordt de
aandacht gevestigd op een zwarte die iets goeds deed waarmee hij zijn blanke baas plezierde.
De Week van de Zwarte Geschiedenis benadrukt dus vooral hoe goed Afro-Amerikanen het
onder de blanke leiding deden in plaats van aandacht te besteden aan beschaafde zwarte
culturen.
Ook in Dichten tot je doodvalt wordt er op de blanke multiculturele school van Gunnar
een week van de Zwarte Geschiedenis gehouden. De leerlingen mogen voor die gelegenheid
hun stamboom aan de klas voorstellen. Maar velen komen niet verder dan hun grootouders.
“Niemand wist” immers “voldoende om zich te schamen over het gebrek aan kennis van onze
eigen voorgeschiedenis, laat staan die van een van de Zwarte Helden op de aanplakborden aan
de muren.” (Beatty 1996: 18). Gunnar echter heeft wel heel wat te vertellen. Hij vertelt het
opgesmukte verhaal van zijn voorvaderen. Het wordt een zielige reeks van verraders en
54
„Uncle Toms‟. Gunnar werd aangeleerd hun gehoorzaamheid te bewonderen. Hij begint zijn
verhaal over Swen Kaufman, die vrijwillig in de slavernij ging en daar gelukkig van werd.
Swen keerde gelukkiger terug van het veld dan hij in Boston ooit was geweest. Hij
beschouwde zich als de officieel op de Tannenberry-plantage gedetacheerde danser,
vrije kost en inwoning en volop ruimte om te repeteren. (Beatty 1996: 20)
Daarna vertelt hij over Franz von Kaufman, één van de kinderen van Swen. Deze “was
zelfs voor een slaaf overdreven kruiperig” (Beatty 1996: 22). Hij werd dan ook de
onafscheidelijke slaaf en vriend van Compton Tannenberry, de blinde zoon van de blanke
bazen van zijn ouders.
Op zijn vijfentwintigste was de oude Franz von nog steeds een uit de kluiten gewassen
versie van de makke neger die hij altijd geweest was; alleen hadden de rimpels rond
zijn ogen en mond zich wat verdiept. Hij was niet wijzer geworden, niet wereldser en
zelfs niet verbitterd over zijn onderworpenheid. Nieuwlichterige ideeën brachten hem
in verwarring. De jong volwassen Franz von begreep niets van de nikkerpraat over de
afschaffing van de slavernij, of de trots van de blanken op hun metalen
kanonneerboten. (Beatty 1996: 23)
Franz von was zelfs zo onderdanig en hield zo veel van zijn meester dat ze hem niet durfden
te vertellen dat Compton Tannenberry gestorven was.
Hierna komt Wolfgang Kaufman, die volgens Gunnar “het hoogste ambt bekleedde
dat een neger in de jaren twintig kon bereiken: hoofd van de afdeling Manifeste
Rassenscheiding”(Beatty 1996: 25). Maar hij werd ontslaan en moest vloeren boenen omdat
hij naar het toilet ging voor de blanken en betrapt werd door een blanke vrouw. Wolfgang
Kaufman was een voorbeeld van een zwarte die een blanke hielp. Hij hielp immers twee
flauwe radiokomieken door hen tijdens de lunchpauze mee te nemen naar zijn eigen zwarte
vrienden om hen echte humor te laten horen.
De zielloze blanke Amerikaanse radio was veroordeeld tot genoeglijke uurtjes met
Fibber McGee en Molly totdat Wolfgang Kaufman haar gnuivend en gekscherend te
hulp schoot. Amerika hield er een paar stuntelige jitterbuggende afgoden aan over;
Wolfgang tien cent opslag. (Beatty 1996: 27)
En zo gaat de geschiedenis van zijn voorouders verder. Het waren allemaal Afro-Amerikanen
die gehoorzaamden aan de blanke en die de blanke op de één of andere manier hielpen
waarbij ze vaak hun eigen ras verrieden. De enige Kaufman die Gunnar niet vernoemt, is zijn
eigen vader. Want zoals Gunnar zelf zegt: “Van de blunders van de vorige generaties kon ik
55
me nog distantiëren, maar zijn zwakheid overkoepelde als een donkere wolk mijn
schaamtevolle bestaan” (Beatty 1996: 28).
5.4 De Afro-Amerikaanse stemmen in Dichten tot je doodvalt van Paul Beatty
Ook in deze roman behandelt Paul Beatty de „double consciousness‟ van Afro-Amerikanen.
Elk personage in het verhaal gaat anders om met deze „double consciousness‟. De grote massa
die Gunnar een leiderspositie geeft, gelooft in een collectieve identiteit waarbij de zwarte
cultuur centraal staat. Scoby gaat op zoek naar zijn zwarte cultuur en Gunnar wordt in een
bepaalde positie gedwongen terwijl hij vooral een onverschillige houding lijkt in te nemen
tegenover de hele rassenkwestie in het begin van het verhaal. Ten slotte hebben Gunnars
ouders elk een andere opvatting over hoe Afro-Amerikanen zich moeten gedragen.
5.4.1
De mythe van de collectieve identiteit
In Dichten tot je doodvalt geloven vele zwarten in een collectieve identiteit. Ze geloven dus
dat ze verbonden worden door eenzelfde identiteit. Deze kleurlingen hebben een groep en een
leider nodig waarmee ze zich kunnen identificeren. De basis waarop deze collectieve identiteit
in Dichten tot je doovalt steunt, is de huidskleur. Alle niet-blanken worden namelijk in getto‟s
samengeperst. Hun status als „outsider‟ verbindt hen dus en die status verkregen ze allemaal
door hun huidskleur. Ze gaan heel veel belang hechten aan de groepsgelijkenissen en zullen
zich daardoor ook vaak gedragen zoals de groep het wil. Doordat ze zich bij de groep van
„outsiders‟ aansluiten, willen ze de wereld expliciet tonen dat ze anders zijn dan de blanke.
Maar Beatty schrijft eigenlijk een parodie op deze collectieve identiteit in Dichten tot
je doodvalt. Hij vindt de gedeelde Afro-Amerikaanse ervaringen wel belangrijk, want ze
blijven het onderwerp van zijn romans, maar hij wil ook aantonen dat de collectieve identiteit,
de identiteit van individuen kapot kunnen maken. Enerzijds gelooft hij dus wel in een zwarte
cultuur, die uitgedrukt wordt door Scoby. Hij is diegene die Gunnar in contact laat komen met
zwarte muziek en basketbal.
„Ik luister best naar jazz. Naar David Sanborn, Al Di Meola en Spyro Gyra. Jeff
Lorber is funky.‟ „Funky? Idioot, dat is net zomin jazz als Al Jolson en Pat Boone soul
zijn. Die hele troep is fusion. En nog slappe fusion ook. Sentimenteel melig blank
slaapverwekkend geneuzel in een zwart jasje. Bleekscheten die de blues spelen met
een paar opgefokt Caribische roffeltjes ter ondersteuning.‟(Beatty 1996: 75)
56
Anderzijds spot hij met alle vooroordelen die er bestaan tegenover Afro-Amerikanen in de
Verenigde Staten. Dit begint met de houding van de politie wanneer ze Gunnar een bezoek
brengen in zijn nieuwe huis te Hillside. Daar ondervragen ze Gunnar omdat ze vermoeden dat
hij connecties heeft met bendes, maar dit is in het begin nog niet zo. Een tweede parodie op de
politie is het verhaal van Gunnar die vertelt dat hij op zijn achtste al werd gearresteerd. Hij
werd als enige zwarte in zijn klas als voorbeeld van een arrestatie gebruikt.
Terwijl hij bezig is me op mijn rechten te wijzen, pauzeert hij even om me te vragen of
ik me uit die boeien kan bevrijden. Ik was zo mager dat ik mijn armen alleen maar
omlaag hoefde te doen en de boeien kletterden al op de grond. De hele klas ligt in een
deuk. Toen zei de smeris: “Maak je geen zorgen, over een paar jaar blijven ze wel
zitten.” (Beatty 1996: 122)
Maar Beatty parodieert niet enkel de vooroordelen van de blanken tegenover AfroAmerikanen, hij parodieert ook het afrocentrisme van de Afro-Amerikanen zelf. De AfroAmerikanen die in deze roman geloven in een collectieve identiteit volgen namelijk
blindelings hun grote idolen. In het begin zijn zowel Scoby en Gunnar de twee grote idolen.
Zij vertegenwoordigen volgens de massa de Afro-Amerikaanse identiteit door hun
basketbaltalent. Maar Scoby wil deze verantwoordelijkheid niet.
„Schiet dan af en toe eens mis.‟ „Dat kan ik niet. Ik kan het niet eens proberen. Iets
belet me dat. „ (…) Terwijl ik naar zijn trillende handen keek, besefte ik dat goed
presteren soms het ergste is wat een zwarte kan doen. Want dan is er geen weg terug
meer. We kunnen ons nergens verschuilen, we hebben geen Vesting van Eenzaamheid
zoals Superman had, geen kluizenaarshutten in New England voor xenofobe genieën
als Bobby Fischer en J.D. Salinger. Succesvolle negers kunnen niet naar huis
terugkeren en onbezorgd opgaan in de plaatselijke bevolking. (Beatty 1996: 128)
Scoby besluit zich op de achtergrond te houden, waardoor Gunnar alleen in deze
voorbeeldpositie komt te staan. Doordat er nog eens een poëziebundel van Gunnar uitgegeven
wordt, wordt hij nog belangrijker. En wanneer hij gevraagd wordt een speech te geven op een
studentenbijeenkomst wordt hij ongewild als de leider van de Afro-Amerikanen gekozen.
Waar wij behoefte aan hebben is aan een paar nieuwe leiders. Leiders die niet als
lafaards hun idealen te grabbel gooien. Een paar nikkers die bereid zijn te sterven!‟ Ik
schrok van de reactie van de toehoorders. „Jij! Jij! Jij!‟ scandeerden ze terwijl ze met
hun vingers omhoogwezen en mij tot de koning der zwarten uitriepen. (Beatty 1996:
213-214)
57
Zijn leiderspositie zorgt er jammer genoeg voor dat zijn individuele identiteit en die van de
mensen rondom hem kapot gemaakt worden. Gunnar verklaart in diezelfde speech namelijk
dat zelfmoord het enige is dat zwarten kunnen doen om zich uit hun opgedrongen inferieure
positie tegenover de blanken te verlossen. Vele zwarten gehoorzamen deze uitspraak van hun
idool blindelings. Zelfs Nicholas Scoby volgt Gunnars uitspraak. Op het einde van de roman
is Gunnar veranderd in een kluizenaar en probeert hij zowel de blanke als zwarte massa te
ontwijken.
Meestal blijf ik thuis, in suite 206 van de La Cienega Motor Lodge and Laundromat,
waar ik Naomi in het bad doe terwijl Yoshiko en mijn moeder kijken naar films van
Zatoichi, waarin de blinde zwaardvechter als een dorser op zijn ongelukkige vijanden
inhakt. (Beatty 1996: 238)
5.4.2
Gunnar
Het hele verhaal wordt verteld door de ik-verteller Gunnar. Bij Paul Beatty krijgt het
hoofdpersonage dus wel een stem en kan hij zelf in tegenstelling tot Pecola in Het blauwste
oog zelf zijn verhaal vertellen. Doordat hij zelf de verteller is, worden we als lezer
rechtstreeks geconfronteerd met de „double consciousness‟ en de gedwongen identiteiten
waarmee Gunnar te maken krijgt.
Het boek is ingedeeld in vijf delen die omsloten worden door een proloog en een
epiloog waarin Gunnar van op een afstand naar de gebeurtenissen kijkt. In de proloog legt hij
uit dat hij gedwongen werd in de leiderspositie zonder het zelf echt te willen. Hij legt uit
waarom hij zelfmoord als enige oplossing ziet voor de onderdrukking van Afro-Amerikanen.
In het streven naar gelijkwaardigheid hebben de zwarten van alles geprobeerd. We
hebben gesmeekt, verzet gepleegd, stroop gesmeerd, zijn gemengd getrouwd en
worden nog steeds als oud vuil behandeld. Niets helpt, dus waarom zouden we
langzaam creperen aan verslavend vergif en het Amerikaanse arbeidsethos, als de
onmiddellijke voldoening van suïcide voor het grijpen ligt? (Beatty 1996: 8)
Ook in de epiloog blijft hij zijn keuze verdedigen. Nu kan men de zwarte droom van vrijheid
immers niet meer nahollen. Gunnar weet dat deze droom een illusie zal blijven in de wereld
van vandaag. Dus kiest hij ervoor zich terug te trekken in zijn huis met zijn vrouw Yoshiko en
zijn dochter Naomi.
58
a) „Double consciousness‟
Gunnar kan doorheen het verhaal zijn twee identiteiten niet samenbrengen. Hij maakt een
evolutie door van een „blanke‟ naar een „zwarte‟ Gunnar waarbij bij de eerste de klemtoon op
zijn Amerikaanse identiteit ligt en bij de tweede de klemtoon op zijn Afrikaanse identiteit ligt.
Gunnar groeit namelijk op in een blanke multiculturele school. Zijn opvoeding in
Santa Monica bestaat uit de opvoeding die hij van zijn ouders krijgt.
Vanaf mijn geboorte hebben mijn ouders me ingeprent dat de surrealistische escapades
en slappe „We shall overcom‟ – lulkoek van mijn voorouders getuigden van ware
heldenmoed. Hun krachtdadige optredens en serviele wapenfeiten werden me, tijdens
de macaroni- met- kaasmaaltijden, in mondelinge geschiedenislessen door mijn
moeder voorgeschoteld. (Beatty 1996: 11)
Zij leren hem dus dat het goed is voor een zwarte om zich in een blanke cultuur te bewegen.
Hij is de enige zwarte op zijn school, maar zijn huidskleur houdt de blanke dominante
identiteit van Gunnar niet tegen.
De schapenwolken, de zilte schuimkoppen op de golven, mijn vrienden, mijn
levensstijl – alles was even zinkzalfwit. Mijn taal bestond uit metershoge uithalen die
zich van links naar rechts bewogen. „Mooooooi niet, maaaatje. Te gééék vet
geluuuulll. Haaaaartstikke toffff.‟ (Beatty 1996: 42)
Tijdens die periode is Gunnar naïef. Hij leeft in een beschermde wereld en wordt door de
blanken aanvaard. Ook al wordt Gunnar niet als hun gelijke gezien, hij heeft wel blanke
vrienden met wie hij kan optrekken. Maar zijn blanke wereld eindigt wanneer hij en zijn
zussen weigeren deel te nemen aan een kamp voor zwarte kinderen omdat zij vinden dat ze
anders zijn dan de andere zwarte kinderen.
Ma gaf blijk van een ongebruikelijke belangstelling voor onze perikelen door te
vragen of we ons meer op ons gemak zouden voelen in een kamp met uitsluiten
zwarten. We riepen nadrukkelijk „Neeeee‟. Ze vroeg waarom niet en mijn zusjes en ik
antwoordden in driestemmige harmonie: „Omdat zij anders zijn dan wij.‟ (Beatty
1996: 44)
Na deze reactie verhuist zijn alleenstaande moeder onmiddellijk naar Hillside, een Latino en
zwarte getto. Ze wil immers niet dat haar kinderen hun zwarte cultuur verloochenen en zich
gelijk stellen met de blanken.
59
Mijn „magical mystery tour‟ kwam knarsend tot stilstand in een wijk van Los Angeles
die door de plaatselijke bewoners Hillside wordt genoemd. Hillside is gevormd als een
gigantische doodlopende straat en is niet zozeer een woongemeenschap maar eerder
een conglomeraat van gepleisterde huizen dat pal tegen de uitlopers van de San
Borrachos Mountains aan is gebouwd. (Beatty 1996: 53)
Eenmaal hij zich in Hillside begint te bewegen beseft Gunnar dat er buiten zijn beschermde
wereld nog een wereld bestaat. In Hillside leert hij overleven op straat en ontdekt hij zijn
„zwarte‟ identiteit. Door zijn verhuis begint hij te beseffen dat hij ook „zwart‟ wil zijn en hij
begint zich te schamen voor zijn „blanke‟ identiteit.
„Haast u! Haast u! Komt dat zien! Helemaal vanuit de zandverstuivingen van het
hagelwitte Santa Monica, de witste neger in gevangenschap, Gunnar de zeverende
Zoeloe. Hij spreekt met twee woorden, speelt Mens-erger-je-niet en luitjes, u zult uw
ogen niet geloven, maar hij heeft totaal geen zitvlees.‟ (Beatty 1996: 60)
Gunnar weet dat hij er grappig moet uitzien met zijn blanke houding en zijn taalgebruik, dat
wat volgens hem op het eerste zicht iemand „blank‟ of „zwart‟ maakt.
Mijn onvermogen om mijn motoriek en taalgebruik aan te passen aan mijn omgeving
leidde bijna dagelijks tot strubbelingen. In een wereld waar lichaamstaal en gesproken
woord de dienst uitmaakten, had ik geen fluit in te brengen. (Beatty 1996: 60)
In zijn eerste dagen te Hillside probeert Gunnar te overleven op straat, maar het lukt hem niet
bij een bende aan te sluiten. Wanneer hij naar zijn school gaat, beseft hij dat hij niets afweet
van de zwarte cultuur: “Te midden van deze onvervalste zuiverheid realiseerde ik me dat ik
een culturele legering vormde, een blanke blikken pit die schuilging onder een laagje
zwartgeblakerd koper. “(Beatty 1996: 71) Pas in het tweede semester op zijn school leert hij
Nicholas Scoby kennen. Scoby leert hem alles over zwarte jazz en het leven op straat in het
getto. Het is Scoby die ontdekt dat Gunnar kan dunken waardoor hij een ster wordt in het
basketbal. Scoby maakt de transformatie van een „blanke‟ naar een „zwarte‟ Gunnar compleet
door zijn kapsel te veranderen, basketbalschoenen te kopen en hem voortdurend de zwarte
muziek en cultuur bij te brengen.
Daarenboven wordt Gunnar lid van de bende van Psycho Loco. Hij weet nu hoe het is
om deel te zijn van een bende en te leven in het getto. Er is een groot verschil tussen deze
vriendschap en die met zijn blanke vrienden in Santa Monica.
60
We waren vrienden maar zagen onszelf niet als een eenheid. We hadden geen
vijanden, geen oude vetes met de gevreesde Zandkasteel Hellehonden van Hermosa
Beach of de Exclusieve Verwende Strontrijke Stinkerdslachters uit Brentwood.
(Beatty 1996: 32)
Bij Afro-Amerikanen en Latino‟s bestaat er wel een eenheid, want zij moeten samen vechten
tegen de onderdrukking van een blanke dominantie.
De „double consciousness‟ komt bij Gunnar dus nooit samen. Integendeel, hij probeert
zijn blanke „ik‟ weg te werken. Het duidelijkste zie je dit in zijn taal. Hier wordt zijn „double
consciousness‟ dus ook vertaald in een „double voicedness‟. In het begin praat Gunnar
immers anders: “Mooooooi niet, maaaatje. Te gééék vet geluuuulll. Haaaaartstikke toffff.”
(Beatty 1996: 42) dan wanneer hij een deel wordt van het getto en zijn zwarte identiteit de
overhand neemt. Want taal is zeer belangrijk voor de zwarte cultuur en ook Gunnar ziet dit
belang in en begint zich gauw aan te passen. “De taal overheerste alles. Smeulende sintels
koolzwarte etymologie doordrenkten de lucht zodanig dat het zodra iemand zijn mond
opendeed naar houtskool rook.” (Beatty 1996: 56) Vanaf het moment dat hij zijn taal heeft
aangepast zijn “godskolere” en “wat lul je nou” de terugkomende uitdrukkingen.
b) Gedwongen identiteiten
Gunnar verliest doorheen de roman zijn „blanke‟ identiteit. Maar deze „double consciousness‟
is niet de enige strijd die Gunnar met zijn identiteit voert. Verschillende mensen uit zijn
omgeving proberen hem ook nog eens in een bepaalde positie te dwingen.
Enerzijds heb je zijn vader die wil dat hij de onderdanige positie van de familie
Kaufman verder zet. Hij hoopt dan ook dat Gunnar zich niet inlaat met de zwarte cultuur
wanneer hij met zijn moeder en zussen verhuist.
Voorzover ik uit de flaptekst kon opmaken was het een door een sportverslaggever
geschreven verhandeling over een paar knakkers die in het centrum van Brooklyn
woonden en hun dagen voornamelijk sleten op en rond een basketbalveld dat „The
Hole‟ werd genoemd. Aan de binnenzijde had mijn vader iets geschreven: „Lees dit en
vergeet niet dat jij een Kaufman bent en niet een van die zwarte minkukels die hier
sociologisch worden geduid.‟ (Beatty 1996: 101)
Maar doordat Gunnars vader grotendeels afwezig is in zijn leven kan hij deze positie niet
opdringen.
61
Anderzijds heb je de zwarte gemeenschap die hem aanbidt en hem in de positie van
leider dwingt. Omdat hij niet anders kan, neemt Gunnar deze laatste positie in. AfroAmerikanen dromen immers al lang, voordat zelfs Martin Luther King en Malcolm X er
waren, van een leider die hen zou verlossen uit hun lijden en hun slavernij. Maar in de
proloog en in de epiloog vertelt Gunnar Kaufman dat deze leidersrol niet zo tof is.
Aan de ene kant is dat verlossertje-spelen een kutklus. Aan de ander kant ben ik erin
geslaagd het al eeuwen bestaande vacuüm aan de top van de Afro-Amerikaanse
gemeenschap te vullen. (…) Ik heb niet naar die baan gesolliciteerd. Ik ben door 22
miljoen tot op heden verdoolde zielen geroepen me op te werpen als fulltime Svengali
van een verlaten volk. (Beatty 1996: 7)
Er is niemand meer die wil sterven voor dit privilege en het wordt tijd om de zwarte uit hun
lijden te halen. Hij wordt ongewild gekozen tot leider omdat hij toevallig getalenteerd is.
Wanneer hij zijn eerste gedicht op de stadsmuur schrijft, begint hij overal bekend te worden.
Dit betekent het begin van zijn leiderschap zonder dat hij zelf begrijpt hoe hij deze rol
verkregen heeft.
„Heet jij Gunnar Kaufman?‟ „Uh-huh.‟ „Heb jij dat gedicht geschreven?‟ Mmmmhmm.‟ „Wil je meedoen?‟ Zo zachtjes als ik maar kon, antwoordde ik: „Ja.‟ Ik had al
naam gemaakt voor ik ooit in het park had gespeeld, hoewel ik niet precies wist waar
ik dat aan te danken had. (Beatty 1996: 102)
Paul Beatty wil met deze gedwongen identiteit aantonen dat elk zwart kind dat te kampen
heeft met een „double consciousness‟ deze rol toegestopt kan krijgen zonder hier zelf eigenlijk
voor te kiezen. Maar dit betekent niet dat er veel veranderd, want zoals het gedicht op het
einde van de roman verklaart, wordt deze vrijheidsdrang vaak vergeten waardoor er weinig
verandert in de situatie van de Afro-Amerikanen. “Evenals de brave dominee King heb ook ik
„een droom‟ maar als ik wakker word vergeet ik hem en bedenk dat ik te laat op mijn werk
dreig te komen” (Beatty 1996: 239). Elke Afro-Amerikaan deelt dus de droom van vrijheid,
maar ze strijden er niet voor omdat ze die droom snel vergeten in de dagelijkse sleur.
Maar Gunnar wil deze droom niet vergeten en uit hem telkens opnieuw in zijn poëzie.
Toch lijkt zijn poëzie voor hem niet altijd het gewenste effect. Tijdens het Rodney King-
62
proces10 vergelijkt hij zijn poëzie met het geweld van Psycho Loco. Ze strijden allebei voor de
rechten van hun mensen.
Zelfs in zijn meest bespiegelende of toornige vorm was mijn poëzie weinig meer dan
een pijnstiller om mijn cynisme te sussen. Poëzie was de valium van een zestienjarige:
schrijf een paar haiku’s en vermijd vette spijzen. Ik begrijp nu dat Psycho Loco‟s
gewelddadigheid net zo goed een psychologisch placebo was als mijn poëzie, maar
toen ik de van rechtsvervolging ontslagen agenten hun advocaten de hand zag
schudden en triomfantelijk het voorjaarszonnetje tegemoet zag lopen, beschouwde ik
zijn bruutheid als een krachtige vitrioolachtige prikkel. (Beatty 1996: 141)
Wanneer hij een speech moet geven op een studentenbijeenkomst, beseft hij dat er niet veel
mogelijkheden zijn voor een Afro-Amerikaan in de Verenigde Staten.
Ik wreef in mijn vermoeide ogen, likte mijn lippen af en boog me dichter naar de
microfoon toe. „Dus ik heb mezelf afgevraagd waarvoor ik mijn leven wel zou willen
geven. De dag dat de blanken me met respect behandelen en mijn leven even
waardevol vinden als het hunne? Nee, daarvoor wil ik niet sterven, want als ze het nu
nog niet begrijpen, dan zullen ze het nooit begrijpen. In feite is er niets waarvoor ik
mijn leven zou willen geven, dus zal ik het wel niet waard zijn te leven. Met andere
woorden, ik ben gewoon bereid om te sterven. Ik ben gewoon bereid om te sterven.‟
(Beatty 1996: 213)
De Afro-Amerikanen kiezen hem wel als leider, maar hij weet dat hij geen goede leider is,
vermits hij niet wil strijden voor het respect van de blanken. Hij wil hun geen strijd gunnen,
want respect tussen de rassen zou er volgens hem al moeten zijn. Daarom vindt hij zelfmoord
de enige ware houding voor een zwarte in de Verenigde Staten. De strijd zal toch nooit
stoppen.
„Weet je, Gunnar, met al die zelfmoordwaanzin kies je de weg van de minste
weerstand. Waarom vecht je niet terug? Ga als een held ten onder. Met vuil op je
gezicht en rokende revolvers.‟ „Psycho Loco, wat heb jij gedaan met al die kerels die
je ooit hebben uitgedaagd?‟ „Die heb ik gemold.‟ „Het is dus zinloos voor een vijand
10
Rodney Glen King was een Amerikaanse taxichauffeur die het nieuws haalde door zijn gewelddadige
arrestatie door de politie van Los Angeles. Deze arrestatie werd gefilmd door een omstander, hij had net een
nieuwe camera gekocht waarmee hij het hele gebeuren filmde. De uitzending hiervan leidde tot grootschalige
rassenrellen in de stad. Aangenomen werd dat de hardhandige aanpak van de politie voortkwam uit het feit dat
King Afro-Amerikaans was en dus een racistisch motief kende. Later claimde de politie dat hij te hard reed en
drugs had gebruikt. De politieagenten werden in een rechtszaak inzake de vermeende mishandeling
vrijgesproken van enige schuld. Deze uitspraak was de aanleiding voor grote rassenrellen in Los Angeles. Naast
plunderingen werden ook verschillende auto's in brand gestoken.
63
om jou uit te dagen?‟ „Si, claro.‟ „Dan kan ik toch net zo goed meteen de hand aan
mezelf slaan? (Beatty 1996: 239)
Zo is het voor Gunnar ook zinloos de strijd om gelijkheid aan te gaan. Hij gelooft er niet in
dat die gelijkheid er ooit zal zijn.
5.4.3
Overige personages
a) Scoby
Scoby symboliseert de zwarte cultuur in Dichten tot je doodvalt. Die zwarte cultuur geeft hij
door aan Gunnar. Hij leert hem de „zwarte‟ muziek zoals jazz, blues, hip hop… kennen. En
het is door hem dat Gunnar naar hip hop begint te luisteren in de plaats van de rock-„n-roll die
hij in de blanke buurt te horen kreeg.
Je voorkeur voor muziek is danig veranderd.‟ (…) „Toen je naar rock-„n-roll luisterde,
bonkte je hoofd zo hard heen en weer dat ik bang was dat het eraf zou vallen en over
de straat zou rollen. Nu zie je eruit alsof je zwaar aan de heroïne bent. (Beatty 1996:
86)
Het is ook Scoby die Gunnar meevraagt om met zijn vrienden basketbal te gaan spelen en die
van hem een zwarte uit het getto maakt. Scoby gaat eveneens met Gunnar basketbalschoenen
kopen en gaat met hem naar de kapper voor een passend kapsel: “een kaalgeschoren
concentratiekampkop met een paar vage stoppeltjes.” Doorheen het verhaal blijft Scoby
Gunnar aan zijn zwarte identiteit herinneren.
„Blijf zwart, nikker,‟ riep Scoby me na toen ik in de bus stapte. Ik had Scoby
uitgenodigd een keer met me mee te gaan, maar daar ging hij nooit op in. (…) „En wat
betekent “blijf zwart” eigenlijk, Nick? „Dat betekent dat je jezelf moet blijven, wat zou
het anders betekenen?‟ (Beatty 1996: 167)
De zwarte identiteit betekent voor Scoby dus zichzelf zijn. En ook hij zoekt zijn vlucht in een
collectieve identiteit waarbij hij Gunnar als leider erkent. Dit heeft zijn zelfmoord tot gevolg
omdat hij de woorden van Gunnar blindelings volgt.
64
b) Gunnars vader
Ik ben de oudste zoon van een ruggengraatloze,
blanke kontenlikkende klootzak die de derde zoon
was van een zijn ras verloochenende huisnikker die
inderdaad, maar louter door een noodlottig toeval,
de zevende zoon was. (Beatty 1996: 11)
De vader van Gunnar erkent de macht van de blanken en gedraagt zich vrijwillig onderdanig.
Net zoals de moeder van Pecola distantieert hij zich van zijn mede Afro-Amerikanen en walgt
van hen. Zijn respect gaat enkel uit naar blanken.
Als de vrouw van de president poedelnaakt met het eerste exemplaar van de Grondwet
als een „Shop me‟-briefje op haar rug geplakt langs mijn vader zou lopen, zou hij nog
niet op of om hebben gekeken. Een blubberkont en een met puntmutsen getooide
meute die hem terugjoeg naar Nikkerstad was wel het laatste waar hij behoefte aan
had. (Beatty 1996: 30)
Deze afwijzende houding van de zwarte cultuur bij de vader van Gunnar komt er door zijn
verleden. Gunnars vader is namelijk opgegroeid tussen allemaal blanken in een racistische
blanke school in Mississippi. De racistische streken van zijn medestudenten lijken de haat
tegenover zijn eigen kleur nog te versterken. Hier wordt zijn haat tegenover zijn huidskleur
dus niet door zelfhaat van andere zwarten opgewekt, maar door het racisme van blanken. Na
zijn diploma diende hij het leger waar hij het bevel kreeg over het zwarte peloton. Wanneer
het zwarte peloton hem in de steek liet en samen at met de vijand, verloor hij het volledige
vertrouwen in de zwarte mensen. Na het leger werd hij één van de weinige zwarte agenten. In
de buurt waar hij als agent moet optreden, wordt hij vooral geconfronteerd met criminaliteit
door Afro-Amerikanen. De daders van wie hij een compositietekening moet maken worden
altijd met zijn gezicht vergeleken.
Zijn vader wil Gunnar dus ook behoeden voor de criminaliteit. Wanneer Gunnar hem
vraagt voor een basketbal vermoedt zijn vader al dat hij zich begint aan te sluiten bij de
zwarte gemeenschap. Hij geeft hem toch een basketbal samen met een boek waarin hij
schrijft: “Lees dit en vergeet niet dat jij een Kaufman bent en niet een van die zwarte
minkukels die hier sociologisch worden geduid.”
Hierna hoort Gunnar zijn vader een hele tijd niet meer. Hij wil immers geen contact
met zijn kinderen en vrouw nu ze in Hillside zijn gaan wonen. De eerste keer dat Gunnar zijn
vader opnieuw ziet is tijdens het stelen van de kluis van Montgomery Ward.
65
Wat ik wel hoorde had ik in jaren niet gehoord: de stem van mijn vader. Ik zei tegen
de jongens dat ze door moesten gaan en dat ik hem wel zou afleiden. Ik draaide me om
en zag mijn vader met een geweer in de hand uit de wagen stappen. „Pa. Lang niet
gezien. Er moet heel wat aan de hand zijn als ze jou de straat op sturen.‟ (…) De
collega van mijn vader trapte op mijn oor waardoor ik hem niet goed kon verstaan. „Jij
bent geen Kaufman. Ik verdom het om mijn naam door jou door het slijk te laten
halen. Je kunt mij niet beschamen met je gedichten en je nikkermaniertjes. En hoe
kom je verdomme aan al die luchtverfrissers?‟ (Beatty 1996: 147-148)
Na deze overval worden er maatregelen genomen door zijn ouders. Ze sturen hem opnieuw
naar een blanke school in de hoop dat Gunnar zijn „blanke ik‟ opnieuw zou ontdekken.
Men hoopte dat de hernieuwde inbreng van de waarden van de gegoede blanke klasse
de kans dat ik nogmaals een misdrijf pleegde, zou verkleinen, maar de twee ellendige
jaren die ik op El Campesino doorbracht hadden een tegengesteld effect. Als je het
zelfbewustzijn van een in de binnenstad opgegroeide kleurling wilt opschroeven, stuur
hem dan naar een volledig blanke middelbare school. (Beatty 1996: 165)
Toch is zijn vader zich wel bewust van zijn eigen zwarte identiteit. Zijn verleden heeft er voor
gezorgd dat hij zich voor die identiteit gaat schamen. Zijn leven toont perfect het leven van
een onwetende Afro-Amerikaan die zijn leven laat leiden door de blanken. Wanneer hij in het
leger gaat denkt hij te vechten voor zijn eigen land en is hij trots wanneer hij de leiding krijgt
over het zwarte peloton. Wat hij echter niet wist is dat de zwarte pelotons vaak naar de
voorste linies gestuurd werden. Op het einde van zijn leven en door de speech van Gunnar
beseft echter ook hij dat hij een droom van vrijheid koestert, maar dat die droom slechts een
droom blijft. Omdat hij geen vrijheid kan bekomen, zoekt hij bescherming in zijn baan als
agent.
Ik keek uit het ram en zag een vrouwelijke winkelier met een spuitbus verf ZWARTE
EIGENAAR op haar gebarricadeerde schoonheidssalon aanbrengen. ik wilde mijn hart
uit mijn borstkas rukken en haar vragen ook mijn identiteit in grote blokletters op mijn
beide hartkamers te kledderen. Opeens begreep ik waarom mijn vader zo trots was op
zijn politiepenning. Die penning beschermde hem; in uniform was hij veilig. (Beatty
1996: 141)
66
6. Conclusie
In mijn masterproef ging ik op zoek naar de werking van de identiteitsvorming van AfroAmerikanen. Ik begon hiervoor met de bespreking van de geschiedenis omdat deze
geschiedenis een belangrijke vorm speelt in deze identiteitsvorming. Door de geschiedenis
gaan zwarten hun identiteit altijd vormen als reactie op de blanke identiteit. Ten tweede
besprak ik hoe die identiteitsvorming werkte. En ook hier keerde die reactie op de blanke
identiteit terug. Zwarten werden lang als „de ander‟ gezien en gingen zichzelf ook als „die
ander‟ zien. Daarenboven namen de blanken hun naam en taal af waardoor ze identiteitsloos
werden. Dit resulteerde in de „double consciousness‟ die er bij vele Afro-Amerikanen te
vinden is. Zij hebben namelijk twee verschillende identiteiten in eenzelfde persoon. En ten
slotte besprak ik drie romans van Afro-Amerikaanse schrijvers. Het ging om Een ander land
van James Baldwin, Het blauwste oog van Toni Morrison en Dichten tot je doodvalt van Paul
Beatty. Per roman besprak ik hoe de identiteitsvorming tot uiting kwam.
Op basis van mijn onderzoek en na de analyse van deze drie romans kan ik drie
manieren onderscheiden waarop Afro-Amerikanen hun identiteit vormen. Ook hier zie je dat
ze hun identiteit zullen relateren aan de blanken. Deze relatie is er gekomen door de
geschiedenis en de „double consciousness‟ van Afro-Amerikanen. Deze drie houdingen zijn
natuurlijk niet op iedereen toe te passen, maar het zijn wel de houdingen die het meeste
voorkomen en die ik kan afleiden uit de personages in de romans van Baldwin, Beatty en
Morrison.
Ten eerste is er de Afro-Amerikaan die zich gaat afzetten tegen de blanke door zich te
gedragen naar hoe hij denkt dat een zwarte zich moet gedragen. Hij gaat terug naar zijn
oorsprong en zoekt een zwarte groep waar hij bij kan horen. Hij heeft deze groep immers
nodig omdat hij zich met deze groep identificeert. Hij gaat die groepsgelijkenissen als
authentiek ervaren en daardoor zal hij zich vaak gedragen zoals deze groep het wil. Door bij
deze zwarte groep te horen en zich te gedragen als een zwarte wil hij de wereld expliciet
tonen dat hij anders is dan de blanke en een andere cultuur heeft. Hij gaat deze zwarte cultuur
onder andere uiten in zijn uiterlijk, taal, muziek… Ida is hier een voorbeeld van. Zij is
namelijk trots op haar zwarte identiteit en gaat zich vooral op deze identiteit toe leggen. Zij
benadrukt voortdurend het verschil tussen blank en zwart. Ze doet dit onder andere door de
rassenkwestie telkens opnieuw naar boven te halen in de ruzies tussen Vivaldo en zij.
67
Het probleem bij de houding van deze Afro-Amerikanen die hun identiteit in hun „roots‟
en in een groep gaan zoeken, is dat er geen definitie van een bepaald groepsgedrag bestaat.
We weten immers niet wat de zwarte identiteit is. Er bestaat natuurlijk ook geen één enkele
zwarte identiteit. We kunnen enkel onderzoeken wanneer bepaalde stijlen de zwarte identiteit
voor een groot deel bepalen. Want er zijn inderdaad weinig Afro-Amerikanen die geen enkel
kenmerk van de zwarte cultuur hebben. Maar de meesten hebben enkel sommige van die
kenmerken en meestal worden die kenmerken eveneens genuanceerd.
De Afro-Amerikaan die deze houding aanneemt, richt zich dus vooral op zijn zwarte
identiteit en cultuur. Dit heeft zowel positieve als negatieve gevolgen. Men durft zijn
creativiteit bijvoorbeeld te ontdekken waardoor er goede zwarte muziek ontstaat. Onder
zwarte muziek verstaat men immers de jazz, soul, funk, hip hop… Doordat een grote groep
dit bevestigt, gaan vele Afro-Amerikanen hun creativiteit op deze muziek loslaten. Maar deze
houding kan ook negatieve gevolgen hebben. Door hun inferieure positie doorheen de
geschiedenis, gaan zwarten zichzelf vaak onderschatten.
Een tweede houding die de Afro-Amerikaan kan aannemen, is een tegenovergestelde
houding. Hij vertoont geen verwachte zwarte culturele kenmerken en hij gelooft dat hij een
onderliggende blanke „ik‟ heeft. Maar eigenlijk ontkent of bedekt hij zijn authentieke „ik‟ met
deze houding. Hij wil zich niet afzetten tegen de blanke, maar neemt de blanke als voorbeeld
en stelt zichzelf vaak gelijk met deze blanke. Daardoor veracht hij dikwijls de andere zwarten.
Deze houding komt in de drie romans voor. In Het blauwste oog van Morrison neemt de
moeder van Pecola zo‟n houding aan. Zij veracht haar zwarte medemens en zelfs haar eigen
gezin omdat ze zwart en lelijk zijn. Ze werkt als huishoudster bij een blanke familie die ze
aanbidt. Ze schaamt zich zo voor haar ras dat ze elke verbondenheid met haar eigen familie
breekt. Ze is meer moeder voor het blanke kind dan voor haar eigen dochter.
Bij Paul Beatty is het de vader van Gunnar die de andere zwarten veracht. Hij hoopt
dan ook dat Gunnar zich niet inlaat met de zwarte cultuur wanneer hij met zijn moeder en
zussen verhuist. Deze afwijzende houding van de zwarte cultuur bij de vader van Gunnar
komt er door zijn verleden. Gunnars vader is namelijk opgegroeid tussen allemaal blanken in
een racistische blanke school in Mississippi. Uiteindelijk wordt hij één van de weinige zwarte
agenten. In de buurt waar hij als agent moet optreden, wordt hij vooral geconfronteerd met
criminaliteit door Afro-Amerikanen.
68
En ten slotte neemt ook Rufus in Een ander land deze houding voor een stuk aan. Hij
veracht de anderen zwarten niet, maar hij schaamt zich onbewust voortdurend voor het feit dat
hij zelf zwart is. Maar hij neemt de blanke niet als voorbeeld. Hij verzet zich wel tegen de
blanke dominantie, maar het geloof in zijn eigen huidskleur is er ook niet.
En ten slotte is er nog een houding die aanleunt bij de eerste omdat ze ook van een groep
afhangt. Deze houding is het gedrag dat Gunnar opgelegd krijgt in Dichten tot je doodvalt.
Gunnar wil neutraal blijven in de rassenkwestie, maar wordt door zijn omgeving gedwongen
in een leiderspositie voor de zwarte gemeenschap. Deze laatste noem ik hier dus de
gedwongen identiteit omdat het individu door zijn omgeving gedwongen wordt een bepaalde
rol te spelen om zo de zwarte cultuur te vertegenwoordigen.
Deze laatste houding hangt ook van een groep af, maar toch is er een verschil tussen de
eerste en deze laatste houding. Bij de eerste houding denken ze dat raciale identiteit een rijke
erfenis van verschillende waarden, manieren van artistieke creativiteit en expressie en kennis
reflecteert die niet enkel exclusief zichzelf zijn, maar ook universeel gedeeld worden onder
hen. Het gaat dus niet enkel over de cultuur van de Afro-Amerikaan, maar over de cultuur van
alle zwarte mensen. Terwijl men bij deze laatste houding denkt dat raciale identiteit gebaseerd
wordt op een gedeelde politieke interesse om de raciale hiërarchie te overwinnen. Ze hebben
Gunnar in Dichten tot je doodvalt nodig als voorbeeld voor de zwarte samenleving opdat ze
zich niet meer als mindere zouden voelen. Hij wordt niet enkel hun voorbeeld, maar ze
verwachten ook politiek engagement van hem.
Het laat Gunnar niet koud dat hij zwart is en daardoor anders wordt bekeken, maar hij had
er nooit op gerekend leider verkozen te worden van de Afro-Amerikaanse gemeenschap.
Deze drie houdingen zijn de gedragsvormen die dominant zijn in de drie romans. Maar
identiteitsvorming blijft een moeilijk onderwerp. De meesten gaan wel akkoord dat de zwarte
zich anders gedraagt dan de niet-zwarte door de verschillende culturele achtergrond. Maar zij
beseffen ook dat er geen één stereotiep gedrag bestaat en dat dit varieert per woonplaats,
generatie, inkomen, opvoeding… Daarenboven kunnen de interesses van zwarten ook gedeeld
worden met niet-zwarten. Hip hop bijvoorbeeld is een stijl die vaak met zwarten geassocieerd
wordt, maar ook een deel van de blanke jeugd is actief in dit milieu.
69
BIBLIOGRAFIE
Primaire bibliografie:
Baldwin, J.
1973 Een ander land.
Utrecht/ Antwerpen: A.W. Bruna & Zoon.
Beatty, P
1996 Dichten tot je doodvalt.
Amsterdam: Arena.
Morrison, T.
1979 Het blauwste oog.
Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.
Secundaire bibliografie:
Baldwin, J.
1955 Notes of a Native Son.
Boston: Beacon Press.
Baldwin, J.
1964 Nobody knows my name. More notes of a Native Son.
London: Corgi Books.
Bois, W.E.B. Du
2007 The Souls of Black Folk.
Oxford: Oxford University Press.
Ford, R.T.
2006 Racial culture: a critique.
Princeton (N.J.): Princeton university press.
Gilroy, P.
2000 Against race. Imagining Political Culture beyond the Color Line.
Cambridge (Mass.) : Belknap press of Harvard university press.
Goode, K.G.
1969 From Africa to the United States and then… A Concise Afro-American history.
Illinois: Scott, Foresman and Company.
Loof, K. De
1992 Signifyin(g) Morrison: the black female voice in The Bluest Eye.
Kortrijk: Katholieke Universiteit Leuven Campus Kortrijk.
70
Malcom X
1967 Malcolm X on Afro-American History – Herziene en Nederlandse editie: Malcolm X
spreekt: over de Afro-Amerikaanse geschiedenis, vert. J. Savels.
Berchem: EPO Uitgeverij.
Pratt, L.H. en F.L. Stand (red.)
1989 Conversations with James Baldwin.
London: University Press of Mississippi.
Woodward, K. (red.)
1997 Identity and difference.
London: The Open University.
Download