DPB- Gent / PEDIC Nascholing : DE DA VINCI CODE Woensdag 17 januari 2007 KLASSIEKE TALEN ONDERZOEKSOPDRACHT Geert Kentane [email protected] ONDERZOEKSVRAAG: Zijn er argumenten om het historisch bestaan van Jezus van Nazareth te aanvaarden ? VRAGEN VOORAF 1. Een oppervlakkige blik op de informatiebronnen geeft een tegenstrijdig en zelfs eenzijdig beeld van onze onderzoeksvraag: ‘Heeft de persoon Jezus historisch echt bestaan?’ Geef een korte schets van de diversiteit van de standpunten. Hoe ga je een dergelijke tegenstrijdigheid oplossen? 2. Welke primaire bronnen zijn voorhanden om de oudheid over het algemeen te bestuderen? 3. Wie de profane literaire bronnen uit de oudheid doorneemt, vindt zelden concrete bevestiging van allerlei gebeurtenissen in het Nieuwe Testament. Hoe zou dit kunnen komen? 4. Buiten het Nieuwe Testament zijn er geen biografieën te vinden over de historische Jezus. Om een historisch-kritisch onderzoek te verrichten naar de persoon Jezus moet men niet alleen een beroep doen op Bijbelse, maar ook op niet-christelijke bronnen uit de eerste eeuw na Christus. Waarom? 5. Geef 1 voorbeeld van een niet-christelijke joodse bron en 3 voorbeelden van nietchristelijke Romeinse bronnen uit de 1ste en / of 2de eeuw na Christus. 6. Welke specifieke problemen stellen literaire bronnen? Houd rekening met de lange overleveringsgeschiedenis van de manuscripten. Klassieke Talen – onderzoeksopdracht -- 2 TEKSTEN FLAVIUS JOSEPHUS De Joodse farizeeër en Griekse historicus Flavius Josephus (37-100 na Ch.) schreef in zijn boek ‘de Joodse geschiedenis’ o.a. een beroemde passage over Jezus: About this time there lived Jezus, a wise man, if indeed one ought to call him a man. For he was one who wrought surprising feats and as a teacher of such people as accept the truth gladly. He won over many Jews and many of the Greeks. He was the Messiah. When Pilate, upon hearing him accused by men of the highest standing amongst us, had condemned him to be crucified, those who had in the first place come to love him, did not give up their affection for him. On the third day he appeared to them restored to life, for the prophets of God had prophesied these and countless other marvellous things about him. And the tribe of the Christians, so called after him, has still to this day not disappeared. (Vertaling van de Griekse tekst uit Antiquities 18,63-64 door L. H. Feldman in Loeb Classical Library) Vertaling In die tijd leefde Jezus, een wijs man, voor zover het geoorloofd is hem een man te noemen. Hij verrichtte namelijk daden die onmogelijk geacht werden, en hij was leermeester van mensen, die met vreugde de waarheid tot zich namen. Hij overtuigde vele joden en Grieken. Hij was de Messias. Nadat Pilatus hem op aanwijzing van de notabelen bij ons, tot de kruisdood had veroordeeld, gaven zij die het eerst in liefde waren gaan leven, hun sympathie voor hem niet op. Hij was namelijk, opnieuw levend, aan hen verschenen op de derde dag. De goddelijke profeten hadden soortgelijke zaken en ontelbare andere wonderbaarlijke dingen over hem gezegd. De groep christenen, die aldus naar hem genoemd werden, zijn tot op heden niet verdwenen. (De Oude Joodse Geschiedenis, 18, 3 [63 - 64] – 1998 in een vertaling van Meijer en Wes – Ambo) 7. Beoordeel de historische waarde van dit document als mogelijk bron voor het bestaan van Jezus? Klassieke Talen – onderzoeksopdracht -- 3 PAULUS 8. De leerlingen hebben een aantal teksten van Tacitus (° tussen 52-54 n.C. - 120) over keizer Nero (54-68 n.C.) gelezen. In welk jaar grepen volgende wandaden van Nero plaats in Rome? - de moord op zijn stiefbroer Britannicus, - de moord op zijn moeder Agrippina in haar villa te Bauli, - de brand van Rome, - de samenzwering van Piso? 9. Welke uitdrukkingen uit Paulus, Romeinenbrief (1, 18-32) krijgen een pakkend reliëf in het licht van Nero’s wandaden? Enige achtergrond bij deze vraag: In het westen verspreidde het christendom zich eerst onder de Grieks sprekende bevolking. Wanneer Paulus in de winter van 57-58 een introductiebrief schrijft naar de christengemeente te Rome doet hij dat in het Grieks. De oorsprong van deze christelijke kern te Rome is echter tot op heden een raadsel. Paulus schrijft naar mensen die de gemeenheid van Nero’s bewind van nabij meemaakten. Hij richt zich wellicht uitsluitend tot christene Romeinen (Rom., 1,13) en niet tot joden. Die christenen waren als Romeinen meer opgenomen in de Romeinse gemeenschap. De joden leefden toen immers al apart in getto's. Men moet bepaalde passages van het 1ste hoofdstuk van deze brief lezen met in het achterhoofd de wandaden van Nero, zijn complot tegen zijn moeder Agrippina en de cynische komedie die erbij gespeeld wordt. [28] Et sicut non probaverunt Deum habere in notitia, tradidit illos Deus in reprobum sensum: ut faciant ea, quae non conveniunt. [29] Repletos omni iniquitate, malitia, fornicatione, avaritia, nequitia; plenos invidia, homicidio, contentione, dolo, malignitate, [30] susurrones, detractores, Deo odibiles, contumeliosos, superbos, elatos, inventores malorum, parentibus non oboedientes, insipientes, incompositos, sine affectione, [31] absque foedere, sine misericordia. [32] Qui cum iustitiam Dei cognovissent ( † non intellexerunt) quoniam qui talia agunt, digni sunt morte: et non solum, qui ea faciunt, sed etiam qui consentiunt facientibus. [28] En omdat zij zich niet verwaardigd hebben God te erkennen, heeft God hen prijsgegeven aan hun nietswaardige gezindheid, zodat zij alles doen wat niet te pas komt. [29] Vervuld zijn zij van allerlei ongerechtigheid, boosheid, hebzucht en slechtheid; vol nijd, bloeddorst, ruzie, bedrog en kwaadaardigheid. Roddelaars zijn het, [30] lasteraars, haters Klassieke Talen – onderzoeksopdracht -- 4 van God, vermetel, verwaand, protserig, vindingrijk in het kwaad, ongehoorzaam aan hun ouders, [31] onverstandig, onbestendig, zonder liefde en zonder mededogen. [32] En geheel en al bekend met Gods vonnis, dat wie zulke dingen doet de dood verdient, bedrijven zij deze misdaden niet alleen, maar juichen die ze die ook toe bij hen die ze begaan.(Romeinen, 1, 28-32) TACITUS Rome was in de jaren 60 van de 1ste eeuw geteisterd door een enorme brand. Tacitus vertelt dat overal het gerucht ging dat keizer Nero (54-68 n.C.) opdracht had gegeven die brand aan te steken om bij de wederopbouw van de stad zelf nog meer roem te verwerven. Vervolgens schrijft hij: Christenen, het uitgelezen offer Ergo abolendo rumori Nero subdidit reos et quaesitissimis poenis adfecit, quos per flagitia invisos vulgus Chrestianos appellabat. auctor nominis eius Christus Tibero imperitante per procuratorem Pontium Pilatum supplicio adfectus erat. Repressaque in praesens exitiablilis superstitio rursum erumpebat, non modo per Iudaeam, originem eius mali, sed per urbem etiam, quo cuncta undique atrocia aut pudenda confluunt celebranturque. Igitur primum correpti qui fatebantur, deinde indicio eorum multitudo ingens haud proinde in crimine incendii quam odio humani generis convicti sunt. Et pereuntibus addita ludibria, ut ferarum tergis contecti laniatu canum interirent aut crucibus adfixi, ubi defecisset dies, in usum nocturni luminis urerentur. Hortos suos ei spectaculo Nero obtulerat et circense ludicrum edebat, habitu aurigae permixtus plebi vel curriculo insistens. Unde quamquam adversus sontes et novissima exempla meritos miseratio oriebatur, tamquam non utilitate publica, sed in saevitiam unius absumerentur. (Annales 15.44) Om die praatjes dus de kop in te drukken, schoof Nero zelf schuldigen naar voor en liet ze op geraffineerde manier folteren. Het waren mensen die door het volk gehaat werden om hum schanddaden en die men Christenen noemde. Die naam is afgeleid van een zekere Christus, die onder de regering van Tiberius door de keizerlijke zaakgelastigde Pontius Pilatus met de dood gestraft werd. De bijgelovige sekte, die voorlopig onderdrukt was, stak echter voortdurend weer de kop op, niet alleen in Judea, de bakermat van dat kwaad, maar ook in Rome, waar alle afschuwelijke en schandelijke praktijken van overal toestromen en vlijtige gecultiveerd worden . Eerst werden de personen, die openlijk voor hun geloof uitkwamen, voor de rechter gebracht. Dankzij hun aanwijzingen, kon vervolgens een grote massa mensen veroordeeld Klassieke Talen – onderzoeksopdracht -- 5 worden, niet meer zozeer op grond, van brandstichting als wel wegens hun tegennatuurlijke praktijken . Hun terechtstelling gebeurde op de meest smadelijke manier: gekleed in dierenhuiden werden ze voor de honden geworpen, ofwel werden ze aan het kruis geslagen, of met teer besmeerd om bij valavond te dienen als nachtverlichting. Nero had voor dit schouwspel zijn tuinen ter beschikking gesteld en hij gaf ook een circusvertoning waarbij hij zich in de kleding van een wagenmenner onder de toeschouwers mengde of op een renwagen plaats nam . Door deze houding ontstond er bij het volk medelijden met die veroordeelden. Hoewel men hen schuldig achtte en ze voorbeeldige straffen verdienden, toch beweerde men dat zij terechtgesteld werden om de bloeddorst van één man te bevredigen, en niet omwille van het algemeen welzijn. 10. Vormt de bovenstaande tekst van Tacitus een onafhankelijke (= neutrale) bevestiging van Jezus’ leven of zou de schrijver enkel herhalen wat sommige christenen hem vertelden? M.a.w. waar heeft Tacitus zijn informatie over Christus wellicht gehaald: van christelijke kernen in Azië, in Romeinse archieven of bij christenen in Rome? Houd rekening met de vaststelling dat Tacitus de foute ambtstitel gebruikt voor Pontius Pilatus. SUETONIUS In zijn keizersbiografieën (ca. 120 n.Ch.) vertelt Suetonius: ... Iudaeos impulsore Chresto assidue tumultuantes Roma expulit. Germanorum legatis in orchestra sedere permisit, simplicitate eorum et fiducia commotus, quod in popularia deducti, cum animaduertissent Parthos et Armenios sedentis in senatu, ad eadem loca sponte transierant, nihilo deteriorem uirtutem aut condicionem suam praedicantes. "Since the Jews constantly made disturbances at the instigation of Chrestus [Emperor Claudius in 49 CE] expelled them from Rome." (Claudius, 5, 25, 4) 11. Beoordeel de historiciteit van deze argumentatie Klassieke Talen – onderzoeksopdracht -- 6 PLINIUS DE JONGERE In 112 n.C. schreef C. Plinius Secundus (Plinius de Jonge), bestuurder van Bithynië in KleinAzië, een brief aan Keizer Trajanus, om hem te vragen hoe hij moest optreden tegen de lastige sekte der Christenen, die in onrustbare aantallen in zijn provincie woonden. Door sommigen van hen onder folteringen te ondervragen, meende hij enkele ‘bewijzen’ verkregen te hebben. Vervolgens schreef hij het volgende: Adfirmabant autem hanc fuisse summam vel culpae suae vel erroris, quod essent soliti stato die ante lucem convenire carmenque Christo quasi deo dicere secum invicem seque sacramento non in scelus aliquod obstringere, sed ne furta, ne latrocinia, ne adulteria committerent, ne fidem fallerent, ne depositum appellati abnegarent. Quibus peractis, morem sibi discedendi fuisse rursusque coeundi ad capiendum cibum, promiscuum tamen et innoxium; quod ipsum facere desiisse post edictum meum, quo secundum mandata tua hetaerias esse vetueram. Quo magis necessarium credidi ex duabus ancillis, quae ministrae dicebantur, quid esset veri et per tormenta quaerere. Sed nihil aliud inveni, quam superstitionem pravam, immodicam. (Epistulae, 10, 96) Vertalingen They asserted, however, that the sum and substance of their fault or error had been that they were accustomed to meet on a fixed day before dawn and sing responsively a hymn to Christ as to a god, and to bind themselves by oath, not to some crime, but not to commit fraud, theft, or adultery, not falsify their trust, nor to refuse to return a trust when called upon to do so. When this was over, it was their custom to depart and to assemble again to partake of food--but ordinary and innocent food. Even this, they affirmed, they had ceased to do after my edict by which, in accordance with your instructions, I had forbidden political associations. Accordingly, I judged it all the more necessary to find out what the truth was by torturing two female slaves who were called deaconesses. But I discovered nothing else but depraved, excessive superstition. Ze beklemtoonden echter dat de hoofdzaak van hun schuld of hun vergissing niets méér was dan dit: dat ze gewoon waren geweest op een bepaalde dag voor zonsopgang bijeen te komen en alternerend met elkaar een gebedsformulier op te zeggen tot Christus als tot een goddelijk wezen, en zich (dan) onder ede te verbinden niet tot een of ander misdrijf, maar wel om zich te onthouden van diefstal, roof of echtbreuk, het gegeven woord niet te breken, en voor de rechtbank het bezit van aan hen toevertrouwd geld niet te loochenen. Dat ze in de regel na die plechtigheid weer heengingen, om daarna weer samen te komen voor een maaltijd, overigens een gewone en onschuldige maaltijd. Maar dat ze met dat alles Klassieke Talen – onderzoeksopdracht -- 7 opgehouden hadden sinds mijn edict, waarin ik - overeenkomstig uw verordeningen- het bestaan van geheime genootschappen verboden had. Dit alles maakte het naar mijn mening des te meer onontbeerlijk om twee slavinnen, die diaconessen genoemd werden, over de waarheid daarvan uit te horen, ook met behulp van de tortuur. Er is niets anders aan het licht gekomen dan een verwerpelijk en mateloos bijgeloof. 12. Als volkomen buitenstaander moet Plinius zich een idee proberen te vormen over de geloofsbelijdenis, de religieuze en morele praxis van de christenen. a. Haal uit zijn brief wat op elk van die drie onderdelen betrekking heeft. b. Plinius heeft blijkbaar wel de klok horen luiden, maar zonder goed te weten waar de klepel hangt: illustreer dat. c. Waar merk je dat hij ook de praatjes kent over hetgeen zich zou afspelen in de samenkomsten van de christenen? 13. Van welke (schijnbare) ‘misdrijven’ werden de christenen in Bithynië verdacht? 14. Op welke bekende christelijke praxis lijkt te duiden: stato die, sacramento se obstringere, ad capiendum cibum?