28 juni 2005 12 acties voor de VOERTUIGINDUSTRIE Gebaseerd op RAPPORT TASKFORCE Twaalf acties voor de voertuigindustrie 1. Verlaging van de loonkost door lastenvermindering op ploegenarbeid De looncomponent is het belangrijkste element ter vrijwaring van de competitiviteit voor de sector. Daarom wordt - in uitvoering van het Interprofessioneel Akkoord 2005-2006 - vanaf 1 juli 2005 de lastenvermindering op ploegenarbeid opgetrokken van 1% tot 2,5%. Hierop verder bouwend, overweegt de federale regering in het kader van de federale beleidsverklaring 2005, een bijkomende lastenverlaging op ploegenarbeid. 2. Permanente monitoring Er komt een permanente monitoring van de loonhandicap van de sector in vergelijking met onze buurlanden. Dat gebeurt in de werkgroep “loonkost en flexibiliteit”, die in het kader van deze Taskforce werd opgestart. Het is de gemeenschappelijke doelstelling van de overheid en de sociale partners te vermijden dat de loonkost van de Belgische automobielsector tot de hoogst van Europa behoort. 3. Invoering van tijdspaarrekening in bedrijven Conform het federale regeerakkoord wordt een reglementair kader uitgewerkt dat het invoeren van tijdspaarrekening in de bedrijven mogelijk maakt. De werkgroep ‘loonkost en flexibiliteit’ doet tegen eind 2005 een concreet voorstel, rekening houdend met de initiatieven die vandaag al van toepassing zijn in diverse ondernemingen van de sector. 4. Voertuig en industrieel bedrijf van de toekomst De voertuigindustrie voert een toekomstverkennend project uit: "voertuig van de toekomst” en “industrieel bedrijf van de toekomst”. Dit gebeurt in het kader van de Vlaamse Innovatie Samenwerkingsverbanden. 5. Pro-actieve sensibilisering inzake procesinnovatie Flanders' DRIVE en het IWT sensibiliseren de automobielconstructeurs om innovatieve projecten in te dienen, vooral rond procesinnovatie en, indien mogelijk, in samenwerking met Vlaamse toeleveranciers. Zij begeleiden de bedrijven daarbij maximaal. 6. Verruiming van het concept “innovatie” De steunmaatregelen voor “technologische innovatie” worden uitgebreid tot innovatie in de brede betekenis van het woord. Er komt dus ook steun voor procesvernieuwingen op het vlak van arbeidsorganisatie, managementorganisatie, de interactie tussen mens en technologie, vorming op de werkvloer, enz. Ten slotte wordt onderzocht of de Europese wetgeving ook voor de automobielsector een specifiek interventiepercentage bovenop de IWT-steun toestaat. 2 7. Innovatief uitbesteden bij overheidsopdrachten Innovatief uitbesteden wordt als pilootproject in de voertuigsector toegepast. Er werd al een Europese offerte uitgeschreven. Op die basis worden projecten uit de voertuigsector, zoals het ontwikkelen van bussen met alternatieve aandrijflijnen (brandstofcel en hybride motor), geselecteerd. 8. Accountmanagers voor de voertuigindustrie Binnen het Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO) wordt een accountmanager aangeduid om elk assemblagebedrijf te begeleiden in de contacten met de overheid. Deze accountmanager zal instaan voor de informatie over en de snelle afhandeling van de administratieve procedures, ondermeer inzake investeringen, innovatie, milieu en ruimtelijke ordening. De accountmanager zal zijn kennis ook ter beschikking stellen van de toeleveranciers. 9. Betere afstemming tussen vraag en aanbod van arbeidskrachten De afstand tussen schoolse vorming en tewerkstelling wordt verder verkleind. De werkgroep ‘loonkost en flexibiliteit’ overlegt met de VDAB en de onderwijsinstellingen over de verkorting van het traject tussen school en werk voor de assemblagebedrijven en over de optimale afstemming van de vraag naar en het aanbod van geschikte werknemers. 10. Samenwerking op vlak van de logistiek De autoassemblagebedrijven werken samen met het Vlaams Instituut voor de Logistiek (VIL) een model uit voor de consolidatie van materiaalstromen, bijvoorbeeld door de inschakeling van een logistieke dienstverlener en door de optimalisering van de combinatie van vervoerde goederen: zo kan een kostenvoordeel worden bereikt. 11. Betaalbare energie door herziening van het groene-stroombeleid Om de energiefactuur van de bedrijven beheersbaar te houden, wordt het groenestroombeleid herzien. Dit houdt in: realistische doelstellingen, een duidelijk en vaststaand juridisch kader en de laagst mogelijke kostprijs. 12. Accijnsverlaging of –vrijstelling op energieproducten Er wordt snel werk gemaakt van de besluiten tot uitvoering van het KB dat een accijnsverlaging of –vrijstelling op energieproducten toekent aan ondernemingen die een milieuconvenant hebben gesloten. 3 STRUCTUUR van het RAPPORT Twaalf acties voor de voertuigindustrie ..................................................................................... 2 STRUCTUUR van het RAPPORT ............................................................................................ 4 1 Inleiding ............................................................................................................................. 5 2 Belang van de automobielsector in Vlaanderen: facts and figures .................................... 7 2.1 De belangrijkste bedrijven ......................................................................................... 7 2.2 Tewerkstelling ............................................................................................................ 7 2.3 Productie..................................................................................................................... 8 2.4 De economische perspectieven van de sector ............................................................ 9 3 Acties in Vlaanderen tot nog toe ...................................................................................... 10 3.1 Resolutie Vlaams Parlement .................................................................................... 10 3.2 Flanders’ DRIVE...................................................................................................... 10 3.3 Rondetafelconferenties ............................................................................................. 11 4 Conclusies en voorstellen van de werkgroepen ............................................................... 12 4.1 Loonkost en arbeidsflexibiliteit ................................................................................ 12 4.1.1 Inleiding ........................................................................................................... 12 4.1.2 Stand van zaken: de loonkostenhandicap en de rigiditeit van de arbeidsmarkt 12 4.1.3 Voorstellen ....................................................................................................... 14 4.2 Innovatie ................................................................................................................... 16 4.2.1 Inleiding ........................................................................................................... 16 4.2.2 Stand van zaken: innovatiepotentieel onderbenut ............................................ 16 4.2.3 Voorstellen ....................................................................................................... 17 Logistiek ............................................................................................................................... 22 4.2.4 Inleiding ........................................................................................................... 22 4.2.5 Stand van zaken: logistiek, een troef voor Vlaanderen .................................... 22 4.2.6 Voorstellen ....................................................................................................... 22 4.3 Andere ondernemingskosten (excl. loonkost) .......................................................... 24 4.3.1 Inleiding ........................................................................................................... 24 4.3.2 Stand van zaken: vereenvoudiging en kostenbeheersing ................................. 24 4.3.3 Voorstellen ....................................................................................................... 25 5 Opvolging ......................................................................................................................... 27 Bijlage 1 : Samenstelling van de werkgroepen ........................................................................ 28 4 1 Inleiding Vlaanderen is sinds zowat een halve eeuw zeer belangrijk voor de voertuigindustrie. Elk jaar zijn de investeringen in de sector aanzienlijk toegenomen. Daarbij heeft zich rond de zuivere assemblagebedrijven een belangrijke toeleveringsindustrie ontwikkeld. Dit heeft tot gevolg dat de voertuigsector direct en indirect ongeveer 100.000 arbeidsplaatsen vertegenwoordigt. Maar het vrijmaken van zowel de Europese als de wereldmarkten zorgt ervoor dat de druk op de ondernemingen en de regio’s waar zij gevestigd zijn, toeneemt. De voertuigindustrie ondergaat de laatste jaren een verregaande en gestage herstructurering. Het is een snel evoluerende technologische sector die wordt gekenmerkt door een toenemende consolidatie. De kostencompetitiviteit weegt zwaar door. De niet aflatende concurrentiedruk en de opkomst van de zogeheten groeimarkten, beïnvloeden de investeringsbeslissingen van de constructeurs. Greenfield-investeringen worden hoofdzakelijk opgestart in de lageloonlanden. Bovendien kampen wij met de afwezigheid van beslissingscentra. Dit doet het risico voor delokalisatie van de industriële activiteit toenemen. Als de assemblage verhuist, volgen heel wat toeleveranciers. De creatie van nieuwe productie-eenheden zorgt dan weer voor een overcapaciteit in de bestaande fabrieken. De uitdagingen waarmee de automobielsector in Vlaanderen en Brussel geconfronteerd wordt, zijn talrijk: hoge loonkosten, hoge kwalificatievereisten met hoge opleidingskosten tot gevolg, hoge kosten voor onderzoek en ontwikkeling, een relatief zwak toeleveringsnetwerk en de strenge milieuwetgeving. Deze uitdagingen werden besproken in de diverse werkgroepen. De Vlaamse voertuigindustrie staat dus voor een enorme uitdaging om haar concurrentiepositie te vrijwaren en te versterken. Een maximale verankering van deze industrie moet zoveel mogelijk worden nagestreefd. En dit vereist inspanningen op diverse domeinen. Vlaanderen kan volgende sterke punten voorleggen: 1. zeer centrale ligging, verkeersknooppunt en aanwezigheid van verschillende havens; 2. kwalitatief hoogstaande infrastructuur zowel kennistechnologisch als de zuivere wegeninfrastructuur; 3. hinterland met een belangrijk potentieel aan hoogtechnologische toeleveranciers; 4. bij de koplopers inzake productiviteit; 5. hooggekwalificeerd personeel. We stellen vast dat deze voordelen niet steeds volstaan om de beslissingscentra ervan te overtuigen dat een investering in Vlaanderen nog toekomst biedt. Daarvoor is veel meer nodig. Er moeten dan ook dringend maatregelen worden getroffen. Daarom werd beslist om een rondetafelconferentie samen te roepen met vertegenwoordigers van de voertuigindustrie en van Agoria Vlaanderen. Deze kwam voor de eerste keer samen op 18 oktober 2004. In opvolging van deze rondetafel werd een Taskforce Voertuigindustrie opgericht onder het voorzitterschap van de heer Eddy Geysen, gewezen CEO van General Motors Belgium, met alle betrokken partijen waaronder de voertuigindustrie (automobiel- en busbouwers) en toeleveranciers, Agoria Vlaanderen, de federale, Vlaamse en Brusselse overheden en de vakbonden. 5 De Taskforce heeft tot doel alle betrokken actoren in een ruim overleg samen te brengen om op korte termijn tot maatregelen te komen om een optimaal flankerend beleid voor de voertuigsector te realiseren. Bij het opstarten van de Taskforce werd beslist om in werkgroepen te werken rond de volgende vier thema’s: 1. 2. 3. 4. Loonkost en arbeidsflexibiliteit; Innovatie; Logistiek; Andere ondernemingskosten (exclusief loonkosten). De samenstelling van de werkgroepen is bijgevoegd als bijlage. Op 13 januari 2005 startte Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Europese Commissie en EU-commissaris van Ondernemingen en Industrie, een gelijkaardig initiatief en richtte een high level group op, CARS 21 – Competitive Automotive Regulatory System for the 21st Century. Ook deze groep heeft tot doel aanbevelingen te formuleren om de competitiviteit van de Europese voertuigindustrie te verbeteren via het voeren van een optimaal flankerend beleid. Om de inspanningen te maximaliseren en tot een coherente reeks van maatregelen te komen, is het aangewezen de diverse initiatieven aan elkaar te koppelen. Om de synergie van beide initiatieven te optimaliseren, beslisten Commissaris Günter Verheugen en Minister Fientje Moerman om in het najaar een overleg terzake te hebben. Voorliggend rapport geeft een overzicht van de besprekingen binnen de Taskforce. Per behandeld thema wordt een stand van zaken gegeven en worden voorstellen geformuleerd voor een verder beleid om de verankering van de voertuigindustrie in Vlaanderen te helpen realiseren. Alle betrokken partijen hebben de gelegenheid gehad hun opmerkingen te formuleren en het rapport eventueel aan te vullen voor wat hun bevoegdheden betreft. Aansluitend werd een actieplan opgesteld, bestaande uit twaalf concrete maatregelen, waarvan de realisatie zal worden opgevolgd. 6 2 Belang van de automobielsector in Vlaanderen: facts and figures Om het belang van de sector in kaart te brengen, vermelden we achtereenvolgens de belangrijkste bedrijven en bespreken we de tewerkstelling en de productie, om te eindigen met de perspectieven van de sector. 2.1 De belangrijkste bedrijven Vlaanderen telt drie grote automobielassemblagebedrijven: - FORD GENK, Genk - GENERAL MOTORS BELGIUM, Antwerpen - VOLVO CARS, Gent Een belangrijk assemblagebedrijf is gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: - VOLKSWAGEN, Vorst Vlaanderen telt twee autobusbouwers met een Europese dimensie: - VAN HOOL, Koningshooikt - VDL JONCKHEERE, Roeselare Vlaanderen heeft één vrachtwagenassemblagefabriek: - VOLVO EUROPA TRUCK, Gent Daarnaast bestaan ongeveer 300 toeleveringsbedrijven. 2.2 Tewerkstelling De assemblagebedrijven van personenwagens en trucks en de autobusconstructeurs vertegenwoordigen samen een belangrijke tewerkstelling. De totale werkgelegenheid (direct en indirect) van de sector in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt geraamd op 100.000 personen. - De directe tewerkstelling in de voertuigassemblage en -constructie in Vlaanderen en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bedraagt ongeveer 9,3% van de werkgelegenheid in de verwerkende industrie en wordt geraamd op 28.601 werknemers. Deze is als volgt verdeeld: Tabel 1: Tewerkstelling (cijfers 2004) Vlaanderen Brussels Hoofdstedelijk Gewest FORD GENK GENERAL MOTORS BELGIUM VOLVO CARS VDL JONCKHEERE VAN HOOL VOLVO EUROPA TRUCK VOLKSWAGEN 5.475 5.400 4.900 498 4.150 2.500 5.678 Bron: Agoria 7 - De tewerkstelling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bedraagt 5.678 personen. - Indirecte werkgelegenheid (toeleveringsindustrie): in de toeleveringsindustrie zijn 300 bedrijven actief. Ze hebben 75 à 80 000 personeelsleden in dienst. - Werkgelegenheidsgraad van niet-Belgen ligt gemiddeld op 10% (van minimum 3% tot maximum 14%, afhankelijk van het bedrijf). - Het aandeel van lager geschoolden (lager dan ‘A3-niveau’) in de arbeiderspopulatie bedraagt gemiddeld 76,8% (van minimum 70% tot maximum 97%, afhankelijk van het bedrijf). - Het aandeel van de vrouwelijke tewerkstelling in de sector bedraagt gemiddeld 8,1% (van minimum 5,6% tot maximum 10,2%, afhankelijk van het bedrijf). - Aantal dagen interne opleiding door de constructeurs zelf in 2003: 5 dagen/werknemer. - Het aandeel van de totale loonkosten in de toegevoegde waarde voor een Belgisch assemblagebedrijf is gemiddeld groter dan 60%. 2.3 Productie In 2004 werden ruim 903.000 voertuigen door bijna 29.000 werknemers geproduceerd. Tabel 2: Kerngegevens van 2004 Productie Directe werkgelegenheid Investeringen (in mln €) Assemblageindustrie Autobusconstructeurs Truckconstructeur 868.902 21.453 301,90 1.783 4.648 3,150 29.819 2.500 4,50 Bron: Agoria - - Aandeel automobiel in het BBP van België in het BBP van Vlaanderen in het BBP van Brussel = 1,25% = 2,1% = 1% Exportgraad van de sector = 96% Export: 21.599 miljoen euro = 14% van de totale Vlaamse export Bron: Agoria, 2003 8 2.4 De economische perspectieven van de sector Op mondiaal vlak zou de productie van de auto’s tot 2011 met bijna 17% stijgen, terwijl de productiestijging in België maar 11,6% zou bedragen. De belangrijkste groei in de komende vijf jaar situeert zich in Oost-Europa en Azië. De groeiperspectieven zijn beter in WestEuropa dan in Noord-Amerika. De Belgische groeiperspectieven zijn beter dan de WestEuropese. Tabel 3: Groei van de autoproductie Productie Mondiaal Azië West-Europa Noord-Amerika Oost-Europa België 2003 57.639.625 19.141.260 16.343.934 15.801.023 3.214.727 878.883 Prognose 2011 67.402.251 23.503.886 17.770.593 16.992.986 4.379.566 980.483 Groei in aantallen 9.762.626 4.362.626 1.426.659 1.191.963 1.164.839 101.600 Groei in % + 16,9% + 22,8% + 8,7% + 7,5% + 36,2% + 11,6% Bron: Price Waterhouse Coopers Quarter 2 Update, April 2004 9 3 Acties in Vlaanderen tot nu toe Met betrekking tot de acties in Vlaanderen zijn vooral de resoluties van het Vlaams Parlement, de werking van Flanders’ DRIVE en de rondetafelconferenties het vermelden waard. 3.1 Resolutie Vlaams Parlement Op 29 april 1999 heeft het Vlaams Parlement, bij resolutie, de Vlaams regering verzocht: 1. Zo spoedig mogelijk een strategisch beleid voor de Vlaamse automobiel- en toeleveringsindustrie te ontwikkelen; 2. Werk te maken van: De verankering van de automobielindustrie door de vergaande ontwikkeling te stimuleren van de toeleveringssectoren en in het bijzonder van de toelevering van componenten; Alle mogelijkheden aan de automobielbedrijven aan te bieden om integrerende activiteiten aan te trekken; Mogelijkheden op het vlak van terreinbeheer en infrastructuurvoorziening voor de ontwikkeling van specifieke toeleveringszones aan te bieden; Extra mogelijkheden voor toekenningsvoorwaarden, subsidiepercentages en beheer van bedrijventerreinen en –gebouwen uit te werken; De expansiewetgeving van 30 december 1970 te moderniseren met het oog op de ondersteuning van investeringen, niet enkel in de automobielbedrijven zelf, maar ook bij de toeleveranciers; Alle mogelijke bestaande uitvoeringsinstrumenten zoals de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen en de Dienst Investeren Vlaanderen maximaal in te zetten; De mogelijkheid te bieden Vlaamse overeenkomsten te kunnen afsluiten om voor werknemers in de automobiel- en toeleveringssector intensieve programma’s voor vorming en opleiding te ontwikkelen; Het innovatiepotentieel van de toeleveringsindustrie te versterken, meer bepaald door middel van een coherent innovatie- en clusterbeleid dat de vorming van clusters en de oprichting van speerpuntcentra mogelijk maakt en stimuleert. 3.2 Flanders’ DRIVE Eind 2001 werd aan de Vlaamse resolutie uitvoering gegeven door de uitbouw en de clustering van kennis en expertise in Flanders' DRIVE. Dit is een hoogtechnologisch expertisecentrum dat onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten bundelt om de voertuigindustrie in Vlaanderen te verankeren. Naast het kennisnetwerk biedt Flanders' DRIVE ook unieke engineering- en testinfrastructuur (via Vlaams Engineering en Testcentrum (VETC)) voor onderzoek dat gericht is op de mechanische ontwerpcyclus van componenten en systemen. Het VETC is gevestigd in een nieuwbouw te Lommel, naast de testbanen van Lommel Proving Ground. Het hoofddoel 10 hiervan is de concurrentiekracht van de Vlaamse voertuigindustrie te versterken. De afspraken voor samenwerking tussen het Flanders' DRIVE Netwerk en het Engineering Center werden vastgelegd in een convenant. 3.3 Rondetafelconferenties Een tweede Vlaams initiatief ter ondersteuning van de sector waren de rondetafelconferenties van 19 maart en 14 mei 2002. Daar werden de uitdagingen, waarmee de automobielproducenten geconfronteerd worden, besproken. Deelnemers waren de Vlaamse regering, de automobielbedrijven, de toeleveranciers, de vakbondsafgevaardigden en Agoria Vlaanderen. Deze conferenties resulteerden in concrete maatregelen van de Vlaamse regering om de verankering van deze belangrijke sector in het Vlaamse Gewest op langere termijn te waarborgen. Het ging meer bepaald om: - steun voor onderzoek en ontwikkeling (Flanders' DRIVE, prototypesteun); opleidingssteun voor drie assemblagebedrijven en een aantal van hun toeleveranciers; investeringssteun waar de Europese reglementering dit toelaat: regionale steun aan Ford Genk en aan de toeleveranciers die in een ontwikkelingszone zijn gevestigd; maatregelen inzake ruimtelijke ordening, logistiek, leefmilieu en veiligheid. Deze rondetafelconferenties werden voortgezet tijdens periodieke informele contacten in 2003 en 2004. Sinds oktober 2004 is de Taskforce actief waarvan de voorstellen voorliggen. 11 4 Conclusies en voorstellen van de werkgroepen Voor elk thema dat in de vier werkgroepen behandeld werd, volgen nu de stand van zaken en de voorstellen. Uit deze voorstellen werden twaalf acties gedestilleerd. 4.1 Loonkost en arbeidsflexibiliteit 4.1.1 Inleiding Loonkost en arbeidsflexibiliteit zijn ontegensprekelijk één van de meest besproken thema’s omdat op dit punt de handicap van Vlaanderen het grootst is. De werkgroep heeft geprobeerd de loonkostenhandicap in kaart te brengen en te kwantificeren. Vervolgens werden een aantal beleidssuggesties naar voor geschoven. 4.1.2 Stand van zaken: de loonkostenhandicap en de rigiditeit van de arbeidsmarkt Ploegenarbeid Een specifiek kenmerk voor de voertuigsector is de ploegenarbeid. In vergelijking met de ons omringende landen wordt ploegenarbeid extra belast. Een belangrijke bijkomende ondersteuning voor de automobielindustrie is de vermindering van de lasten op ploegenarbeid via een vrijstelling van doorstorting van een deel van de bedrijfsvoorheffing. Een lastenverlaging van 1% werd ingevoerd vanaf juli 2004. Vergelijking van de loonkosten in België met de andere EU-lidstaten Onderstaand diagram vergelijkt de loonkosten in de automobielsector van België met andere EU-lidstaten. Hier blijkt dat een significante inspanning nodig is om België competitief te maken tegenover de andere EU-lidstaten. Grafiek 1: Vergelijking van de loonkosten in België met de andere EU-lidstaten 120 100 80 60 100 100 83 40 72 66 20 37 15 0 Duitsland Bron: Agoria, 2003 België GrootBritt. Loonkost Spanje 110 76 Frankrijk 20 Portugal Polen (Tjechië + Slovakije) Noot: Voor Duitsland, Frankrijk en nieuwe EU-landen zijn de boven- en ondergrens aangeduid. 12 Vergelijking loonkosten België - Duitsland De vergelijking België – Duitsland is uiterst belangrijk omdat de herstructureringen binnen een groep vaak tot keuzes leiden tussen buurlanden en omdat voor de meeste autoconstructeurs de Europese hoofdkwartieren in Duitsland zijn gevestigd. Voor België wordt uitgegaan van een ongewijzigd beleid en een interprofessionele loonnorm in de periode 2005-2006 van 2,25 % per jaar (de helft van 4,5 % van de nationale loonnorm). Hierbij wordt voor elk bedrijf rekening gehouden met de specifieke impact van de lastenvermindering op ploegenarbeid (momenteel nog 1% en vanaf 1 juli 2005 2,5%). Voor Duitsland wordt uitgegaan van de bestaande of geplande bedrijfsakkoorden. Het cijfer duidt het verschil aan waarbij de “-” staat voor een lagere loonkost en de “+” staat voor een hogere loonkost van België t.o.v. Duitsland. Tabel 4: Vergelijking loonkost België – Duitsland 2002 2003 2004 2005e 2006e 2010e Gemiddelde - 7,33 - 5,5 - 2,5 - 1,23 + 0,37 +8 In de duurste vestigingen van Duitsland is de globale uurloonkost bij de autoassemblage in relatieve cijfers in 2003 5,5% hoger dan in België. Verschillende ondernemingsakkoorden in Duitse vestigingen voorzien een volledige loonstop. Die al dan niet wordt gecombineerd met een zeer sterke vermindering van de eindejaarspremie, voor de periode 2005-2006 en soms ook nog daarna. Bij een ongewijzigd beleid in België zal het competitief loonkostenvoordeel van België ten opzichte van Duitsland verloren gaan. Bovendien betreft dit een vergelijking met de duurste Duitse vestigingen. Vanzelfsprekend liggen de loonkosten in België aanzienlijk hoger dan de goedkopere vestigingen in voormalig Oost-Duitsland of in de nieuwe fabrieken met bijzondere voorwaarden in West-Duitsland. Arbeidsmarktflexibiliteit In verschillende landen zijn systemen van tijdsparen mogelijk op het niveau van de ondernemingen of op het regionale niveau; in België nog niet. De invoering van een aangepaste arbeidsorganisatie blijft in sommige ondernemingen moeilijk. Vorming In de sector wordt vastgesteld dat er nog een te beperkte aansluiting is tussen de nood aan arbeidskrachten en de beschikbare arbeidsreserves. 13 4.1.3 Voorstellen Ploegenarbeid In uitvoering van het Interprofessioneel Akkoord 2005-2006 wordt vanaf 1 juli 2005 de lastenvermindering op ploegenarbeid opgetrokken van 1% tot 2,5%. Verder bouwend op deze maatregel, zal een voorstel worden uitgewerkt dat de last op de ploegenarbeid verder doet afnemen. De werkgroep ‘loonkost en arbeidsflexibiliteit’ heeft een vergelijkende studie opgezet over de fiscale en parafiscale behandeling van de ploegenpremies in onze buurlanden en vooral in Duitsland. Deze sectorgebonden studie zal als bijkomend element worden ingebracht in de besprekingen op het federale niveau. Een verdere versterking van de lastenvermindering op ploegenarbeid kan, samen met een reële loonmatiging, een instrument zijn om te vermijden dat de loonkost van de Belgische sector de hoogste van Europa wordt. Lineaire lastenverlaging De loonkostenproblematiek omvat verschillende facetten waaronder ook de sociale lasten op arbeid. Er zijn al een aantal stappen ondernomen om te komen tot een vermindering van de lasten op arbeid. Sommige van deze lastenverlagingen waren lineair en andere waren doelgroepgebonden. Verdere significante stappen naar een vermindering van de lasten op arbeid zijn noodzakelijk. De sector blijft vragende partij voor een dringende lineaire lastenverlaging van 10%, gespreid over 5 jaar. In de komende federale beleidsverklaring zal naast de problematiek van de eindeloopbaan ook bijzondere aandacht gaan naar de verdere verlaging van de lasten op werk en naar een alternatieve financiering van de sociale zekerheid. Arbeidsorganisatie Het federale regeerakkoord voorziet in de mogelijkheid tot het creëren van een wettelijk kader voor tijdsparen. (Federaal regeerakkoord: "het beter combineren van gezin en werk, de kwaliteit van de arbeid en het tijdsparen"). Conform het federale regeerakkoord zal een reglementair kader worden uitgewerkt dat het invoeren van tijdspaarrekeningen in de bedrijven mogelijk maakt. Binnen de werkgroep ‘loonkost en arbeidsflexibiliteit’ zal een concreet voorstel worden uitgewerkt. Vorming De intenties van de Vlaamse regering en de Vlaamse sociale partners zoals deze ondermeer blijken uit de beleidsnota en geconcretiseerd werden in het Vlaams werkgelegenheidsakkoord, worden uitdrukkelijk gesteund. Concreet heeft de Vlaamse regering met de Vlaamse sociale partners in het Vlaams werkgelegenheidsakkoord voor de periode 2005-2006 afgesproken om in het kader van de invoegopleidingen de aansluiting van onderwijs op werk sneller en naadlozer te laten verlopen. Laaggeschoolden krijgen hierdoor de kans om via een korte stage in het bedrijf snel een baan in de onderneming te verwerven. 14 Verder heeft Vlaanderen zich gedurende een ruime tijd kunnen onderscheiden van zijn buurlanden omwille van de hoge graad aan scholing en opleiding. Als Vlaanderen deze voorsprong wil behouden, dan moeten het onderwijs en het opleidingsaanbod meer georiënteerd worden naar de toekomstige behoeften van de sector. Op het niveau van het secundair onderwijs betekent dit het “upgraden” van de kennis met de nieuwste technologieën zoals o.a. nieuwe materialen, voertuigelektronica en processturingen. Het hoger onderwijs heeft ondertussen de eerste stappen gezet naar het aanbieden van een bachelor en masteropleiding in de automotive engineering. Om adequaat in te spelen op de innovatieprocessen in de industrie, moeten ook thema’s zoals virtuele procesontwikkeling, manufacturing engineering en logistieke engineering aan bod komen. Er bestaan al enkele bachelor en masteropleidingen. De Karel De Grote Hogeschool in Antwerpen heeft zowel een bachelor als masteropleiding sinds in 2004-2005. Hun focus ligt op mechanica en wordt uitgebreid naar auto-elektronica. De school richt zich niet alleen op personenwagens maar ook op bedrijfswagens. Scania installeerde bijvoorbeeld een vrachtwagentrekker in een klaslokaal en helpt de hogeschool bij de uitbouw van het curriculum "vrachtwagenmechanica". Er is een goede samenwerking met heel wat bedrijven uit de sector. De masteropleiding mikt op jongeren die een carrière kiezen als onderzoeker of manager in de autosector. Ook de Katholieke Hogeschool in Kortrijk heeft een studierichting professionele bachelor in de autotechnologie. Hun focus is nieuwe materialen zoals kunststoffen, nieuwe verfsoorten, afdichtingsmiddelen, ... Een derde hogeschool, het De Nayer Instituut in St-Katelijne-Waver, biedt nu al een bacheloropleiding aan, gesteund op: voertuigelektronica, verbrandingsmotoren en voertuigtechniek. Vanaf volgend academiejaar wil men ook starten met een masteropleiding. Het programma daarvan moet nog worden ingevuld. Er wordt aanbevolen om een werkgroep op te richten met enerzijds vertegenwoordigers van de voertuigindustrie en anderzijds de onderwijsverantwoordelijken met als doel vraag en aanbod op termijn optimaal op elkaar af te stemmen en het vormingsaanbod naar de automobielsector en de toeleveranciers beter te stroomlijnen. 15 4.2 Innovatie 4.2.1 Inleiding De Vlaamse voertuigindustrie kan zich vooral onderscheiden via doorgedreven innovatie, passend in een globale strategie van differentiatie: innovatie van producten en van productieprocessen, maar ook innovatie in het domein van management en organisatie. Innovatie kan en moet ondersteund, versterkt en versneld worden door o.a. goed uitgewerkte samenwerkingsverbanden, zowel tussen bedrijven onderling als met universiteiten, onderzoeksinstellingen, ... 4.2.2 Stand van zaken: innovatiepotentieel onderbenut De Vlaamse regering ondersteunt in het kader van het innovatiebeleid rechtstreeks onderzoeks- en ontwikkelingsinspanningen van bedrijven actief in Vlaanderen. Dit gebeurt niet via sectorspecifieke maatregelen en programma’s, maar via horizontale steunmaatregelen. De drie grote assemblagebedrijven in Vlaanderen (Ford, Volvo, GM) werden dan ook in 2002 in de context van de rondetafel rond automobiel individueel en intensief geïnformeerd over de steunmogelijkheden van het IWT. Sindsdien zijn er de volgende concrete acties geweest: - - Voorjaar 2002: gesprekken met Ford over de steun aan een telematica-bedrijf dat in België zou gevestigd worden. Ondanks hun positieve appreciatie over Vlaamse steunmogelijkheden, hebben ze geen concrete aanvraag gedaan. Voorjaar 2004: aanvraag vanuit Ford Lommel (testbaan) voor steun bij IWT, dit project werd niet geselecteerd. Eind maart 2005: Volvo Cars diende een aanvraag in voor een IWT-project "Methodology for the virtual geometrical tuning of cars" met als partner Metris NV. Van GM is geen reactie gekomen De voertuigsector in ruimere zin (busbouwers, toeleveranciers, …) heeft wel IWT-projecten gehad. Voorbeelden van de laatste jaren zijn: - Projecten bij VDL Jonckheere en Van Hool voor O&O naar nieuwe types van bussen; Projecten bij verschillende toeleveranciers (Recticel, OCAS, Corus, Bekaert, Tenneco Automotive, AMIS, Melexis, LMS, …) naast een aantal KMO’s; Jaarlijks wordt aan dergelijke projecten 2 à 3 miljoen euro steun toegekend. Het betreft hier zowel product- als procesontwikkeling. Het Vlaamse Gewest steunt de productontwikkeling van de toeleveranciers aan de voertuigsector via het gecombineerde initiatief Flanders’ DRIVE – Flanders’ DRIVE Engineering Center. In totaal wordt hiervoor meer dan 15 miljoen euro steun gegeven, naast de steun van meer dan 4 miljoen euro via de EFRO-regeling (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) van de Europese Commissie. Flanders’ DRIVE wil een samenwerkingsplatform bieden voor alle betrokkenen in deze sector en via praktische activiteiten van kennisopbouw, technologische ondersteuning en netwerking de (gezamenlijke) ontwikkelingsactiviteiten van bedrijven ondersteunen. Het initiatief is gefocust op de voertuigsector als finaal toepassingsdomein, maar staat verder open voor alle partijen en sectoren die erbij betrokken zijn. In het Engineering Center wordt de unieke 16 engineering- en testapparatuur uitgebouwd om deze complexe (mechanische) ontwerpcyclus adequaat te ondersteunen. Sinds eind 2001 is dit initiatief dat opgezet werd door een aantal grotere toeleveranciers, operationeel. De infrastructuur is uitgebouwd en operationeel op de site van Lommel. Midden februari 2005 werd een tussentijdse evaluatie (na drie jaar werking) door het IWT afgerond. Hieruit blijkt dat Flanders’ DRIVE ruimschoots zijn doelstellingen heeft bereikt en dat de vooruitzichten voor de volgende periode positief zijn. 4.2.3 Voorstellen Strategieontwikkeling Om de Vlaamse voertuigindustrie te wapenen voor de toekomst en om zich verder te kunnen onderscheiden is het van cruciaal belang dat zij zicht heeft op de evoluties op middellange termijn (10 à 12 jaar). Deze informatie moet de Vlaamse voertuigindustrie toelaten een duidelijke differentiatiestrategie voor de toekomst uit te werken, om op basis hiervan de innovatietrajecten voor de middellange termijn uit te stippelen. In het kader van de VIS-TIS-steun (Vlaamse Innovatie Samenwerkingsverbanden – Technologische Innovatiestimulering) kan men sinds 2004 verkenningsprojecten uitvoeren om de wetenschappelijk-technologische stand van zaken in een domein in kaart te brengen en na te gaan welke verdere initiatieven mogelijk zijn. Concreet wordt voorgesteld om een toekomstverkennende studie voor de voertuigindustrie uit te voeren waarbij zowel "het voertuig van de toekomst" als het daarmee samenhangende “industrieel bedrijf van de toekomst” worden onderzocht. De studie is zowel van belang voor de OEM’s (Original Equipment Manufacturer) als voor de toeleveranciers. Speciale aandacht moet gaan naar: - de internationale benchmarking van de Vlaamse constructeurs en toeleveranciers; de samenwerkingsmogelijkheden tussen de Vlaamse OEM en de toeleveranciers; clean technologies. Ons land staat voor twee uitdagingen. Enerzijds moet conform het Kyoto-protocol de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd worden in de periode 2008-2012 met 7,5% t.o.v. 1990, anderzijds moeten er volgens het protocol van Lissabon, nieuwe banen gecreëerd worden om van de EU, en dus ook België, een competitieve kenniseconomie te maken. In 2004 heeft Fientje Moerman, toenmalig federaal minister van Economische Zaken, het startschot gegeven van een "clean technologies" programma via een symposium op 2 februari 2004. Het doel was om via het stimuleren van onderzoeksprogramma’s te komen tot de ontwikkeling van een nieuw industrieel weefsel gebaseerd op de nieuwste technologieën die de voertuigindustrie vandaag onderzoekt. Clean technologies betekent niet alleen alternatieve aandrijflijnen maar ook nieuwe materialen die het voertuig een gewichtsvermindering geven waardoor de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen vermindert. Vanuit de industrie is hierop een positieve reactie gekomen. Zo toont ons land via de autobusconstructeurs aan dat het heel wat in zijn mars heeft. Zo bestaan er bv. plannen om een hybride gelede bus te bouwen waarbij 2 Belgische bedrijven (VDL Jonckheere en Green Propulsion) nauw gaan samenwerken om vernieuwende technologie te introduceren (Lithium batterijen, hybride 17 aandrijving). Via overheidssteun kunnen deze plannen omgezet worden in een concreet prototype dat echt ingezet kan worden in het openbaar vervoer. Deze test in reële omstandigheden is nodig om zo tot een serieproductie te komen waarbij het aantal binnenlandse partners vergroot. Product- en procesinnovatie Naast het uitstippelen van de strategie en de innovatiepaden voor de toekomst, is het duidelijk dat de innovatie in de voertuigindustrie nu reeds substantieel kan worden ondersteund door de aanlevering van kennis die gericht is op de applicatie in de sector. Het betreft hier kennisopbouw rond nieuwe technologieën zoals nieuwe materialen, verbindingstechnieken, voertuigelektronica en modulaire bouw. Momenteel is er al een duidelijk en vraaggedreven aanbod vanuit het kennisnetwerk van Flanders’ DRIVE, zeker rond productontwikkeling. Ook wordt nu reeds door Flanders’ DRIVE, in samenwerking met IMEC en Agoria Vlaanderen en met financiële steun van IWT (VIS-TIS-project,) via een oriënterende studie gedefinieerd welke ondersteuning nodig is in het domein van de voertuigelektronica. Een internationaal seminarie rond dit project vond plaats op 22 juni 2005. De resultaten met inbegrip van een concreet actieplan zullen beschikbaar zijn tegen eind september 2005. Daarnaast is het van cruciaal belang om de kostprijs en de doorlooptijd van de producten te verlagen door innovaties in het productieproces. De volgende onderwerpen zullen hierbij zeker aan bod komen: procesautomatisering, virtuele procesontwikkeling, procesinnovaties voor nieuwe aandrijftechnologieën en expertsystemen. Zoals gezegd is de IWT-bedrijfssteun breed van toepassing en komen zowel productinnovaties als procesinnovaties met een duidelijk innovatiedoel in aanmerking voor financiële steun. Routinematige wijzigingen, activiteiten zonder technologisch risico (engineering) of loutere investeringen en/of opleidingen vormen niet het actieveld van deze steun. Tot voor kort bleef het indienen van projectvoorstellen door de autoconstructeurs uit. Daarin is verandering gekomen als gevolg van een actie die Flanders' DRIVE voert, samen met het IWT, om de constructeurs te overtuigen om O&O-projecten op te starten die door het IWT kunnen worden ondersteund. In vergelijking met de investeringen die bijvoorbeeld moeten gedaan worden voor de aanpassing van de plants voor nieuwe modellen, is deze IWTprojectsteun eerder beperkt. Toch zouden dergelijke projecten moeten kunnen bijdragen tot verbetering van de proceskwaliteit of de efficiëntie van de Vlaamse vestigingen. Flanders' DRIVE zal zich – naast haar kerndoelgroep, ttz. de toeleveranciers – ook meer moeten gaan richten naar de autoconstructeurs (OEMs). Uit de tussentijdse evaluatie van Flanders' DRIVE blijkt dat de contacten met de OEMs al in het najaar van 2004 werden geïntensifieerd, mede in het verlengde van de Taskforce Voertuigindustrie op initiatief van de Vlaamse regering, met nauwe contacten met Volvo en Volkswagen. Tegelijkertijd heeft Flanders’ DRIVE begin 2005 een informatieronde voor de OEMs opgestart om de diverse steunmogelijkheden van het IWT kenbaar te maken. De voertuigindustrie kan verder door middel van een neutraal platform op een gestructureerde manier aan kennis- en ervaringsuitwisseling doen. Op deze manier kan de directe kennis versterkt worden, de innovatie worden aangemoedigd en de synergie tussen de verschillende bedrijven duidelijk worden. 18 Niet-technologische innovatie Naast de technologische innovatie in de bedrijven, winnen ook de andere aspecten van innovatie aan belang. De niet-technologische kennisdimensies zijn essentieel om tot innovatiesucces te leiden: implementatie van procesvernieuwingen op de arbeidsorganisatie, managementorganisatie, de interactie tussen mens en technologie, vorming op de werkvloer, enz. Vlaams minister van Wetenschap en Innovatie Moerman zal dan ook consequent de steunmaatregelen voor technologische innovatie verruimen tot steun aan kennisontwikkeling en kennisdiffusie die kan leiden tot “innovatie” in de brede betekenis van het woord. Ook de niet-technologische aspecten en competenties zullen dus in de steunprogramma’s van het IWT aan bod kunnen komen. Het IWT bereidt momenteel de implementatie van deze maatregel voor. De Vlaamse overheid zal onderzoeken of een extra steunregeling (bv. 10% extra financiële steun) voor O&O-projecten van de voertuigindustrie conform kan zijn met de Europese wetgeving, naar analogie met de extra steunmodaliteit voor de lucht- en ruimtevaartsector (LuRu-programma). Innovatief uitbesteden De voertuigen worden steeds energiezuiniger en milieuvriendelijker. Daarnaast worden onder andere de bus-OEM’s meer en meer geconfronteerd met de vraag om nieuwe producten met alternatieve aandrijvingen te ontwikkelen en te produceren. Het gaat hier voorlopig nog om een nichesegment, waar aan de vraagzijde in Vlaanderen een stimulans of aanmoediging van de overheid zou kunnen uitgaan. Bij het “innovatief uitbesteden” voert de overheid een aankoopbeleid dat vraagt om technische oplossingen. De techniek van het “innovatief uitbesteden” of het “Public Technology Procurement” is al langer bekend o.m. in de defensiesector in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Een groep experts van de Europese Commissie pleit ervoor deze techniek in Europa ook toe te passen in de civiele sector. De Vlaamse overheid zal het instrument van “innovatief uitbesteden” op korte termijn verfijnen en uittesten in het milieu- en energiedomein binnen het kader van het Milieu Innovatie Platform (MIP). Bussen met alternatieve aandrijvingen zouden een eerste test kunnen zijn. Flanders’ DRIVE In Vlaanderen is er een duidelijke bereidheid tot samenwerking tussen de verschillende actoren in de voertuigindustrie. Het is door deze samenwerking dat ook de innovatiekracht in Vlaanderen zal versterkt worden en de concurrentiepositie verstevigd. Allereerst is er de samenwerking tussen de bedrijven: de samenwerking tussen de OEM’s onderling en de samenwerking tussen de OEM’s en de toeleveranciers. Het blijkt dat hier nog heel wat potentieel is voor meer en nauwere samenwerking. Deze samenwerking kan tot unieke posities in het Vlaamse landschap leiden en dient maximaal te worden gevaloriseerd. 19 De voertuigindustrie engageert zich tot maximale samenwerking rond innovatiethema’s en de betrokkenen zullen iedere opportuniteit tot samenwerkingsprojecten optimaal invullen. Flanders' DRIVE kan hierin een stimulerende en coördinerende rol spelen. Uit de tussentijdse evaluatie is gebleken dat in 2004 Flanders’ DRIVE de bestaande contacten met de assemblagebedrijven sterker heeft uitgebouwd dan voorzien. Het onderhouden van die contacten is nuttig, omdat hiermee de Vlaamse toeleveranciers kunnen worden ondersteund en omdat de innovatie in de Vlaamse productiecentra hiermee gestimuleerd kan worden. Ook bij de universiteiten en hogescholen en bij de diverse andere onderzoeksinstellingen wordt heel wat kennis, dikwijls excellente generieke kennis, gegenereerd die van nut kan zijn voor de voertuigindustrie. De industrie is vragende partij om (nog) meer met universiteiten en kennisinstellingen samen te werken. De kennis die aanwezig is, is echter niet altijd vraaggedreven en misschien zijn de “drivers” niet altijd aanwezig om deze kennis direct te valoriseren voor het bedrijfsleven; om ze om te zetten in een concrete applicatiegerichte innovatie. Flanders’ DRIVE zal voortdurend overleg organiseren met de universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen om de aanwezige kennis sneller en effectiever te vertalen naar industriële toepassingen voor de sector. Grensoverschrijdende samenwerking Het onderzoeksweefsel in Vlaanderen voor de voertuigindustrie moet verstevigd en uitgebreid worden met competenties die in Vlaanderen weinig of niet aanwezig zijn. Samenwerkingsverbanden over de grenzen heen moeten worden aangemoedigd. Daarbij moet maximaal gebruik worden gemaakt van de aanwezige krachten, zodat de leemten in onderzoek en ontwikkeling worden opgevuld en synergieën worden ontwikkeld. Flanders' DRIVE heeft de voorbije drie jaar een goede samenwerking opgebouwd met de naburige regio’s. Dit heeft o.m. geleid tot een Europees project ‘Campus Auto’ waaraan VETC deelneemt en het heeft een belangrijke aanzet gegeven tot een Europees netwerk tussen Vlaanderen, Nederland en Duitsland. Naar analogie met de overeenkomst tussen Nederland en Vlaanderen1 rond de samenwerking in de voertuigindustrie, zal een overeenkomst met Noord-Rijn-Westfalen worden uitgewerkt. Op deze manier wordt een draagvlak gecreëerd voor de grensoverschrijdende technologische samenwerking met als doel het realiseren van een “Automotive Center of Excellence”. Fiscale maatregelen voor O&O De ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling in Vlaanderen kan door de overheden ook verder worden geoptimaliseerd door vermindering van de werkgeversbijdragen, fiscale aanmoedigingen voor aanwending personeelsleden en innovatiepremies. Bedrijfsvoorheffing Sinds 1 oktober 2003 is er een vrijstelling van storting van 50% van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldiging van onderzoekers van de universiteiten, hogescholen en het FWO. De maatregel werd bij Koninklijk Besluit van 4 mei 2004 en 1 Intentieverklaring voor de versterking van strategische samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland op het vlak van innovatie, waarbij “de ministers streven naar o.a het opzetten van grensoverschrijdende activiteiten, waaronder op het vlak van automotive industry gestreefd wordt naar een Euregionaal competence centre voor assembleurs, toeleveranciers en de toptechnologische bedrijven…” De intentieverklaring is ondertekend op 7 april 2004 door de Ministers Van Mechelen en Brinkhorst. 20 van 4 juli 2004 uitgebreid naar een lijst van erkende wetenschappelijke instellingen. In de programmawet van 27 december 2004 werd de wettelijke basis gecreëerd om bij Koninklijk Besluit de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing te verhogen van 50% tot maximaal 75%. Het Koninklijk Besluit van 11 maart 2005 verhoogt vanaf 1 januari 2005 de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor wetenschappelijk onderzoek van 50% naar 65% voor universiteiten, hogescholen, het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek en het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen. Flanders’ DRIVE heeft een aanvraag ingediend bij de federale overheid om erkend te worden en dus van de vrijstelling te kunnen genieten. Deze vraag past in een ruimere vraag om alle competentiepolen op de lijst van erkende wetenschappelijke instellingen te plaatsen waarvoor de vrijstelling van toepassing is. Vanaf 1 oktober 2005 wordt de vrijstelling van 50% van de bedrijfsvoorheffing ook van toepassing op de bezoldigingen betaald door ondernemingen aan onderzoekers die werken aan onderzoeksprojecten afgesloten met universiteiten, hogescholen (uit EER) of erkende instellingen. De Vlaamse overheid heeft de federale overheid voorgesteld om de lijst van erkende instellingen verder te vervolledigen, zodat zij en de bedrijven met wie zij samenwerken, kunnen genieten van de 50% maatregel. Een volgende stap kan een uitbreiding zijn van de vrijstelling van de bedrijfsvoorheffing voor alle onderzoekers. Additionele personeelseenheden Momenteel wordt voorzien in een vrijstelling van winst voor een bedrag van 12.440 euro per bijkomende personeelseenheid, tewerkgesteld voor wetenschappelijk onderzoek of voor de uitbouw van het technologische potentieel van de onderneming. Ook is er een vrijstelling van winst van de onderneming mogelijk voor een bedrag van 24.870 euro per bijkomende hooggekwalificeerde onderzoeker (doctorsdiploma + 10 jaar ervaring). Het systeem van de vrijstelling van winst per bijkomend personeelslid tewerkgesteld in het wetenschappelijk onderzoek moet administratief eenvoudiger worden. Innovatiepremies In uitvoering van het Professioneel Akkoord zal de federale overheid een fiscaal gunstig regime voor innovatiepremies uitwerken. Met dergelijke premies worden innovaties of innovatievoorstellen door werknemers aangemoedigd. Concreet kan dit zijn: de vrijstelling van de personenbelasting en van werkgevers- en werknemersbijdragen in de sociale zekerheid voor premies die uitbetaald worden, en waarvan het jaarlijkse bedrag 1% van de loonmassa niet mag overschrijden. Investeringsaftrek De investeringsaftrek voor investeringen in octrooien, milieuvriendelijke investeringen in O&O, … bedraagt momenteel 13,50%. Er is een verhoogde aftrek van 20,50% mogelijk, indien de investeringsaftrek gespreid wordt over de afschrijvingsperiode van de activa O&O (drie jaar). Onroerende voorheffing De vrijstelling van onroerende voorheffing op materieel en uitrusting aangewend voor O&O wordt aanbevolen. 21 4.3 Logistiek 4.3.1 Inleiding Logistiek is voor iedere industrie belangrijk, maar van kapitaal belang voor de voertuigindustrie. 4.3.2 Stand van zaken: logistiek, een troef voor Vlaanderen De meeste bedrijven staan aan de spits, maar er blijven knelpunten die te maken hebben met hun specifieke lokalisatie. Meestal verschillen ze van bedrijf tot bedrijf, afhankelijk van hun lokale inbedding. Niettemin kan betere samenwerking tussen de assembleurs de algemene logistiek verbeteren. 4.3.3 Voorstellen Onderzoek naar innovatief concept van consolidatie van materiaalstromen Op het gebied van materiaalstromen kan een besparing worden gerealiseerd door optimalisatie van de combinaties van vervoerde goederen. Door het inschakelen van een logistieke dienstverlener als integrator voor de vier assemblagebedrijven kunnen belangrijke besparingen worden gerealiseerd, omdat: - sommige indirecte en zelfs directe goederen globaal ingekocht kunnen worden; de globale voorraad wordt beheerd door de logistieke dienstverlener; de logistieke dienstverlener het volledige fulfillment traject waarneemt, van orderopname tot levering aan de productieband, met inbegrip van waarde-toevoegende activiteiten; de geconsolideerde materiaalstromen ten belope van ongeveer 5000 ton per dag kunnen aanleiding geven tot zeer belangrijke besparingen door synergieën binnen het gehele fulfillment traject. De Vlaamse overheid zet de autoassemblagebedrijven ertoe aan samen met het Vlaams Instituut voor de Logistiek (VIL) een studie (business case) op te zetten over de haalbaarheid van het voorgestelde consolidatieconcept. Toeleverparken De toeleverparken zijn van cruciaal belang voor de assemblage-industrie. In het buitenland worden zij vaak door de overheid ingericht en ter beschikking gesteld van de toeleveranciers. Dit gebeurt niet in Vlaanderen en bovendien kampt de infrastructuur rond de toeleverparken met heel wat hindernissen: slechte toegangswegen, gevaarlijke kruispunten, geen bewegwijzering, geen of onvoldoende aanbod van openbaar vervoer. De Vlaamse overheid onderzoekt hoe deze hindernissen kunnen worden weggewerkt, om een goede en vlotte toegang tot de parken en een optimale samenwerking tussen de toeleveranciers en de constructeurs te bewerkstelligen. Daarnaast zal worden onderzocht of de overheid ondersteunend kan optreden door het ter beschikking stellen van terreinen en nutsvoorzieningen. 22 Transport met langere vrachtwagens voor specifieke transporten In het buitenland worden al volop testen uitgevoerd met langere vrachtwagens. Het doel van deze maatregel is om het aantal transporten van en naar de fabrieken te verminderen. Minder vrachtwagens voor hetzelfde volume aan materiaal zorgen voor minder overlast en zijn beter voor het milieu. Tegelijk kan Vlaanderen door mee te werken aan een dergelijk project, voorop lopen op logistiek gebied. Vlaamse bedrijven zouden vanuit hun vestigingen meer onderdelen (bv. personderdelen) kunnen leveren aan andere vestigingen uit hun groep, ook in het buitenland. Bij Volvo loopt een testproject, waarbij langere vrachtwagens worden gebruikt voor een transport binnen zeer duidelijk vastgelegde trajecten (binnen de eigen bedrijfsterreinen). Men moet nagaan of dergelijke transporten op een bredere schaal toegepast kunnen worden. Afstemmen verschillende vervoersmodi De verschillende vervoersmodi moeten beter op elkaar worden afgestemd. De combinatie spoor, weg en water moet tot stand komen, wil men vermijden dat de wegen volledig dichtslibben. De automobielbedrijven hebben een aantal praktische knelpunten (verschillend voor de verschillende bedrijven, bijvoorbeeld bruggen die te laag zijn, een zeesluiskanaal Gent-Terneuzen) opgelijst. De verschillende bevoegde overheden overleggen hoe de afstemming van de verschillende vervoersmodi snel tot stand kan komen. 23 4.4 Andere ondernemingskosten (excl. loonkost) 4.4.1 Inleiding Hoewel hoofdzakelijk wordt gefocust op loonkosten, mogen we niet uit het oog verliezen dat ook andere kosten belangrijk zijn voor de competitiviteit van de sector: vooral de kosten voor energie en milieu. 4.4.2 Stand van zaken: vereenvoudiging en kostenbeheersing Inzake milieuvergunningen worden ondersteuning en begeleiding verwacht door de overheid en investeringssteun is aangewezen. Bij belangrijke investeringsprojecten in de sector spelen de regeringen een "goodwill" rol ten aanzien van de beslissingscentra en bij realisatie dienen zij een "overheidscoördinator" aan te duiden die instaat voor een snelle afhandeling van de administratieve procedures op de diverse niveaus met minimale last en beslommeringen. Met betrekking tot de elektriciteitsprijs dienen wij een onderscheid te maken tussen de marktprijs en de diverse heffingen. In Vlaanderen is de elektriciteitsmarkt volledig vrijgemaakt, wat heeft geleid tot een daling van de elektriciteitsprijs. De invoering van emissiehandel, de geringe werkelijke mededinging en de duurdere brandstoffen, hebben echter prijsverhogende effecten op de “commodity” elektriciteit. Dit betekent voor de sector een aanzienlijke kostenstijging. Daarnaast zijn de gewone nettarieven gedaald en zijn voor bepaalde bedrijven de netkosten gestegen, als gevolg van de hogere aansluitingskosten. Inzake heffingen heeft de federale regering, in navolging van de beslissingen van de ministerraad te Gembloers, op 21 januari 2005 het wetsontwerp tot invoering van een degressief maximumtarief op de federale heffingen van het transmissienet (Kyoto-Fonds, CREG-bijdrage, nucleaire passiva, Sociaal Fonds en de sociale tarieven) goedgekeurd. Voor de automobielbedrijven zal vanaf 1 juli 2005 de kost van deze heffing op elektriciteit dalen met 25 tot 45 %. De Vlaamse regering heeft een nieuw allocatieplan van emissierechten vastgelegd en ingediend bij de Europese Commissie. De Vlaamse regering is haar verbintenissen nagekomen. Eind 2004 heeft de federale regering de Elia-heffing ingevoerd om het inkomstenverlies van de gemeenten tengevolge de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt te compenseren. Zij wordt gehalveerd in 2007 en moet uitdoven in 2010. Een Europese Benchmarkstudie over energie werd uitgevoerd en de resultaten worden binnenkort verwacht. In het verleden werd een hele reeks steunmaatregelen uitgevaardigd ten gunste van hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling. Zij worden gefinancierd door de verbruikers. Voorts werden openbare dienstverplichtingen opgelegd waarvan de financiering ten laste wordt gelegd van de verbruikers. Wat betreft accijnzen, voorziet de Europese richtlijn dat ondernemingen met een Benchmarkconvenant een vrijstelling van 50% van het minimumtarief kunnen genieten. Tot slot leidt slechte stroomkwaliteit tot micro-coupures en soms aanzienlijk productieverlies. Inzake milieu zijn diverse elementen kostenverhogend. Zo leidt de niet-aftrekbaarheid van de milieuheffingen tot een verhoging van de belastbare winst. Voorts voorziet het Vlaams bodemsaneringsdecreet in een zeer kostelijke aanpak van de historische verontreinigingen, 24 met een periodieke onderzoeksplicht en een benadering per kadastraal perceel. Ook de verplichte scheiding van afval- en hemelwater veronderstelt voor sommige ondernemingen zware investeringen. De Europese solventrichtlijn verplicht twee bedrijven tot een aanpassing van de lakstraat. Ten slotte impliceert de toepassing van Vlarem II een verbod op benzine tanken aan de assemblagelijn en de verplichte installatie van een damprecuperatiesysteem. Het eerste is productietechnisch onmogelijk, het laatste veronderstelt zware investeringen. Het verzoek om individuele en sectorale afwijkingsaanvragen kreeg tot op heden geen gunstig gevolg. 4.4.3 Voorstellen De Vlaamse regering zal de contacten van de sector met de overheid op een soepelere, efficiëntere en eenvoudigere manier onderhouden. Het behoort tot de taken van het Vlaams Agentschap voor Ondernemen (VLAO) om de contacten tussen overheid en bedrijven optimaal te laten verlopen. De accountmanagers zullen hierbij een centrale rol spelen. De andere voorstellen hebben zowel weg betrekking op energie, milieu en fiscaliteit. Binnen de werkgroep werd de mogelijkheid besproken om de tariefpolitiek van de regulator CREG te ondersteunen. Ondernemingen moeten tevens kunnen aansluiten op de spanning die zij wensen, zodat zij te hoge netkosten kunnen vermijden, die verbonden zijn aan een niet optimale aansluitingsspanning. Inzake de Elia-heffing zal de Vlaamse regering na evaluatie bekijken of vanaf 1 januari 2006 vrijstellingen kunnen worden toegekend. De Vlaamse regering zal haar groene-stroombeleid herzien. De doelstellingen ervan zullen realistisch worden bepaald. Zij zullen worden gerealiseerd tegen de laagste kostprijs. Er zal worden onderzocht of ondernemingen die een convenant inzake energie-efficiëntie hebben afgesloten, kunnen worden vrijgesteld van de financiering van het groene-stroombeleid. Rond openbare dienstverplichtingen werd besproken dat industriële energieverbruikers niet zouden moeten bijdragen in de financiering van de openbare dienstverplichtingen die betrekking hebben op de huishoudelijke sector (het gratis verspreiden van spaarlampen, douchekoppen,…). Inzake accijnsverlaging, moet de in de Richtlijn voorziene vrijstelling voor ondernemingen met een Benchmarkconvenant volledig worden toegekend. De federale overheid heeft een ontwerpKB aangemeld bij de Europese Commissie dat een accijnsverlaging of –vrijstelling toekent aan ondernemingen die een milieuconvenant hebben gesloten. De Europese Commissie heeft op 10 februari 2005 een beschikking genomen die deze steunmaatregel goedkeurt. De uitvoeringsbesluiten moeten zo spoedig mogelijk worden goedgekeurd en ze moeten retroactief in werking treden. De stroomkwaliteit moet verder omhoog om een niveau te garanderen dat rekening houdt met noden van hedendaagse industriële automatizering. Schadeloosstellingsclausules in de standaardcontracten kunnen de verbruiker beschermen. Milieu Binnen de werkgroep werden diverse voorstellen besproken. Een eerste betreft de omvorming van de milieuheffingen tot een (fiscaal aftrekbare) financiële bijdrage in de milieukost. Voorts werd een wijziging besproken van het bodemsaneringsdecreet waarbij de historische verontreinigingen pragmatisch worden aangepakt, de periodieke onderzoeksplicht vermindert en waarin wordt afgestapt van de benadering per kadastraal perceel. Daarenboven werd een 25 sectorale afwijking aangekaart op het verbod, ingeschreven in Vlarem II, om te tanken aan de assemblagelijn. Tot slot werd gesproken over een mogelijke garantie dat de huidige emissiegrenswaarde van vluchtige organische stoffen (VOS), ingeschreven in de Europese solventenrichtlijn, behouden blijft tot 2007. Wat dit laatste betreft, wordt erop gewezen dat voor investeringen met het oog op VOS-reductie een ecologiepremie kan worden aangevraagd. Op het vlak van het afkoppelingsbeleid zal de Vlaamse Regering haar beleid in de loop van 2005 herzien. Fiscaliteit De toenemende lokale fiscale druk doorkruist de federale belastingverlaging. De gemeentelijke fiscale autonomie veroorzaakt een gebrek aan transparantie en voorspelbaarheid voor de belastingplichtige bedrijven. De Vlaamse overheid overweegt een fiscaal pact af te sluiten met de gemeenten. De overheid bepaalt bij het definiëren van fiscale stimuli van milieuvriendelijke voertuigen (bijvoorbeeld deze met een lagere C02-uitstoot) de stimulans zodanig dat ook voertuigen die in Vlaanderen worden geproduceerd, kunnen genieten van de vraagstimulans. Dit zonder de objectiviteit van de maatregel te schaden. 26 5 Opvolging Een opvolgingsvergadering is gepland in september 2005. De twaalf acties zullen in een boordtabel worden opgenomen en het voorwerp uitmaken van een permanente monitoring. 27 Bijlage 1 : Samenstelling van de werkgroepen Werkgroep Logistiek: - Jos Kayaerts (HRM-directeur van Volkswagen Brussel); voorzitter - Danielle Raspoet (Kabinet Moerman) - Frank Alpaerts (General Motors Belgium) - Christ De Baere (Volvo Europa Truck) - Pieter Donck (Agoria Automobiel) - Karel Joos (Kabinet Leterme) - Louis Paredis (Ford Werke) - Luc Semeese (Volvo Cars) - Alex Van Breedam (V.I.L.) - Tom Van Dyck (V.I.L.) - Marc Van de Wiele (Volkswagen Brussel) - Tony Buyck (VDL Jonckheere Bus & Coach) - Geert Van Hemelen (Johnson Controls) - Jozef Schools (Van Hool) - Frank Demeyere (Kabinet Vande Lanotte) - Cor Dierckx (Kabinet Van Brempt) - Roel Bruyninckx (Kabinet Peeters) - Séverine Waterbley (Kabinet Picqué) - Johan Van Eeghem (Kabinet Landuyt) Werkgroep Ondernemerskosten - Freddy De Mulder (Algemeen Directeur van General Motors Belgium); voorzitter - Anja Van Wynsberghe (Volvo Europa Truck) - Robert Ceulemans (General Motors Belgium) - Paul Lenaerts (Volkswagen Brussel) - Filip Steeman (Ford Genk) - Luc Van Hijfte (Volvo Cars Gent) - Sam Desmet (Kabinet Peeters) - Bram Delvaux (Kabinet Moerman) - Hugo Geerts (Kabinet Peeters) - Jeroen Vandenberghe (Kabinet Leterme) - Paul Van Holsbeeck (Kabinet Moerman) - Pieter Donck (Agoria Automobiel) - Frank Vandermarliere (Agoria Economisch Departement) - Frank Van Audenaerde (Agoria Vlaanderen) Werkgroep Innovatie - Jan Gijsen (Algemeen Directeur, Ford Werke AG), voorzitter - Donck Pieter (Agoria Automobiel) - Wilson De Pril (Agoria Vlaanderen) - An Van de Vel (Agoria Vlaanderen) - Ad Hoefnagels (Bosal Research) - Urbain Vandeurzen (LMS) - Ulf Palmquist (EUCAR) - Maurizio Maggiore (European Commission) - Renilde Craps (Flanders’ DRIVE) 28 - Luc Vinckx (GM Coordination Center) Herman Maes (IMEC) Paul Zeeuwts (IWT-Vlaanderen) Leo Van de Loock (IWT-Vlaanderen) Danielle Raspoet (Kabinet Moerman) Jeroen Vandenberghe (Kabinet Leterme) Jozef Schools (Van Hool) Wout Van Den Abbeele (Van Hool) Peter Wouters (VDL Jonckheere Bus & Coach) Dirk Fransaer (VITO) Patrick Danau (Volkswagen Brussel) Wouter Lismont (Ford Genk) Geert Bruyneel (Volvo Cars) Walter Caekaert (Volvo Europa Truck) Werkgroep Loonkost en Flexibiliteit - Eddy Geysen (voorzitter Agoria Automotive); voorzitter - Peter Leyman (Volvo Cars) - Stephan Vanhaverbeke (Agoria) - Jos Van den Boer (Ford Genk) - Hans Bogaert (Volvo Cars) - Bob Schelhaut (General Motors) - Jos Kayaerts (Volkswagen) - Jef Schools (Van Hool) - Tony Buyck (Jonckheere) - Cécile Verheyen (Volvo Europa Truck) - Jan Van den Houte (Robert Bosh Produktie) - Marc De Wilde (ACV-metaal) - Herwig Jorissen (ABVV-metaal) - Frans Biebaut (ABVV-metaal) - Johan Roelandt (ACLVB) - Patrick Pype (Kabinet Moerman) - Luc Windmolders (Kabinet Verhofstadt) - Dirk Malfait (Kabinet Vandenbroucke) - Tom Vander Steene (Kabinet Van den Bossche) - Anneleen Touquet (Kabinet Leterme) 29