Commissie voor ruimtelijke ordening volkshuisvesting en land- en tuinbouw Datum commissievergadering: DIS-stuknummer Secretaris Doorkiesnummer Behandelend ambtenaar Dienst/afdeling Nummer commissiestuk Status Datum Bijlagen : : : : : : : : : : : : nr. 645092 drs. J.H.A.M. Jansen 073 6812512 drs Th.M. van Leeuwen REW/SEZ RVL-0034 ter advisering ter bespreking ter kennisneming ter vaststelling 3 november 1999 1 Onderwerp: Waterwinningbedrijf Brabantse Biesbosch. Voorstel aan commissie: Notitie voor kennisgeving aannemen. Eventuele nadere opmerkingen: Deze notitie is ook ter kennisneming toegezonden aan: de Commissie voor financiën; de Commissie voor Milieu, Natuur en Landschap. Overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant genomen besluit, namens deze, drs. J.H.A.M. Jansen, secretaris Commissie voor ruimtelijke ordening volkshuisvesting en land- en tuinbouw 317502688 Notitie voor de Commissies voor financiën, natuur en landschap en ruimtelijke ordening, volkshuisvesting en land- en tuinbouw inzake Waterwinningbedrijf Brabantse Biesbosch (WBB) Inleiding Met deze notitie die wij uw commissie ter bespreking voorleggen, willen wij invulling geven aan de toezegging van de voorzitter van de toenmalige commissie voor Financiën en bestuurlijke organisatie d.d. 9 november 1998. Bij die gelegenheid waarin mededeling werd gedaan van besluit om het vierde spaarbekken van de NV WBB geen doorgang te laten vinden, werd een integraal dossier inzake het WBB in het vooruitzicht gesteld. Onderstaand gaan wij op de diverse aspecten in relatie tot het WBB in. 1. 1.1 Betrokkenheid van de provincie Noord-Brabant bij de NV Waterwinningbedrijf Brabantse Biesbosch Oprichting NV WBB In verband met de slechte drinkwatervoorziening in Rotterdam heeft het Rotterdamse gemeentebestuur in 1965 het plan opgevat om in de Zuidwaard van de Biesbosch drie grote oppervlakte spaarbekkens aan te leggen mede t.b.v. de drinkwatervoorziening Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben in overleg met het gemeentebestuur van Rotterdam gesteld dat dit plan met begrip en welwillendheid diende te worden benaderd. Aangezien het hier gaat om een direct noodzakelijke levensvoorwaarde voor de uitgebreide bevolking van dit belangrijk deel van de randstad Holland en de daar gevestigde industrie en dat medewerking van de provincie Noord-Brabant niet zal mogen worden onthouden. Om mede de eigen drink- en industriewaterbelangen veilig te stellen was allereerst vereist dat de provincie Noord-Brabant op gelijke voet met Rotterdam zeggenschap zal hebben in het beheer van de spaarbekkens. Overeengekomen werd gezamenlijke oprichting door de provincie Noord-Brabant en de gemeente Rotterdam van een NV met ieder 40 % van de aandelen en 20 % in portefeuille. Dit hield in: Provincie Noord-Brabant 20 aandelen à f 2.500,-- per aandeel nominaal Gemeente Rotterdam 20 aandelen à ƒ 2.500,-- per aandeel nominaal In portefeuille 10 aandelen Besloten werd voorts dat in de Raad van Commissarissen beide aandeelhouders met een gelijk aantal vertegenwoordigd zijn waarbij het voorzitterschap in eerste aanleg bij de Commissaris van de Koningin van Noord-Brabant zou berusten. Beide aandeelhouders kregen ieder het recht om twee leden voor de Raad van Commissarissen voor benoeming voor te dragen. Een vijfde lid zou worden benoemd op basis van een gezamenlijke voordracht. In de statuten is vervolgens en nog steeds bepaald dat indien de Commissaris van de Koningin van Noord-Brabant lid is van de RvC hij voorzitter is van de RvC.(art. 16 van de statuten van WBB) 1.2 Toetreding provincie Zeeland en afnemende waterleidingbedrijven als aandeelhouder Nadien is de provincie Zeeland als aandeelhouder van WBB toegetreden door middel van uitgifte van de tien aandelen die WBB nog in portefeuille had. De provincie Zeeland kreeg het recht één lid van de RVC voor benoeming voor te dragen. Inmiddels zijn onder gelijktijdige uitbreiding van het aandelenkapitaal ook de afnemende waterleidingbedrijven DELTA Nutsbedrijven met 5 aandelen, Waterleiding Maatschappij “Noord-West-Brabant" (WNWB) met 10 aandelen en Waterbedrijf Europoort (WBE) met 10 aandelen tegen een nominale waarde van ƒ 2.500,-- per aandeel als aandeelhouder van WBB toegetreden. Zij hebben ieder met één lid zitting genomen in de RvC waarmee de RvC uitgekomen is op 8 leden. Voor het stemrecht in de raad van commissarissen hebben de afnemende waterleidingbedrijven ƒ 1 mln. per aandeel op tafel gelegd. 1.3 Wijziging aandeelhouders NV WBB De provincie Zeeland heeft haar 10 aandelen WBB inmiddels verkocht aan de NV DELTA Nutsbedrijven waarmee dit bedrijf de beschikking kreeg over 15 aandelen. De provincie Zeeland heeft haar 10 aandelen verkocht voor ƒ 1.002.500,-- per aandeel, totaal derhalve voor een bedrag van ƒ 10.025.000,-- . Ook de gemeente Rotterdam heeft haar 20 aandelen WBB aan het bedrijf WBE verkocht waardoor dit bedrijf de beschikking kreeg over 30 aandelen. De gemeente Rotterdam heeft haar 20 aandelen WBB verkocht voor een bedrag van ƒ 1.652.500,-- per aandeel, totaal derhalve voor ƒ 33.050.000,--. De provincie Zeeland en de gemeente Rotterdam behielden het recht om respectievelijk één en twee commissarissen bij WBB te benoemen. Het Waterbedrijf Europoort beschikt thans over 30 aandelen à ƒ 2.500,-- per aandeel nominaal. WNWB beschikt over 10 aandelen en de provincie NoordBrabant over 20 aandelen. De aandelenverdeling is derhalve thans als volgt: Aandeelhouders WBB aantal aandelen à ƒ 2.500,-- per aandeel nominaal procentueel aandeel Prov. Noord-Brabant WNWB WBE DELTA Nutsbedrijven 20 10 30 15 26 2/3 13 1/3 40 20 à à à à ƒ ƒ ƒ ƒ 2.500,-2.500,-2.500,-2.500,-- nominaal nominaal nominaal nominaal 2. Vierde spaarbekken NV WBB 2.1 Oorspronkelijke plannen tot aanleg van een vierde spaarbekken De NV WBB heeft oorspronkelijk plannen gehad voor de aanleg van een vierde spaarbekken. De planologische reservering hiervoor is verlegd van de Zuiderklip naar de polder Jannezand.(zie paragraaf 3.1). - 2 - Voor voorbereiding en verwervingskosten van de polder Jannezand ten behoeve van het vierde spaarbekken werd een bedrag geraamd van ƒ 65 mln., te dekken door: ƒ 25 mln door de drie afnemende waterleidingbedrijven in verband met aandelenuitgifte en zeggenschapsuitoefening in de RVC van WBB door deze bedrijven ƒ 10 mln boekwinst polders Zuiderklip en Maltha ƒ 30 mln lening waarvan de rentelasten te dekken door de afnemende waterleidingbedrijven Aflossing van de lening zou geschieden via opbrengst van zandwinning De provincie heeft er in toegestemd voor de rentelasten in de plaats te treden van de NV WNWB Als aandeel van de provincie werd een bedrag geraamd van ƒ 4 mln. Hiervoor werd in de provinciale begroting voorshands een voorziening getroffen van ƒ 2 mln. Wij hebben eertijds de Commissie voor financiën en bestuurlijke organisatie hiervan in kennisgesteld. In paragraaf 3.2 gaan wij nader op genoemde voorziening in. 2.2 Niet doorgaan aanleg vierde spaarbekken De NV WBB heeft besloten de aanleg van een vierde spaarbekken geen doorgang te laten vinden. vanwege: ontwikkelingen van de waterlevering(stabilisering in de jaren ’90). ontwikkeling van de zuiveringstechnologie (membraanfiltratie) toename leveringscapaciteit welke toeneemt omdat de maatgevende overbruggingsperiode van 9 weken kan worden verkort tot 8 weken. 3. Consequenties ten aanzien van het niet doorgaan van het vierde spaarbekken 3.1 Planologische aspecten Ten aanzien van de planologische aspecten melden wij: In het Streekplan van 1992 was de Zuiderklip aangegeven als locatie voor het vierde spaarbekken in de Biesbosch. Gezien de ligging van de locatie Zuiderklip in het centrum van het Nationaal Park Brabantse Biesbosch, is via het Uitwerkingsplan Vierde Spaarbekken (1995) gekozen voor de polder Jannezand als toekomstige locatie. In de partiële herziening van het Streekplan (1998, bijlage 1) is aangegeven dat daarmee de planologische doorwerking voor de aanleg van een vierde spaarbekken is geregeld. In maart 1998 is een partiële herziening van het streekplan vastgesteld hetgeen toen niet tot wijziging heeft geleid van de reservering van het vierde spaarbekken. In november 1998 is het besluit genomen om het vierde spaarbekken geen doorgang te laten vinden. er is een visie op hoofdlijnen voor de herziening van het streekplan in voorbereiding welke als discussiestuk Brabant breed zal worden verspreid t.b.v. reacties. Het ligt voor de hand om de aanduiding van de polder Jannezand, zoals die plaats heeft gevonden in het uitwerkingsplan van het streekplan, bij de vaststelling van het streekplan 2002 niet te bestendigen. Deze locatie is overigens in diverse nota’s als de locatie voor het vierde spaarbekken - 3 - opgenomen. Bij de ruimtelijke afweging moet worden bezien of er zekerheid bestaat dat er aan een dergelijke locatie behoefte bestaat. Dat nu is niet het geval, aangezien de prognose voor de afname van water van WBB zijn bijgesteld en de capaciteit van de bestaande bekkens wordt geoptimaliseerd. Zouden wij de polder Jannezand als toekomstige locatie voor het vierde spaarbekken in het nieuwe streekplan als reservering vastleggen, dan zijn bezwaren te verwachten die gegrond moeten worden verklaard. Het is goed om hierbij aan te tekenen dat er geen reden is om aan te nemen dat in deze polder Jannezand zodanige bestemmingen zullen worden gelegd die het op de lange termijn onmogelijk maken om hier een spaarbekken te realiseren. Mocht de behoefte aan water uit de Biesbosch na verloop van tijd (dus over twintig jaar of meer) onverwacht flink zou stijgen, dan kan worden teruggevallen op het m.e.r. en de besluitvorming die op rijks- en provinciaal niveau heeft plaats gevonden. 3.2 Financiële aspecten De jaarrekening 1998 van de NV WBB meldt ten aanzien van de bestemmingsreserves het volgende. Aangezien in 1998 het definitieve besluit is genomen om alle voorbereidingen voor de bouw van het vierde bekken te staken, is de reserve ontwikkeling vierde bekken aangesproken voor het afboeken van de voorbereidingskosten van het bekken Jannezand en voor de restitutie van ƒ 3 mln (deel batig saldo 1995) aan de afnemers. Het resterende bedrag van deze reserve is, aangevuld met de calamiteitenreserve van ƒ 4 mln, toegevoegd aan de algemene reserve. Na mutatie is het saldo van de bestemmingsreserves nihil. Op basis van deze financiële afwikkeling van de gemaakte kosten voor het vierde spaarbekken hoeft WBB geen beroep te doen op de getroffen voorziening bij de provincie Noord-Brabant. Tegen deze achtergrond lijkt het niet langer opportuun om de voorziening van ƒ 2 mln. die de provincie heeft getroffen voor de voorbereidingskosten en verwerving van Jannezand en waarop tot heden geen beroep is gedaan, nu dit bekken geen doorgang vindt, te handhaven. Wij zullen deze middelen terug laten vloeien naar de algemene middelen van de provincie en zullen de voorziening vierde spaarbekken opheffen. 3.3 Zandwinningsaspecten Ten aanzien van de zandwinningsaspecten zij het volgende gemeld: Het project Jannezand is, toen nog werd uitgegaan van de aanleg van het vierde spaarbekken, vanuit de optiek van het ontgrondingenbeleid aangemerkt als een zgn. secundaire winning. Dit betekent dat de zandwinning niet centraal staat; het motief is een andere dan de noodzaak tot voorziening in de behoefte aan oppervlaktedelfstoffen. De hoofdoelstelling van Jannezand betrof de veiligstelling van de belangen van de drinkwatervoorziening. Als ondergeschikte doelstelling kon dit project ook voorzien in de vraag naar (ophoog- en kalkzandsteen)zand. Door de omvang van het project (bruto 400 ha.) zouden overigens zodanige hoeveelheden zand vrijkomen dat een enorm overschot gecreëerd zou worden. Dit zou nadelige effecten hebben op enkele andere doelstellingen van het ontgrondingenbeleid, te weten stimulering van het gebruik van secundaire grondstoffen en van Noordzeezand. Nu de hoofddoelstelling van het project Jannezand is komen te vervallen, vervalt, vanuit het “volgend karakter”, ook automatisch de (ondergeschikte) doelstelling van zandleverancier. De noodzaak van aanleg van het vierde - 4 - spaarbekken (in de beoogde omvang) kan vanuit de zandbehoefte niet worden aangetoond. Ter vergelijking: de gemiddeld jaarlijkse zandopbrengst zou ca. 4 miljoen m3 hebben bedragen, terwijl de (regionale) behoefte ca. 0,8 mln. m3 bedraagt, in welke behoefte de komende jaren uit andere bronnen reeds wordt voorzien. Ook de noodzaak tot reservering van Jannezand als (afgeleide) toekomstige ontgrondingslocatie kan niet worden onderbouwd. De omvang van het project zal, uitgaande van een normale exploitatieduur, te allen tijde een aanbod veroorzaken dat vele malen groter is dan de (regionale) vraag. WBB heeft inmiddels besloten, nu het vierde spaarbekken niet doorgaat, nader onderzoek te plegen naar de mogelijkheid van zandwinning in het spaarbekken de Gijster. Dit ook vanwege de mogelijkheid van uitbreiding van het waterleveringsvermogen binnen de huidige infrastructuur. Als voordelen van een dergelijke zandwinning merkt WBB daarbij aan: vergroting van het totale volume, zodat een kwaliteitsverbetering in de Gijster op kan treden tot 15-20 %; toename van het voorraadvolume zodat de maximale overbruggingsperiode met ca 12 % toeneemt; financieel voordeel van deze winning. WBB beschikt over een ontgrondingsvergunning die op 1 juli 2000 afloopt. WBB is voornemens verlenging van deze vergunning aan te vragen. Echter vanuit het ontgrondingsbeleid van de provincie Noord-Brabant is er geen behoefte aan verlenging van de ontgrondingsvergunning. De noodzaak voor WBB is tot op heden ook niet aangetoond. In die situatie ligt het in de reden om een eventueel verzoek tot verlenging van de ontgrondingsvergunning conform de wettelijke procedure te weigeren. 3.4 Watervoorzieningsbehoefteaspecten voor de langere termijn Het is lastig om een goede prognose te geven voor de waterbehoefte op lange termijn. De schattingen op dat vlak lopen daarvoor te sterk uiteen. Aanvankelijk leken de huidige en reeds geplande voorzieningen op termijn niet te kunnen voorzien in de behoefte aan oppervlaktewater voor de industriële en openbare watervoorziening. Daardoor leek een vierde spaarbekken in de Biesbosch noodzakelijk. Maar nu is gebleken dat de capaciteit van de bestaande inrichting van de WBB op termijn kan worden vergroot tot ca. 400 miljoen m3 per jaar, is de behoefte aan een vierde spaarbekken voor de komende twee à drie decennia (tot ca. 2025) drastisch afgenomen. Prognoses voor de waterbehoefte na 2025 zijn moeilijk te geven. Mede omdat de levering van grote hoeveelheden oppervlaktewater van buiten de provincie op lange termijn tegen een acceptabele prijs een onzekere factor is, moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat Noord-Brabant via een vierde spaarbekken op lange termijn in de eigen behoefte aan oppervlaktewater dient te voorzien. Tevens zal het rijzen van de zeespiegel op lange termijn leiden tot het geleidelijk brakker worden van het oppervlaktewater in westelijk Nederland. De behoefte aan zoet water zal daarmee toenemen. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de noodzaak om de Haringvlietsluizen vaker te openen teneinde dichtslibbing van het Hollands Diep en het Haringvliet te voorkomen. Daardoor zullen de huidige inlaatpunten voor zoet water in ZuidHolland niet langer bruikbaar zijn en wordt de watervoorziening in dat gebied sterker afhankelijk van wateraanvoer van elders. - 5 - Gelet op het gestelde in paragraaf 3.1 Planologische aspecten lijken er evenwel in het oorspronkelijk beoogde gebied polder Jannezand voor de aanleg van een vierde spaarbekken voor de langere termijn geen belemmeringen te worden opgeworpen die de realisering van een dergelijk bekken tegen die tijd, mocht daaraan behoefte bestaan, onmogelijk maken. 4. Samenvatting Opname van een planologische reservering voor een vierde spaarbekken in de polder Jannezand in het nieuwe streekplan lijkt niet langer aangewezen. Overigens zal een definitieve afweging hierover dienen plaats te vinden in het kader van de procedure voor de opstelling van het nieuwe streekplan. Handhaving van de voorziening van ƒ 2 mln. voor het vierde spaarbekken achten wij niet langer opportuun. Wij zullen deze middelen terug laten vloeien naar de algemene middelen en zullen de voorziening vierde spaarbekken opheffen. Gelet op het ontgrondingbeleid van de provincie Noord-Brabant ligt het in de reden om een eventuele aanvraag tot verlenging van de ontgrondingsvergunning die op 1 juli 2000 afloopt, te weigeren. ’s-Hertogenbosch, 3 november 1999 Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant - 6 -