7. Jezus Christus – de Zoon van God Actualiteit Jezus heeft eens gevraagd: Wat dunkt u van de Christus? (Matt.22:42). Toen Hij op aarde was, werden op die vraag uiteenlopende antwoorden gegeven. Dat is nu niet anders. --Er zijn er die Hem als voorbeeld zien, of als één van de grootste leermeesters, of als partijganger van de armen --Het spreekt velen aan, als Jezus getekend wordt als de Mens, in wie God Zijn meelijden met ons mensen en met deze wereld gestalte gaf. --In de moderne theologie wordt Jezus gezien als gewoon mens. Men vindt de opvatting dat Christus zowel uit een goddelijke en een menselijke natuur zou bestaan een absurditeit. Zo’n leer kun je aan de moderne mens niet kwijt. Voor Berkhof is Jezus gewoon een historisch mens. Hij is niet God en mens. Hij bezit geen twee naturen. Dit heeft ook gevolgen voor de drieëenheid. Hoe goddelijk en vol van God deze mens Jezus ook is, Hij is niet God zelf. Berkhof zegt dat een twee-naturenleer voor een modern denkend mens niet meer acceptabel is (Graafland, wie zeggen, blz.93 enz.) "De centrale stelling van Kuiterts christologie is dat we in Christus niet met een halfgod, laat staan met de hele God te maken hebben, maar net een mens die op unieke wijze van God vervuld is. Daarmee kiest hij dus heel duidelijk voor een "christologie van beneden". Met Jodendom, Islam en andere religies verbindt ons volgens hem de overtuiging dat er maar één God is en in wezen bedoelen alle religies dezelfde God. Maar om dat te kunnen stellen moet het duidelijk zijn dat Jezus niet God is" (J. Hoek, Geloven de twijfel te boven). --Islamieten en Jehova’s getuigen zien Jezus niet als de eeuwige Zoon van God. Bij Islamieten roept de uitdrukking ‘Zoon van God’ veel weerstand op. Zij denken dan aan een Verwekker-God. Een God-Vader die bij een Godin-moeder een God-Zoon verwekt op fysieke wijze. Omdat God de Hoogverhevene en Geheelandere is, met niets of niemand te vergelijken, gruwt een moslim bij de gedachte van zo'n aardse God. Jehova’s getuigen zijn zo fel tegen de gedachte dat Jezus God is, dat ze hun bijbelvertaling erop aan gepast hebben. Zij redeneren als volgt (Uit: redeneren aan de hand van de Schrift, Jehova’s getuigen): "Is Jezus Christus eigenlijk God? Joh.17:3, NBG: "(Jezus bad tot zijn Vader:) Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God ("de alleen ware God", Lu), en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt." (Merk op dat Jezus niet zichzelf maar zijn Vader in de hemel "de waarachtige God" noemde.) Joh.20:17, NBG: "Jezus zeide tot haar (Maria Magdalena): Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en Uw Vader, naar mijn God en uw God." (Voor de uit de doden opgewekte Jezus was de Vader derhalve God, evenals de Vader voor Maria Magdalena God was. Interessant is dat wij nergens in de Schrift vinden dat de Vader de Zoon als "Mijn God" aanspreekt.) Andere vragen die gesteld worden: Blijkt uit Johannes 1:1 dat Jezus God is? Blijkt uit Thomas' uitroep in Johannes 20:28 dat Jezus werkelijk God is? Blijkt uit Mattheus 1:23 dat Jezus tijdens zijn verblijf op aarde God was? De kerk heeft beseft, dat van de belijdenis dat Jezus Christus waarlijk God niet minder dan van het ‘sola fide’ geldt, dat de kerk met haar staat of valt. (Berkhouwer) Wat zegt de Schrift? Jezus draagt goddelijke namen. De Schrift spreekt op meerdere plaatsen van de godheid van Christus. Rom.9:5: ‘Welke is God boven allen, te prijzen in eeuwigheid’. 1Joh.5:20: ‘Deze is de waarachtige God en het eeuwige Leven’. Verder heeft Jezus ook de betekenisvolle naam: Immanuël, d.i. God met ons (Jes.7:14, Matth.1:23). In Openbaring 1:4 wordt gezegd van God de Vader: ‘genade en vrede van hem, Die is, en Die was, en Die komen zal’. In Openbaring 1:8 zegt Christus Zelf: ‘Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is en Die was, en Die komen zal, de Almachtige’. (Verg. Openb. 22:13) Jezus is almachtig Aan het eind van het Mattheusevangelie zegt Jezus: ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’. Jezus wil met deze woorden laten voelen dat de toestand met Pasen veranderd is. Voorheen had Hij ook grote macht (over ziekten, over wind en water, over demonen, over de dood). Nu heeft Hij alle macht. En die is Hem gegeven. Hij heeft die wetig verkregen, itt wat voorgesteld werd door de satan (4:8,9). Zie Ef.1:22 en Hebr.2:8 Christus is ook degene die alle dingen ‘draagt door het woord Zijner kracht’ (Hebr.1:3). Dat zou nooit kunnen als Hij niet almachtig was. Jezus is alwetend ‘Ik weet uw werken’ is het steeds weer terugkerende refrein in Openbaring ( Openb.2:2,9,19; 3:1,8,15) Jezus vergeeft de zonden Jezus vergaf de zonden. De Schriftgeleerden vroegen zich toen af: ‘Wie kan de zonden vergeven dan alleen God’ (Markus 2:7). Jezus is straks de Rechter van hemel en aarde In Matth.25:32 vertelt Jezus hoe Hij de schapen van de bokken zal scheiden. In Rom 14:10 staat ‘wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden. 2Cor 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage, hetgeen door het lichaam geschiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad’. Een dergelijk oordeel kan alleen door een goddelijk Persoon worden uitgesproken Jezus is de Zoon van God Als Jezus de Zoon van God genoemd wordt in het Nieuwe Testament, dan zegt dit iets over het geheim van zijn persoon. Dit blijkt uit de woorden van de Vader bij de doop van Jezus in de Jordaan en bij de verheerlijking op de berg, waar Jezus in beide gevallen als "Mijn geliefde Zoon" wordt aangeduid (Mark.1:11 en 9:7). De geliefde zoon is in het Oude Testament de enige zoon (Bijv. Gen.22:2,12,16). In Matth. 11: 27 noemt Jezus zich de Zoon aan wie door zijn Vader alle dingen overgegeven zijn en Hij zegt: niemand kent de Zoon dan de Vader en niemand kent de Vader dan de Zoon, en dien het de Zoon wil openbaren. Met name het vierde Evangelie getuigt op allerlei wijze van de bijzondere betekenis van de aanduiding "Zoon van God". Johannes 1: 18 spreekt over "de eniggeboren Zoon, Die in de schoot des Vaders is". Heel het eerste gedeelte van Johannes 1 spreekt over de heerlijkheid van Christus. Joh.1:1 "In de beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God" ("Wat heeft men niet een moeite gedaan om Joh.1:1 zo te verklaren, dat het geen bewijsplaats meer is voor de godheid van het Woord") Joh.1:12 "Maar zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven". Schriftgeleerden en Farizeeërs beschuldigen Jezus van Godslastering om Zijn aanspraak de Zoon van God te zijn (vgl. Mark.2:7; Joh.5:18; 19:3319:17; Matth.26:65vv.). Ze hebben zich verzet tegen de pretentie dat in Hem God Zelf tot ons komt. Kortom: als Jezus de Zoon van God genoemd wordt houdt dat niet minder in dan dat Hij Zelf ook God is. Jezus vóórbestaan De Schrift leert duidelijk het vóórbestaan (Prae-existentie) van Christus. Johannes zegt: "Het Woord was bij God" (Joh.1:1). Zelf zegt Christus tegen de Joden: "Eer Abraham was, ben Ik (Joh.8:58). En Jezus geeft ook meerdere malen aan dat hij gekómen is. Micha zegt: "Zijn uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid" (5:1). En Hij is de meerdere Melchizedek, die "zonder beginsel der dagen en zonder einde des levens is". Zie ook 2.Cor.8:9; Filip.2:5vv; Gal.4:4; Kol.1:15-17; Hebr.1:1-13. Jezus eenheid met de Vader In Johannes 5:17 komt de eenheid tussen Jezus' werk en de Vader opvallend naar voren in de woorden: "Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook". En in Johannes 10:30 lezen we: "Ik en de Vader zijn één". Daarom: Wie Jezus ziet, ziet de Vader (14:9). Geloof in God én geloof in Jezus Wij moeten geloven in God. Hoe kan Christus dan zeggen: "Gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij" (Joh.14:12). En hoe kan Christus dan zeggen: "Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven" (Joh.3:36)? Zie ook Joh.3:16. Joh.6:29, Joh.16:9, Joh.8:24, Joh.17:20. "Als Christus niet waarachtig God is, dan is Hij alleen een mens. En hoe hoog Hij ook geplaatst zij, Hij kan noch in Zijn persoon, noch in Zijn werk inhoud en voorwerp zijn van het geloof" (Bavinck). De Zoon van God heeft zich vernederd. ‘Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft God even gelijk te zijn, maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis van een dienstknecht aangenomen hebbende, en is de mensen gelijk geworden’ (Fil2;6,7). Bavinck zegt over deze tekst het volgende: ‘Vóór zijn menswording was Christus aan de Vader niet alleen in wezen en deugden gelijk, maar Hij had ook de gestaltenis Gods. Hij zag er uit als God. Hij was het afschijnsel Zijner heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid. Wie Hem had kunnen zien, zou Hem terstond als God erkend hebben. Maar dit veranderde bij Zijn menswording; toen nam Hij de gedaante van een mens, de gestalte van een dienstknecht aan. Wie Hem nu zag, kon in Hem niet meer de eniggeboren Zoon des Vaders zien, anders dan door het oog des geloofs. Hij had zijn goddelijke Gestalte en heerlijkheid afgelegd; Hij verborg Zijn Goddelijke natuur achter de gestalte van een dienstknecht; op aarde was Hij en zag Hij er uit als onzer één’. Eerstgeborene aller creatuur/het begin der schepping Gods In Kolossensen 1:15 wordt de zoon van God de ‘Eerstgeborene aller creatuur’ genoemd. Schijnbaar op de klank valt de Zoon van God onder de schepselen. De aanhangers van Arius hebben zich graag op dit woord beroepen. Evenzo ook de Jehova’s getuigen. Er staat echter: eerstgeborene en niet eerstgeschapene. Ook is de gedachte dat Hij een schepsel zou zijn in strijd met vers 17, van een schepsel kan niet gezegd worden, dat alle dingen bestaan door Hem. Eerstgeborene betekent zoveel als de eerste. Het is een hoogheidstitel: Hij is eerder en boven alle schepselen. In Openb. 3:14 staat van Christus dat Hij is: het Begin der schepping Gods. Het oorspronkelijke woord voor ‘begin’ betekent: bron, oorsprong, beginsel. Hij is het door Wie alle dingen geschapen zijn. In Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk Deze woorden staan in Kol.2:9. Met ‘al de volheid der Godheid’ wordt bedoeld al wat God is en heeft, heel de heerlijkheid van Zijn wezen en deugden. Deze volheid woont in Christus en niet in de natuurmachten, die voor de Kolossensen zo’n grote plaats innemen. De werkwoordsvorm die bij ‘woont’ wordt gebruikt duidt een blijvende inwoning aan. Met ‘lichamelijk ‘ wordt bedoeld: in lichamelijke gedaante, nl. sinds Christus’ menswording (verg.Joh.1;14). Strijd Over het geheim van de Persoon van Jezus is in de vroeg-christelijke tijd veel strijd geleverd. Het ging vooral over de vraag of Christus waarachtig God was. Arius bestreed dit. Volgens hem was Jezus het hoogste schepsel. Hij vond tegenover zich Athanasius, die stelde dat Jezus Christus wezenlijk gelijk was aan het Godzijn van God, de Vader. In het jaar 325 viel de beslissing. In Nicéa, waar de kerk in concilie bijeen was, stelde de meerderheid zich op het standpunt van Athanasius. Men beleed dat de Zoon van hetzelfde wezen is met de Vader (homo-ousios en niet homoiousios (gelijksoortig)). Godheid van Christus is wezenlijk Alleen God zelf kan ons uit onze diep-ellendige toestand redden. De mens kan door zijn diepe val de weg naar God niet meer banen. Hij is én als mens vanwege zijn zwakheid én als zondaar niet bij machte om "de toorn Gods tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht te dragen" (zondag 15) Zondag 6: Waarom…waarachtig God? "Opdat Hij uit kracht Zijner Godheid de last van de toorn Gods aan Zijn mensheid zou kunnen dragen en ons de gerechtigheid en het leven zou kunnen verwerven en wedergeven." Twee naturen en één Persoon In Zijn menswording nam God de Zoon niet een menselijk persoon aan, maar de menselijke natuur. Tegelijk bleef Hij de Goddelijke natuur behouden. Hij is dus één Persoon met twee naturen, een Goddelijke en een menselijke. Christus is dus wáár God en wáár mens in één Persoon. Komt nu eens Zijn Godheid naar voren en dan weer Zijn mensheid? Of was Hij, toen Hij op aarde was, wáár mens zonder Zijn Godheid, en werd Hij na Zijn hemelvaart weer wáár God? Nee, Hij was van Zijn ontvangenis af beide in één: beide naturen waren in één Persoon verenigd. Zo was Hij toen Hij een klein kind was, zo was Hij toen Hij op aarde leefde, zo was Hij toen Hij stierf aan het kruis, zo is Hij nog na Zijn opstanding. De kerk heeft enorm geworsteld om dit geheim onder woorden te brengen. Daarmee kwam ze voor de vraag te staan hoe de twee naturen zich in de ene Persoon verhouden. Zijn ze volkomen los van elkaar, zonder enig verband? Of het andere uiterste - zijn ze geheel samengevloeid, zoals twee vloeistoffen zich met elkaar vermengen. Stelt men het eerste, dan kunnen we niet meer zeggen dat Christus hemel en aarde (God en mens) verenigt tesaam. Bovendien heet Hij dan ten onrechte Immanuël, dat is God met ons. Stelt men echter dat beide naturen als twee vloeistoffen geheel zijn samengevloeid, dan wordt God vermenselijkt en de mens vergoddelijkt. En dat kan ook niet. Hoe moest dan het geheim van de vereniging onder woorden gebracht worden. De kerk heeft er alleen maar over kunnen stamelen. Ze heeft wel kunnen zeggen, wat het niet was, maar niet hoe het wel is. In 451 heeft het concilie van Chalcedon uitgesproken dat de beide naturen in de ene Persoon NIET GEDEELD en NIET GESCHEIDEN zijn, en tegelijk NIET VERMENGD en NIET VERANDERD. Griekse Mythologieën Griekse mythologische verhalen vertellen van goden die af en toe eens op aarde komen kijken in de gedaante van een jonge man of een held, een bezoek dat een kort intermezzo is. De Bijbel spreekt over het komen van God in een totaal andere zin. God komt niet maar om even rond te zien en dan te verdwijnen; God komt niet als een stralende held, maar als een kind in een voederbak, als een man van smarten, zonder gedaante of heerlijkheid. "En buiten alle twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in de Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid" (2Tim.3:16) Noordmans "Jezus is geen halfgod, die half-boven is, en geen schijnmens, die half beneden is. Hij is God en mens. Omdat Hij God is, kan Hij helpen, omdat Hij mens is, kan Hij lijden". Tenslotte Wij zijn ervan overtuigd, dat juist die Christusverkondiging, waarin naar voren komt, dat niet wij, maar een ander, de Ander, voor ons heil zorgt en aan ons leven toekomst en zin verleent, de boodschap is, die de mens vandaag werkelijk nodig heeft. We zien immers de moderne mens kapot lopen op de frustratie, dat hij zichzelf moet redden, hetgeen hem echter bij de handen wordt afgebroken (Graafland, Wie zeggen de mensen dat Ik ben, blz. 104)