Vragen Waelkens: Vraag1: Geef een overzicht van de hormonen van het gastro-intestinaal stelsel. Gastine familie: 1) Gastrine 2) Cholecystokinine (CKK) Secretine familie: 3) Secretine 4) (Glucagon) 5) Gastric Inhibitory Peptide (GIP) 6) Vasoactive Intestinal Polypeptide (VIP) 7) Enteroglucagon 8) Glicentine Neurocriene peptiden: 9) Neurotensine 10) Somatostatine (SS) 11) Bombesin-like immunoreactivity 12) Substantie P Rest: 13) Motiline 14) Pancreatic Polypeptide (PP) 15) Enkefaline’s 1) GASTRINE a. maag (mucosa maagpylorus; G-cellen en TG-cellen) duodenum b. secretie maagzuur en pepsine maagmotiliteit celproliferatie maagmucosa c. +mechanische uitzetting +vagale impulsen +secretagogen -zuurtegraad 2) CHOLECYSTOKININE = pancreozymine a. duodenum (mucosa: I-cellen) jejunum b. secretie amylase en HCO3- dr pancreas contractie galblaas c. +verteringsproducten (peptiden, AZ en VZ) +pos feedback 3) SECRETINE a. duodenum (slijmvlies: S-cellen) jejunum (prox deel dunne darm) b. secretie bicarbonaat dr pancreas c. +doorgang zure spijsbrij (pH, peptonen, AZ, alcohol) 5) GASTRIC INHIBITORY PEPTIDE a. duodenum (mucosa: K-cellen) b. c. jejunum (proximaal deel dunne darm) stimuleert glucose-gemedieerde insuline secretie inhibitie secretie maagzuur +intraluminale KH & lipiden 6) VASOACTIVE INTESTINAL POLYPEPTIDE a. pancreas (neuronen dunne darm en CZS) b. secretie bicarbonaat dr pancreas relaxatie gladde spieren en sfincters vasodilatatoire werking c. 7) ENTEROGLUCAGON 8) GLICENTINE 9) NEUROTENSINE a. ileum b. c. 10) SOMATOSTATINE a. maag duodenum pancreas (D-cellen) b. inhibitie secretie groeihormoon, insuline, glucagon, thyreotroop hormoon) inhibitie secretie maagzuur, secretine, pepsine, VIP, GIP, motiline c. 11) BOMESIN LIKE IMMUNIREACTIVITY a. duodenum maag b. vrijmaken gastrine en CKK c. 12) SUBSTANCE P a. ganse GI tractus b. c. 13) MOTILINE a. dunne darm b. stimulatie gastro-intestinale motiliteit c. 14) PANCREATIC POLYPEPTIDE a. pancreas colon hersenen, maag-darm neuronen b. inhibitie pancreassecretie c. inhibitie maagmotiliteit & maagzuursecretie vasoconstrictie inhibitie secretie Ach +proteïnen in voeding 15) ENKEFALINE a. maag duodenum galblaas b. opiaateffecten c. Vraag2: Hoe beïnvloedt insuline het glucosetransport ? Secretie insuline: drempelwaarde glycemie voor insuline-secretie ook invloed andere hormonen invloed glucosetransport: insuline vrij bij hoge glycemie: - stop gebruik endogene E-reserve’s (vb glycogeen) - stimulering KH, lipide en AZ opname dr bepaalde weefsels => hervullen E-voorraad dus stimulering metabolisme = snellere verwerking opgenomen glucose gedaalde ic [glc] => betere opname snellere opname: inbouw van GLUT4 (=glucose transporter) in membraan via exocytose stimulering proteïne-synthese: meer enzymen voor ombouw/afbraak glucose (vb inductie glucokinase in lever) meer transporters Vraag3: Wat verstaat men door absoluut of relatief gebrek aan insuline; prediabetes en diabetes Absoluut of relatief gebrek aan insuline = andere namen voor type I en type II diabetes type I diabetes mellitus: oorz: wsl auto-immune vernietiging B-cel => gn eigen productie insuline opl: injecties insuline’s type II diabetes mellitus: oorz: deels genetisch => relatief insuline tekort onvoldoende insuline secretie dr B-cellen doelwitcellen resistent aan inwerking normale dosis insuline (downregulation) symptomen komen overeen: polyurine polydipsie polyfagie vermageren hyperglycemie (!!!) glucosurie acidose ketonemie coma ketonurie prediabetes niveau diabetes-aanduiding (109?) > glycemie persoon > normale waarden risico: boven 45 & overgewicht boven 45 & familie-gesch/hoge BD/veel cholesterol kans op ontwikkelen diabetes type II aanpassen dieet & verhoging lichaamsbeweging Vraag4: Bespreek hyperinsulinisme. Hyperinsulinisme: Teveel insuline Symptomen: HYPOGLYCEMIE: vermoeidheid - verwarring - beter na inname voedsel/glucose injectie zweten spraakmoeilijkheden tachycardie duizeligheid stupor Oorzaak: Tumoren B-cellen Vraag5: Bespreek de synthese en secretie van insuline Synthese: (zie fig p21) Pre-pro-insuline Afsplitsing signaalpeptide (ER): pro-insuline Vorming S-S bruggen Verwijdering connecting peptide (Golgi): insuline Opslag in B-granulen: hexameer (associatie 3dimeren & Zn2+ ionen) Vrijstelling nr EC ruimte dr exocytose Bepalen secretie: Glucose o Glycemie boven drempel: secretie Glucose sensor: Ca2+ flux dr PM Intern Ca vrij Exocytose Passieve glucose diffusie (GLUT2) Katabolisme glc Langdurige fase Regeling exocytose: Stijging glycemie stijging [glc] in levercel stijging in ATP productie ATP remt K+ kanaal (SUR) depolarisatie openen V afh Ca2+ kanaal exocytose Hormonen Positief effect op secretie o Secretine o Pracreozymine o Glucagon Pancreozymine Gastrine GIP Negatief effect op secretie o Adrenaline => regeling [cAMP] farmacologische derivaten sulfonylurea derivaten bepaalde AZ vrije VZ sommige: verhogen secretie zonder verhogen synthese Vraag6: Bespreek de metabole effecten en werkingsmechanisme van insuline. Effect toediening insuline: reductie glycemie, glucosurie, polyurie verhoogd gebruik glucose dr perifere weefsels verhoogde omzetting van glucose tot lipiden verdwijnen ketose verhoogde proteïnesynthese positieve stikstofbalans glycogeenopstapeling in lever en spieren vermindering gehalte Pi, K+, AZ, vrije VZ en ketonlichamen in plasma insuline: binding op receptor (tyrosine kinase) => signaal transductiecascade stimulering PKB: inducering bepaalde genen + fosforylering bepaalde proteïnen Is hier nog een werking via cAMP? CAMP daalt daling PKA werking: inactivering & activering bep prot Glycogeensynthase: defosfo = actief glycogeenfosforylase: defosfo = inactief A. Uitwisseling van glc thv de PM - mobilisatie GLUT4 - lever: inductie glucokinase B. Effect op KH metabolisme - glucose wordt gemetaboliseerd ter vorming van E en glycogeen - daling gluconeogenese: dr inhibitie transcriptie van verantwoordelijke genen - stijging glycogeen synthese: dr stimulatie transcriptie & translatie van bep genen + dr activering bep enzymen (defosforylatie) - rem glycogenolyse C. Effect op vetmetabolisme - opbouw van koolhydraten tot triglyceriden - pentosecyclus (NADP+ nood) - glycerolfosfaat dr glucosemetabolisme => voor vorming TG uit 3VZ en glycerolP - daling glycerolemie dr daling VLDL en LDL D. Effect op proteïnemetabolisme - gestegen opname AZ, Na+, K+, anorg P - snel: stimulering ribosomale translatie traag: stimulering mRNA synthese gedaalde proteolyse meer proteïne opbouw, minder afbraak + voldoende E => gn verbranding AZ, gn overschot AZ => pos N-balans E. Effect op celproliferatie Stimulering celvermenigvuldiging: - potentiatie groeifactoren - stimulering signaaltransductie cascade geïnitieerd dr receptor tyrosine kinase Vraag7: Bespreek glucagon, zijn rol postprandiaal (na het eten) en in geval van energienood. aanmaak dr A-cellen pancreas-A-cellen maagfundus elektron-dense granulen -> nr celopp -> exocytose polypeptide 29AZ pre-proglucagon -> proglucagon -> glucagon werking: glucagon -> GPCR -> lever A.C. cAMP -> activering bepaalde processen o incretine effect: verhogen insuline secretie o mobilisatie metaboliseerbare substraten glycogenolyse lipolyse ketogenese gluconeogenese secretie: o stimulering: bep AZ catecholamine: beta-R bep hormonen o inhibering: hyperglycemie hoge c ketonen hoge c FFA insuline bep hormonen rol postpandriaal o verhoging insuline-secretie pancreozymine & AZ => stimuleren secretie glucagon -> stimulans secretie insuline insuline zorgt voor betere glc opname in cel o E-voorziening zonder afbraak proteïnen rol bij hoge E-nood o verhoging lipolyse o stimulering ketogenese o glycogenolyse o daling activiteit glycogeensynthase o daling activiteit pyruvaat-kinase = daling glycolyse lever o daling fructose2,6 P2 = daling activiteit fosfofructokinase1 activiteit tvv fructosebifosfosfatase activiteit lever o verhogen secretie insuline voor betere glc-opname Vraag8: Bespreek de structuurvereisten van de schildklierhormonen. T4 = 3,5,3’,5’-tetrajodothyronine T3 = 3,5,3’-trijodothyronine Noodzakelijk voor activiteit: zijketen met carboxylgroep 2 aromatische ringen verbonden dr ether of thio-ethergroep fenolhydroxylgroep in para-positie op 2de ring jodiumatomen in positie 3&5 o vervanging dr ander halogeen of methyl mogelijk o -> fixatie houding 2de aromatische ring in vlak loodrecht op vlak eerste ring o etherbrug: hoek 120° sterische verhouding belangrijker dan substituties o T3 actiever dan T4 (5’-substitutie geeft daling act) Vraag9: Bespreek de synthese en secretie van de schildklierhormonen. Hoe wordt de secretie gecontroleerd ? Synthese schildklierhormoon: A) opname jodium Grootste deel: Dr jodide trap = ATP gebruikend transportmechanisme + Influx K+ & efflux Na+ Klein deel: Dr diffusie => IC I- -> inbouw in MIT(monojodotyrosine) of DIT(dijodotyrosinee) verlaten cel nr colloid thyreotroop hormoon (TSH) stimuleert opname I- dr cel inhibitie: cardiotonische glucosiden perchloraat ClO4perrhenaat ReO4pertechnenaat TCO4thiocianaat SCN- B) Synthese O2 & NADPH -> H2O2 (microsomaal reductase) I- oxidatie tot actieve vorm (thyroperoxidase & H2O2) Hechting actief jodide aan tyrosine => MIT of DIT (MIT -> DIT) Secretie DIT nr follikellumen Oxidatieve koppeling aan thyroglobuline (thyroperoxidase) Zie tekening not’s Endocytose in follikelcel (+ dr TSH) Proteolyse in lysosoom Exocytose: diffusie T3 & T4 in bloed = secretie Regeling secretie: inhibite dr lithiumzouten TRH (thyrotropin releasing hormone)– afscheiding dr hypothalamus : stimuleert vrijstelling TSH (thyroid stimulating hormone) dr hypofyse => feedback controle hypothalamus: (-)T4, (+) verlaging T => feedback controle hypofyse: (-)T3, (-)T4, TRH, (-)SS TSH werkt in op schildklier Vraag10: Bespreek het transport van T3 en T4 in het plasma en hun katabolisme (afbraakstofwisseling). Transport: Kleine vrije fractie (meer vrij T3 dan T4) binding aan plasmaproteïnen: o voorkomen verlies via urine: buffermechanisme o TBG = thyroxin-binding globulin Glycoproteïne Hoge bindingsaffiniteit Tss alfa1 en alfa2 globulinen in elektroforese 1:1 o TBPA = thyroxin-binding prealbumin Hogere concentratie dan TBG Juist voor albumine fractie in elektroforese Lagere affiniteit; mr dr verschil conc => grotere capaciteit Bindt ook MIT & DIT o albumine T3 lagere affiniteit plasmaprot dan T4 => dus meer vrij -> hogere activiteit -> sneller verwijderd Katabolisme: Omzetting van T4 tot T3 => dejodinisatie activiteits stijging deaminatie T4 => sterker effect op metamorfose, mindere activiteit T4 -> reverse trijodothyronine T4: Deaminatie tot TETRAC (3,5,3’,5’-tetra-jodo-thyro-azijnzuur) Decarboxylatie Difenyl-ethylether-brug verbreking T3: deaminatie tot TRIAC (3,5,3’-trijodothyro-azijnzuur) T3: verdere dejodinatie T3: conjugatie met glucuronzuur of zwavelzuur thv fenolgroep conjugaten verwijdering via gal => mogelijk resorptie: enterohepatische cyclus turn-over snelheid afh lokatie: o lever, nieren, achterkwab hypofyse SNEL o spieren, ingewanden NT ZO SNEL o hersenen, milt TRAAG Vraag11: Bespreek de werking en het werkingsmechanisme van de schildklierhormonen Werking schildklierhormoon: A: basaal metabolisme en warmteproductie - verhoging basaal metabolisme - verhoging O2 verbruik dr verhoogde activiteit Na/K pomp B: metamorfose en ontwikkeling - groei & ontwikkeling meeste weefsels - diffrentiatie en maturatie groeikraakbeenschijven tekort: misvorming CZS C: Centraal zenuwstelsel: goede regulatie Hyper => verhoogde prikkelbaarheid onrust emotionele instabiliteit Hypo => vertraagde verstandelijke activiteit geheugenverlies slaperigheid D: cardiovasculair stelsel - chronotroop effect - inotroop effect E: proteïnenmetabolisme Controle synthese enzymen en proteïnen: - mRNA synthese - DNA-afh RNA polymerase activiteit Verhoging prot katabolisme: creatinurie & verhoging AZ plasmaspiegel F: KH metabolisme - verhoogde opname glucose en galactose uit darm - verhoogd perifeer verbruik glucose: glycogenolyse, gluconeogenese G: Vetmetabolisme - lipolyse - verhoging oxidatie vrije VZ - daling chol: + galzouten - stijging LDL receptoren op lever H: Water- en ionenmetabolisme - diurese - hoog ionenverlies I: en nog wat: Teveel: Pafferig gezicht dr stapeling complexen Geelachtig dr stapeling caroteen Werkingsmechanisme: - via verhoogde proteïnesynthese - vergroting mito’s - ‘permissief’ effect: werking andere hormonen tot uiting TR receptor in kern => bindt aan cis-thyroxine response element DNA (TRE) Vraag12: Bespreek de structuur van de essentiële steroïdhormonen. Waarom hebben de mineralocorticoïden praktisch geen glucocorticoïd werking ? Wat is essentieel voor steroïd hormoon: hydrofoob!!!: moet dr PM kunnen om in de cel hun receptor te vinden ontstaan uit cholesterol Ring A: - dubbele binding tss C4 & C5 - ketogroep op C3 - (dubbele tss C1 en C2: + KH metabolisme over mineralenhuishouding) RingB: - substitutie C9alfa dr F verhoogt alle biol corticosteroïd activiteiten RingC: - (O-houdende groep op C11 voor invloed op KH metabolisme) RingD: - (methylatie/hydroxylatie C16: - effect op mineralenhuishouding) - (21-hydroxyl-groep meer nodig voor mineralocorticoid effect) model mineralocorticoïd: aldosterone ring A: - gn dubbele binding tss C1 en C2: dus gluc werking nt bevorderd ring B: niks ring C: - wel Ohoudende groep op C11 ring D: - gn methylatie/hydroxylatie op C16 - wel hydroxylgroep model glucocorticoïd: cortisol ring A: - gn dubbele tss C1 en C2 ring B: niks ring C: - Ohoudende groep op C11 ring D: - hydroxylgroep op C16: daling mineralocorticoïd effect RING A dubbele binding C4 C5 ketogroep C3 dubbele binding C1 C2 RING B Koolhydratenmetabolisme Mineralenmetabolisme noodzakelijk noodzakelijk (+) noodzakelijk noodzakelijk (/) substitutie C9alfa met F (+) (+) RING C O-houdende groep op C11 noodzakelijk nt noodzakelijk RING D methylatie C16 hydroxylatie C16 21-hydroxyl-groep (-) (-) meer vereist (/) (/) minder vereist Vraag13: Waarin bestaat het fundamenteel syntheseschema van de steroïdhormonen ? 1. Aanmaak cholesterolester Aanvoer cholesterolester 2. vrijstellen cholesterol(C27) dr esterase werking 3. opname in mito: omzetting cholesterol C27 pregnenolon C21 hoe??? ER: ombouw tot specifiek steroidhormoon mineralocorticoid glucocorticoid geslachtshormonen hoe?: inwerking specifieke combi prot - 11-beta-hydroxylase - (11-hydroxysteroid dehydrogenase ????) - 17-alfa-hydroxylase - 17, 20-desmolase - 3-beta-hydroxylase - 21-alfa-hydroxylase 4. (synthese uit acetylCoA) (plasma LDL) Vraag14: Hoe wordt de synthese en de secretie van de glucocorticoïden geregeld ? Hypothalamus: Productie CRF: corticoid releasing factor Invloed: neg feedback cortisol stress: - pijn - schrik - emotie - anesthesie - moeheid Hypofyse: Productie ACTH: adenocorticotroop hormoon Invloed: + CRF - cortisol + stress + vasopressine Werking: trofisch effect op cortex ZR & ZF vasodilatatie bijnier regeling secretie - cAMP => verhoogde hormoonproductie Vraag15: Bespreek het katabolisme van de glucocorticoïden Katabolisme: = detoxificatie reacties (1) eliminatie C4=C5 (2) reductie 3-keto -> 3-OH (3) conjugatie: - glucuronzuur - sulfaat Cortisol & cortison: oxidatie 11-OH & 21-OH reductie 20-keto oxidatie 17-OH => verlies 2C’s thv elke vrije OH-groep