Column voor Zeggenschap 2012 nr.4, p.5 Nog geen polderlente Paul de Beer Toen in 1994 het eerste paarse kabinet onder leiding van Wim Kok aantrad, bevond het Nederlandse overlegmodel zich in zwaar weer. Er klonk veel kritiek, vooral van de kant van economen, op het gebrek aan besluitvaardigheid van instituties als de SER en de Stichting van de Arbeid, op de stroperigheid van het overleg tussen de overheid en de sociale partners, op de algemeen verbindend verklaring van cao’s, die een flexibele werking van de arbeidsmarkt in de weg stond. Nu het CDA, dat het maatschappelijk middenveld altijd een warm hart toedroeg, voor het eerst sinds lange tijd geen deel uitmaakte van de regering, leken coalitiepartners PvdA en VVD hun kans schoon te zien om de rol van de sociale partners aanzienlijk terug te dringen. Het duurde dan ook niet lang voor de Tweede Kamer op een achternamiddag besloot om de verplichting om voor belangrijke sociaaleconomische kwesties advies aan de SER te vragen, te schrappen. Wie meende dat dit het einde van het overlegmodel inluidde, kwam echter bedrogen uit. In het buitenland had men inmiddels ontdekt dat Nederland in de economische recessie van begin jaren negentig opmerkelijk goed presteerde, in ieder geval vergeleken met andere Europese landen. De werkloosheid behoorde tot de laagste van de EU, terwijl de werkgelegenheid in de voorgaande tien jaar in een recordtempo was gegroeid. Toen de Stichting van de Arbeid in 1997 de prestigieuze Duitse Carl Bertelsmann-prijs ontving als blijk van waardering voor de goede prestaties van het Nederlandse overlegmodel, werd voor het Nederlandse wonder al snel de term poldermodel geïntroduceerd. Uiteindelijk ging premier Wim Kok, als verlate beloning voor het afsluiten van het Akkoord van Wassenaar in 1982, met de eer strijken toen hij in 1999 door Bill Clinton als het grote voorbeeld voor ‘De Derde Weg’ werd aangeprezen. Achttien jaar na Paars-I is er opnieuw een paars kabinet aangetreden. De kritiek die het afgelopen jaar op het poldermodel weerklonk, lijkt in veel opzichten een echo van de kritiek van begin jaren negentig. Ook nu wordt de SER verweten nauwelijks gezaghebbende adviezen uit te brengen. Ook nu krijgen de sociale partners – en vooral de vakbeweging – het verwijt de gevestigde belangen te behartigen en de zo noodzakelijke hervorming van de arbeidsmarkt in de weg te staan. Het was dan ook enigszins verrassend dat informateurs Bos en Kamp, voordat zij het regeerakkoord presenteerden, de sociale partners uitnodigden om hun visie op het gewenste sociaaleconomische beleid van het nieuwe kabinet te geven. En, om duidelijk te maken dat het niet om een eenmalige geste ging, werd in het regeerakkoord expliciet opgenomen dat het kabinet streeft naar een gezamenlijke agenda met de sociale partners en “met hen in gesprek [wil] over de invulling en uitwerking van de maatregelen in dit regeerakkoord, in het bijzonder voor de maatregelen inzake ontslag en WW, binnen de financiële kaders”. Wat het nieuw kabinet betreft is het poldermodel dus nog (of weer?) springlevend, zoals werkgeversvoorman Wientjes met tevredenheid constateerde. Het lijkt er zelfs op dat de werkgevers 1 bereid zijn de vakbonden wat meer tegemoet te komen dan de afgelopen jaren het geval was, om de kans te vergroten dat zij het kabinet eenstemmig tegemoet kunnen treden. Voordat we al te snel in juichen uitbarsten, lijkt het me op z’n plaats toch een kanttekening te plaatsen bij de vermeende wederopstanding van het poldermodel. Het polderoverleg heeft eigenlijk alleen kans op succes als er voor alle partijen – vakbonden, werkgevers en overheid – iets te winnen valt. Daarvoor dienen zij een gemeenschappelijke analyse te hebben van het algemeen belang en bereid te zijn tijdelijk het eigen belang daaraan ondergeschikt te maken, omdat het algemeen belang uiteindelijk in ieders belang is. Dat algemeen belang is momenteel niet zo moeilijk te formuleren, namelijk het overwinnen van de economische crisis en herstel van (duurzame) economische groei en werkgelegenheid. Van een gemeenschappelijke analyse is echter veel minder sprake. Het kabinet geeft prioriteit aan reductie van het overheidstekort om het vertrouwen van de (financiële) markten te herwinnen. De vakbeweging, daarentegen, vindt dat het kabinet meer nadruk moet leggen op het scheppen van banen en het stimuleren van de economie. En de werkgevers vinden dat vooral de bedrijven steun verdienen en dat de middeninkomens moeten worden ontzien. Kortom, achter het gedeelde algemeen belang gaan duidelijk verschillende deelbelangen schuil, vermomd als bijdrage aan het algemeen belang. Praten over ontslagrecht en WW zonder dat men het eens is over de algemene aanpak van de crisis lijkt weinig kans van slagen te hebben. Elk van de partijen zal dan proberen vooral de eigen deelbelangen veilig te stellen: de vakbonden de verworven rechten van (vaste) werknemers, de werkgevers de sterk geflexibiliseerde arbeidsmarkt en het kabinet zijn bezuinigingsdoelstelling. Voordat voor het poldermodel de lente aanbreekt, zullen er nog heel wat belangentegenstellingen en verschillen van inzicht moeten worden overbrugd. 2