LOUIS ALTHUSSER Marin Terpstra | Maart-April 2006 Biografie Louis Althusser wordt op 16 oktober 1918 geboren in Birmendreïs, Algerije. Hij groeit als enig kind op met ouders die een ongelukkig huwelijk hebben. Wanneer hij 72 jaar later, 22 oktober 1990, aan een hartaanval overlijdt, is hij een gebroken man. Tussen geboorte en dood ligt een leven vol met ziekte en persoonlijke tragedie. Nog afgezien van de familiale verwikkelingen waaruit de jonge Althusser niet ongeschonden te voorschijn komt, zijn er de nodige gebeurtenissen te noteren die diepe sporen nalaten. Hij is pas kort met zijn studie filosofie aan de École Normale Supérieure in Parijs begonnen, wanneer de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Vijf jaar zit hij vast in een Duits krijgsgevangenkamp. Na de oorlog brengt Althusser de helft van de tijd door in ziekenhuizen en psychiatrische inrichtingen; hij is wederom de helft van zijn overige tijd onder invloed van medicijnen niet in staat om te werken. Althussers teksten blijven daardoor bondig, verwijzingen ontbreken doorgaans en het wemelt van raadselachtige formules die tevergeefs op uitwerking en verheldering zullen wachten. Na de onderbreking door krijgsgevangenschap kan Althusser zijn studie in de filosofie hervatten. Hij sluit deze onder begeleiding van de wetenschapsfilosoof Gaston Bachelard af met een thèse over het begrip ‘inhoud’ bij Hegel. Hij wordt aangesteld als docent aan dezelfde École Normale (nauwkeuriger gezegd, als caïman, een studentenbegeleider) en zal daar ook tot aan 1980 in een appartement leven. In 1948 wordt hij lid van de Franse Communistische Partij, mede om zijn vriendin - een trotzkiste - toegang tot de partij te verschaffen. Het tegendeel gebeurt: hij wordt door de partij onder druk gezet háár te verlaten. Hélène Rytman zal pas in 1976 officieel zijn vrouw zijn; lid van de PCF heeft ze nooit mogen worden. In november 1980 vindt men haar, na aangifte van Althusser, dood in hun woning: gewurgd. Althusser zegt zich niets te kunnen herinneren, maar het is onomstreden dat hij de dader is. Men laat hem na een psychiatrisch onderzoek vrij op grond van een verklaring van ontoerekeningsvatbaarheid. Tien jaar leeft Althusser nog, steeds ziek, maar nu ook uitgesloten van een openbaar leven. Hij heeft alleen nog omgang met enkele vrienden en schrijft zijn autobiografie: L’avenir dure longtemps, suivi de Les faits. In zijn jonge jaren is Althusser militant katholiek. Door het biografische onderzoek van Yann Moulier weten we nu ook meer over de nauwe banden die Althusser in de jaren dertig had en is blijven onderhouden met het katholicisme. Zijn leraren in de filosofie zijn katholiek (Jean Guitton en Jean Lacroix). Via hen komt hij in aanraking met een groep rond het tijdschrift Courrier Royal, een monarchistische club die zich fel verzet (o, ironie van de geschiedenis) tegen het Front Populaire, het samenwerkingsverband van communisten en socialisten. Later wordt Althusser lid van de ‘Jeunesse étudiante chrétienne’. Maar ook na zijn toetreding tot de communistische partij blijft Althusser contact onderhouden met zijn katholieke vrienden. Ik citeer Yann Moulier: “De betrekkingen van Louis Althusser met katholieke clerici zijn nooit verbroken. Sterker nog, zelfs nadat hij zijn geloof verliest heeft de filosoof zich altijd aangetrokken gevoeld tot het soort politieke organisatie dat dit christendom vertegenwoordigt. Zijn bezoek aan Rome in 1948 om paus Pius XII te zien en zijn verzoek om audiëntie aan Johannes Paulus II in 1979 zijn geen dwaze invallen, zoals sommigen van de vele door hem bezochte psychiaters en analytici meenden.” Invloed Het hoogtepunt van Althussers denken ligt ongetwijfeld in de jaren zestig, wanneer zich rond zijn persoon een school vormt. Balibar, Macherey, Terray, Lecourt, Edelman, Poulantzas, Pêcheux en andere leerlingen van Althusser werpen zich, uitgerust met de theoretische instrumenten van ‘de meesterdenker’ (zoals Althusser later zal worden genoemd), op verschillende wetenschapsgebieden. Er verschijnen studies over antropologie, politiek, recht, taal en filosofie vanuit eenzelfde inspiratie geschreven. Ook in Groot-Brittannië, Zuid-Amerika en in recenter tijd de Verenigde Staten van Amerika maakt Althusser school. In Nederland raakt Althusser pas in het begin van de jaren zeventig op enigszins grotere schaal bekend. In kringen van de studentenbeweging, veelal verbonden met de Communistische Partij Nederland (CPN), nemen velen afscheid van de zwaarlijvige exercities van Duitse marxisten, en omarmen de Franse ‘esprit’ van de Althusserianen. Vooral het pleidooi voor de autonomie van de wetenschap verschaft jonge intellectuelen een wapen tegen de in studentenbeweging en CPN heersende ‘theorievijandigheid’. Bovendien opent Althusser de ramen: marxisten hoeven zich niet te beperken tot kapitaal en arbeid, maar kunnen zich verdiepen in antropologie, politieke theorie en psychoanalyse. De Socialistische Uitgeverij Nijmegen publiceert Nederlandse vertalingen van en bijdragen over Althussers werk. De partijtop van de CPN volgt vanuit de Amsterdamse burelen deze activiteiten en de betrokkenheid van communistische studenten daarbij met argusogen. Althusser bezoekt in 1978 zelfs één maal Nederland. Hij spreekt in Nijmegen over de ‘crisis van het marxisme’. De Waarheid (het dagblad van de CPN) geeft destijds zijn betoog weer met de zin dat het 2 marxisme volgens hem ‘niet bestond’. Het subtiele spel van het in de Franse filosofie populaire paar ‘aanwezigheid/afwezigheid’ is voor de communistische redacteur te hoog gegrepen. Rond 1980 verdwijnt de belangstelling voor Althusser overigens weer even snel als ze is begonnen. KRITISCHE BESCHOUWING Intellectuele ontwikkeling In de eerste tien jaar van zijn loopbaan als filosoof is Althusser een onopvallende verschijning. Hij publiceert enkele onbeduidende artikelen en interesseert zich vooral voor de verhouding tussen filosofie en politiek in de achttiende eeuw. Zijn boekje over Montesquieu uit 1959 wordt welwillend ontvangen. Enkele teksten over Marx, geschreven in het begin van de jaren zestig, maken hem echter ineens en wellicht ongewild tot een belangrijke figuur in de discussie over het marxisme. Marxisme als wetenschap van de geschiedenis Een bundeling van zijn artikelen over Marx (Pour Marx) en het beroemde Lire le Capital - de neerslag van een seminar over Das Kapital van Marx samen met enkele medewerkers en studenten opgezet - bevatten zijn belangrijkste stelling: Marx is de grondlegger van een nieuwe wetenschap, de wetenschap van de geschiedenis. Marx keert zich af van de geschiedenisfilosofie, de ideologische en welhaast apokalyptische opvatting van de tijd die hem voorheen in de greep heeft gehouden, en probeert een geschiedenisbegrip te ontwikkelen vanuit ruimtelijke begrippen: verhoudingen, structuren, krachten. Met deze wending rekent Marx ook af met zijn aanvankelijk humanistische filosofie, volgens welke de geschiedenis de ruimte is waarin de mens tot zichzelf komt en zich uit de vervreemding bevrijdt. Marx’ gedachten komen tot rijpheid in Das Kapital, een werk dat hem tot de wetenschapper maakt aan wie wij een grootse ontdekking te danken hebben: de geschiedenis. Althusser stelt Marx op hetzelfde vlak als Galilei en Newton: zoals de laatsten de moderne natuurwetenschap hebben vorm gegeven door de formulering van de eerste wetmatigheden, zo heeft Marx de geschiedeniswetenschap zijn grondwetten gegeven. De filosofie moet zich van dit feit rekenschap geven en kan niet langer de wetten van de geschiedenis negeren. Deze ontdekking heeft ook een belangrijk politiek gevolg: de arbeidersklasse beschikt nu over een theorie die haar inzicht verschaft in de strijd die zij voert. 3 Een nieuw wetenschapsmodel Althussers stelling is wellicht beter te begrijpen wanneer we kijken naar het intellectuele klimaat in die tijd. In 1962 introduceert Kuhn het begrip ‘paradigma’, dat aansluit bij de wetenschapsfilosofische traditie van Bachelard in Frankrijk. Lacan eist in 1964 de wetenschappelijkheid van de psychoanalyse op. Lévi-Strauss formuleert structuralistische beginselen voor de antropologie. Althussers poging ook in Marx’ Kapital een paradigma te ontdekken, behoeft dan niet meer te verbazen. Althusser zelf werkt met het begrip “epistemologische breuk”: de noodzaak gangbare voorstellingen radicaal te verlaten en een eigen theoretisch apparaat te construeren teneinde tot wetenschap te komen. Het belang van deze nieuwe lezing van het marxisme ligt evenwel ook elders. Het geschiedenisbegrip dat Althusser en de zijnen naar voren brengen, wijkt aanzienlijk af van het in de communistische ideologie gangbare begrip: niet langer staat de arbeidersklasse en haar partij als ‘subject’ centraal in de geschiedenis. Noch ‘de mens’, noch een ‘klasse’ of ‘partij’ maakt geschiedenis. De geschiedenis heeft geen doel of eindpunt. Althusser zet daarmee de aanname op losse schroeven dat de historische wetmatigheden noodzakelijk op de vestiging van de klassenloze maatschappij zouden uitlopen. De motor van de geschiedenis is de klassenstrijd, maar hoe deze strijd zal aflopen (en zelfs: of deze strijd ooit zal eindigen) - daarvoor bestaan geen waarborgen. Niets garandeert de overwinning van het proletariaat of de communistische partij. Kortom, Althusser wil het marxisme losmaken van een geschiedenisfilosofie die nog te veel een geseculariseerde vorm van christelijk voorzienigheidsdenken in zich draagt. Ten onrechte verwijten Althussers critici hem dat hij elke activiteit van mensen of groepen in de geschiedenis ontkent. Wat hij afwijst, is de mogelijkheid om de uitslag bij voorbaat te bepalen. Wel moet gezegd worden, dat Althusser zelf, zeker in die tijd, ook niet voorzag hoe snel de communistische beweging ineen zou storten. Spinoza “Ik heb de verhouding tussen de ideeën inderdaad bewust benaderd en behandeld als krachtsverhouding.” Deze stelling, afkomstig uit de voordracht die Louis Althusser te Amiens houdt wanneer hij daar in 1975 zijn Thèse d’Etat (de Franse versie van een promotie) verdedigt, is in de filosofie tamelijk uitzonderlijk. Ze wordt doorgaans zelfs als antifilosofisch beschouwd. Behalve de sofistische traditie met haar nadruk op het overtuigen en de retoriek, zijn wellicht alleen Spinoza en Nietzsche - en dan ook nog slechts met het nodige voorbehoud - in deze een voorloper van Althusser. Nietzsche speelt geen rol in Althussers teksten, Spinoza daarentegen wel. Voor Spinoza is het redelijke en vrije denken een kracht 4 (potentia) die het moet opnemen tegen een andere kracht, die van de verbeelding. Ja, elke idee moet haar zuiverheid en waarheid bevechten tegen de affectieve krachten die haar bedreigen. Filosofie is een gevecht, een terrein van strijd en tegenstrijdigheden. De filosoof die zich in deze arena begeeft, kan zich niet onttrekken aan de contradicties en de krachtsverhoudingen die daar heersen. Spinoza ziet deze strijd allereerst als een gevecht tussen waarheid en dwaling, of wat minder romantisch geformuleerd: tussen de sporen van het ware en de vraatzucht van de verwarring. Dit gevecht staat ook voor (de rijpe) Spinoza niet los van het maatschappelijke en politieke krachtenveld: hij schroomt niet partij te kiezen in de Hollandse factiestrijd. Zo bepleit hij intoming van de godsdiensten (als politieke factor) ten gunste van filosofie, wetenschap en burgerlijke redelijkheid. En hij schrikt er evenmin voor terug deze ideologische polemiek tot in het hart van zijn godsleer door te trekken. Hij is niet voor niets als een atheïst beschouwd en verketterd. Althusser heeft zich uitdrukkelijk in de voetsporen van Spinoza geplaatst, ook al neemt hij daar publiekelijk en behoedzaam afstand van bij gelegenheid van een in 1974 gepubliceerde zelfkritiek. Dat heeft hem echter niet weerhouden om bij zijn enige bezoek ooit aan Nederland gebracht (de oude aula in Nijmegen, 1978) zijn lezing over ‘De crisis van het marxisme’ te onderbouwen met twee stellingen uit de Ethica. Maar hij is méér dan een spinozist in andere tijden en omstandigheden. Het krachtenspel dat voorop staat in zijn denken is niet een replica van het naturalistische wereldbeeld van Spinoza. “Filosofie is in laatste instantie klassenstrijd in de theorie”, zo luidt de oorlogsverklaring van Althusser in zijn polemische Réponse à John Lewis (1973). Tegenspraak en klassenstrijd Althussers belangrijkste bijdrage aan de filosofie kunnen we vinden in zijn pogingen de tegenspraak te denken - niet als logische contradictie die door het denken wordt opgelost (een dialektiek à la Plato of Hegel), maar als een begrip van werkelijke strijd, van een verhouding van krachten. De formele tegenspraak (een tegenstrijdigheid in het denken) kan niet opgelost worden, maar slechts worden begrepen als uitdrukking van een materiële tegenspraak. Deze gedachte, waarvoor Spinoza in zijn stelling over de parallellie van de attributen Denken en Uitgebreidheid de grondslag legt, vindt Althusser het best uitgewerkt bij Marx en enkele marxisten zoals Lenin, Gramsci en Mao Tse Tung. De belangrijkste artikelen die Althusser over de tegenspraak schrijft, zijn ‘Contradiction et surdétermination’ (1962) en ‘Sur la dialectique matérialiste’ (1963), beide verschenen in de 5 bundel Pour Marx (1965). Tegen het in de officiële partijorganen verstarde ‘diamat’ (afkorting van dialectisch materialisme) voegt hij een aantal nieuwe begrippen toe, die het mogelijk moeten maken de benauwende tegenstelling tussen ‘kapitaal’ en ‘arbeid’, tussen ‘bourgeoisie’ en ‘proletariaat’, te doorbreken. Begrippen als ‘overdeterminatie’, ‘dominantie’, ‘primaire en secundaire tegenstelling’, ‘verschuiving’, ‘verdichting’ en ‘ongelijkmatige ontwikkeling’ moeten het mogelijk maken een meer gedifferentieerde diagnose te leveren van de krachtsverhoudingen in maatschappij, staat en cultuur. Althusser schroomt niet om leentjebuur te spelen bij de psychoanalyse, de linguïstiek en de geschiedenistheorie van de ‘Annales’-school. Het marxisme als wetenschap van de geschiedenis wil hij op het niveau van het actuele intellectuele debat brengen (al is dat grotendeels beperkt tot het Parijse milieu). Het is ook precies deze doorbreking van de grenzen van het marxisme die van Althusser een productieve filosoof heeft gemaakt: zijn leerlingen proberen zijn gedachtegoed uit te werken in de meest uiteenlopende disciplines, van de geschiedenis van de wiskunde tot aan de etnografie. Vanuit deze achtergrond probeert hij zelf ook het hoofdwerk van Marx, Das Kapital, met zijn leerlingen te herlezen. De aanval richt zich hier op het tot dogma verstarde marxistische adagium dat de economische basis in laatste instantie de bovenbouw bepaalt. In het collectieve werk Lire le Capital (1965) wordt aangetoond dat Marx een subtieler beeld heeft van de verhouding tussen de belangrijkste maatschappelijke instanties van economie, politiek, cultuur en wetenschap. Al deze lagen kennen een relatief autonome ontwikkeling. De krachtsverhoudingen tussen de instanties kunnen we niet a priori vaststellen, maar moeten we telkens opnieuw door een ‘concrete analyse’ blootleggen. Communist zijn in de theorie De theoretische vernieuwing van het marxisme heeft evenwel bij Althusser een keerzijde, die wellicht de belangrijkste tegenstelling in zijn leven zichtbaar maakt. Is elke ‘concrete analyse’ er op gericht te komen tot een positiebepaling - onvermijdelijk omdat ieder zich altijd binnen de krachtsverhoudingen bevindt -, tegelijk ziet hij zich gedwongen zijn theoretische stellingname te verbinden met de standpunten van de partij. Openlijke twijfel aan de partijlijn heeft Althusser zich pas zeer laat toegestaan, namelijk eind jaren zeventig. Vele teksten spreken dan ook veeleer de taal van een partizaan die de subtiliteiten van zijn theorie van de complexiteit van de tegenspraak weer tenietdoet. In de filosofie gaat het uiteindelijk om een eenvoudige keuze: idealisme òf materialisme, een proletarisch òf een burgerlijk 6 klassestandpunt in de theorie. In laatste instantie ging het toch altijd om een stellingname voor of tegen de zaak van het proletariaat - i.c. de communistische partij. Zoals gezegd pas laat, in de tweede helft van de jaren zeventig, vindt Althusser het tijd de tegenstelling tussen de verstarde communistische ideologie en de subtiliteiten van de marxistische theorie openlijk uit te spreken. Het marxisme is afwezig in de communistische partijen en staten, zo betoogt hij onder meer in de genoemde lezing in de Nijmeegse aula. Aan het slot van zijn betoog spreekt hij nog de hoop uit dat deze crisis juist vruchtbaar kan zijn voor het marxisme, maar de werkelijkheid is dat hij er zelf niet meer in gelooft. Wat zich in de tussentijd heeft afgespeeld in de Europese geschiedenis, vernietigt de mogelijkheid van een verbinding tussen een theorie van de krachtsverhoudingen enerzijds en een ultieme tegenspraak tussen ‘kapitalisme’ en ‘socialisme’ anderzijds. Het einde van de koude oorlog maakt voorlopig ook een einde aan de idee van een finale strijd (“in laatste instantie”). Wie deze “laatste instantie” loslaat, kan wellicht niet langer een marxist zijn. Dit verklaart waarom Althusser probeerde de wetenschap en de filosofie van Marx (en enkele marxisten zoals Lenin en Gramsci) op zo’n gestrenge wijze te formuleren en vooral: af te grenzen van die wetenschappen en die ideologieën die geen inzicht verschaften in de werkelijkheid waar het hem uiteindelijk om ging - de klassenstrijd. Het verdwijnen van dit begrip uit onze woordenschat is niet meer dan een symptoom. De tijdgeest heeft (anders dan de belangenstrijd die ieder afzonderlijk te voeren heeft) elke idee van klassenstrijd die kan uitlopen op een ‘beslissende slag’ achter zich gelaten. De bel van de ‘laatste instantie’ zal nooit weerklinken - zo begreep ook Althusser de conjunctuur aan het eind van de jaren zeventig. Wie maalt er in het tijdperk van het ‘einde van de geschiedenis’ nog om een wetenschap van de geschiedenis, die de geschiedenis van de klassenstrijd is geweest? Politieke stellingname In een korte bijdrage aan de Revue de l’enseignement philosophique uit 1951 lezen we de volgende woorden van een jonge agrégé-répétiteur aan de École Normale Supérieure: “Filosofie onderwijzen houdt in: leerlingen vrij maken, in staat om de problemen van de wereld waarin ze zullen leven onder ogen te zien. Wat is de inhoud van onze verantwoordelijkheid? Ze wordt gevoed door twee gegevenheden: de gevestigde wetenschappen en de maatschappelijke problemen.” Deze dubbele verantwoordelijkheid van de filosoof, die uiteraard van groot belang is voor de relevantie van de filosofie, heeft Althusser (de schrijver van bovenstaande woorden) zijn hele leven op zich genomen, maar in een mate die zijn denken evenzeer verstikt als zijn gebrekkige gezondheidstoestand dat doet. 7 Destructieve zelfkritiek Achteraf gezien is het enigszins verbijsterend om vast te stellen hoe Althusser zich na zijn creatieve periode van Pour Marx en Lire le Capital heeft ontwikkeld. Terwijl zijn onderzoeksprogramma alom tot grote theoretische productiviteit lijkt aan te zetten, begint hij zelf stap voor stap afstand te nemen. Vanaf 1968 verschijnen er artikelen waarin hij steeds meer nadruk legt op de politiek. Wellicht onder druk van de communistische partij begint Althusser een zelfkritiek die zich richt tegen een louter theoretische uitwerking van het denken van Marx. Ongetwijfeld weet hij hoe ver hij is afgedwaald van de heersende communistische ideologie en acht hij het raadzaam zijn trouw aan de partij op alle mogelijke manieren te belijden. Daarnaast ondergraaft hij echter ook stukje bij beetje het project van een marxistische geschiedeniswetenschap. Zo zal hij in 1978 Marx’ hoofdwerk niet langer bestempelen als een opening naar het ‘continent geschiedenis’, maar als een zeer beperkte studie van de kapitalistische productiewijze. Een marxistische theorie van de staat of de cultuur acht hij nu onmogelijk. Aan de andere kant bemoeit Althusser zich steeds vaker met de politieke debatten in de Communistische Partij. Hij bestrijdt het opportunisme van het partijbestuur en pleit tevergeefs voor handhaving van de kernbegrippen van het marxisme (zoals de ‘dictatuur van het proletariaat’). Overziet men de talloze interventies van Althusser in de jaren zeventig, dan blijft een weinig evenwichtig, maar veeleer tegenstrijdig beeld achter. Het lijkt er veel op dat Althusser het project dat hij tussen 1960 en 1965 was gestart aan het vernietigen is. Crisis van het communisme Deze intellectuele levensgeschiedenis staat uiteraard niet op zich. Althusser is getuige van het ontbindingsproces van het georganiseerde communisme - een organisatie waaraan hij zich met hart en ziel heeft overgeleverd. Hij is ook getuige van het feit dat het marxisme een krachteloos paradigma blijkt, niet in staat zich aan de talloze nieuwe ontwikkelingen op met name politiek en technologisch gebied aan te passen. Wat bekend is geworden als ‘het structuralisme’ van Louis Althusser, zou men achteraf beter kunnen duiden als een systeemtheoretische poging om een gedifferentieerde maatschappij te denken, zij het binnen de grenzen van het marxistische begrippenapparaat. Dat betekent zonder twijfel dat het theoretische potentieel voor een deel in de kiem werd gesmoord. De ondergang van de communistische politiek en van de marxistische wetenschap is daarmee ook Althussers eigen ondergang. Het communistische en marxistische gedachtegoed komt steeds meer ‘buiten’ de actuele geschiedenis te staan. Althusser kan de neiging niet weerstaan - onder het aanroepen 8 van Spinoza’s lijfspreuk sub specie aeternitatis (onder het gezichtspunt van de eeuwigheid) deze gedachten op hun tocht naar ‘buiten’ te volgen. Wie de teksten van Althusser nu zou herlezen, zal ongetwijfeld de indruk krijgen in een vreemde wereld verzeild te zijn geraakt. Hoe terecht deze indruk ook mag zijn (het gaat immers om het ‘oordeel van de geschiedenis’, waaraan zeker marxisten zich altijd hebben onderworpen): is het even terecht om het denken van Althusser tot een louter museumstuk te maken? De politieke filosofie en haar geschiedenis De scherpzinnige lezer en schrijver die Althusser ook is, komt het beste naar voren in zijn teksten over denkers die buiten het marxisme vallen: Machiavelli, Montesquieu, Rousseau. De oorspronkelijkheid en het belang van Althussers teksten over enkele grote politieke filosofen van de moderne tijd zijn gelegen in drie punten: (1) de definitie die Althusser geeft van de hedendaagse politieke filosofie, (2) zijn eigenzinnige, en bovenal scherpzinnige manier van lezen, en (3) de nieuwe vorm die hij aan de marxistische kritiek van de klassieke politieke filosofie geeft. Montesquieu en Rousseau Montesquieu en Rousseau markeren in de geschiedenis van het politieke denken de crisis van de politieke filosofie, een crisis die door het Duitse idealisme (Kant, Hegel) nog even kan worden bezworen, maar die in de negentiende eeuw ten volle zichtbaar wordt. De grote werken van Rousseau en Montesquieu trachten nog twee verschillende typen van het politieke vertoog te verenigen. Het eerste vertoog is dat van de constitutie van een ‘ideale’ staat, de staat zoals een ‘wijze wetgever’ - een God onder de mensen - zou kunnen uitdenken. Het tweede vertoog beschrijft veeleer de politieke werkelijkheid: de mislukking van de staat door de maatschappelijke tegenstellingen, oftewel de strijd om de macht. Deze twee vertogen zullen in de negentiende eeuw uiteengaan: de politieke ideologieën ontwikkelen zich steeds meer naast en tegenover de opkomende sociale wetenschappen, en vooral omgekeerd. Vandaag is deze scheiding nagenoeg voltooid en wordt zelfs, in naam van de wetenschap en de daarmee verbonden pragmatiek, het einde van de ideologieën geproclameerd. Althusser heeft getracht deze kloof te overbruggen. Aansluitend bij zijn analyse van Montesquieu en Rousseau, definieert hij de politieke filosofie zelf als de kritische verhouding tussen wetenschap en politiek. Hij laat de politieke filosofie niet verdwijnen tussen wetenschap en politieke ideologie, maar vat haar op als het denken over de spanning tussen beide. Hij leest 9 de klassieke teksten van de politieke filosofie zowel op hun ideologische richting als op hun elementen voor een wetenschappelijke theorie van de politiek. Een andere lectuur De teksten van de klassieke politieke filosofie beogen zowel een waarheidsvertoog over de politiek te zijn, als een positie in te nemen in de politieke strijdvragen van hun tijd. Althusser ontwikkelt een leeswijze om deze spanning tussen waarheid en standpunt uit de tekst te halen en de gevolgen ervan in de tekst zichtbaar te maken. Zo laat hij bijvoorbeeld zien dat in de tekst van Du contrat social de auteur ‘achtervolgd’ wordt door de dreigende mislukking van het maatschappelijk verdrag door het bestaan van sociale ongelijkheid. Het verdrag steunt op de verdringing van deze sociale ongelijkheid: het gaat er immers vanuit dat het volk als geheel van enkelingen in vrijheid voor dit verdrag kiest. Het verdrongen element keert echter onverbiddelijk terug zodra Rousseau moet spreken over de procedures waarin het volk zijn wil moet uiten: ieder zou voor zich en onafhankelijk van een ander zijn wil moeten uiten, hetgeen echter mislukt door het bestaan van groepen die hun belangen veilig trachten te stellen. De realiteit van de maatschappelijke strijd bepaalt dan de tekst van Rousseau op twee punten, zonder als zodanig te worden gethematiseerd: het produceert een vertoog dat in staat moet zijn deze realiteit te verdringen (door een ideale staat te schetsen waarin geen sociale ongelijkheid meer bestaat), en het produceert door zijn voortdurende terugkeer de mislukking van dit vertoog. Het zal duidelijk zijn dat Althussers leeswijze sterk door de psychoanalyse is getekend: een lecture symptomale. Aandacht voor het verdrongene De marxistische interesse van Althusser blijkt uit de inhoud van het ‘verdrongene’ in de tekst, dat hij telkens op het spoor tracht te komen. Deze inhoud is evident: in de klassieke teksten van de politieke filosofie is het ‘volk’ (dat wil zeggen: de grote meerderheid van de bevolking zonder politieke rechten) massief afwezig, of slechts aanwezig als te onderwerpen en te beheersen grootheid. Het politieke vertoog, dat de ‘waarheid’ van de staat wil denken, moet tegelijk de realiteit van de staat - als apparaat dat de belangen van een minderheid beschermt ten koste van de overgrote meerderheid - verhullen. Althusser kan hier echter niet vereenzelvigd worden met die marxisten die slechts de partijdigheid, het ‘klassestandpunt’, van de filosoof in kwestie willen onthullen. De hiervoor genoemde twee punten maken duidelijk waarom. Ten eerste bestrijdt Althusser de reductie van de politieke filosofie tot ideologie: het gaat juist om de spanning in het politieke vertoog tussen waarheid en wens. Ten 10 tweede kan men er niet van uitgaan dat de politieke filosofen zich bewust zijn van hun verdraaiing van de werkelijkheid: zij maken deel uit van de illusies van hun tijd. Zo kan Montesquieu tegelijk een verloren en nostalgische positie innemen in een strijd die hij beslissend acht (die tussen koning, adel en bourgeoisie), maar die in werkelijkheid slechts secundair is - veertig jaar later breekt de Franse Revolutie uit - èn tegelijk ‘de poorten naar de toekomst openen’ door de eerste aanzetten te geven voor een wetenschap van de politiek. De toekomst van de politieke filosofie De toekomst van de politieke filosofie is, zoals gezegd, precair geworden nadat ze is uiteengevallen in politieke ideologieën en sociale wetenschappen. Haar toekomst kan niet liggen in een naïeve herhaling en aanpassing van de klassieke thema’s aan de hedendaagse politieke verhoudingen. Haar toekomst hangt af van een kritische verwerking van haar precaire plaats binnen de politieke vertogen. De bijdrage van Althusser treft wellicht hetzelfde lot dat Althusser aan Machiavelli toeschreef: de eenzaamheid van een filosofisch project dat nauwelijks of geen navolging vindt. Machiavelli, aldus Althusser in zijn lezing uit 1977, wil niet alleen een theorie opstellen over de vorming van een nationale staat uitgaande van de verdeeldheid van Italië - zoals Althusser een theorie wil opstellen over de vorming van een communistische maatschappij uitgaande van de klassenstrijd. Machiavelli meent ook dat de plaats van deze theorie in de actuele krachtenverhoudingen gedacht moet worden - zoals Althusser de filosofie denkt als ‘in laatste instantie klassenstrijd in de theorie’. De onnavolgbaarheid van een dergelijk project is wellicht gelegen in het feit dat het slechts weinigen gegeven is om zowel de waarheid als de juiste strategie te dienen. Besluit: waardering van Althusser denken Het leven van Althusser, zo blijkt genoegzaam uit zijn biografie, is getekend door verscheurdheid en tegenspraken. Een filosofie die eenheid, samenhang en houvast belooft, wat kan dat anders zijn dan een laffe vlucht uit de werkelijkheid in een utopie of ideeënwereld (dat wil zeggen: ideologie), ontsproten aan een naar onschuld hunkerende fantasie, waarin geen conflicten voorkomen? Het raadsel van Althussers denken is niet dat de strijd en de tegenspraak daarin gethematiseerd zijn, maar dat hij zich uiteindelijk tot één tegenspraak beperkt, die - voorzover mij bekend is - nauwelijks enige biografische grond heeft, maar toch alle andere zal proberen te overwoekeren: de klassenstrijd. Deze dwangmate neiging om alle strijd terug te brengen tot die ene tegenstelling tussen een burgerlijk en een proletarisch 11 standpunt, heeft zijn werk zeer geschaad. Het lijkt de laatste, maar niettemin hardnekkige rest te zijn van een door hem zelf verworpen geschiedenisfilosofie. Er is zeker nog belangstelling voor het denken van Althusser vandaag de dag, ook voor zijn bijdrage aan de marxistische theorievorming. Daarvan getuigen de vele publicaties die nog steeds verschijnen. Wat verdwenen is, is de politieke spanning van de Koude Oorlog die elke maatschappelijke tegenstelling in het licht van de strijd tussen de twee wereldmachten en de daarmee verbonden ideologieën stelde. Daarmee is ook de aard en intensiteit van ideologische of theoretische bindingen onder intellectuelen gewijzigd. Ook vandaag zijn er urgente problemen die tot politieke stellingname van filosofen nopen, maar deze staan niet langer in het teken van een groot verhaal. De politiek betrokken intellectueel zoekt naar andere aanknopingspunten. De Althusser van de differentiatie van tegenspraken zou in deze omgeving zijn betekenis kunnen houden. Dat wat Althusser voor ons vreemd maakt, is wellicht het pathos van zijn stellingname. In heel zijn filosofie wemelt het van krijgskundige metaforen. Denken betekent: breuklijnen opsporen, afgrenzen, tegenstellingen op hun kracht schatten, onderscheidingen maken, afwijkingen van de juiste lijn corrigeren, aanpassingen doorvoeren aan de conjunctuur, bepalen met wie verbindingen kunnen worden aangegaan en met wie niet enzovoort. Wie dergelijke overwegingen van het grootste belang acht, is ervan overtuigd dat er in het denken iets op het spel staat of dat er iets is waarvoor het waard is te vechten - in het licht waarvan men voortdurend waakzaam dient te zijn en waarover geen compromissen kunnen worden gesloten. Het denken van Althusser is interessant omdat het zich laat doordringen of zelfs overwoekeren door de conflictualiteit van de maatschappelijke werkelijkheid, maar het laat ook het gevaar daarvan zien: voor de filosofie kan deze erkenning ook tot dwangbuis worden. Primaire bibliografie Montesquieu: la politique et l’histoire, Presses Universitaires de France, Parijs 1959. Pour Marx, Maspéro, Parijs 1965. Lire le Capital (twee delen), Maspéro, Parijs 1965. Lénine et la philosophie, Maspéro, Parijs 1969. Réponse à John Lewis, Maspéro, Parijs 1973. Éléments d’autocritique, Hachette, Parijs 1974. Philosophie et philosophie spontanée des savants, Maspéro, Parijs 1974. Positions, Éditions sociales, Parijs 1976. 22ème Congrès, Maspéro, Parijs 1977. 12 Ce qui ne peut plus durer dans le parti communiste, Maspéro, Parijs 1978. Édition posthume d’œuvres de Louis Althusser, Stock/IMEC, Parijs 1992 en volgende. Tome 1: Textes autobiographique. L’avenir dure longtemps, suivi de Les faits, Stock/IMEC, Parijs 1992. Tome 2: Journal de captivité. Stalag XA, 1940-1945, Stock/IMEC, Parijs 1992. Tome 3: Écrit sur la psychanalyse: Freud et Lacan, Stock/IMEC, Parijs 1993. Tomes 4-5: Écrits philosophiques et politiques, Stock/IMEC, Parijs 1994-1995. Tome 6: Lettres à Franca (1961-1973), Stock/IMEC, Parijs 1998. Sur la philosophie, Presses Universitaires de France, Parijs 1994. Sur la reproduction, Presses Universitaires de France, Parijs 1995. Psychanalyse et sciences humaines : deux conférences (1963-1964), Librairie Générale Française, Parijs 1996. Solitude de Machiavel et autres textes, Presses Universitaires de France, Parijs 1998. Nederlandse vertalingen Enkele summiere maar nuttige vingerwijzingen bij het lezen van Marx’ Het Kapitaal, Pegasus, Amsterdam 1969. Antwoord aan John Lewis. Kontroverse over marxisme en humanisme, SUN, Nijmegen 1974. Wetenschap en ideologiekritiek. Opstellen van Louis Althusser, Boom, Meppel 1968. Drie opstellen over kunst en ideologie, SUN, Nijmegen 1980. De toekomst duurt lang, gevolgd door De feiten, Prometheus, Amsterdam 1993. ‘Freud en Lacan’, Te Elfder Ure 21, SUN, Nijmegen 1976. ‘Ideologie en ideologiese staatsapparaten’, Te Elfder Ure 24, SUN, Nijmegen 1978. ‘Afgesloten geschiedenis, geschiedenis zonder afsluiting’, Te Elfder Ure 25, SUN, Nijmegen 1978. ‘Het begrip historiese tijd’, Te Elfder Ure 31, SUN, Nijmegen 1982. Secundaire bibliografie *Albiac, Gabriel, Lire Althusser aujourd’hui, L’Harmattan, Parijs 1997. *Balibar, Etienne, Écrits pour Althusser, Éditions la Découverte, Parijs 1991. Benton, Ted, The rise and fall of structural Marxism: Althusser and his influence, MacMillan, London 1984. Boekraad, Hugues (red.), Seminar Althusser: de marxistiese filosofie en haar verhouding tot Spinoza en Hegel, Bachelard en Lacan, SUN, Nijmegen1977. 13 *Callari, Antonio en Ruccio, David F., Postmodern materialism and the future of Marxist theory: essays in the Althusserian tradition, Wesleyan University Press, Hannover enz. 1996. *Cotton, Jean-Pierre, La pensée de Louis Althusser, Privat, Toulouse1979. *Ferretter, Luke, Louis Althusser, Routledge, London 2005. *Kaplan, E. Ann en Sprinkler, Michael, The Althusserian Legacy, Verso Books, 1992. *Karsz, Saül, Théorie et politique : Louis Althusser, Fayard, Parijs 1974. *Lazarus, Sylvain, Politique et philosophie dans l’œuvre de Louis Althusser, Presses Universitaires de France, Parijs 1993. *Levine, Andrew, A future for marxism? Althusser, the analytical turn and the revival of socialist theory, Pluto, Londen 2003. Manschot, Henk, Althusser over het marxisme, Proefschrift Universiteit van Groningen 1979, SUN, Nijmegen 1980. *Montag, Warren, Louis Althusser, Palgrave Macmillan, Basingstoke 2003. Moekotte, H., Althusser, het failliet van een stalinistische filosofie, Proefschrift Universiteit van Amsterdam, uitgegeven in eigen beheer, Amsterdam 1982. Moulier Boutang, Yann, Louis Althusser, une biographie (twee delen), Grasset, Parijs 1992. *Putte, André van de, Een onderzoek van de Marx-lectuur van L. Althusser en zijn school, Proefschrift Universiteit Leuven, Leuven 1975. *Resch, Robert Paul, Althusser and the renewal of Marxist theory, University of California Press, Berkeley 1992. Steenbakker, Piet, Over kennis en ideologie bij Louis Alkthusser : een materialistische kritiek, Konstapel, Groningen1982. Terpstra, Marin, ‘De strijd in de duisternis. Het geschiedenisbegrip van Althusser’, in Te Elfder Ure 31, 26(1982)2. Terpstra, Marin, Spinoza en de anti-naturalistische filosofie van Althusser, Mededelingen vanwege het Spinozahuis, Brill, Leiden 1987. *Thompson, Edward Palmer, The poverty of theory and other essays, Merlin Press, London 1978. Dr Marin Terpstra studeerde filosofie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en is verbonden aan de leerstoelgroep Sociale en Politieke Wijsbegeerte, Faculteit der Filosofie van de Radboud Universiteit Nijmegen. 14